Automobilisten zijn voor hun
passagiers aansprakelijk
Vakantieoorden voor
rijksam btena ren
Vrouwelijke predikanten
nu ook in Zweden
m
ouienLjk
13
Kurhaus-cabaret wordt
verbouwd
Wandaden op Marken
KERKELIJK LEVEN
De Tien Geboden
Ziekenhuisdirecteur uit Goes
in beroep tegen zijn ontslag
Examens
VRIJDAG 17 OKTOBER 1958
Degene die zich schuldig heeft gemaakt
aan een onrechtmatige daad, is verplicht
de daardoor ontstane schade te vergoe
den. Deze algemene in ons Burgerlijk
Wetboek verankerde rechtsregel is ook van
toepassing op de automobilist, wanneer de
ze een verkeersfout begaat, welke ten
gevolge heeft, dat zijn passagier schade
lijdt. De automobilist is dus verantwoor
delijk voor lifters, familieleden, vrienden
of kennissen, die hij gratis laat meerij
den. Door de diensten, welke de automo
bilist belangeloos aan zijn passagiers ver
leent, neemt hij dus een extra risico op
zich. Wannéér er een ongeluk gebeurt, dat
aan de schuld van de automobilist te wij
ten is, kunnen de passagiers hem aanspre
ken voor ziekenhuiskosten, gederfde in
komsten of andere schadeposten. Geheel
bevredigend is dit niet. Het is begrijpe
lijk, dat de rechtspraak een zekere nei
ging vertoont in zulke gevallen een min
der ver gaande aansprakelijkheid van de
automobilist aan te nemen. Aan de hand
van een voorbeeld uit de praktijd zullen wij
echter zien, dat voor deze beperking van
aansprakelijkheid vrij zware eisen worden
gesteld.
Iemand wilde voor een zakenbezoek per
auto van Zwolle naar Hoogezand rijden.
Daar hij zelf niet kon chaufferen, riep
hij de hulp in van een vriend. Deze huur
de een auto ven verzekerde zich tegen wet
telijke aansprakelijkheid. Van de verhuur
ders kreeg de vriend nog de waarschu
wing mee niet te hard te rijden, omdat
de achterbanden van de auto glad waren
afgesleten. De huurprijs werd door de za
kenman betaald.
Op de heenreis slipte de auto enige keren
op de door sneeuw gladde weg en reed ten
slotte tegen een boom, waardoor de zaken
man ernstig werd gewond en grote scha
de leed. De bestuurder werd strafrechte
lijk vervolgd en veroordeeld.
De zakenman vorderde daarna voor de
rechtbank te Zwolle vergoeding van de ge
leden schade. De autobestuurder verweer
de zich door aan te voeren, dat een auto
mobilist jegens zijn kosteloos meerijden
de passagier slechts aansprakelijk zou
zijn, indien het ongeval aan zijn grove
schuld te wijten was.
De rechtbank liet in het midden, of in
dit geval wel van kosteloos meerijden kon
worden gesproken, daar de huurprijs voor
de auto door de zakenman was betaald.
Maar afgezien van de vraag, of het ver
voer al dan niet kosteloos geschiedde, was
de rechtbank in het algemeen van oor
deel, dat van een automobilist, die passa
giers vervoert, een grotere mate van
voorzichtigheid mag worden geëist dan
wanneer hij zich alleen in de auto bevindt.
Als hij een passagier medeneemt, is hij
immers niet alleen verantwoordelijk voor
zijn eigen welzijn, maar ook voor dat van
zijn passagier. In verband met die grotere
op hem rustende verantwoordelijkheid
dient door hem een grotere mate van voor
zichtigheid in acht te worden genomen.
Op deze grond achtte de rechtbank het
niet juist de bestuurder in dit geval alleen
aansprakelijk te stellen voor grove schuld.
Dienstbetoon
In beroep voor het gerechtshof te Arn
hem wees de automobilist er op, dat hij
zijn bestuurdersdiensten gratis en belan
geloos bij wijze van vriendendienst ter be
schikking van de zakenman had gesteld.
Het gerechtshof zag geen wezenlijk ver
schil tussen dit geval en het kosteloos la
ten meerijden van een lifter, vriend of fa
milielid. Het komt op hulpverlening en
dienstbetoon aan. De automobilist, die een
passagier (lifter enz.) meeneemt, stelt
weliswaar ook zijn auto gratis ter beschik
king, maar hij offert in de regel geen of
zeer weinig tijd op. Daarentegen had de
bestuurder in het onderhavige geval een
gehele werkdag opgeofferd. Ook dit geval
moest dus onder kosteloos meerijden wor
den begrepen.
Naar het oordeel van het gerechtshof
maakt het voorts wel degelijk verschil, of
de passagier al dan niet kosteloos mee
rijdt. Het is niet juist om alle gevallen
over één kam te scheren. Het gerechts
hof moest toegeven, dat de desbetreffen
de artikelen van het Burgerlijk Wetboek
Advertentie
De n. v. Exploitatie maatschappij Sche-
veningen heeft besloten, binnenkort over
te gaan tot restauratie en verbouwing
van het Kurhaus-cabaret, dat op 23 juni
van dit jaar door een binnenbrand werd
vernield. De werkzaamheden zullen wor
den uitgevoerd naar een ontwerp van de
architect, ir. H. van Vreeswijk te Zeist.
Door het achteruitbrengen van het to
neel zal het aantal zitplaatsen in het thea
ter van 350 op 500 gebracht worden. Het to
neel zelf zal worden vergroot. Een reeks
naast het theater gelegen ruimten, die bij
elkaar de volle lengte van het gebouw be
slaan, wordt verbouwd tot foyer.
geen onderscheid maken tussen lichte en
grove schuld en de pleger van een onrecht
matige daad ook verantwoordelijk stellen
voor schade, die hij door zijn nalatigheid
of onvoorzichtigheid veroorzaakt heeft.
Toepassing van deze artikelen zou er dus
toe moeten leiden, dat de autobestuurder
tegenover zijn gratis passagier aanspra
kelijk is voor alle door hem gemaakte ver-
keersfouten, hoe gering deze ook mogen
zijn. Deze consequentie behoeft echter vol
gens het gerechtshof niet noodzakelijk te
worden aanvaard. Volgens de bestaande
maatschappelijke opvattingen neemt de
kosteloos meerijdende het risico op zich
voor een deel van de fouten, waaraan de
autobestuurder zich schuldig kan maken.
Dit heeft ten gevolge, dat de bestuurder
in zo verre geen onrechtmatige daad te
genover de gratis meerijdende begaat.
De vraag, in hoeverre de bestuurder van
zijn aansprakelijkheid wordt ontlast, is
veel moeilijker te beantwoorden, indien de
rit onder normale omstandigheden ge
schiedt. In dat geval wordt wel aangeno
men, dat de gratis meerijdende het risi
co aanvaart voor fouten, waaraan een
behoorlijke autobestuurder zich kan schul
dig maken en die iedere autobestuurder
op zijn tijd maakt; bij die opvatting blijft
de autobestuurder alleen aansprakelijk
voor opzet en grove schuld. Maar deze
maatstaf ging het gerechtshof te ver. In
hoeverre de gratis meerijdende het risi
co heeft aanvaard en de bestuurder van
zijn aansprakelijkheid is ontheven, zal
naar de omstandigheden en de aard van
de gemaakte fouten moeten worden beoor
deeld. Daarbij zal ook rekening moeten
worden gehouden met het feit, dat de be
stuurder tegen wettelijke aansprakelijk
heid verzekerd is, aldus het gerechtshof.
In het onderhavige geval had de be
stuurder een ernstige onvoorzichtigheid
begaan, waaraan een behoorlijke chauf
feur zich niet schuldig maakt. Een en an
der in ogenschouw nemend achtte het ge
rechtshof de hulpverlening en bewezen
diensten van de autobestuurder niet van
zo overwegende betekenis, dat deze niet
aansprakelijk zou zijn voor de begane ver
keersfout.
Ook de Hoge Raad steldg bestuurder in
het ongelijk en verwierp diens beroep in
cassatie. Voor de vraag, of de passagier
geacht moet worden een deel van het risico
voor eigen rekening te hebben genomen,
achtte de Procureur-Generaal niet enkel
de mate van offervaardigheid van de ver
voerder beslissend. Van een lifter, die ver
voer vraagt, aan een automobilist, die
daartoe uit zichzelf niet de minste geneigd
heid zou hebben gehad, kan men inderdaad
zeggen, dat hij deze als het ware dient te
nemen met al zijn blijvende of voorbij
gaande tekorten als chauffeur. Wie daar
entegen bij de rustige voorbereiding van
een autorit met iemand in overleg treedt,
die bereid blijkt om gratis te chaufferen,
mag bij alle waardering voor diens be
langeloosheid toch in het algemeen ver
wachten, dat de ander instaat voor de nor
male vervulling van de taak van een
chauffeur.
In beginsel achtte de Hoge Raad de be
stuurder jegens de kosteloos meerijdende
ook voor de gevolgen van lichte verkeers-
fouten aansprakelijk. De stelling van de
bestuurder, dat hij alleen voor grove schuld
aansprakelijk zou zijn, werd door de Hoge
Raad verworpen. Doch daarnaast erken
de de Hoge Raad, dat er plaats is voor
een onderzoek naar de bijzondere omstan
digheden van het geval. Deze kunnen me
debrengen, dat de gratis passagier zijn
schade niet aan de bestuurder kan verwij
ten. De schade mag dan niet op de be
stuurder worden verhaald. Of het ge
rechtshof een juiste conclusie uit het onder
zoek had getrokken, liet de Hoge Raad
verder buiten beschouwing.
Verzekering
De passagier zal met zijn schadever-
goedingsvordcring slechts succes kunnen
hebben, indien hij de schuld van de auto
mobilist kan bewijzen. Slaagt hij niet in
dat bewijs, dan zal zijn actie altijd moe
ten stranden. Dit is vooral van betekenis
ten aanzien van een door de autobestuur
der gesloten verzekering voor het risico
van wettelijke aansprakelijkheid tegen
over derden. Tot deze derden behoort ook
de gratis passagier. Daar evenwel de be
stuurder tegenover zijn passagier slechts
aansprakelijk is, indien zijn schuld vast
staat, zal de verzekeringmaatschappij de
door de passagier geleden schade aileen
behoeven te vergoeden, indien deze laat
ste de schuld van de automobilist aantoont.
Slechts indien de bestuurder een onge
vallenverzekering heeft, gesloten voor in
zittenden, zal de verzekeringmaatschap
pij de schade van de passagier moeten
vergoeden ongeacht de schuldvraag.
Mr. C. A. baron Benlinck
Advertentie
De politierechter te Amsterdam heeft
een 26-jarige ijzerwerker, wonende op
Marken, veroordeeld tot twee maanden
gevangenisstraf, omdat hij op 3 mei met
stenen enige ruiten van de burgemeesters
woning op Marken had ingegooid. De man
was in 1955 wegens bedreiging tot veer
tien dagen gevangenisstraf veroordeeld
en in 1957 had hij ook al terechtgestaan
omdat hij ruiten ingegooid had. Daarvoor
kreeg hij drie weken.
De officier van Justitie sprak van een
„hele clan op Marken, die in troepen rond
trekt en ruiten /en lantaarns stukgooit".
Volgens de officier is de verdachte een be
ruchte figuur op Marken.
De verdachte zei van het hele geval
niets af te weten. Politierechter: „Dat
hebt u in 1957 ook beweerd. Maar ik zal er
een eind aan maken. U krijgt twee maan
den. Reken erop dat het er de volgende
keer zes worden. Het moet afgelopen zijn
met die wandaden".
De vaste commissie voor Financiën uit
de Tweede Kamer heeft met de minister
van Financiën overleg gepleegd over het
wetsontwerp tot beschikking over het
saldo van de n.v. Nederlandsche Uitvoer-
maatschappij in liquidatie ter bevordering
van de goede vakantiebesteding van rijks
ambtenaren en tot het treffen van een
voorziening van financiële aard ten be
hoeve van de stichting „Het Nationale
Park de Hoge Veluwe".
Aanleiding tot dit overleg was een adres
van de stichting „Vacantievreugd", waarin
een aantal bezwaren wordt geuit tegen het
wetsontwerp. Bovendien ontving de Kamer
een adres van de A.N.W.B., waarin erop
wordt aangedrongen te bevorderen, dat de
desbetreffende N.U.M.-gelden in het be
lang van de recreatie van het gehele Ne
derlandse volk zullen worden besteed. In
een adres van het Bedrijfschap Horeca
worden voorts bezwaren geuit tegen het
bestemmen van rijksgelden voor het ter
beschikking stellen van goedkope vakan
tiegelegenheid aan rijksambtenaren.
De minister heeft bij dit overleg mede
gedeeld, dat bij 't opstellen van de nieuwe
regeling met de verdiensten, welke „Va
cantievreugd" zich heeft verworven, in
voldoende mate rekening is gehouden.
De vraag, of met de indiening van het
wetsontwerp een principiële beslissing dooi
de regering is genomen ten aanzien van
de taak van de rijksoverheid jegens naar
ambtenaren op het punt van de vakantie
besteding, gaf de minister aanleiding erop
te wijzen, dat de regering met het voor
stellen van de .voorziening slechts verder
is gegaan op de weg, die destijds is inge
slagen, toen 500.000 als hypothecaire
lening werd verstrekt aan de stichting ,De
Besthmenerberg". Hoewel de regering
stellig het recht meent te hebben om voor
liaar ambtenaren hetzelfde te doen wat
particuliere ondernemingen voor haar
werknemers doen, mag naar de mening
van de minister uit het voorstel niet ge
concludeerd worden, dat de regering voor
nemens is aan al haar ambtenaren goed
kope vakantiegelegenheid te verschaffen.
De commissie was in meerderheid van
oordeel, dat het in de huidige positie van
ons land, welke een beperking der beste
dingen nodig maakt, niet raadzaam kan
worden geacht een bedrag van 1,5 miljoen
aan rijksgelden te bestemmen voor de
vakantiebesteding van ambtenaren, terwijl
er omtrent de primaire arbeidsvoorwaar
den nog zoveel onvervulde wensen onder
de ambtenarenleven.
De minister merkte op dat deze aange
legenheid inmiddels in de Centrale Com
missie voor Georganiseerd Overleg in
Ambtenarenzaken besproken is. De grootst
mogelijke meerderheid daarvan heeft zich
met de voorstellen verenigd. Het leek de
minister niet juist om de verwachtingen,
die bij de ambtenaren op het punt van de
goedkope vakantiebesteding zijn gewekt,
teleur te stellen. Overigens is het de be
doeling om tot de bouw van verdere va
kantieoorden pas over te gaan, wanneer de
situatie op de bouwmarkt zulks toelaat,
hetgeen voorlopig niet of nauwelijks het
geval zal zijn.
De synode van de Lutherse Staatskerk
van Zweden heeft gedurende de afgelopen
weken in Stockholm vergaderd, waar de
zittingen gehouden werden in het Parle
mentsgebouw. De synode bestaat uit zeven
en vijftig niet-theologen en vierenveertig
theologen, waaronder de dertien bisschop
pen en twee afgevaardigden van de theo
logische faculteiten van Uppsala en Lund
De belangrijkste kwestie, waarover de
synode een beslissing nam, was het wets
ontwerp, dat reeds door het parlement
was aangenomen en dat aan vrouwen het
recht geeft om als predikant in de Staats
kerk dienst te doen. Hetzelfde wetsont
werp werd in 1957 aan de synode voorge
legd, daar een wetsontwerp geen kerke
lijke wet kan worden zonder door de sy
node te zijn aangenomen. Toen werd het
verworpen op grond van de overweging,
dat er eerst meer klaarheid in de kerk
moest komen over de functie en de be
tekenis van het ambt. Dit jaar is het wets
ontwerp na een debat van twintig uren in
twee dagen aangenomen. Vóór het ont
werp hebben negenenzestig leden gestemd
(zes bisschoppen, veertien 'predikanten en
negenenveertig niet-theologen). Negener
twintig leden stemden tegen. De wet wordt
op 1 januhri 1959 van kracht-
De commissie, samengesteld uit enkele
leden van de synode die de besprekingen
voorbereidde, had overeenstemming be
reikt over drie belangrijke punten:
1. Het verlangen, dat vrouwen het recht
krijgen om als predikant te dienen, is bij
vele mensen, predikanten zowel als leken,
voortgekomen uit oprechte zorg voor de
kerk, om de mogelijkheden van het ver
breiden van het Evangelie te vergroten.
2. De commissie was eenparig van oor
deel dat het vraagstuk behandeld moet
worden in het licht van de bijbel, zoals
deze uitgelegd is in de belijdenisgeschrif
ten van de Zweedse Kerk.
3. De commissie was overtuigd, dat met
Jezus en het Nieuwe Testament een vol
komen nieuwe opvatting omtrent de vrouw
gekomen was en dat met dit nieuwe inzicht
ten volle rekening moet worden gehouden
ter beoordeling van de vraag of vrouwen
tot, het predikambt dienen te worden toe
gelaten.
De commissie sprak verder als haar
mening uit dat, indien het wetsontwerp
aangenomen wordt, dit niet mag inhou
den dat de bisschop verplicht is om vrou
wen in het ambt te bevestigen tegen zijn
godsdienstige opvatting in.
De meerderheid van de commissie was
tot de overtuiging gekomen dat er, volgens
de Luthc'" opvatting van de bijbel en van
het ambt .in principe geen beletselen zijn
dat vrouwen predikant worden. De min
derheid van de synode, die tegen het wets
ontwerp gestemd heeft, beweerde dat de
maatregel onschriftuurlijk was. Een po
ging om een middenweg te vinden, waar
bij de toelating van de vrouwen twee jaar
zou worden uitgesteld, werd verworpen,
nadat het in de synode aangevallen was
door enkele leden van verschillende
Zweedse vrouwenorganisaties.
Ondanks voorspellingen, die hier en
daar gedaan werden dat de sterke oppo
sitie onder aanvoering van bisschop Giertz
een scheiding in de Zweedse Kerk teweeg
zou brengen, zei deze geestelijke in de
synodevergadering, dat hij zou trachten de
eenheid der kerk te bewaren. Hij voegde
er evenwel aan toe, dat hij niet gaarne tot
een kerk behoort, die tegen de bijbel in
gaat.
Hoewel op verzoek van de Zweedse Kerk
door de Wereldraad van Kerken een rap
port was ingezonden over de houding van
kerken in andere delen der wereld ten aan
zien van dit punt, speelden oecumenische
overwegingen geen grote rol bij de dis
cussies. De voorstanders zeiden, dat dr
oecumenische situatie er op wees, dat elk"
kerk op eigen verantwoordelijkheid moet
handelen, terwijl de tegenstanders be
weerden, dat het gebrek aan een
stemmigheid, waardoor de situatie in de
verschillende landen gekenmerkt wordt,
het in stand houden van de status quo
rechtvaardigt.
Wanneer de wet van kracht, wordt, zal
van geen enkele bisschop, predikant o'
gemeente worden gevraagd om tegen hun
wil een vrouw tol predikant in te zegenen
of een vrouwelijke predikant in hun mid
den te ontvangen. De vrouwen die tot pre
dikant bevestigd willen worden, moeten
dit kenbaar maken aan een bisschop, die
een dergelijke aanvrage al of niet kan
aanvaarden.
Nu in deze weken zeer velen de film
„De Tien Geboden" hebben gezien, is des
te interessanter het bericht, dat Bedoeïnen
in Jordanië thans na langdurige onder
handelingen een bijbelrol met het oudste
afschrift van de Tien Geboden aan een
kerkelijke gemeente in New York hebben
verkocht. Zij hadden het bijbelmanuscript
in een der grotten bij de Dode Zee gevon
den. Een mijningenieur, die tot de New-
yorkse gemeente behoort en die zich voor
archaeologie interesseert, besloot het ma
nuscript te kopen. Na lange onderhande
lingen met de Bedoeïnen gelukte het om de
oorspronkelijk gevraagde prijs van twaalf
duizend dollar terug te brengen tot vijf
duizend dollar. Het manuscript mag even
wel niet naar New York worden gebracht,
De Centrale Raad van Beroep te Utrecht
heeft de zaak behandeld betreffende het
ontslag, door B. en W. van Goes gegeven
aan de directeur-geneesheer van het zie
kenhuis in die gemeente, dr. G. J. Scherp
huis. Het Ambtenarengerecht in 's Herto
genbosch had in mei 1957 dit ontslag nie
tig verklaard. B. en W. van Goes waren
van deze beslissing in beroep gekomen.
Uit getuigenverklaringen bleek, dat dr.
Scherphuis een grote mate van zelfstan
digheid genoot. Dit gaf in de eerste periode
na zijn aanstelling in 1947 nimmer aanlei
ding tot moeilijkheden. Toen er in 1952 een
nieuw bestuur kwam, waren er echter her
haaldelijk conflicten gerezen over het door
de geneesheer-directeur gevoerde beleid.
Eén van de grieven was, dat dr. Scherp
huis het toegestane budget voor de ver
bouwing van de eetzaal voor de zusters
ver had overschreden. Een ander feit
was de aanstelling van een klinisch ana
liste zonder voorafgaande goedkeuring van
het bestuur.
Dr. Scherphuis verklaarde dat hij als
geneeshger-directeur gerechtigd was
soms noodvoorzieningen te treffen. Zijn
autonoom optreden was hem voorheen
nooit verweten. Pas in 1954 begonnen de
conflicten, die zich binnen twee jaar tijds
dusdanig ophoopten, dat een uitbarsting on
vermijdelijk was. „Achteraf bezien", zo
verklaarde hij thans, „was het beter ge
weest mij met moeilijkheden tot het be
stuur te wenden. Maar de laatste jaren wa
ren er al veel conflicten en toen was het
onmogelijk geworden tot een gesprek te
komen".
Volgens de voorzitter van het bestuur
zou dr. Scherphuis te veel patiënten van
zijn eigen praktijk hebben behouden en
daardoor te weinig tijd hebben besteed aan
het directeurschap. Dit werd evenwel door
de directeur tegengesproken. De onaange
name verhouding met het bestuur weet
hij alleen aan de voorzitter, die van zijn
kant verklaarde niet de moed te hebben
gehad de zaak onder vier ogen met dr.
Scherphuis te bespreken. In een vergade
ring van 11 oktober 1956 had dr. Scherp
huis verklaard, niet meer te willen ver
gaderen met het bestuur. Daarna volgde
een rapport aan B. en W. dat het ontslag
van de geneesheer tot gevolg had.
Voorts werd gehoord de loco-burgemees
ter van Goes, de heer J. H. Roozen. Deze
zei, dat er altijd ziekenhuiskwesties in
Goes zijn geweest. De conflictstof dateert
van 1949, toen het economisch beleid werd
herzien. Omtrent de ontslagkwestie was
hij van mening, dat het formeel onjuist
zou zijn geweest dr. Scherphuis in deze te
horen. Tegen deze mening nam de getui-
ge-deskundige, dr. P. A. Heeres, voorzit
ter van de Geneeskundige Vereniging tot
Bevordering van het Ziekenhuiswezen in
Nederland, scherp stelling. Deze kwestie
had door de burgemeester binnenskamers
kunnen worden opgelost. Van diens be-
leidszwakte zijn zowel de voorzitter als
dr. Scherphuis het slachtoffer geworden,
zei hij.
Voor het college van B. en W. te Goes
trad op mr. B. S. Tigchelaar uit Den Haag,
die bevestigde, dat B. en W. hem advies
hadden gevraagd over een met dr.
Scherphuis te houden bespreking betref
fende diens ontslag. Hij had dit evenwel
afgeraden, omdat hij er niets van ver
wachtte. Naar zijn mening was het gehele
bestuur het met de voorzitter eens ge
weest. Volgens mr. Tigchelaar had dr.
Scherphuis het bestuursbeleid volkomen
doorkruist en onder het personeel een
vijandige houding tegenover het bestuur
aangekweekt. Hij was van oordeel, dat dr.
Scherphuis iedere poging tot verzoening
had afgesneden.
Voor dr. Scherphuis trad op mr. F. W.
Adriaanse te Middelburg, die de gehele
zaak door de tegenpartij sterk opgeblazen
noemde. Hij had de indruk, dat de voor
zitter van het bestuur zich te veel over
deze zaak had opgewonden. Op de bestuurs
vergadering van 11 oktober 1956 was de
voorzitter geprikkeld geweest en daarom
volgens pleiter weinig geschikt de zaak
tot een goed einde te brengen. Dat B. en
W. zijn afgegaan op het juridisch advies
van mr. Tigchelaar noemde hij verbazing
wekkend. Naar pleiters mening was het aan
het gemeentebestuur overgelegde rapport
over dr. Scherphuis zeer tendentieus. Op
dergelijke gronden iemand uit zijn ambt
te stoten noemde pleiter onbillijk, temeer
daar hem iedere mogelijkheid om tot
overleg te komen was afgesneden.
De Centrale Raad van Beroep zal later
uitspraak doen.
Delft. Prop examen metaalkundig ingenieur:
J F. Pardoel. Haarlem.
Advertentie
xsv 0
W&m8k
WONINGINRICHTING
V B E V E R W IJ K
Breéstr. 74-84 *250 modelkamers
Geopend: 8-12.30 en'14-18 u. Dinsdag 8-13 u..
maar moet als eigendom van de Ameri
kaanse gemeente in het museum van Je
ruzalem blijven, daar de Jordaanse wet
ten de uitvoer niet toestaan.
Het staat vast dat de Bedoeïnen over
nog veel meer manuscripten beschikken,
waaronder een, dat de Psalmen bevat en
naar alle waarschijnlijkheid een der beste
is van alle tot nu toe gevonden manuscrip
ten. Reeds zijn van de handschriften die
in de grotten rond de Dode Zee gevonden
zijn, er vierhonderd in de handen van mu
seums en universiteiten. Er worden gel
den ingezameld om ook de andere bijbel-
rollen voor de Oud-Testamentische weten
schap ter beschikking te krijgen.