Carel van Mander EMIGRATIE betekent in liet bijzonder voor intellectuelen vaak DEGLASSERING Tussen tirannie en heimwee Europese solidariteit zou een schrijnend vraagstuk tot oplossing kunnen brengen pp Een slordige krans ;oede wijnen NIEUWE BOEKEN in zakformaat Erbij In de loop van november wordt in Haarlem een lyceum genoemd naar Él ZATERDAG 2 2 NOVEMBER 1958 P A G a dat de Duitse stellingen bij Monte Cassino in Italië forceerde. De Polen zijn de ge allieerden van het eerste uur van de ge hele westelijke wereld en wie dat beseft begrijpt de bitterheid welke in hun harten leeft over het verdrag van Jalta, waar de Verenigde Staten en Groot-Brittannië voor de eisen van Stalin zwichtten. Het lot der ontheemde Polen is zo mogelijk tragischer dan dat van de andere ontheemden, om dat zij met een volwaardige strijdmacht vijf jaar lang de oorlog te hebben volge houden en zich voor de geallieerde zaak niet gespaard hebben zonder dat het hun vergund werd zelfs maar aan de overwin ningsparade in Londen deel te ne men. „De enige kleine voldoening, die wij hebben mogen smaken, is dat wij in 1945 het land Oldenburg hebben mogen bezet ten!" zegt de voorzitter van de Poolse oud- strijdersvereniging in Nederland, de heer EEN ENKELING heeft het beter getrof fen dan de heer Werner, veel groter is het aantal voorbeelden van hen wier capacitei ten in net eigen land meer tot hun recht zouden zijn gekomen. Zo'n enkeling is dr. N. W. Komar, docent in Internationale ver houdingen en oorlogsrecht aan de Konink lijke Militaire Academie te Breda, die de meesterstitel aan de universiteit van Lwow en zijn doctorsbul aan de universiteiten van Öxford en Leuven behaalde. Toen de oorlog uitbrak, was hij ambtenaar op het ministerie van Landbouw, bij de ineen storting van de Poolse weerstand week hij uit naar Roemenië om zich vandaar bij de Poolse divisies in Frankrijk te voe gen. In 1944 maakte hij nog steeds deel uit van de eerste Poolse pantserdivisie van generaal Maczek. die achtereenvolgens Yperen, Roulaere, Gent, Axel en Breda bevrijdde. In de laatste stad ontmoette hij KWIJNEN de bejaarde vluchtelingen achter de wit gesteven vitrages der Ne derlandse tehuizen voor ouden van dagen, nog niet lang geleden meestal gestichten genoemd, even snel weg als in de IRO-kampen in Duitsland, Oosten rijk, Italië en Griekenland: ongeveer de helft der in 1956 door ons land opgeno men bejaarden is inmiddels gestorven, degenen die zich nog in de kracht van hun leven bevinden maken gelukkig een gunstig eindoordeel over het Nederland se aandeel in de oplossing van het inter nationale vluchtelingenvraagstuk moge lijk. NU MAG een dergelijke constatering niet leiden tot generaliserende gevolgtrek kingen, nog minder tot het opzetten van een hoge vaderlandse borst. Wil men de hulp aan vluchtelingen namelijk uittillen boven een sentimenteel charitatief onder onsje dan zal men, met de directeur van het bureau van de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp, mr. F. J. A. Ver berk. dienen te erkennen dat de vluchte ling een moreel recht heeft op hulpverle ning. Hij behoort immers tot de Westeuro- pese cultuur en is het slachtoffer gewor den van een door een totalitair regime ge voerde strijd om de macht. Er is hier sprake van een lotsverbondenheid welke ons, die in het vrije Westen leven, tot schuldenaar van de vluchteling maakt. Dit standpunt houdt in, dat de vluchteling niet staat in de positie van iemand die een gunst ontvangt, maar aan wie recht wordt gedaan. Men moet zich daarbij niet blind staren op het feit, dat de gezonde vluchte lingen vrijwel altijd aan de slag zijn geko men, dat zich ook nu betrekkelijk weinig werkloosheid onder hen voordoet, dat zij in het algemeen gelukkig getrouwd en re delijk gehuisvest zijn en dat zij slechts zelden problemen veroorzaken. Slechts de massale toevloed van Hongaren in 1956 heeft degenen die zich met het vluchtelin genwerk bezig houden nogal wat kopzorg gegeven, hoewel men dat toch ook niet moet overdrijven. Maar op de Hongaren komen we nog terug. Wie zich van de termen vluchteling, ont heemde of emigrant bedient, loopt na tuurlijk veel kans ondanks zichzelf toch te gaan generaliseren. In de praktijd van het vluchtelingenwerk komt men ai spoe dig tot de ontdekking, dat de ene vluch teling de andere niet is.'Dat is niet alleen een kwestie van nationaliteit en individu, het is ook een gevolg van een verschil lende levensloop. Er zijn in ons land, zo wordt aangenomen, ongeveer zeventien duizend vluchtelingen. Een groot deel daarvan zou echter nog niet zo lang gele den in het geheel niet als vluchteling zijn beschouwd, maar alleen als economisch immigrant. Tussen de beide wereldoorlo gen hebben de mijnen bijvoorbeeld voort durend buitenlandse arbeidskrachten aan getrokken, die hier meer konden verdie nen dan in het eigen land. Daaronder wa ren, behalve veel Italianen, ook tal van arbeiders uit de Balkan en Oost-Europa. Er zijn bijvoorbeeld vier duizend Polen in ons land. Daarvan waren er al drie dui zend hier toen de oorlog uitbrak. Na de oorlog veranderde de situatie voor hen in zoverre, dat ze meestal hun voornemen om naar Polen terug te keren om daar hun levensavond te slijten, niet kunnen verwezenlijken. Daarmee wordt de vraag naar hun geestelijke verzorging en het contact met landgenoten urgenter. DE ANDERE duizend Polen hebben zich na 1945, toen ons land wel, maar hun eigen land niet bevrijd werd, in Nederland ge vestigd. Zij maakten deel uit van de Eer ste Poolse pantserdivisie, die Axel en Bre- ziggehouden. Hoewel, vreemdeling blijf je De dansgroep Krakuus is een van de Pool- da bevrijdde, van de parachutistenbrigade, hier toch". De tweeslachtigheid van de se organisaties, die onder de in Nederland welke zich in de Betuwe onderscheidde bij emigrant, waarover we het in het vorige vertoevende vluchtelingen de herinnering de slag om Arnhem, van het fameuze artikel hadden, kon niet beter dan op deze aan de nationale zang en dans op folklo- tweede legerkorps van generaal Anders, wijze onder woorden worden gebracht, ristische avonden pogen levend te houden. Stanislaw Werner, die zelf een van die voorbeelden van een uiterlijk redelijk goed in de Nederlandse samenleving geïnte greerde vluchteling is. Bij een wat lan ger gesprek blijkt dat de emigratie ook voor deze man, zoon van een lid van de generale staf van het Poolse leger waarin hij bij het uitbreken van de oorlog als twintigjarige kadet diende, een zekere de-® classering heeft betekend, zoals voor de meeste intellectuele ontheemden. In Po len zou deze man zeker een mooie carriè re tegemoet zijn gegaan, hetgeen ook tot uitdrukking komt in de functies welke hij in de organisaties van het Vrije Polen in neemt. Thans neemt hij genoegen met een betrekkelijk bescheiden baan in Venlo bij een fabriek. Zijn echtgenote, de dochter van de economisch directeur van de Pool se radio in 1939, laat zich ontvallen: „Je weet het soms niet meer. We wonen nu al elf jaar in Nederland en in plaats dat we ons op ons leven hier hebben geconcen treerd, hebben we ons misschien te veel met een onzekere toekomst in Polen be- mejuffrouw Van der Sande, waarmee hij in februari 1945 in het huwelijk trad. De heer en mevrouw Komar-Van der Sande hebben thans vijf kinderen, die om en om Poolse namen dragen. Dr. Komar is ove rigens geen Pool meer: acht jaar geleden werd hij tot Nederlander genaturaliseerd. Dat wil echter niet zeggen dat hij zich van de Poolse zaak distancieert. En wat het lot der achtentwintig duizend mensen betreft, die nu al dertien jaar in de kampen in midden en zuid Europa verkommeren, be perkt hij zijn activiteit zeker niet tot zijn landgenoten. In het bijzonder gaat zijn me dedogen uit naar de tien duizend „hard core cases" de oorlogsinvaliden, de tuberculosepatiënten en andere chronische zieken en bejaarden. Bovendien is onge veer de helft van de niet-Duits sprekende kampbevolking werkloos. Zo'n langdurig verblijf in vluchtelingenkampen moet on herroepelijk tot sociale degradatie der be woners leiden, gepaard gaande met demo ralisatie en minderwaardigheidscom plexen. Dr. Komar meent, dat de Raad van Europa dit vraagstuk in samenwerking met de Hoge Commissaris voor de vluch telingen van de Verenigde Naties moet op lossen. De ongeveer twintig duizend ge zonde niet-Duitse vluchtelingen zouden zeer goed door Frankrijk en Engeland op genomen kunnen worden en daar sociaal en economisch geïntegreerd. VOOR DE ZIEKEN en bejaarden zou met goede wil eveneens een oplossing kunnen worden gevonden. Zij zouden in de sanato riums van West-Europa opgenomen moe ten worden. De kosten daarvan zouden door alle leden-staten van Europa gedra gen moeten worden, hetgeen voor twee honderdtachtig miljoen vrije Europeanen toch geen heksentoer genoemd kan wor den. Nu de Nederlandse sanatoriums over talrijke vrije plaatsen gaan beschikken, omdat de tuberculose in ons land afneemt, gelooft dr. Komar dat het zeer goed mo gelijk is de lege bedden te gebruiken voor de verpleging van patiënten uit de kam pen of uit de landen uit het IJzeren Gor dijn, waar de tuberculose een ontstellen de omvang heeft aangenomen. Eén voorbeeld is er al: de Poolse kapi tein Wiktor Fraczczak werd door de soli dariteit van zijn in Breda achtergebleven landgenoten en de steun van de Bredase bevolking, die haar bevrijders dankbaar blijft, in de gelegenheid gesteld het sana torium in Karpaten voor een bed in „De Klokkenberg" te verruilen, waar zijn gene zing slechts een kwestie van tijd zal zijn. Met de steun van „Herwonnen Levens kracht" en het dagblad „De Stem" kwam in één dag een bedrag van meer dan tien duizend gulden op tafel, waardoor de kos ten van medische verzorging en levenson derhoud van kapitein Wiktor Fraczczak ge durende twee jaar gewaarborgd is. HET IS DUIDELIJK dat een man als dr. Komar op grond van zijn kwaliteiten ook elders maatschappelijk opnieuw ge slaagd zou zijn. Vele anderen echter, die eveneens tot de intelligentsia gerekend die nen te worden, moeten nu als fabrieksar beider hun brood verdienen. De beide on derwijzers aan de Poolse school in Breda bijvoorbeeld waren officieren in het Pool se leger. Een van hen schrijft een Neder lands-Pools taalboek ten dienst van het onderwijs op die school, waarvoor zij hun vrije zaterdagmiddagen opofferen. Want hun levensonderhoud verdienen zij als lassers op een staalfabriek. Enkele in Breda gebleven of teruggekeerde Polen wisten zich vaak door een huwelijk een plaats te verwerven in de midden stand: een caféhouder, een garagehouder, oen meubelhandelaar. Maar de man, die met grote toewijding de voorlichting over het Poolse leven aan de Nederlandse pers verzorgt, moet als schilder op een Vlissing- se scheepswerf de kost verdienen. Uit een gesprek met de vrouw van een in Engeland gebleven Poolse officier in Londen al leen al vertoeven veertig duizend Polen begrepen wij, dat de maatschappelijke situatie voor die groep ginds eerder slech ter dan beter is. Dr. Komar heeft in zijn toespraak op het in Amsterdam gehouden vluchtelingen- congres erop gewezen, dal zich in de vluch telingenkampen enkele duizenden mensen met universitaire diploma's bevinden, zo als artsen, leraren, advocaten en inge nieurs en daarnaast nog vele duizenden met vakdiploma's welke echter in het wes ten niet worden erkend. Toch zouden deze mensen nuttig werk voor de Westeuropese zaak kunnen doen wanneer de westerse landen hun diplo ma's, zoal niet juridisch, dan toch feite lijk zou erkennen. In Nederland is men tot dat laatste wel bereid. Zo werkt sinds enige tijd een uit Polen gevluchte vrouwe lijke arts in een ziekenhuis in 's Herto genbosch en heeft een Estlandse arts zich hier na voortgezette studie als orthope disch chirurg kunnen vestigen. H. Baiitnan BIJ DE UITGEVERIJ Het Spectrum in Utrecht heeft weer een rijtje nieuwe „Prisma"-boeken het licht gezien. Twee populaire medische werk jes in deze serie zijn Nieuwe ontdekkingen in de geneeskunde van Friedrich Deich (een vertaling van het boek „Was haben die Aerzte uns heute zu sagen?") en Wat is ziekte eigenlijk? van A. E. Clark-Kennedy, dat wij reeds kenden uit de En gelse „Pelican"-reeks. In dit laatste boekje (oor spronkelijke titel „Human disease") rekent de schrijver, een bekende Engelse medicus, af met de populaire misvattingen omtrent aard en wezen van de ziekten, die ook in onze tijd door velen nog ten onrechte bezien worden als concrete din gen, die een eigen en onafhankelijk bestaan lei den. Dr. Clark-Kennedy maakt het duidelijk, dat gezondheid en ziekte betrekkelijke begrippen zijn, dat zij geleidelijk in elkaar overvloeien en beide een reactie vormen van geest en lichaam op invloeden ten goede of ten kwade —van buiten of van binnen de mens. Na deze wissel werking tussen geest en lichaam, alsmede het labiele evenwicht tussen gezond en ziek zijn ver klaard te hebben, bespreekt de auteur dan sum mier doch helder de verschillende kwade invloe den en gevaren, die ons lichamelijk en psychisch welzijn bedreigen. Het tweede boekje. Nieuwe ontdekkingen in de geneeskunde, gaat wat dieper in op de jongste vorderingen van de medische wetenschap, zoals het vaccin tegen de polio, de moderne hartopera ties. het opereren van patiënten onder „koude- narcose" (de zogenaamde kunstmatige winter slaap). Ook de plastische en cosmetische chirur gie, de jonge wetenschap van het ouder worden, de bevalling zonder angst, de moderne therapeu tische Inzichten met betrekking tot de zielsziek ten en zelfs enkele fel-omstreden geneeswijzen als de acupunctuur (de therapie van de naalden- prikken) en de chiropraxie worden tamelijk vrijblijvend besproken. Er is eveneens aan- aacht besteed aan de perspectieven van de strijd tegen de kanker, de arteriosclerose en andere, totnogtoe moeilijk of niet geneesbare ziekten. Andere nieuwe ontdekkingen op medisch gebied, zoals levende-cellentherapie van dr. Niehans, worden niet of nauwelijks vermeld. Het boekje maakt dan ook geen aanspraak op volledigheid, maar laat zich vlot lezen en kan vele misvattin gen uit de wereld helpen. De wereld der microben en de mens is een nieuw „Prisma"-boek, waarin prof. dr. J. H. Schuurmans Stekhoven de lezer een inzicht geeft in het wondere rijk van de micro-organismen en hun betekenis voor onze gezondheid en onze economie. De ontwikkelde leek zal het boeiende lectuur vinden. Gerard Durrell. wiens vlotte jachtverhalen wij reeds kenden uit het „Prisma"-deeltje Levend wild engros, heeft nu een nieuwe titel aan deze reeks, Speurhonden in Kameroen, toegevoegd. Ziin merkwaardige belevenissen met de drank zuchtige negerkoning Fon, met een uitgekookte chimpansee en met vele andere mensen en die ren in Afrika getuigen van een scherp observatie vermogen en een levendig gevoel voor humor, de beste Britse tradities waardig. DE JAREN, die Carel van Mander in Haarlem heeft doorgebracht, vormden een oase van rust in een bewogen leven. In de Spaarnestad, waar hij vrienden vond als Hendrick Goltzius en Cornelis Cornelisz, met wie hij er een academie stichtte om volgens Italiaanse wijze naar het leven te leren schilderen, ontwikkelde hij een feno menale scheppingskracht, zowel als dich ter en schrijver als in zijn oude stiel, de schilderkunst. Zijn werk is niet zo sterk, dat het de critiek der eeuwen kan door staan, maar het had een bevruchtende in vloed en zijn „Schildersboeck Het Leven der Doorluchtighe Nederlandtsche en Hooghduytsche Schilders" is een belang rijk document over de beeldende kunste naars van zijn tijd. VAN WIENS HAND de levensbeschrij ving is in dit boek, dat door A. F. Miran- de en prof. dr. G- S. Overdiep in heden daagse taal werd overgebracht, weet men niet zeker. Sommigen menen, dat deze van zijn jongere broer Adam is, anderen dat deze geschreven werd door de dichter Breero. die Carel van Mander wel degelijk moet hebben gekend en bij zijn dood een sonnet aan deze „Man der Mannen" heeft gewijd. Wie ook de auteur geweest mag zijn, het is een vlotte kroniek van een le ven in een rumoerige tijd. Men leze bij voorbeeld hoe Carel van Mander al jong vol studentikoze grappen en op de witgekalkte muren met houtskool en rode of gele aarde de konterfeitsels schetste van de vrijers van de dienstbo den bij zijn welgestelde ouders: boerenjon gens met lange neuzen, kromme benen, scheve bulten en horrelvoeten, alles com pleet, met hun namen eronder. En dan is er een mooi verhaal vol Vlaamse humor van een dorpsjongen met zijn nieuwlaken- se pak, waarop hij met pruimesap de zo genaamd ontbrekende tressen schilderde. Het pak was hiermee bedorven. Maar om de jongen te sparen voor de kastijding, die hem thuis zou wachten, schilderde hij op een niet nader te noemen lichaamsdeel, een grijnenzend duivelsmasker, dat aan stonds het nodige effect sorteerde toen het uur der tuchtiging was aangebroken SCHILDER is Carel van Mander dus al in zijn jeugd geweest. Hij kreeg een be hoorlijke opleiding, onder meer bij Lucas de Heere. die hem ook de toen gangbare beginselen der dichtkunst bijbracht. Spoe dig werd hij de ziel van zijn geboorteplaats Meulebeecke: hij schreef kluchten, tafel spelen, bijbelse en historische stukken. Hij was zevenentwintig, toen hij zijn in gezelschap van Vlaamse edelen begonnen reis naar Rome maakte, waar hij drie on vergetelijke jaren zou blijven, bedacht zaam en leergierig werkend en studerend. Als een der eersten copieerde hij de schil deringen in de catacomben. In 1577 werd het heimwee hem te machtig. Via Wenen en Bazel keerde hij, beladen met tekenin- gen. terug. Echter niet voor een rustig op onthoud. De Waalse Malcontenten over stroomden het Vlaamse platteland en plun derden naar hartelust. In het gewoel vond hij echter de achttienjarige Ludovica Buy- se een mooi meisje van eenvoudige af komst, dat spoedig zijn vrouw werd. Bij een nieuwe Waalse strooptocht ontkwam hij ternauwernood aan de dood. de strie men van de strop stonden in zijn nek, toen hij door een toevallig passerende kennis uit Italië werd gered- Te voet trok hij met zijn gezin naar Kortrijk, vanwaar men verder vluchte uit angst voor de dreigen de pest. Op weg naar Brugge werd hij ten tweede male overvallen door de Malcon tenten, die hem niets lieten dan een hemd, en het goudstuk dat zijn vrouw in de zoom daarvan had genaaid en dat de grondslag werd voor nieuwe fortuin. Per schip ging de familie Van Mander uit het door genoemde ziekte belaagde Brug ge naar Haarlem, waar hij in 1583 kwam. IPIgll HIER het is niet bekend waar hij ge woond heeft ontplooide hij een gewel dige produktiviteit. Religieuze onderwer pen en boerse tafrelen wisselden elkaar af. Ook als schilder van het landschap maak te hij naam. Zijn werk vond gretig aftrek. Voorts verdiende hij de kost als ontwer per van patronen voor damast. In „De Gulden Harpe" bundelde hij godsdiensti ge poëzie en verder schreef hij stukken voor rederijkers, lofdichten op Haarlem en Amsterdam, waarheen hij in 1604 ver huisde. Hij woonde daar in de buurt van de Montelbaanstoren, waar „de schepen overwinterden". Twee jaar later stierf hij als slachtoffer van een weinig oordeelkun dige doktersbehandeling. Met pracht en praal werd hij in de Oude Kerk begraven. Het Schildersboek is geschreven in 1603, toen hij tijdelijk het huis „te Seven- berghe" het latere „Marquette" on der Beverwijk bewoonde. Men neemt aan dat ook Frans Hals tot zijn leerlingen heeft behoord. Volgens zijn zeggen prefe reerde hij Haarlem boven alle andere ste den. die hij bezocht heeft, maar uiteraard moet men bij het kennisnemen van zijn ode aan deze „zoo lustighen stad" reke ning houden met de hoofse mode. L. M. De ornament randen, waarbinnen het. onderstaande, artikel is geplaatst, zijn getekend door Asgeir Scott en door ons overgenomen uit het besproken boek „De edele wingerd en de grote wijnen van Frankrijk" door André L. Simon, uitgegeven door Ad. Donker in Rotterdam, wiens uitgaven uitmunten door bijzondere typografische verzorging. Wij hebben gemeend dat het overlijden van de vertaler, de dichter J. W. F. Werumeus Buning, niet als een reden tot het achterwegelaten van de critiek mocht worden beschouwd. DE meeste mensen denken dat wijn een vloeibare con sumptie is van dezelfde strekking als koffie, thee of bier. Wij richten ons in dit geval tot. hen, die zich reeds hebben opgetrokken tot die trap van beschaving, waarop men be seft dat wijn nooit wordt gedronken, maar wel geschonken, bekeken, in de hand genomen, beroken, weer neergezet, nogmaals bekeken, opnieuw beroken, in de hand genomen, besproken, wederom neergezet, welke reeks handelingen een groter aantal keren voor herhaling vatbaar is naarmate men verder op de weg naar de wijnwijsheid is gevorderd. Dat de wijn in het laatste stadium van dit ceremonieel ook wel geproefd wordt en tenslotte, na veel schroom, zelfs gedronken, is uiteraard een volslagen onbelangrijke aan gelegenheid, welke uitsluitend dient om de mogelijkheid tot. een volgend gevuld glas te openen. Natuurlijk is men dan de fase der landwijnen, welke zich overigens voor een eerste oefening uitstekend lenen vooral wanneer zij van het etiket „Beaujolais" zijn voorzien, reeds lang te boven. Men neemt niet langer genoegen met de aanduiding „Saint-Emilion" tout court, men houdt zijn leverancier voor, dat men nu eenmaal de beste herinne ringen bewaart aan Chateau Mal-aux-Reins-flottants- Gaillards 1874 en dat men slechts in het uiterste geval tot de aanschaffing van Clos Bouche-bée-de-la-vieille-barbe 1875 zal overgaan, omdat men weet dat in dat rampzalige jaar de zon zo flauwtjes heeft geschenen dat de Pinots nooit van blanc tot noir werden gerijpt. Hoe weet men dat? Door zijn vaklitteratuur bij te houden, hetgeen in Nederland overigens geen heksentoer is, want het aantal schrijvende wijnspecialisten kan men op zijn tien vingers aftellen. De uitgever Ad. Donker heeft het wijnboekenplankje nu aanzienlijk opgevuld met de Neder landse editie van een werk van de wijnkenner André L. Simon, een Fransman die zijn gehele lange leven cham pagne in Engeland heeft verhandeld. De heer Simon is een groot man op het gebied der culinaire genoegens, president en stichter van de Wine and Food Society, welke instelling voor Engeland inderdaad geen overdaad mag heten. Hij heeft wel zestig boeken over wijn op zijn naam staan, maar dit eenenzestigste wordt door de thans tachtigjarige auteur als zijn laatste en zijn beste beschouwd. Zonder een zweem van valse bescheidenheid maakt hij de lezer erop opmerk zaam. dat de door hem gepubliceerde oordelen gegrond zijn op ervaring „opgedaan gedurende de zestig jaren dat ik iedere dag wijn heb gedronken". Natuurlijk niet zo maar wijn, maar een van de laatste vijftien flessen Lafite 1870 een waarachtige vreugde, zoals hij schrijft en oudere, zelfs nog grotere Lafites, 1858 en 1864, maar nooit en men gevoelt hoe dit. het grote verdriet van zijn leven is geworden de Lafite 1811. die Maurice Healy in 1926 op Chateau Lafite geschonken kreeg. Men moet niet zo gering denken over een Lafite 1864, die in de dertiger jaren van deze eeuw „nog fris, zacht en zuiver bleek, waarbij hêt verrukkelijke bouquet de kenner zich deed afvragen en overpeinzen of er eigenlijk een leeftijdsgrens voor een waarlijk grote rode Bordeaux bestaat". En de Lafite 1896 dan? zal men de heer Simon tegenwerpen: Was die in 1954 niet alleen nog levend, maar ook levendig, robijnrood, niet rose, nog betamelijk zuiver, zeer mild, lieflijk ên bevallig, het bouquet weliswaar bescheiden, maar toch ge heel en al onberispelijk, zonder enige smaak van dode blaren, die men zeer oude wijnen overigens niet verwijten mag? De heer Simon beaamt dat in krek dezelfde termen. Hij weet er dan ook alles, werkelijk alles van: hoe groot de wijngaarden zijn en de druiven die erop groeien, hoeveel er geoogst werd en wordt en hoeveel de opbrengst bedroeg, wie de eigenaren waren en zijn, met naam en toenaam. De heer Simon weet natuurlijk ook precies hoe men wijn moet behandelen, schenken en drinken, zij het niet zo nauwkeurig als zijn Nederlandse vertaler, de heer J. W. F. Werumeus Buning, die het blijkens een voetnoot op pagina 140 radicaal oneens is met de mening van de heer Simon, dat men geen kurketrekker met een ronde draad moet bezigen. „Mijn beminde oude kurketrekker uit Bourgondië, mijn oude kurketrekker uit Genua en mijn jonge kurke trekker uit Bordeaux bezitten een ronde draad!" tekent, hij verontwaardigd aan. Wij kunnen op dit punt de heer Weru meus Buning gelijk geven: ons onlangs in een warenhuis voor een paar kwartjes aangeschaft exemplaar is ook rond. Wat belangrijker is: wij kunnen er een fles mee openen! Konden wij het ook maar met hem eens worden over dè kwaliteit van zijn vertaling, die hetzij tot stand kwam onder de invloed van teveel wijn, hetzij in het tot haast activeren de vooruitzicht van spoedig weer wijn te kunnen drinkèn. Aanvankelijk dachten wij argeloos, dat de heer Buning het boek door een aantal gallicismen enige couleur locale had willen verlenen, bij nadere bestudering bleken de gallicis men sfeerloze anglicismen te zijn. Het is ronduit storend om in de tekst afstanden tussèn Franse steden in Engelse mijlen te zien aangeduid en op de kaart de stad Lyon als Lyons vermeld te zién. Ergér is dat Werumeus Buning, die zelf een enthousiaste leek op wijngebied is, zich niet door een deskundige liet assisteren. Dan had hij vermeden om over „vintage" en „niet-vintage" champagne te spreken, welke termen alleen in het Engelse taalgebied gangbaar zijn. maar waarvan zelfs Nederlandse wijnkopers ons niet konden vertellen wat ze betekenden: hier spreekt men, evenals in Frankrijk, van „millésimé" om aan te duiden dat een wijn van één jaaroogst is gemaakt. De soms bijzonder hinderlijke taaislordigheden van Weru meus Buning worden echter ruimschoots vergoed door de vele fraaie staaltjes van kleurenfotografie door Percy Hen- nell, een grootmeester op dit gebied. André Simon vindt deze foto's het belangrijkste nieuwe element in zijn jongstè yxtf •JKÜSm p? 'iïïlujnlyjTïlUi n\u^ boek: nooit tevoren was het mogelijk in een boekwerk de preciese omvang, vorm en kleur te zien van de Cabernets, Pinots en andere druiven, evenals de preciese kleur van de wijnen die van de voornaamste druivensoorten worden gemaakt. De foto's zijn inderdaad een lust voor het oog, hun kwaliteit is nauwelijks voor omschrijving vatbaar en dat compliment geldt dus in gelijke mate voor de grafische kunstenaar, die de reproduktie verzorgde. Ook de stillevens, welke Hennell met flessen en glazen componeerde zijn, hoewel theatraal, juweeltjes van fotografische kunst. I/O 21 'U[)P

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 16