Carel van
Mander
EMIGRATIE betekent in liet bijzonder voor intellectuelen vaak DEGLASSERING
Tussen tirannie
en heimwee
Europese solidariteit zou een schrijnend vraagstuk tot oplossing kunnen brengen
pp
Een slordige krans
;oede wijnen
NIEUWE BOEKEN
in zakformaat
Erbij
In de loop van november
wordt in Haarlem een
lyceum genoemd
naar
Él
ZATERDAG 2 2 NOVEMBER 1958
P A G a
dat de Duitse stellingen bij Monte Cassino
in Italië forceerde. De Polen zijn de ge
allieerden van het eerste uur van de ge
hele westelijke wereld en wie dat beseft
begrijpt de bitterheid welke in hun harten
leeft over het verdrag van Jalta, waar de
Verenigde Staten en Groot-Brittannië voor
de eisen van Stalin zwichtten. Het lot der
ontheemde Polen is zo mogelijk tragischer
dan dat van de andere ontheemden, om
dat zij met een volwaardige strijdmacht
vijf jaar lang de oorlog te hebben volge
houden en zich voor de geallieerde zaak
niet gespaard hebben zonder dat het hun
vergund werd zelfs maar aan de overwin
ningsparade in Londen deel te ne
men. „De enige kleine voldoening, die wij
hebben mogen smaken, is dat wij in 1945
het land Oldenburg hebben mogen bezet
ten!" zegt de voorzitter van de Poolse oud-
strijdersvereniging in Nederland, de heer
EEN ENKELING heeft het beter getrof
fen dan de heer Werner, veel groter is het
aantal voorbeelden van hen wier capacitei
ten in net eigen land meer tot hun recht
zouden zijn gekomen. Zo'n enkeling is dr.
N. W. Komar, docent in Internationale ver
houdingen en oorlogsrecht aan de Konink
lijke Militaire Academie te Breda, die de
meesterstitel aan de universiteit van Lwow
en zijn doctorsbul aan de universiteiten
van Öxford en Leuven behaalde. Toen de
oorlog uitbrak, was hij ambtenaar op het
ministerie van Landbouw, bij de ineen
storting van de Poolse weerstand week
hij uit naar Roemenië om zich vandaar
bij de Poolse divisies in Frankrijk te voe
gen. In 1944 maakte hij nog steeds deel uit
van de eerste Poolse pantserdivisie van
generaal Maczek. die achtereenvolgens
Yperen, Roulaere, Gent, Axel en Breda
bevrijdde. In de laatste stad ontmoette hij
KWIJNEN de bejaarde vluchtelingen
achter de wit gesteven vitrages der Ne
derlandse tehuizen voor ouden van
dagen, nog niet lang geleden meestal
gestichten genoemd, even snel weg als
in de IRO-kampen in Duitsland, Oosten
rijk, Italië en Griekenland: ongeveer de
helft der in 1956 door ons land opgeno
men bejaarden is inmiddels gestorven,
degenen die zich nog in de kracht van
hun leven bevinden maken gelukkig een
gunstig eindoordeel over het Nederland
se aandeel in de oplossing van het inter
nationale vluchtelingenvraagstuk moge
lijk.
NU MAG een dergelijke constatering
niet leiden tot generaliserende gevolgtrek
kingen, nog minder tot het opzetten van
een hoge vaderlandse borst. Wil men de
hulp aan vluchtelingen namelijk uittillen
boven een sentimenteel charitatief onder
onsje dan zal men, met de directeur van
het bureau van de Nederlandse Federatie
voor Vluchtelingenhulp, mr. F. J. A. Ver
berk. dienen te erkennen dat de vluchte
ling een moreel recht heeft op hulpverle
ning. Hij behoort immers tot de Westeuro-
pese cultuur en is het slachtoffer gewor
den van een door een totalitair regime ge
voerde strijd om de macht. Er is hier
sprake van een lotsverbondenheid welke
ons, die in het vrije Westen leven, tot
schuldenaar van de vluchteling maakt. Dit
standpunt houdt in, dat de vluchteling niet
staat in de positie van iemand die een
gunst ontvangt, maar aan wie recht wordt
gedaan. Men moet zich daarbij niet blind
staren op het feit, dat de gezonde vluchte
lingen vrijwel altijd aan de slag zijn geko
men, dat zich ook nu betrekkelijk weinig
werkloosheid onder hen voordoet, dat zij
in het algemeen gelukkig getrouwd en re
delijk gehuisvest zijn en dat zij slechts
zelden problemen veroorzaken. Slechts de
massale toevloed van Hongaren in 1956
heeft degenen die zich met het vluchtelin
genwerk bezig houden nogal wat kopzorg
gegeven, hoewel men dat toch ook niet
moet overdrijven. Maar op de Hongaren
komen we nog terug.
Wie zich van de termen vluchteling, ont
heemde of emigrant bedient, loopt na
tuurlijk veel kans ondanks zichzelf toch
te gaan generaliseren. In de praktijd van
het vluchtelingenwerk komt men ai spoe
dig tot de ontdekking, dat de ene vluch
teling de andere niet is.'Dat is niet alleen
een kwestie van nationaliteit en individu,
het is ook een gevolg van een verschil
lende levensloop. Er zijn in ons land, zo
wordt aangenomen, ongeveer zeventien
duizend vluchtelingen. Een groot deel
daarvan zou echter nog niet zo lang gele
den in het geheel niet als vluchteling zijn
beschouwd, maar alleen als economisch
immigrant. Tussen de beide wereldoorlo
gen hebben de mijnen bijvoorbeeld voort
durend buitenlandse arbeidskrachten aan
getrokken, die hier meer konden verdie
nen dan in het eigen land. Daaronder wa
ren, behalve veel Italianen, ook tal van
arbeiders uit de Balkan en Oost-Europa.
Er zijn bijvoorbeeld vier duizend Polen
in ons land. Daarvan waren er al drie dui
zend hier toen de oorlog uitbrak. Na de
oorlog veranderde de situatie voor hen in
zoverre, dat ze meestal hun voornemen
om naar Polen terug te keren om daar
hun levensavond te slijten, niet kunnen
verwezenlijken. Daarmee wordt de vraag
naar hun geestelijke verzorging en het
contact met landgenoten urgenter.
DE ANDERE duizend Polen hebben zich
na 1945, toen ons land wel, maar hun eigen
land niet bevrijd werd, in Nederland ge
vestigd. Zij maakten deel uit van de Eer
ste Poolse pantserdivisie, die Axel en Bre- ziggehouden. Hoewel, vreemdeling blijf je De dansgroep Krakuus is een van de Pool-
da bevrijdde, van de parachutistenbrigade, hier toch". De tweeslachtigheid van de se organisaties, die onder de in Nederland
welke zich in de Betuwe onderscheidde bij emigrant, waarover we het in het vorige vertoevende vluchtelingen de herinnering
de slag om Arnhem, van het fameuze artikel hadden, kon niet beter dan op deze aan de nationale zang en dans op folklo-
tweede legerkorps van generaal Anders, wijze onder woorden worden gebracht, ristische avonden pogen levend te houden.
Stanislaw Werner, die zelf een van die
voorbeelden van een uiterlijk redelijk goed
in de Nederlandse samenleving geïnte
greerde vluchteling is. Bij een wat lan
ger gesprek blijkt dat de emigratie ook
voor deze man, zoon van een lid van de
generale staf van het Poolse leger waarin
hij bij het uitbreken van de oorlog als
twintigjarige kadet diende, een zekere de-®
classering heeft betekend, zoals voor de
meeste intellectuele ontheemden. In Po
len zou deze man zeker een mooie carriè
re tegemoet zijn gegaan, hetgeen ook tot
uitdrukking komt in de functies welke hij
in de organisaties van het Vrije Polen in
neemt. Thans neemt hij genoegen met een
betrekkelijk bescheiden baan in Venlo bij
een fabriek. Zijn echtgenote, de dochter
van de economisch directeur van de Pool
se radio in 1939, laat zich ontvallen: „Je
weet het soms niet meer. We wonen nu al
elf jaar in Nederland en in plaats dat we
ons op ons leven hier hebben geconcen
treerd, hebben we ons misschien te veel
met een onzekere toekomst in Polen be-
mejuffrouw Van der Sande, waarmee hij
in februari 1945 in het huwelijk trad. De
heer en mevrouw Komar-Van der Sande
hebben thans vijf kinderen, die om en om
Poolse namen dragen. Dr. Komar is ove
rigens geen Pool meer: acht jaar geleden
werd hij tot Nederlander genaturaliseerd.
Dat wil echter niet zeggen dat hij zich van
de Poolse zaak distancieert. En wat het lot
der achtentwintig duizend mensen betreft,
die nu al dertien jaar in de kampen in
midden en zuid Europa verkommeren, be
perkt hij zijn activiteit zeker niet tot zijn
landgenoten. In het bijzonder gaat zijn me
dedogen uit naar de tien duizend „hard
core cases" de oorlogsinvaliden, de
tuberculosepatiënten en andere chronische
zieken en bejaarden. Bovendien is onge
veer de helft van de niet-Duits sprekende
kampbevolking werkloos. Zo'n langdurig
verblijf in vluchtelingenkampen moet on
herroepelijk tot sociale degradatie der be
woners leiden, gepaard gaande met demo
ralisatie en minderwaardigheidscom
plexen. Dr. Komar meent, dat de Raad
van Europa dit vraagstuk in samenwerking
met de Hoge Commissaris voor de vluch
telingen van de Verenigde Naties moet op
lossen. De ongeveer twintig duizend ge
zonde niet-Duitse vluchtelingen zouden
zeer goed door Frankrijk en Engeland op
genomen kunnen worden en daar sociaal
en economisch geïntegreerd.
VOOR DE ZIEKEN en bejaarden zou met
goede wil eveneens een oplossing kunnen
worden gevonden. Zij zouden in de sanato
riums van West-Europa opgenomen moe
ten worden. De kosten daarvan zouden
door alle leden-staten van Europa gedra
gen moeten worden, hetgeen voor twee
honderdtachtig miljoen vrije Europeanen
toch geen heksentoer genoemd kan wor
den.
Nu de Nederlandse sanatoriums over
talrijke vrije plaatsen gaan beschikken,
omdat de tuberculose in ons land afneemt,
gelooft dr. Komar dat het zeer goed mo
gelijk is de lege bedden te gebruiken voor
de verpleging van patiënten uit de kam
pen of uit de landen uit het IJzeren Gor
dijn, waar de tuberculose een ontstellen
de omvang heeft aangenomen.
Eén voorbeeld is er al: de Poolse kapi
tein Wiktor Fraczczak werd door de soli
dariteit van zijn in Breda achtergebleven
landgenoten en de steun van de Bredase
bevolking, die haar bevrijders dankbaar
blijft, in de gelegenheid gesteld het sana
torium in Karpaten voor een bed in „De
Klokkenberg" te verruilen, waar zijn gene
zing slechts een kwestie van tijd zal zijn.
Met de steun van „Herwonnen Levens
kracht" en het dagblad „De Stem" kwam
in één dag een bedrag van meer dan tien
duizend gulden op tafel, waardoor de kos
ten van medische verzorging en levenson
derhoud van kapitein Wiktor Fraczczak ge
durende twee jaar gewaarborgd is.
HET IS DUIDELIJK dat een man als
dr. Komar op grond van zijn kwaliteiten
ook elders maatschappelijk opnieuw ge
slaagd zou zijn. Vele anderen echter, die
eveneens tot de intelligentsia gerekend die
nen te worden, moeten nu als fabrieksar
beider hun brood verdienen. De beide on
derwijzers aan de Poolse school in Breda
bijvoorbeeld waren officieren in het Pool
se leger. Een van hen schrijft een Neder
lands-Pools taalboek ten dienst van het
onderwijs op die school, waarvoor zij hun
vrije zaterdagmiddagen opofferen. Want
hun levensonderhoud verdienen zij als
lassers op een staalfabriek. Enkele in
Breda gebleven of teruggekeerde Polen
wisten zich vaak door een huwelijk
een plaats te verwerven in de midden
stand: een caféhouder, een garagehouder,
oen meubelhandelaar. Maar de man, die
met grote toewijding de voorlichting over
het Poolse leven aan de Nederlandse pers
verzorgt, moet als schilder op een Vlissing-
se scheepswerf de kost verdienen. Uit een
gesprek met de vrouw van een in Engeland
gebleven Poolse officier in Londen al
leen al vertoeven veertig duizend Polen
begrepen wij, dat de maatschappelijke
situatie voor die groep ginds eerder slech
ter dan beter is.
Dr. Komar heeft in zijn toespraak op
het in Amsterdam gehouden vluchtelingen-
congres erop gewezen, dal zich in de vluch
telingenkampen enkele duizenden mensen
met universitaire diploma's bevinden, zo
als artsen, leraren, advocaten en inge
nieurs en daarnaast nog vele duizenden
met vakdiploma's welke echter in het wes
ten niet worden erkend.
Toch zouden deze mensen nuttig werk
voor de Westeuropese zaak kunnen doen
wanneer de westerse landen hun diplo
ma's, zoal niet juridisch, dan toch feite
lijk zou erkennen. In Nederland is men
tot dat laatste wel bereid. Zo werkt sinds
enige tijd een uit Polen gevluchte vrouwe
lijke arts in een ziekenhuis in 's Herto
genbosch en heeft een Estlandse arts zich
hier na voortgezette studie als orthope
disch chirurg kunnen vestigen.
H. Baiitnan
BIJ DE UITGEVERIJ Het Spectrum in Utrecht
heeft weer een rijtje nieuwe „Prisma"-boeken
het licht gezien. Twee populaire medische werk
jes in deze serie zijn Nieuwe ontdekkingen in de
geneeskunde van Friedrich Deich (een vertaling
van het boek „Was haben die Aerzte uns heute
zu sagen?") en Wat is ziekte eigenlijk? van A. E.
Clark-Kennedy, dat wij reeds kenden uit de En
gelse „Pelican"-reeks. In dit laatste boekje (oor
spronkelijke titel „Human disease") rekent de
schrijver, een bekende Engelse medicus, af met
de populaire misvattingen omtrent aard en wezen
van de ziekten, die ook in onze tijd door velen
nog ten onrechte bezien worden als concrete din
gen, die een eigen en onafhankelijk bestaan lei
den. Dr. Clark-Kennedy maakt het duidelijk, dat
gezondheid en ziekte betrekkelijke begrippen
zijn, dat zij geleidelijk in elkaar overvloeien en
beide een reactie vormen van geest en lichaam
op invloeden ten goede of ten kwade —van
buiten of van binnen de mens. Na deze wissel
werking tussen geest en lichaam, alsmede het
labiele evenwicht tussen gezond en ziek zijn ver
klaard te hebben, bespreekt de auteur dan sum
mier doch helder de verschillende kwade invloe
den en gevaren, die ons lichamelijk en psychisch
welzijn bedreigen.
Het tweede boekje. Nieuwe ontdekkingen in de
geneeskunde, gaat wat dieper in op de jongste
vorderingen van de medische wetenschap, zoals
het vaccin tegen de polio, de moderne hartopera
ties. het opereren van patiënten onder „koude-
narcose" (de zogenaamde kunstmatige winter
slaap). Ook de plastische en cosmetische chirur
gie, de jonge wetenschap van het ouder worden,
de bevalling zonder angst, de moderne therapeu
tische Inzichten met betrekking tot de zielsziek
ten en zelfs enkele fel-omstreden geneeswijzen
als de acupunctuur (de therapie van de naalden-
prikken) en de chiropraxie worden tamelijk
vrijblijvend besproken. Er is eveneens aan-
aacht besteed aan de perspectieven van de strijd
tegen de kanker, de arteriosclerose en andere,
totnogtoe moeilijk of niet geneesbare ziekten.
Andere nieuwe ontdekkingen op medisch gebied,
zoals levende-cellentherapie van dr. Niehans,
worden niet of nauwelijks vermeld. Het boekje
maakt dan ook geen aanspraak op volledigheid,
maar laat zich vlot lezen en kan vele misvattin
gen uit de wereld helpen.
De wereld der microben en de mens is een
nieuw „Prisma"-boek, waarin prof. dr. J. H.
Schuurmans Stekhoven de lezer een inzicht geeft
in het wondere rijk van de micro-organismen en
hun betekenis voor onze gezondheid en onze
economie. De ontwikkelde leek zal het boeiende
lectuur vinden.
Gerard Durrell. wiens vlotte jachtverhalen wij
reeds kenden uit het „Prisma"-deeltje Levend
wild engros, heeft nu een nieuwe titel aan deze
reeks, Speurhonden in Kameroen, toegevoegd.
Ziin merkwaardige belevenissen met de drank
zuchtige negerkoning Fon, met een uitgekookte
chimpansee en met vele andere mensen en die
ren in Afrika getuigen van een scherp observatie
vermogen en een levendig gevoel voor humor, de
beste Britse tradities waardig.
DE JAREN, die Carel van Mander in
Haarlem heeft doorgebracht, vormden een
oase van rust in een bewogen leven. In de
Spaarnestad, waar hij vrienden vond als
Hendrick Goltzius en Cornelis Cornelisz,
met wie hij er een academie stichtte om
volgens Italiaanse wijze naar het leven te
leren schilderen, ontwikkelde hij een feno
menale scheppingskracht, zowel als dich
ter en schrijver als in zijn oude stiel, de
schilderkunst. Zijn werk is niet zo sterk,
dat het de critiek der eeuwen kan door
staan, maar het had een bevruchtende in
vloed en zijn „Schildersboeck Het Leven
der Doorluchtighe Nederlandtsche en
Hooghduytsche Schilders" is een belang
rijk document over de beeldende kunste
naars van zijn tijd.
VAN WIENS HAND de levensbeschrij
ving is in dit boek, dat door A. F. Miran-
de en prof. dr. G- S. Overdiep in heden
daagse taal werd overgebracht, weet men
niet zeker. Sommigen menen, dat deze van
zijn jongere broer Adam is, anderen dat
deze geschreven werd door de dichter
Breero. die Carel van Mander wel degelijk
moet hebben gekend en bij zijn dood een
sonnet aan deze „Man der Mannen" heeft
gewijd. Wie ook de auteur geweest mag
zijn, het is een vlotte kroniek van een le
ven in een rumoerige tijd.
Men leze bij voorbeeld hoe Carel van
Mander al jong vol studentikoze grappen
en op de witgekalkte muren met houtskool
en rode of gele aarde de konterfeitsels
schetste van de vrijers van de dienstbo
den bij zijn welgestelde ouders: boerenjon
gens met lange neuzen, kromme benen,
scheve bulten en horrelvoeten, alles com
pleet, met hun namen eronder. En dan is
er een mooi verhaal vol Vlaamse humor
van een dorpsjongen met zijn nieuwlaken-
se pak, waarop hij met pruimesap de zo
genaamd ontbrekende tressen schilderde.
Het pak was hiermee bedorven. Maar om
de jongen te sparen voor de kastijding, die
hem thuis zou wachten, schilderde hij op
een niet nader te noemen lichaamsdeel,
een grijnenzend duivelsmasker, dat aan
stonds het nodige effect sorteerde toen het
uur der tuchtiging was aangebroken
SCHILDER is Carel van Mander dus al
in zijn jeugd geweest. Hij kreeg een be
hoorlijke opleiding, onder meer bij Lucas
de Heere. die hem ook de toen gangbare
beginselen der dichtkunst bijbracht. Spoe
dig werd hij de ziel van zijn geboorteplaats
Meulebeecke: hij schreef kluchten, tafel
spelen, bijbelse en historische stukken.
Hij was zevenentwintig, toen hij zijn in
gezelschap van Vlaamse edelen begonnen
reis naar Rome maakte, waar hij drie on
vergetelijke jaren zou blijven, bedacht
zaam en leergierig werkend en studerend.
Als een der eersten copieerde hij de schil
deringen in de catacomben. In 1577 werd
het heimwee hem te machtig. Via Wenen
en Bazel keerde hij, beladen met tekenin-
gen. terug. Echter niet voor een rustig op
onthoud. De Waalse Malcontenten over
stroomden het Vlaamse platteland en plun
derden naar hartelust. In het gewoel vond
hij echter de achttienjarige Ludovica Buy-
se een mooi meisje van eenvoudige af
komst, dat spoedig zijn vrouw werd. Bij
een nieuwe Waalse strooptocht ontkwam
hij ternauwernood aan de dood. de strie
men van de strop stonden in zijn nek, toen
hij door een toevallig passerende kennis
uit Italië werd gered- Te voet trok hij met
zijn gezin naar Kortrijk, vanwaar men
verder vluchte uit angst voor de dreigen
de pest. Op weg naar Brugge werd hij ten
tweede male overvallen door de Malcon
tenten, die hem niets lieten dan een
hemd, en het goudstuk dat zijn vrouw
in de zoom daarvan had genaaid en dat
de grondslag werd voor nieuwe fortuin.
Per schip ging de familie Van Mander uit
het door genoemde ziekte belaagde Brug
ge naar Haarlem, waar hij in 1583 kwam.
IPIgll
HIER het is niet bekend waar hij ge
woond heeft ontplooide hij een gewel
dige produktiviteit. Religieuze onderwer
pen en boerse tafrelen wisselden elkaar af.
Ook als schilder van het landschap maak
te hij naam. Zijn werk vond gretig aftrek.
Voorts verdiende hij de kost als ontwer
per van patronen voor damast. In „De
Gulden Harpe" bundelde hij godsdiensti
ge poëzie en verder schreef hij stukken
voor rederijkers, lofdichten op Haarlem
en Amsterdam, waarheen hij in 1604 ver
huisde. Hij woonde daar in de buurt van
de Montelbaanstoren, waar „de schepen
overwinterden". Twee jaar later stierf hij
als slachtoffer van een weinig oordeelkun
dige doktersbehandeling. Met pracht en
praal werd hij in de Oude Kerk begraven.
Het Schildersboek is geschreven in 1603,
toen hij tijdelijk het huis „te Seven-
berghe" het latere „Marquette" on
der Beverwijk bewoonde. Men neemt aan
dat ook Frans Hals tot zijn leerlingen
heeft behoord. Volgens zijn zeggen prefe
reerde hij Haarlem boven alle andere ste
den. die hij bezocht heeft, maar uiteraard
moet men bij het kennisnemen van zijn
ode aan deze „zoo lustighen stad" reke
ning houden met de hoofse mode. L. M.
De ornament randen, waarbinnen het. onderstaande, artikel is geplaatst, zijn getekend
door Asgeir Scott en door ons overgenomen uit het besproken boek „De edele
wingerd en de grote wijnen van Frankrijk" door André L. Simon, uitgegeven door
Ad. Donker in Rotterdam, wiens uitgaven uitmunten door bijzondere typografische
verzorging. Wij hebben gemeend dat het overlijden van de vertaler, de dichter
J. W. F. Werumeus Buning, niet als een reden tot het achterwegelaten van de critiek
mocht worden beschouwd.
DE meeste mensen denken dat wijn een vloeibare con
sumptie is van dezelfde strekking als koffie, thee of bier.
Wij richten ons in dit geval tot. hen, die zich reeds hebben
opgetrokken tot die trap van beschaving, waarop men be
seft dat wijn nooit wordt gedronken, maar wel geschonken,
bekeken, in de hand genomen, beroken, weer neergezet,
nogmaals bekeken, opnieuw beroken, in de hand genomen,
besproken, wederom neergezet, welke reeks handelingen
een groter aantal keren voor herhaling vatbaar is naarmate
men verder op de weg naar de wijnwijsheid is gevorderd.
Dat de wijn in het laatste stadium van dit ceremonieel ook
wel geproefd wordt en tenslotte, na veel schroom, zelfs
gedronken, is uiteraard een volslagen onbelangrijke aan
gelegenheid, welke uitsluitend dient om de mogelijkheid
tot. een volgend gevuld glas te openen.
Natuurlijk is men dan de fase der landwijnen, welke zich
overigens voor een eerste oefening uitstekend lenen vooral
wanneer zij van het etiket „Beaujolais" zijn voorzien, reeds
lang te boven. Men neemt niet langer genoegen met de
aanduiding „Saint-Emilion" tout court, men houdt zijn
leverancier voor, dat men nu eenmaal de beste herinne
ringen bewaart aan Chateau Mal-aux-Reins-flottants-
Gaillards 1874 en dat men slechts in het uiterste geval tot
de aanschaffing van Clos Bouche-bée-de-la-vieille-barbe
1875 zal overgaan, omdat men weet dat in dat rampzalige
jaar de zon zo flauwtjes heeft geschenen dat de Pinots
nooit van blanc tot noir werden gerijpt.
Hoe weet men dat? Door zijn vaklitteratuur bij te houden,
hetgeen in Nederland overigens geen heksentoer is, want
het aantal schrijvende wijnspecialisten kan men op zijn
tien vingers aftellen. De uitgever Ad. Donker heeft het
wijnboekenplankje nu aanzienlijk opgevuld met de Neder
landse editie van een werk van de wijnkenner André L.
Simon, een Fransman die zijn gehele lange leven cham
pagne in Engeland heeft verhandeld. De heer Simon is een
groot man op het gebied der culinaire genoegens, president
en stichter van de Wine and Food Society, welke instelling
voor Engeland inderdaad geen overdaad mag heten. Hij
heeft wel zestig boeken over wijn op zijn naam staan, maar
dit eenenzestigste wordt door de thans tachtigjarige auteur
als zijn laatste en zijn beste beschouwd. Zonder een zweem
van valse bescheidenheid maakt hij de lezer erop opmerk
zaam. dat de door hem gepubliceerde oordelen gegrond zijn
op ervaring „opgedaan gedurende de zestig jaren dat ik
iedere dag wijn heb gedronken". Natuurlijk niet zo maar
wijn, maar een van de laatste vijftien flessen Lafite 1870
een waarachtige vreugde, zoals hij schrijft en oudere,
zelfs nog grotere Lafites, 1858 en 1864, maar nooit en
men gevoelt hoe dit. het grote verdriet van zijn leven is
geworden de Lafite 1811. die Maurice Healy in 1926 op
Chateau Lafite geschonken kreeg. Men moet niet zo gering
denken over een Lafite 1864, die in de dertiger jaren van
deze eeuw „nog fris, zacht en zuiver bleek, waarbij hêt
verrukkelijke bouquet de kenner zich deed afvragen en
overpeinzen of er eigenlijk een leeftijdsgrens voor een
waarlijk grote rode Bordeaux bestaat". En de Lafite 1896
dan? zal men de heer Simon tegenwerpen: Was die in 1954
niet alleen nog levend, maar ook levendig, robijnrood,
niet rose, nog betamelijk zuiver, zeer mild, lieflijk ên
bevallig, het bouquet weliswaar bescheiden, maar toch ge
heel en al onberispelijk, zonder enige smaak van dode
blaren, die men zeer oude wijnen overigens niet verwijten
mag? De heer Simon beaamt dat in krek dezelfde termen.
Hij weet er dan ook alles, werkelijk alles van: hoe groot de
wijngaarden zijn en de druiven die erop groeien, hoeveel
er geoogst werd en wordt en hoeveel de opbrengst bedroeg,
wie de eigenaren waren en zijn, met naam en toenaam.
De heer Simon weet natuurlijk ook precies hoe men wijn
moet behandelen, schenken en drinken, zij het niet zo
nauwkeurig als zijn Nederlandse vertaler, de heer J. W. F.
Werumeus Buning, die het blijkens een voetnoot op pagina
140 radicaal oneens is met de mening van de heer Simon,
dat men geen kurketrekker met een ronde draad moet
bezigen. „Mijn beminde oude kurketrekker uit Bourgondië,
mijn oude kurketrekker uit Genua en mijn jonge kurke
trekker uit Bordeaux bezitten een ronde draad!" tekent, hij
verontwaardigd aan. Wij kunnen op dit punt de heer Weru
meus Buning gelijk geven: ons onlangs in een warenhuis
voor een paar kwartjes aangeschaft exemplaar is ook rond.
Wat belangrijker is: wij kunnen er een fles mee openen!
Konden wij het ook maar met hem eens worden over dè
kwaliteit van zijn vertaling, die hetzij tot stand kwam onder
de invloed van teveel wijn, hetzij in het tot haast activeren
de vooruitzicht van spoedig weer wijn te kunnen drinkèn.
Aanvankelijk dachten wij argeloos, dat de heer Buning het
boek door een aantal gallicismen enige couleur locale had
willen verlenen, bij nadere bestudering bleken de gallicis
men sfeerloze anglicismen te zijn.
Het is ronduit storend om in de tekst afstanden tussèn
Franse steden in Engelse mijlen te zien aangeduid en op
de kaart de stad Lyon als Lyons vermeld te zién. Ergér
is dat Werumeus Buning, die zelf een enthousiaste leek op
wijngebied is, zich niet door een deskundige liet assisteren.
Dan had hij vermeden om over „vintage" en „niet-vintage"
champagne te spreken, welke termen alleen in het Engelse
taalgebied gangbaar zijn. maar waarvan zelfs Nederlandse
wijnkopers ons niet konden vertellen wat ze betekenden:
hier spreekt men, evenals in Frankrijk, van „millésimé" om
aan te duiden dat een wijn van één jaaroogst is gemaakt.
De soms bijzonder hinderlijke taaislordigheden van Weru
meus Buning worden echter ruimschoots vergoed door de
vele fraaie staaltjes van kleurenfotografie door Percy Hen-
nell, een grootmeester op dit gebied. André Simon vindt
deze foto's het belangrijkste nieuwe element in zijn jongstè
yxtf
•JKÜSm
p?
'iïïlujnlyjTïlUi n\u^
boek: nooit tevoren was het mogelijk in een boekwerk de
preciese omvang, vorm en kleur te zien van de Cabernets,
Pinots en andere druiven, evenals de preciese kleur van
de wijnen die van de voornaamste druivensoorten worden
gemaakt. De foto's zijn inderdaad een lust voor het oog, hun
kwaliteit is nauwelijks voor omschrijving vatbaar en dat
compliment geldt dus in gelijke mate voor de grafische
kunstenaar, die de reproduktie verzorgde. Ook de stillevens,
welke Hennell met flessen en glazen componeerde zijn,
hoewel theatraal, juweeltjes van fotografische kunst.
I/O
21 'U[)P