GELAAT EN KARAKTER In staat van beschuldiging UITGAVEN Feiten en fictie omtrent maretakken EEN „CONCENTRISCHE" ROMAN DOOR PIERRE H. DUBOIS 7lieuive WOENSDAG 2 4 DECEMBER 1958 Erbij ,De geboorte van de Zaligmaker" door Gerard Pavid (linker zijluik, Frans Halsmuseum) DE SLUWE VOS Centraal museum koopt doek van J. van Scorel Cruydtboeck mDodonsüS. PAGINA as- EEN oude zegswijze beweert, dat het ge laat de spiegel van de ziel is. Natuurlijk is dit op ziin best slechts een halve waar heid, want iedereen weet, dat hoogstaande mensen, op wier levenswandel „niet dat" te zeggen valt, vaak een uitermate ongun stig uiterlijk hebben, terwijl beruchte mis dadigers door moeder natuur soms be dacht worden met de onschuldige trekker van plafondengelen. Maar toch.. Is het niet zo, dat vrijwel iedereen zich laat be- invloeden door een prettig uiterlijk, vaak tegen beter weten in, bij de keuze van vrienden en kennissen, van een huwelijks partner of van personeel-in-dienstbetrek- king? De eerste indruk is vaak beslissend, zegt men dan maar in hoeverre kan men nu werkelijk op een gezicht of op een ge laatsuitdrukking afgaan? Dat zijn vragen, waarmee iedereen te maken heeft en daarom is het prettig, dat er nu een boek verschenen is, waarin dit probleem en alles wat ermee samen hangt. door een ter zake kundige bespro ken wordt. In dat boek: „Gelaat en ka rakter" (uitgave De Toorts te Haarlem) rekent de auteur dr. N. H. Frijda, eerst af met de gevaarlijke wijdverbreide mis vattingen, als zou bij voorbeeld een vier kante kin steeds op grote wilskracht, of 'n hoog voorhoofd noodzakelijk op bijzon dere intelligentie moeten wijzen. De schrij ver, die op een dissertatie over „de bete kenis van gelaatsexpressies" gepromo veerd is, behandelt vervolgens een reeks belangwekkende experimenten met proef personen om tenslotte te concluderen, dat er bij een omzichtige wetenschappelijke benadering vaak wel een zekere relatie tussen uiterlijk en innerlijk is aan te to nen, waarbij hij echter nadrukkelijk waar schuwt voor een lukraak hanteren van de ze mimische en fysiognomische maatsta ven door onbevoegden. Toch kan ook de leek zich de hier verzamelde kennis en in zichten ten nutte maken in d? omgang met anderen, mits hij te allen tijde voor ogen houdt, dat ook dit betrekkelijke normen zijn. „De Marentacken zijn een cort ende cleyn gewas niet meer dan anderhalven voet hooch wordende maer seer breedt en wijt uitghespreuydt wassende met veel ver- scheyden tacken die ghecnoopt taey ende houtch zijn in veel sijdtackskens verdeylt die slim ende dweers wytge- spreydt door ende over malkanderen groeyen en met seer bleeckgroene schors- sen bedeekt zijn. De Bladeren zijn lartc- worpich hardachtich dick ten bruynach- tich gruen de Groote Bu.vboombladeren ghenoechsaem gelijck maer wat langer: Ontr-mt de cnoopkens oft ledekens van de tackskens comen cleyne geelachtige Bloemkens voort: ende daer nae volgen de Bezien drij oft. vier bij een hangende cleyn mt- ende wit doorsichtich met lijmachtige seer taeye ende clevende voch- ticheydt ghevult: ende in elck bezieken is een swert greynken twelck het Saet is. Dit gewas en heeft geen Wortelen: maer hangt alleen aen de tacken van sommige boomen". ALDUS men zie de reproduktie vai een pagina uit zijn „Cruydtboeck" be schrijft Dodonaeus. van huis-uit Remberl Dodoens, de beroemde Zuidnederlandse kruidkundige uit de zestiende eeuw „in het kort" en op de laatstzin na -y ook wel raak de beroemde mistletoe, die in het Nederlands officieel maretak of vogel lijm heet en die tijdens de kerstdagen weer heel wat aan zijn glazig-witte bessen zal moeten afstaan aan jongelieden, die zon der de bescherming van een takje mistle toe boven zich het meisje hunner keuze misschien niet om een (eerste) kus durven vragen. U weet het natuurlijk, dit is een uit Engeland overgewaaid gebruik. Naar alle waarschijnlijkheid zijn de oude Kelten wel de eerste grote vereerders van de ge heimzinnige maretak geweest. Maar er valt nog veel meer merkwaardigs te vertellen over deze houtige parasiet, die met zijn zuigwortels diep in de takken van allerlei bomen, maar vooral van populieren door dringt om daar de voor zijn leven nodige sappen weg te zuigen. Wij zullen de oude familiepapieren van de maretak maar eens vluchtig nagaan. Daar is om te beginnen hetgeen de DE DERDE, dezer dagen verschenen roman van Pierre H. Dubois: „In staat van beschuldiging" (uitgave Nijgh Van Ditmar) ligt lijnrecht en dat is karakteristiek voor de authenticiteit van zijn schrijverschap in het ver lengde van de ontwikkelingsgang, die hij in zijn voorafgaande werk als dichter, essayist en romanschrijver doormaakte. Wat hij met de jaren lyrisch steeds nauwer omcirkelde, wat hij in zijn verzamelde opstellen scherp-ontledend en constructief-samenvattend dichter en dichter achterhaalde en in zijn beide vorige romans „Een vinger op de lippen" en „De ontmoeting" in een af nemende graad van beschouwelijkheid dat wil zeggen: met een toenemende directheid en indringendheid tot romanverhaal verdichtte, werpt in deze jongste roman elke verhulling en omhulling met beslistheid af. Het staat daar in zijn menselijke gedaante als een Sebastianus, maar zonder een spoor van martelaarschap en heiligheidkwetsbaar, weerloos, machteloos, doorboord met pijlen, waarmee het verleden al wat gedaan en al wat verzaakt werd teruggekaatst met een onverbiddelijke trefzekerheid. Maar als Sebastianus staat het daar niettemin onverschrokken, zich krachtens een diepere nood wendigheid prijsgevend aan de volstrekte consequentie van zijn persoonlijk heid, zijn levenshouding, zijn falen, zijn schuld, zijn waarheid. Wiè het is die daar staat en gaat, wiè daar zichzelf als het ware een verhoor afneemt om zich zonder zelfmisleiding, zonder een hopeloze poging tot rechtvaardiging, te confronteren met de onverbloemde zin van zijn verleden dat is na de eerste bladzijden van deze beklemmende, tot op de kern borende, straf-muzikaal gecomponeerde roman niet twijfelachtig. Het is de mens, die de volle, de bijnu ondraaglijke, maar onontkoombare verantwoordelijkheid aanvaardt van zijn onvermijdelijke ontoereikendheid, van zijn noodlottig tekort in de liefde, in de verwezenlijking van zijn ware werkelijkheid en zijn oorspronkelijke zuiverheid de tragische mens. MAAR al verschijnt de hoofdpersoon van deze roman, de uitgever Lucas, hier als een levend symbool van de mens-in- zijn-tragiek, Dubois heeft dank zij zijn on middellijkheid van ervaren en van cre- eren geen poging gedaan om aan zijn boek het karakter te geven van een parabel. In tegendeel. Zijn roman is tot in de gering ste onderdelen in elk detail, elke wen ding, elk beeld in hoge mate reëel, ook al lijkt het verloop van de uiterlijke ge beurtenissen in zekere zin van secundair belang. Ik zeg: lijkt, omdat hier iedere bij zonderheid en verbijzondering 'n hand beweging, een geluid, een interieur, een lichtval, een weersgesteldheid, een stads beeld, een vluchtige ontmoeting hoe bij komstig ook op het eerste gezicht, in een rechtstreeks en een zelfs beslissend ver band staat met het persoonlijke fatum, dat zich in de hoofdpersoon Lucas voltrekt. En daarmee werd „In staat van beschuldi ging" zowel uit het oogpunt van composi tie als van inhoud die elkander in elke nuance volkomen dekken tot een toon beeld van wat ik de „concentrische ro man" zou willen noemen: de roman, die zijn thema in steeds nauwer wordende kringen insluit, zich als het ware verdicht tot de grondtoon van dat thema: de mens in zijn verhouding tot zijn daden, tot zijn mogelijke schuld, tot zijn verantwoorde lijkheid daarvoor. ALS LUCAS, die zijn woonplaats en zijn land is ontvlucht omdat Edith, die hij ja ren geleden heeft liefgehad, terecht staat wegens moord op haar pasgeboren kind, aankomt in een vreemde havenstad, re gent het. Het regent met nadrukkelijke ge staagheid. waarmee droppel na droppel de steen wordt uitgehold. Moest ik een aan de muziek ontleende vergelijking maken, ik zou zonder aarzelen de „Regenprelude" van Chopin noemen. De druppels vallen onafwendbaar, onherroepelijk, met doffe gelijkmatigheid, maar als hamerslagen. Ze aarzelen een ogenblik als een zich sa menballende, kristalheldere, vlijmscherp- glinsterende dreiging en ontlasten, ont hechten zich met de onverschillige onfeil baarheid van het noodlot. Ze hollen de steen uit, waartoe de wit-klare gloed van ons jeugdleven is afgekoeld Dubois schreef over de stenen enkele bladzijden, die als essentie van deze roman het hoog tepunt vormen en tevens een toppunt in zijn oeuvre en houden niet op voordat deze murw is geworden, voordat hij, ge transporteerd in het menselijke, alle weer stand van het zelfbedrog opgeeft en zich in staat van beschuldiging, van zelfbe schuldiging stelt. Zin na zin is zo'n regen droppel, zin na zin dwingt tot de erkenning van het tekort, van de voor Lucas onaan vaardbare onvolmaaktheid, van het ver raad dat hij zijns ondanks heeft gepleegd aan de ervaring van een zuiver, een onver- troebeld leven, die een jeugddroom hem ééns maar met die ene keer voor goed— heeft geschonken. Tot geen compromis met de zelfrecht vaardiging meer in staat en bereid, tast Luxas, een schuchter en tot in zijn merg gefrustreerd mens, zijn verleden af. Broksgewijs, in onverteerde stukken van zijn herinnering, komt zijn vroeger leven, voor het eerst in zijn ware gestalte, in zijn bewustzijn bovendrijven, sinds het proces tegen zijn jeugdgeliefde Edith de ban van de verblinding heeft verbroken: zijn onbevredigend en onbevredigd ge bleven huwelijksleven met Katherine, zijn „versteende" iiefde voor Edith, zijn ver houding tot zijn minnares Cora, wier on gewenst moederschap als vrucht van hun buitenechtelijke „liefde" haar van hem heeft vervreemd. Wat elke liefde deed versterven, wat in de onvolkomenheid van de erotiek zijn dood vond dat is (hij wéét het nu) zijn angst voor het kind, zijn levensangst dus, zijn diepe onvree met de menselijke staat die men gedoemd is te voeren, aldus de onontwijkbare slotsom, waartoe de onvermomde gedaante van zijn verloren jaren hem leidt. Het is te vens het slot van de som der gebeurtenis sen, die elkander in een noodwendige volg orde najoegen: als Lucas het bericht ont vangt, dat Edith, veroordeeld tot een lich te straf, „vrijwillig" haar leven heeft be ëindigd, is niet alleen de laatste band van het hart met het verleden verbroken, ook het vonnis is geveld, dóór hemzelf óver hemzelf. Het fatum heeft zich voltrokken, de medeschuld, hoe betrekkelijk mis schien maar hoe wezenlijk niettemin, weegt met haar volle zwaarte op dit wan kele mensenleven, tot het verzinkt in zijn diepste waarachtigheid. Teruggetrokken op een klein, schaars bewoond eiland in de nabijheid van de vreemde stad, ingekeerd tot de nauwste, onontkoombaarste kring van het mense lijk isolement, legt Lucas aan zichzelf de laatste bekentenis af, zodra een brief van zijn voorgoed afscheid nemende minnares Cora hem heeft verwittigd van de geboor te van haar kind, zijn dochter, die hij niet heeft gewenst, niet kón wensen uit angst voor een bestendiging van zijn levens angst, niet kón willen uit diepste verant woordelijkheid jegens zijn absolute le vensbeginsel. Aan boord van een roei boot overvalt Lucas, oog in oog met de witte geluksdroom van zijn jeugd, een dui- Dicht met maretakken bezette populieren in Noord-Frankrijk. Griekse wijsgeer en natuuronderzoeker Theophrastus omstreeks het jaar 300 voor Christus al over de maretak te boek stelde. Hij kende zowel op loofhout als op naald hout parasiterende soorten en hij had al duidelijk omschreven gedachten over de verhouding tussen gastheer en gast, die hij ongeveer zag als die van een boom tot een erop geënte tak. In de eerste eeuw na Christus heeft Plinius de Oudere het in zijn „Naturalis Historia" ook wel over de maretakken, maar het blijkt dat hij veel aan Theophrastus heeft ontleend. Wél geeft hij voor het eerst het beroemde verhaal over de druïden, de Gallische priesters, die omstreeks midwinter met een gouden sik kel een maretak uit een eik zouden hakken als symbool van geluk, voorspoed en vruchtbaarheid. Na Plinius komt de mistel voor het eerst weer te voorschijn in de oud-IJslandse Edda. het prachtige, symbolische stuk sagenlitteratuur uit het begin van de der- zeling. Hij slaat over boord, klampt zich nog even vast aan de rand van de boot, maar laat los en zinkt weg in het stro mende element, waartoe zijn versteende leven in de vervloeiing van schuld en on schuld, noodwendigheid en vrije wil, machteloosheid en aansprakelijkheid, is teruggekeerd. De droppels hebben hun werk gedaan, de steen is vergruizeld, het stof drijf af op de stroom van de dood en keert tot zijn e'ementaire diepte weer. „Miste hij werkelijk de kracht om zich vast, te houdenDubois beantwoordt de vraag niet. Hij stelde geen „probleem" en geeft derhalve geen oplossing. Voor een ervaring, die de kern van de mense lijke verantwoordelijkheid raakt, is er geen solutie. Er is alleen maar een einde. De vraag blijft. Ze kan niet anders dan blij ven, want ze is diè naar de zin van het menselijk bestaan, naar de verantwoorde lijkheid daarvoor, naar de schuld daar aan, naar de weg die de mens moet gaan om niet al te zeer. al te verachtelijk, al te onherstelbaar in gebreke te blijven ten opzichte van zijn waarheid en waardigheid. Met een schetsmatige karakteristiek van deze aangrijpende, benauwende en in zekere zin toch bevrijdende roman moet. ik helaas volstaan. Als men daaruit des ondanks kan lezen, dat Pierre Dubois hier mee een menselijk document van vérstrek kende betekenis en een kunstwerk van de eerste orde heeft geschreven, zou ik me gelukkig prijzen. Want er is mij aan dit boek veel, zeer veel zelfs, gelegen. C. J. E. Dinatix SOUTHDOWN (UPI) Aan de vele legenden-met-een-moraal rond „de sluwe vos" zou er sinds verleden week een kun nen worden toegevoegd. Een vos in South down werd op een jachtpartij nagezeten door honden. Het in het nauw gedreven beest slipte van een berm een spoorweg tunnel binnen, angstvallig de kant hou dende. De opgezweepte honden volgden het spoor en stoven eveneens de tunnel in: recht tegen een juist aanstormende trein. Viif lieten het leven, de iaeht werd af gelast. Reinsert de Vos was weer eens aan zijn belagers ontkomen. tiende eeuw. Baldur, zoon van Odin en Frigga, god van licht, kracht en schoon heid, is de stralende hoofdpersoon van het verhaal. Loki, de god van het vuur, de vernieling en de valsheid, haat Baldur met een diepe haat en dientengevolge zijn Odin en Frigga voortdurend bezorgd over het leven van hun lieveling. Om hem te beschermen, onderneemt Frigga zelfs een lange reis om alle mensen, dieren en plan ten, ja zelfs de stenen te smeken niet aan het doden van Baldur te zullen meewerken. Ze vergeet echter één plant, de maretak, die zich verborgen houdt tussen het. dichte loof vap. zijn gastheer. Na de terugkeer van Frigga op Asgard. de hemelse burcht, wordt er een groot feest aangericht om Baldurs onkwetsbaarheid te vieren. Maar.tijdens de wedstrijd in het boog schieten haalt Loki wetende van de ver geten maretak Baldurs blinde broeder Hödur over, ook mee te doen. Hij kan im mers de boog spannen? Dan zal Loki de pijl voor hem richten. Hödur stemt toe, en even later is Baldur dodelijk getroffen. want de pijl is gemaakt van mistilteinn Intussen heeft de maretak ook nog iets anders dan het brengen van verderf op zijn naam staan en wel juist het tegenover gestelde. Hij werd al in de tijd van Dodo naeus voor zeer geneeskrachtig aangezien en vandaar dat deze auteur dan ook uit weidt over wat hij noemt „Aert, Cracht ende Werkinge". Waarschuwend heeft hij het over eventueel inwendig gebruik. Want. schrijft hii: den mensche wort ijdel van sinnen: de crachten des herten ver- gaen hem ende sijnen moet begeeft hem heel". De arts van tegenwoordig, die der gelijke klachten van een patiënt te horen krijgt, zal misschien onder andere denken aan een te lage bloeddruk. Nu ontdekte men betrekkelijk kort geleden, dat de werkzame bestanddelen van maretakken voornamelijk bestaan uit choline en zijn derivaten acetyl- en propionylcholine. En dit drietal heeft een duidelijk bloeddruk verlagende werking! In sommige moderne geneesmiddelen wordt hiervan ook ge bruik "ernaakt. Bedenkt u hierbij, dat men het oudtijds met de dosering niet al te nauw nam. dan is het u natuurlijk dui delijk. dat de mens in de zestiende en zeventiende eeuw gemakkelijk ha hét ge bruik van flink wat maretakken-aftreksel de .-.crachten huns herten" kunnen zijn kwijtgeraakt. Enfin, het tegenwoordige kerstgebruik maakt dit dan een beetle goed door de „vreughde des herten" te be vorderen Kees Hana Het Centraal Museum in Utrecht heeft met medewerking van de Vereniging Rem brandt een schilderij van Jan van Scorel „de Madonna met de wilde rozen", aange kocht. Met dit doek is de Jan van Scorel- collectie van het museum uitgebreid tot zes schilderijen. „De Madonna met de wil de rozen" ook wel genoemd „De Madonna met Christuskind", werd omstreeks 1529 door de grondlegger der Utrechtse schilder school gemaakt. Het doek is opgesteld in een der bovenzalen van het museum te- samen met andere op het kerstgebeuren betrekking hebbende kunstwerken. 'M'iHtacfiqj. g PUetfc. fBaïtntat&tn tn toafftn nltt toe tte titDtti/ matcgjotpenop boomtn gfjiltjcfe bi jfcefoojftc oft tösangiop bt rrupben tnbe jjetöt» im/tnDttuojDen ttmQ op De .Cpc&tnboomett gt- bonbtn eft op de anbee «Cetfuldeagenbe boomen/ maai Comtijta ooctuel op Dr21pptlboometv$rtC' boomtn/4inDen/25eecben/ Bdilgtn/ ÉBifptfboo» men/«öueeboomen enDe anDee boomen. 3n Dt •erbe gefaept jiinöeenfullen fijniet boo;tromen/ otaet ft) bouben tjnnalleen op de cachet! ban De toornen: ftltó fij en Tullen Dacc oocfa niet op toaf. len/alp Commige gtloobcn/cen 511 Dat &tc Caet ban Ut gftetoac baneenigen bogel gegeten uinde/ eft tndenbupcb oftmagtban Denfelben fijn iiolco» menberöontouige gtjecregin tjebbenDe/üJtbetoiu boo; DfDatmen ban Denfelben bogel totgeDteben tno;t <5nbe nat Die meentnge foo fcfjetjfc Meljo «zuff m fijn 9 35oecb/ J!>»n fepDt/Dat foo tnannree ben bogelOtnas (Dtetnï.nnjn Vinagoftect/ Dat li ttlofommtgebermoeben/Den TurdusoftHijtttr/Dte toeel ontrent De K>ungaeeDeublicgt) l)et ban be jBateutacbtageten fteefc/ endr tfelbefaet niet fijnen o;tcta toeberomop Detaclien ban eenigen boom totlcjjue/ Dat Daec eenen jEBaeeutacb op toafftn (ai. jr Tijc. 5©ef« flaatemothen 5i|n tdomtctfl tnbe dotnet* gtwn {Baee fft bloepenm Den fbtptnbe De bejten toojben in Den #erf& bol- cornea tnbenip enöe Darm oocü al ben tolueen beunenbe aio Dan plegen fit ban DeluQerp/ (Beet. ten enDfl&Ube Guppen enbe anbec bogelcn g&t» ««ten te tosjben g Naem» Gttgetnajrbwit btetttlaobeffih»' rentuffet! gftefrwtfti/n fifronctlGnntfffttont ÖStfMfc tn 3taU«M^t#.m&paeflrtUHtg4, «nbem^wu-. JCXIX. BOECK, J5S7 gael vugf. op't v.fcum, ende otft Gjtta ho> i'J3(,lïueuDei£/«. Gen lijm bie tot De fitjfin ban befe {Batentw 6fn gprpertt loo;Dt/l)ert ooth in O;ieoc/eft latijn ViicumenDelxia. Oörirfctn nacm i*u ben (Gitten Cbam«leonoocbmeDcgl|eDeplc tuojDt enDebat alitenltjcfi nae Die bette oft clebenDe eft taepe lijttv •cptttbeptDlemen ontrent De mojtelrnjjan De lef* befomtlftobint. .ébelfö Den £>tocrttn Cbamx* leon beeft Dien natnt 3t ia oocb/ te toeten onoet De baftaect noemtn. <CuDeGiofco#Ded bermaent ooeft ban een 3tia tn fijn a 25oecfa/ enDc inagelijtj: ooefi paulup'tSgmetam fun 23ocrUfpjeect ban een 3tia/DiebH boo;een Dootelpcboft fcbabelijch bmcU rekent.ffBatc luat Dot boo; een fcbaDeltjcbe oft Dooteliicfii 3rta marl) loefen/bac en 10 met fee» ftoijffelacbticb oft bupftet om te becftoeu CBant al tfUaheDattec betljpn Die bermoeDen Dot b>l Den ploerten <£bam*leon Daer mtöe beteecbét/nocb' tam» foofcljijntetbat De gene Dte De clebenDe pap» pt oft ïgm Die tut Dt bejten ban Dr(e {Barentac ben gemarct too;Dt/ barr mcDebeterrhenttotllen pebbtn/meet gbeluctbfbbtn: aengtfien Dat inbe» toatrbrpbt De oprechte hu ban Den&luerten €ba« malton feci bctl perfcbilc tn boegen Dat p/iu» lud Ggtneta/ban De bergifcige D;ogen fp/cheuDey int 50 Cap banüjn f 25otcb/ eerftelijcb ban ben &toerten Cbanultonbermatnt: tnbentec langt bate nat ban oe 3?ia bonbeit. IBaec alf» pijDa fclbt btfonbeiiiich brfcjyuft; te toeten Den &toa>- ttnCbarmleon tn't jiCapittcl/rnDe De 3^'a (Dia anDerb viophouonijetc/j in tjtt 47. Dan betoont hu claetUicft gbenotcl) boebecl bet» ttoee Dingen ban DcnnnüerenbecCcljilltn/ gbtmrrrt Dat bet een ben mrnfebe Orel mibrra bii'Derluh balt Dan pet onber.rnöe bet ren bcel anbec qualen oft toeballctu De gebreken tn Dep menfeben iicbacm biroo;faeet Dan pet anbee. Giofco;iDrp felbe tan Dtfefakt oocfc tlaerDtr enbrfihttDet maken: baant tn fpn 25ortb/Dae!bnDebecgifrige Drogen befcjpnft/tert bij DenAioarten Cturmcleon ootk«ec8/en tojt* bats nae De hu boe toelbnt b'löt huelDtcp ineen bfConberrapitttl b;etbec brfch/ebtn beeft. £)tem tot bluct Dan mertheliirk genoeeft Dof Den 4»lo«e* ttn Cb«m*lronl,',nt,c 3r»a/DieonDtrtbecgiftgw rekent itoojt/brrftbll». Uöant bcneffenp tboo;» fepbe/foo en bcbinmitn necgenp bn lenunbcn gn fcbiebcn oft nccniaent/batben ,£>toart»n Cfjam*» Iron eenigen Ki|mboo;tb;ingt/ alf» befe {Baten* tatUcn boen/oft foo taepe cn debrnDrborbtubepDt in (jerft/ batmen pern bnetom ben noem Int oft Vihr.inbat iffUttm/ foube moeten oft mogen mt* brbcpltn. Gaeconi/ tot beflnptban onteerben? foo falmen boot De bergifcige 3ria alleen bonded een pappe oft clcbenbe Imnacbtigctaepe bocbtlcb» fjrpör/ ujtDcbpicbrtn oftbtjtenbanDefe {Baren* tacüen geniacct:be loeltlic teer fcpei p enbe peet Vut- fenbe/bftougc oncQecüc/cnDc Den intmtbottfteed; ren: eft Daecnac Doo; beur toep eftfleptnoa pappj acbttcljept bctingljetuant CooboQ bij ren trect.m aen een tJtflt oft lijmt/ eft #eDarmen foo-toefluptj DatDc oüetüIorDicljeDtn Dep btipo: grenen Doot* ganc oft UJtganck en connenDe gccrij^cn/ Dtn fltb^ (eer mocplich cnöelattich hallen UOtlthf jjlrtoct* nide onütt Ijct quart Dttf Dc 3riaplatbtit»*ft/*oe gerebenttuojt. v Acrt,Cracht ende yVcrckingd.- Ge fffi nitcljept oftar pe be t ut Ir ju lm be be^'ft.Dau Dcf< {Baten weken grbotnnczuJfotnttttfi ikitOan bnp* tengftebtupt: Want fHDettmiemtmit een fcfjnpf bdtAtbtUbnti enbe fVjtifqBfrti«tti>an em obcri bloeD^.lotbffge/Watti'tgtfsrfbefcec riepnc errof- 61Q0B1/ foo tSaUnuftMutpflt.' gbttueut Dot b<u| a a a ui) (cpffe De familie van Longstreet 11 („Prima" reeks, Het Spectrum, Utrecht) is een boek vol milde humor en levenswijsheid over de lotgevallen van een naar Chint uitgeweken Russische familie. De schrijf ster, Nina Fedorowa, is zelf voor de oorlof uit Rusland naar China uitgeweken en la ter naar Amerika geëmigreerd. Met dit boek heeft zij de „Atlantic"-prijs gewon nen. De beschreven Russische familie ii van aristocratische afkomst. Ondanks de armoede en tegenslagen heeft zij haar waardigheid, blijmoedigheid en vertrou wen in de goedheid van de mensen be houden. De familie drijft een pension in een Chinese stad, welk huis een toevluchts oord is voor allerlei vreemde figuren. De wederwaardigheden van deze types geven aan dit milde boek extra kleur. Wat gaat er vooraf aan de dag, waarop Rusland een vernietigende aanval op de Verenigde Staten uitvoert? Dat vertelt de Amerikaan Pat Frank op fascinerende wijze in De zeven dagen („Prisma"-reeks Het Spectrum, Utrecht). Op filmische wij ze vertelt hij over de spionage door de Russen en over de bestudering van de vijandelijke plannen op het Pentagon. Hier komt men tot de conclusie dat de Riv.sn een grootscheepse aanval voorbereiden. Maar de conslusie wordt door de rege ringsleiders niet erkend. Doordat de spio nage wordt ontmaskerd, wijzigen de Rus sen op het laatste ogenblik hun plannen. Frank schrijft niet alleen boeiend, maar ook ter zake kundig. Hij weet in het Pen tagon de weg. De fantasie zou beangsti gende werkelijkheid kunnen worden. En daarom is het boek meer dan alleen maar een spannende thriller. Deborah is de niet bijster opwekkende levensbeschrijving van een jonge vrouw, die door haar huwelijk in een kille en zelfs vijandige omgeving komt te verkereöj waar zij niet kan gedijen tot de komst van haar broer weer levensblijheid en mens'- lijkheid in haar bestaan brengt. Alta Smith die dit door J. H. Gottmer, Haarlem- Antwerpen uitgegeven boek schreef, con centreert zich geheel op de innerlijke we reld van Deborah, die zij uitvoerig om schrijft. Maar het vermogen tot dieper analyseren blijft haar ontzegd. Daarom door deze beperking, zal de roman slecht? die lezers voldoen, die de eenvoud altijd kenmerk achten van het ware. Een zomer aan zee van D. E. Stevenson verscheen bij De Bron te Amstelveen. Het boek vertelt van een jonge en mooie - weduwe, die met haar kinderen haar va kantie doorbrengt in haar geboorteplaats. Daar ontmoet zij dan het geluk. Een heel simpele roman voor lezers, die van de ge wone dingen des levens en de vervuil ing van droomwensen graag horen vertellen. Levensbron door Jascha Golowanjuk voert ons naar Russisch Toerkestan. Hei jongetje Sjoera leeft er in de woestijn, leeft er als in een paradijs tot hij het grote stads leven uit de tsarentijd leert kennen. De revolutie brengt hem dan terug naar de oase in de woestijn, die hij dan pas als een waar oord van rust en verkwikking waardeert. Dit gegeven heeft de auteur in een mooie meeslepende verhaaltrant - werkt, puttend uit eigen ervaring en innering, steeds met open oog voor d schoonheid en de wijsheid in de bestu ring van het menselijk lot. Een goed ge schreven roman, aantrekkelijk van in houd, waardig naar de vorm. Het is oen gave van De Tijdstroom te Lochem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 18