EEN VERHAAL VOOR OUDEJAARSA VOND
pIÖWRS
Picknick
KRUISWOORDEN-
öicunfipsoi
a
m
m
m
m
m
a
a
ii
a
EB
II
1
B
11
H
II
11
91
Friese encyclopedie
11
NIET INZENDEN VOOR 4 JANUARI
GERECHT No. 8
WOENSDAG 31 DECEMBER 1958
HAARLEMS DAGBLAD
OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT
ZE ZAT steeds op dezelfde plaats als waar
ik haar de eerste keer ontmoet had. Of
ontmoet nee, gevonden: toen ik die mid
dag van mijn fiets was gestapt en in de
laagte, bij het schuurtje, klaver had wil
len plukken. Mooi was ze niet, Myrna,
dat wist ik toen ook al. Maar ze zat daar,
hoog en smal en als een prinses, alleen
voor een wereld van gras en sloten, alsof
dat haar rijk was. Of ze er al jaren had
gezeten en er altijd zou blijven, met een
vage glimlach voor zich uitstarend, bereid
om de hulde te aanvaarden van die ene
die haar zeker eenmaal hier moest vin
den.
Ik zag haar schaars en steels. Ik hoefde
nooit iets met haar af te spreken (kon dat
ook niet). Ze zat er altijd. Ik woonde in
het stadje, zij maar dat ontdekte ik
pas veel later bij haar moeder, in een
huis ver aan de rand van de polder. Ze
stond me korte kussen toe en de gunst van
haar dunne glimlach, die open kon bloeien
als ik, zwijgend aan haar voeten zittend,
haar lang aankeek om het geheim in
haar ogen te achterhalen. Ik zag haar veel
te zelden. Ik moest er thuis voor liegen, er
allerlei boodschapjes voor verzinnen (boe
ken vergeten, wat was de taak voor Duits
ook weer). Het was mijn laatste jaar op
de h.b.s. Als ze mijn vader gekend had, zou
ze het begrepen hebben waarom ik altijd
gejaagd, nerveus was en maar kort kon
blijven, in dat gras achter de verlaten
schuur. Maar dat ze het mij verweet, dat
ik zo weinig kwam en voortdurend op
mijn horloge keek, gaf me toch een trots
gevoel: ze wilde me dus.
Of duldde ze me enkel? Als je echt van
me hield, zei ze vaak mijmerend, het
hoofd afgewend in het halfdonker, haar
hand wegglijdend van mijn schouder, liep
je gewoon weg, thuis.
Dat kan niet. Mijn vader
Je vader, zei ze dan en ze draaide zich
een halve slag om, op haar buik, van me
weg.
Als ik stuntelig, blozend ging, zat ze al
lang weer waardig en recht, uitkijkend
naar de laatste streep zon of de eerste
lichtjes in de verte, terug in haar droom.
Nakijken deed ze me niet. Ze had de vazal
van haar voorkeur ontvangen, het was pret
tig geweest, dat was al. Als ik thuis kwam
had ik altijd spijt dat ik gegaan was. Of
eerder al: hollend naar huis. Zat er mod
der op mijn schoenen? Lippenrood op mijn
overhemd? Waarom had ik het gewaagd:
voor dat halve uur? In de kamer zwegen
ze altijd, als ik veel te luid fluitend bin
nenkwam. Vermoedden ze alles al en
wachtten ze alleen nog op voldoende be-
wijsmateriaal? Met mijn handen voor mijn
oren boven mijn geschiedenisboek, zag ik
alles van dat warme en koude half uur,
dwars door de gedrukte regels: haar haar
in het gras verward met een jaartal, haar
kleine vochtige mond van me afgewend
naar de vrede van Rijswijk... Nee, ze
wist niet hoe ik haar aanbad, ze droom
de me maar.
Maar later spookte ze weer door mijn
slaap. Wat was ze eigenlijk voor me? Mijn
vriendin? Hoe noemde je een meisje dat
er altijd zat, die onzekere avond in een
week tijd als je weg kon vluchten, dat je
verwachtte, frêle, haast pruilend, hofhou-
dend. Hoe noemde je een meisje met wie
je een jaar alhaast niet wandelde
of uitging of praatte, maar die je, hoog
en lief gezeten, toestond haar te vereren
met verlegen blikken, tastende streelge-
baren, voorzichtige zoenen? Wat deed ze
als ik weg was? Wat deed ze al die dagen?
Ik wist niet veel van haar, dat was juist
haar betovering: ze leek van nergens ge
komen, er zomaar te zijn, met haar han
den in haar schoot, een halm tussen haar
lippen. Ze woonde alleen bij haar moeder
en soms moest ze een boodschap doen.
Maar verder? Ze vertelde het niet. Ja, ze
zei soms maar dat geloofde ik niet, het
moest een leugen zijn waardoor ze inte
ressanter kon lijken dat ze „schreef".
Wat schrijf je dan? had ik wel eens
gevraagd, wantrouwend, half lachend,
maar ook half bang dat ik naar een ge
heim uit het sprookje vroeg waar ze voor
verstoten kon.
Iets wat jij toch niet zou begrijpen.
Ze troonde. Ze was uit een boek, de schuur
was haar paleis, ze kon niet waar zijn,
zo. En toch lag ik altijd wakker om haar.
ZE MOET begrepen hebben dat haar
zwijgzaamheid haar macht betekende,
want ze praatte nooit uit zichzelf. Ze wil
de dat smalle wonder zijn aan de rand
van de avond. Het enige waar ze over sprak
was over mijn vader: dat ik een wezel was
om me zo te laten ringeloren, dat ik ge
woon weg moest lopen als ik wou, net als
zij.
Ze kende mijn vader niet. Hij was een
strenge, gelovige man die als steen ach
ter zijn toonbank stond, zwijgend flanel
uitspande en afmat, een van wie de men
sen zeiden dat je wist wat je aan hem
had. Hij verloor ons geen moment uit het
oog, en als we uit school kwamen en de
winkelbel overging, knikte hij even van
tussen de rollen zeil. Ik was bovendien
de oudste. Hij had zichzelf en mij inge
prent dat ik het goede voorbeeld moest
zijn. Dat eindexamen zou ik halen, niet
waar? met vlag en wimpel. In een rechte
lijn, de tanden op elkaar, jongen. Je kunt
je werk aan mijn bureautje maken. Soms
voelde ik dat hij achter me stond in het
koude kamertje, kalm ademend en knik
kend, een burcht van vaste plannen. Pret
jes komen later wel. Een vader die stond,
een vader die wilde, 's Zondags stonden
we naast hem voor het konijnenhok te kij
ken. Dat ik ooit aan een meisje zou den
ken was nooit in zijn hoofd opgekomen.
Laat staan dat hij zich een meisje als
Myrna voor kon stellen.
Maar ze kreeg me zover dat ik het waag
de hem te trotseren en dat nog wel op de
avond die voor hem misschien de heiligste
van het jaar was. Ze was er vroeg in de
cember op een avond over begonnen. Toen
ik naast haar neerzakte in het gras en
haar hand nam, keek ze me niet aan. Ze
staarde naar iets in het weiland.
Myrna, zei ik, wat is er?
Het was of ik haar gestoord had midden
in een moeilijke droom. Ze keek heel ern
stig, vastbesloten.
Je moet me iets beloven, zei ze. Je
moet het, want... Dat kon ze niet afma
ken. Ik keek haar aan. Haar ogen waren
klein en donker. Het is heel moeilijk
om het te vragen, zei ze. Je moet naast
me komen zitten.
Ik deed het. Toen schoof ze dicht tegen
me aan, klein en ernstig, of ze het voor
het eerst koud had. Ik legde mijn arm om
haar schouder, moediger ineens, en ik
wist dat ik haar allang op had moeten
tillen en heel ver weg dragen, ooit, vroe
ger.
Als een waterval begon ze te vertellen.
Dat ze aan me gedacht had, heel lang, dat
het zo niet meer kon, af en toe alleen
maar. En toen ineens: dat ik oudejaar
met haar moest vieren, met haar alleen.
Zij zou voor alles zorgen, voor kaarsen
en kussens, voor wijn en kaas, ik zou met
haar samen zijn, dat wilde ik toch. Zij
Deze opgave omvat drie normale kruiswoordraadsels, alle
met gelijke diagrammen. De wijze waarop wij u deze gang in
het puzzelmenu voorzetten is echter wat ongebruikelijk: we
hebben er stamppot van gemaakt, alles door elkaar.
Onder ieder nummer vindt u drie omschrijvingen, door. een
streepje van elkaar gescheiden. De volgorde van deze drie
omschrijvingen is willekeurig. De eerste keer staat die van het
woord van het ene kruiswoordraadsel voorop, dan weer eens die
van het woord voor het andere kruiswoordraadsel etc. Aan u
nu de taak, uit deze stamppot de ingrediënten te scheiden.
Hoe luiden de oplossingen van die drie kruiswoordraadsels
Horizontaal:
1. voorganger land waar men thuis hoort hoeft u hopelijk
niet heen na voltooiing van deze puzzelmaaltijd
8. lijfeigene zwemmer plant
9. voorzetsel nummer en andere
11. krachteloos vruchtennat steensoort
12. onbekende persoonlijk voornaamwoord lidwoord
13. telwoord drinkbeker omvangrijk
15. naar aanleiding van oppervlaktemaat keukengerei
16. zonder wezenlijke inhoud snelle gang rots aan zee
17. hemellichaam slepend geschil omroepvereniging
18. meer dan verzadigd haarkrul sportterm
20. duivenhok deel van het skelet soort verf
21. bekende motorraces plaatsbepaling op aarde deel van
wagen
22. hinderlaag inhoudsmaat stomp
24. muzieknoot reeds en omstreken
25. snelle gang wat men van grasveld haalt Europeanen
27. niet bestaand land gewicht sierlijk gebogen gebak
Verticaal:
1. zeer zware regenval zeer fraai exemplaar afkerig van
oorlog
2. titel deel van de dag getijde
3. laagte schoenmakerswerktuig vogel
4. getroffen denkbeeld uiteengeslagen schip
5. behoeftig stuk goed steen
6. muzieknoot bevel tegen hond voertuig
7. voor Kerstmis veel gevraagd artikel zeer lage temperatuur
door het lot veroorzaakt
10. spoedig schildersattribuut afvoerstelsel
12. meisjesnaam staat wat door een logisch betoog loopt
14. zaad in een vrucht baas in de keuken ijdel jongmens
15. vis voorzetsel vochtig
19. gelijk textielsoort gangbare dracht
22. getemd geheel bezet explosief instrument
23. waardoor kippen nuttig zijn ogenblik wild
25. bevel afkorting voor Europees land niet anders
26. voorzetsel wiskundig getal nummer
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
II
12
13
14
15
16
17
18
19
20
2.1
22
23
24
25
26
27
1
2
3
4
5"
6
7
8
9
io
II
12
13
9
15
|6
»7
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
1
2
3
A
5"
6
7
8
9
io
II
12
13
14
15
|6
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
wilde het ook, ik moest
komen, het was de mooiste
avond van het jaar, we
moesten het willen en als
we het wilden konden we
alles, want ze hield van me,
ja, ja. En als ik het niet
deed was ik gek, dan moest
ik maar gaan, nu meteen
en.
Ze trok snel mijn hoofd naar haar toe en
zoende me. Het was nieuw, warm, wan
hopig. Maar het sneeuwde in mijn hoofd:
onmogelijk, onmogelijk.
Ze hield mijn hoofd vlak voor het hare en
keek me strak aan, met een wil waar ik
bang voor werd.
Hou je van me? vroeg ze.
Ja, zei ik, ja.
Ze had het allemaal allang uitgedacht.
We moesten het vieren in de schuur. Die
had al jaren leeg gestaan, dat wist ze.
Ze had hem zelfs open kunnen krijgen, en
ze had er al vaak gezeten: om te schrijven.
Om te schrijven? vroeg ik.
Ja, zei ze. Misschien lees ik je dan
voor wat ik schrijf. Ik keek langs haar
schouder naar de schuur, de deur stond
aan.
Ik breng er alles heen, zei Myrna snel,
alles. Jij hoeft alleen maar te komen.
Ik stond abrupt op.
Heb jij dat nooit gedacht? vroeg ze
zacht.
Ik keek op haar neer. Eén hand lag naast
haar in het gras, half open, de andere
schuin op haar borst, met de nagels in haar
regenjas. Het moet, zei ze. Beloof het.
Ik zal nadenken, zei ik langzaam.
Ja, zei ze. Dan kom je.
HET WERDEN verschrikkelijke weken,
's Nachts dacht ik aan haar tot ik baadde
in het zweet. Jij, dacht ik, jij met je vrij
heid, voor jou is het makkelijk. Je gaat
maar, je zit maar, je wacht maar. Waar
om heb je dat uitgedacht? Maar ik wist
dat zij alleen maar een naam gegeven had
aan wat ik zelf dikwijls gedroomd had.
Ik zag ons zitten bij een kaars, tegenover
elkaar, onze handen kropen naar elkaar,
zachtjes, verlangend. Vlak voor het in
slapen, als ze uitgespookt was voor mijn
ogen, nam ik steeds het besluit: morgen
zou ik het vragen.
Maar de volgende morgen, op school, wist
ik natuurlijk dat ik het nooit zou durven.
prinses, lichtgeworden van wijn en kaars
licht?
Vlak voor Kerstmis zag ik haar weer,
desperaat. Ik dacht, als ik haar zie zal ik
zeggen dat het een mooie droom was.
Maar ze stond lachend tegen de deur van
de schuur, haar handen op haar rug.
Je mag nog niet naar binnen, riep ze.
Het moet een verrassing blijven. Het is
net ons huis, zei ze. Weet je dat?
Ja, zei ik.
Wil je dat ook?
Myrna!
Het is het enige, zei ze. Ze rekende niet
eens meer met de mogelijkheid dat ik
niet zou komen. Ze wist nu alles zeker.
Ik kom, zei ik, Natuurlijk.
Ik heb al zoveel bedacht, zei ze. Ze keek
langs me heen, alsof ze daar ergens dans
te, in het bleke weiland. Maar ze stak een
hand naar me uit.
Ik kom om tien uur, zei ik. Eerder
kan ik echt niet.
Maar niet later, smeekte ze. Ik wil je
lang bij me hebben. Heel lang.
Ja, stamelde ik. Natuurlijk. Ik ook.
Ze kuste me liever dan ooit.
MAAR IK HAD nog niets gevraagd, thuis.
Kerstmis kwam en ging, twee loodzware
dagen. Een doolhof van nachten later was
het ineens half tien op een stijve starre
avond die ik, halfdromend, slaapdronken
binnengeslenterd was. En we zaten als
ieder jaar rond de tafel, met de boeken en
de chocolademelk, rond de kale hoogvlak
te van onzinnige stilte, waarin vader stei
le rotsen van zinnen houwde. Ik zat te be
ven op mijn stoel. De mens wikt, God be
schikt. Mijn handen trilden rond de kom,
en in mijn keel rees een misselijk makend
gevoel van verlangen en onmacht. Mijn
moeder zweeg en mijn zusjes hielden een
duim bij een regel van hun boek, als mijn
vader mediteerde. Beveel gerust uw we
gen. Al een uur lang had ik geen woord ge
zegd. Ik wilde demonstreren dat er iets
Ik kon mijn vader al zien, opgerezen van °P komst was, dat deze oudejaarsviering
tafel, mij aankijkend of ik gek geworden aan verspild was. Ik keek voortdurend
was. Vuurwerk op straat? Met oud en °P mi.in horloge. De wijzer gmg snel, uit-
nieuw? Wat is dat voor heidens gedoe? dagend, driftig. Kaarsen en wijn, dacht ik
En ik begon hem te haten nog voordat zwevende prinses. En opeens wist ik wat
ik hem iets gevraagd had. Hem en zijn dat bonzen in mijn voorhoofd was. Wan-
oudejaarsavond, dat belachelijke ritueel.
Moeder en hij naast elkaar aan tafel, in
de buurt van de klok. Mijn zusjes en ik met
een boek en warme chocola. En om een
uur of tien de inkeer, het plechtige pra
ten, zijn idiote meditaties. De Heer die
geeft en de Heer die neemt. Een tijd van
komen en een tijd van gaan. Altijd stond
hij, nu zat hij en praatte. Vlieden als een
schaduw heen. Moeder, die goedig wat
meemummelde, schimmig als steeds. Hij
op zijn preekstoel. Het jaaroverzicht. De
mens wikt, God beschikt. Het wachten op
die slagen, alsof we bang moesten zijn.
Het kweken van spanning, berouw, vaag
verdriet. De enige, avond, in h.et jaar dat
we ons geweten moesten onderzoeken
hoop. Het begon langzaam te misten in de
kamer. Het kwam van het plafond, lang
zaam, sliertend, over het koper op het buf
fet. Het was vijf voor tien. Als ik nu niet op
stond en vluchtte zou ze het me nooit verge
ven. Als ik nu niet ging zou ik nooit meer
van iemand kunnen houden, zou ik zo'n
man worden, recht en steil en hoorbaar
ademend, met die harde kuif en die nauwe
plichtogen en met een mond vol belache
lijke woorden.
De mist hing laag toen ik opstond. Mijn
ogen stondeft.yerloreA in de grauwe nevel.
.Vader, ..zei ik en ik schrok van mijn eigen
Moeder, schenk nog maar eens in. Jdja"j~'steiii,' èën dik geluid 'uit een dikke keel.
jaja, jaja. Alsof er een ravijn lag, even Vader. Ik probeerde mijn keel te schra-
verder, en we misschien niet de sprong pen, het ging niet en ik stond star van kal-
naar de andere kant zouden halen. En nu me woede. Ik wou vanavond vuurwerk
Myrna met haar droom gekomen was leek afschieten, zei ik snel, luider dan ik bedoel-
dat ritueel nog eens zo onzinnig. Wat was de. Vuurwerk, met een paar jongens uit
er gewoner, dacht ik, steeds rebelser wor
dend naarmate Kerstmis naderde, wat was
er natuurlijker dan die avond samen te
zijn met wie je het liefste was. Stilletjes
mijn klas. Een paar vrienden. Ze gaan nu
beginnen. Ik kan niet wegblijven. Mag ik
alsjeblieft?
Ik zag hem nauwelijks meer. Hij bleef zit-
al gezegd. Wij vieren Oud en Nieuw op ón
ze manier. Nu stond hij op.
Vieren? riep ik. Vieren? Het zweet
brak me uit. Voordat ik wisb wat er gebeur
de had ik me al omgedraaid, de deur open
gegooid, nog een deur en liep ik, holde ik op
straat, zonder jas, een groot gat in dat
niet ophield. Ik rende of het om mijn le
ven ging. Ik hoorde niet eens meer roepen.
Ik rende.
De laatste honderd meter kon ik niet meer.
Ik stond stil. Het was of mijn hart uit mijn
borst zou dansen. Ik hijgde en keek naar
het, einde van de weg. Ik kon niet meer te
rug. Ik wist dat ik nooit meer terug kon.
Honderd meter verder maar was een heel
smal licht. Ik probeerde adem te halen en
liep weer, langzaam nu, met lood in mijn
schoenen, sporen in mijn kuiten.
Het licht kwam door de deur. Hij stond
aan. Nog eens haalde ik diep adem. Myr
na, riep ik zacht. Er kwam geen antwoord.
Ik klopte bevend op de deur, laat ze er zijn,
laat ze er zijn dan ging ik naar binnen.
Ik zag een tafel met twee kaarsen, papier,
een stoel en toen pas rechts in het donker,
de dekens op de grond. Ze zat rechtop
tegen de muur, een jas om haar heen, bleek
met een smalle glimlach.
Myrna, zei ik in de open deur.
De glimlach beefde even. Toen stak ze een
hand uit. Ik wierp me op mijn knieën naast
haar en omknelde die hand alsof ik haar
verliezen zou.
Heel zacht zei ze: Ik had niet gedacht
dat je komen zou. Ik had het echt niet ge
dacht.
O Myrna, zei ik. Ik huilde ineens. Het
is verschrikkelijk.
Ja, zei ze. Ik weet het. Ik sloeg mijn
armen om haar heen en ze drukte mijn
hoofd weg tegen haar borst.
Ik heb geen wijn, zei ze. Het ging niet.
Ze zei voorzichtig Blijf zo zitten. Als
jeblieft. Zo.
Ze zweeg, als ik. Niet lang. Nu fluisterde
ze.
Het is allemaal waar. Allemaal. Behal
ve deze nacht. Het kan niet. Ik dacht dat
we het konden, maar ik kan het niet.
Ik wilde haar aankijken, vragen wat ze be
doelde, de woede was er nog en de angst en
het verlangen van heel ver gekomen, maar
ze hield mijn hoofd stevig aan haar borst
gekneld, en haar zachte stem vluchtte
over me heen, de kou in, van me weg. Ik
moet terug, zei ze. Het gaat niet. Mijn
moeder zit alleen. Ik dacht dat ik het kon,
maar ze is alleen en bang, ik heb haar niet
durven aankijken toen ik wegging. Ik lijk
wel een kind, bespottelijk, zei ze. Ik
kan het niet helpen.
En we hebben geen wijn, zei ze. En
zonder wijn ben ik bang, ik kan het je niet
uitleggen. Ik moet terug. En jij ook, zei
ze.
Ik heb het allemaal uitgedacht, fluister
de ze. En nu kan ik niet. We durven niet.
We! riep ik. Ik rukte me los. Ik zat recht
op mijn knieën voor haar en keek haar
aan. Ik kon geen woord meer zeggen, ik
kon niet eens denken. Van alles wat ze ge
zegd had hoorde ik alleen het woordje
„niet" nog.
Je moet teruggaan, zei ze.
Dat kan niet, fluisterde ik.
Maar ik ga ook, zei ze. Klein was ze,
kleiner, smaller, van me weg. Ik kan
haar zo niet laten zitten.
wiegelend in eikaars armen, lachend en ten. Natuurlijk niet, zei hij zacht en dui-
zwijgend. Als er dan toch een ravijn was delijk. Ga zitten,
dat Twaalf Uur heette, waarom er dan Moeder, zei ik.
niet samen overheen te zweven, prins en Ga zitten, riep mijn vader. Ik heb het
Als verdoofd merkte ik dat ze opstond, de
mist kwam weer, maar nu van de grond
en ik begreep dat ze even mijn haar streel
de en haar jas omtrok, dat ze „Toe nou" zei
en toen ging, stilletjes maar vlug, alsof
ze geroepen werd, niet eens meer dra
lend in de deur, vastbesloten wegruisend,
het goede voorbeeld.
Toen ik zo lang stil had gezeten dat ik klap
pertandde van de kou, heb ik de kaarsen
genomen en al het papier dat op de tafel
lag. Het was onbeschreven. Zie je wel?
dacht ik. Dat heeft ze ook gelogen. Het was
doodstil buiten. In de verte zag ik de toren
klok. Kwart voor twaalf. Voordat er een
pijl in de lucht sprong, brandde de schuur
al.
DE FRIEZEN in en buiten Friesland zul
len wel zeer ingenomen zijn met de ver
schijning van de Encyclopedie voor Fries
land, waarin alle aspecten van het zo
rijke en veelzijdige Friese leven door
meer dan honderd deskundigen uitvoerig
worden belicht. Namen als prof. dr. J. H.
Brouwer, ds. J. J. Kalma, dr. W. Kok en
M. Wiegersma, die voor elke Fries een
welbekende klank hebben," zijn een garan
tie voor de deugdelijkheid van dit omvang
rijke werk, dat zeer zeker niet alleen voor
de Friezen een unieke bron van informa
tie vormt, maar ook voor ieder ander,
die wat meer wil weten van deze provin
cie, die zich geenszins uitsluitend door de
eigen taal van de andere gewesten onder
scheidt. Behalve die taal is er op menig
gebied zoveel dat specifiek en karakte
ristiek voor Friesland en de Friezen is,
dat de opsomming daarvan in deze ency
clopedie meer dan zevenhonderd bladzij
den vergde. Daarvan beslaat het compen
dium er ruim honderd, waaruit men een
inzicht kan krijgen in de geschiedenis van
land en volk in al zijn schakeringen, in
het culturele, economische en sociale le
ven en in de krachten en stromingen, die
steeds in de bres stonden voor het behoud
van dit Friese eigene. Ook de alfabetische
behandeling is uitermate uitvoerig zelfs
een recept voor een typisch Friese lekker
nij als de „sükerbölle" ontbreekt niet. De
bijna zeshonderd bladzijden met ongeveer
achtduizend trefwoorden moeten het re
sultaat zijn van een enorme informatie-
arbeid op een vrijwel onontgonnen terrein.
De honderden illustraties foto's en te
keningen zijn met zorg gekozen. De ge
detailleerde kaarten, onder meer van de
gehele provincie en van alle gemeenten,
van de verdeling van industrie en nijver
heid, van waterstaatkundige indelingen en
van de spreiding van kerkelijke gezindten,
zijn zeer duidelijk en verduidelijkend. De
andere provincies mogen Friesland benij-
der om deze encyclopedie, die onder aus
piciën van de Fryske Akademy is uitge
geven door de uitgeversmaatschappij El
sevier te Amsterdam.