EEN VERHAAL VOOR OUDEJAARSA VOND pIÖWRS Picknick KRUISWOORDEN- öicunfipsoi a m m m m m a a ii a EB II 1 B 11 H II 11 91 Friese encyclopedie 11 NIET INZENDEN VOOR 4 JANUARI GERECHT No. 8 WOENSDAG 31 DECEMBER 1958 HAARLEMS DAGBLAD OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT ZE ZAT steeds op dezelfde plaats als waar ik haar de eerste keer ontmoet had. Of ontmoet nee, gevonden: toen ik die mid dag van mijn fiets was gestapt en in de laagte, bij het schuurtje, klaver had wil len plukken. Mooi was ze niet, Myrna, dat wist ik toen ook al. Maar ze zat daar, hoog en smal en als een prinses, alleen voor een wereld van gras en sloten, alsof dat haar rijk was. Of ze er al jaren had gezeten en er altijd zou blijven, met een vage glimlach voor zich uitstarend, bereid om de hulde te aanvaarden van die ene die haar zeker eenmaal hier moest vin den. Ik zag haar schaars en steels. Ik hoefde nooit iets met haar af te spreken (kon dat ook niet). Ze zat er altijd. Ik woonde in het stadje, zij maar dat ontdekte ik pas veel later bij haar moeder, in een huis ver aan de rand van de polder. Ze stond me korte kussen toe en de gunst van haar dunne glimlach, die open kon bloeien als ik, zwijgend aan haar voeten zittend, haar lang aankeek om het geheim in haar ogen te achterhalen. Ik zag haar veel te zelden. Ik moest er thuis voor liegen, er allerlei boodschapjes voor verzinnen (boe ken vergeten, wat was de taak voor Duits ook weer). Het was mijn laatste jaar op de h.b.s. Als ze mijn vader gekend had, zou ze het begrepen hebben waarom ik altijd gejaagd, nerveus was en maar kort kon blijven, in dat gras achter de verlaten schuur. Maar dat ze het mij verweet, dat ik zo weinig kwam en voortdurend op mijn horloge keek, gaf me toch een trots gevoel: ze wilde me dus. Of duldde ze me enkel? Als je echt van me hield, zei ze vaak mijmerend, het hoofd afgewend in het halfdonker, haar hand wegglijdend van mijn schouder, liep je gewoon weg, thuis. Dat kan niet. Mijn vader Je vader, zei ze dan en ze draaide zich een halve slag om, op haar buik, van me weg. Als ik stuntelig, blozend ging, zat ze al lang weer waardig en recht, uitkijkend naar de laatste streep zon of de eerste lichtjes in de verte, terug in haar droom. Nakijken deed ze me niet. Ze had de vazal van haar voorkeur ontvangen, het was pret tig geweest, dat was al. Als ik thuis kwam had ik altijd spijt dat ik gegaan was. Of eerder al: hollend naar huis. Zat er mod der op mijn schoenen? Lippenrood op mijn overhemd? Waarom had ik het gewaagd: voor dat halve uur? In de kamer zwegen ze altijd, als ik veel te luid fluitend bin nenkwam. Vermoedden ze alles al en wachtten ze alleen nog op voldoende be- wijsmateriaal? Met mijn handen voor mijn oren boven mijn geschiedenisboek, zag ik alles van dat warme en koude half uur, dwars door de gedrukte regels: haar haar in het gras verward met een jaartal, haar kleine vochtige mond van me afgewend naar de vrede van Rijswijk... Nee, ze wist niet hoe ik haar aanbad, ze droom de me maar. Maar later spookte ze weer door mijn slaap. Wat was ze eigenlijk voor me? Mijn vriendin? Hoe noemde je een meisje dat er altijd zat, die onzekere avond in een week tijd als je weg kon vluchten, dat je verwachtte, frêle, haast pruilend, hofhou- dend. Hoe noemde je een meisje met wie je een jaar alhaast niet wandelde of uitging of praatte, maar die je, hoog en lief gezeten, toestond haar te vereren met verlegen blikken, tastende streelge- baren, voorzichtige zoenen? Wat deed ze als ik weg was? Wat deed ze al die dagen? Ik wist niet veel van haar, dat was juist haar betovering: ze leek van nergens ge komen, er zomaar te zijn, met haar han den in haar schoot, een halm tussen haar lippen. Ze woonde alleen bij haar moeder en soms moest ze een boodschap doen. Maar verder? Ze vertelde het niet. Ja, ze zei soms maar dat geloofde ik niet, het moest een leugen zijn waardoor ze inte ressanter kon lijken dat ze „schreef". Wat schrijf je dan? had ik wel eens gevraagd, wantrouwend, half lachend, maar ook half bang dat ik naar een ge heim uit het sprookje vroeg waar ze voor verstoten kon. Iets wat jij toch niet zou begrijpen. Ze troonde. Ze was uit een boek, de schuur was haar paleis, ze kon niet waar zijn, zo. En toch lag ik altijd wakker om haar. ZE MOET begrepen hebben dat haar zwijgzaamheid haar macht betekende, want ze praatte nooit uit zichzelf. Ze wil de dat smalle wonder zijn aan de rand van de avond. Het enige waar ze over sprak was over mijn vader: dat ik een wezel was om me zo te laten ringeloren, dat ik ge woon weg moest lopen als ik wou, net als zij. Ze kende mijn vader niet. Hij was een strenge, gelovige man die als steen ach ter zijn toonbank stond, zwijgend flanel uitspande en afmat, een van wie de men sen zeiden dat je wist wat je aan hem had. Hij verloor ons geen moment uit het oog, en als we uit school kwamen en de winkelbel overging, knikte hij even van tussen de rollen zeil. Ik was bovendien de oudste. Hij had zichzelf en mij inge prent dat ik het goede voorbeeld moest zijn. Dat eindexamen zou ik halen, niet waar? met vlag en wimpel. In een rechte lijn, de tanden op elkaar, jongen. Je kunt je werk aan mijn bureautje maken. Soms voelde ik dat hij achter me stond in het koude kamertje, kalm ademend en knik kend, een burcht van vaste plannen. Pret jes komen later wel. Een vader die stond, een vader die wilde, 's Zondags stonden we naast hem voor het konijnenhok te kij ken. Dat ik ooit aan een meisje zou den ken was nooit in zijn hoofd opgekomen. Laat staan dat hij zich een meisje als Myrna voor kon stellen. Maar ze kreeg me zover dat ik het waag de hem te trotseren en dat nog wel op de avond die voor hem misschien de heiligste van het jaar was. Ze was er vroeg in de cember op een avond over begonnen. Toen ik naast haar neerzakte in het gras en haar hand nam, keek ze me niet aan. Ze staarde naar iets in het weiland. Myrna, zei ik, wat is er? Het was of ik haar gestoord had midden in een moeilijke droom. Ze keek heel ern stig, vastbesloten. Je moet me iets beloven, zei ze. Je moet het, want... Dat kon ze niet afma ken. Ik keek haar aan. Haar ogen waren klein en donker. Het is heel moeilijk om het te vragen, zei ze. Je moet naast me komen zitten. Ik deed het. Toen schoof ze dicht tegen me aan, klein en ernstig, of ze het voor het eerst koud had. Ik legde mijn arm om haar schouder, moediger ineens, en ik wist dat ik haar allang op had moeten tillen en heel ver weg dragen, ooit, vroe ger. Als een waterval begon ze te vertellen. Dat ze aan me gedacht had, heel lang, dat het zo niet meer kon, af en toe alleen maar. En toen ineens: dat ik oudejaar met haar moest vieren, met haar alleen. Zij zou voor alles zorgen, voor kaarsen en kussens, voor wijn en kaas, ik zou met haar samen zijn, dat wilde ik toch. Zij Deze opgave omvat drie normale kruiswoordraadsels, alle met gelijke diagrammen. De wijze waarop wij u deze gang in het puzzelmenu voorzetten is echter wat ongebruikelijk: we hebben er stamppot van gemaakt, alles door elkaar. Onder ieder nummer vindt u drie omschrijvingen, door. een streepje van elkaar gescheiden. De volgorde van deze drie omschrijvingen is willekeurig. De eerste keer staat die van het woord van het ene kruiswoordraadsel voorop, dan weer eens die van het woord voor het andere kruiswoordraadsel etc. Aan u nu de taak, uit deze stamppot de ingrediënten te scheiden. Hoe luiden de oplossingen van die drie kruiswoordraadsels Horizontaal: 1. voorganger land waar men thuis hoort hoeft u hopelijk niet heen na voltooiing van deze puzzelmaaltijd 8. lijfeigene zwemmer plant 9. voorzetsel nummer en andere 11. krachteloos vruchtennat steensoort 12. onbekende persoonlijk voornaamwoord lidwoord 13. telwoord drinkbeker omvangrijk 15. naar aanleiding van oppervlaktemaat keukengerei 16. zonder wezenlijke inhoud snelle gang rots aan zee 17. hemellichaam slepend geschil omroepvereniging 18. meer dan verzadigd haarkrul sportterm 20. duivenhok deel van het skelet soort verf 21. bekende motorraces plaatsbepaling op aarde deel van wagen 22. hinderlaag inhoudsmaat stomp 24. muzieknoot reeds en omstreken 25. snelle gang wat men van grasveld haalt Europeanen 27. niet bestaand land gewicht sierlijk gebogen gebak Verticaal: 1. zeer zware regenval zeer fraai exemplaar afkerig van oorlog 2. titel deel van de dag getijde 3. laagte schoenmakerswerktuig vogel 4. getroffen denkbeeld uiteengeslagen schip 5. behoeftig stuk goed steen 6. muzieknoot bevel tegen hond voertuig 7. voor Kerstmis veel gevraagd artikel zeer lage temperatuur door het lot veroorzaakt 10. spoedig schildersattribuut afvoerstelsel 12. meisjesnaam staat wat door een logisch betoog loopt 14. zaad in een vrucht baas in de keuken ijdel jongmens 15. vis voorzetsel vochtig 19. gelijk textielsoort gangbare dracht 22. getemd geheel bezet explosief instrument 23. waardoor kippen nuttig zijn ogenblik wild 25. bevel afkorting voor Europees land niet anders 26. voorzetsel wiskundig getal nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 II 12 13 14 15 16 17 18 19 20 2.1 22 23 24 25 26 27 1 2 3 4 5" 6 7 8 9 io II 12 13 9 15 |6 »7 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 1 2 3 A 5" 6 7 8 9 io II 12 13 14 15 |6 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 wilde het ook, ik moest komen, het was de mooiste avond van het jaar, we moesten het willen en als we het wilden konden we alles, want ze hield van me, ja, ja. En als ik het niet deed was ik gek, dan moest ik maar gaan, nu meteen en. Ze trok snel mijn hoofd naar haar toe en zoende me. Het was nieuw, warm, wan hopig. Maar het sneeuwde in mijn hoofd: onmogelijk, onmogelijk. Ze hield mijn hoofd vlak voor het hare en keek me strak aan, met een wil waar ik bang voor werd. Hou je van me? vroeg ze. Ja, zei ik, ja. Ze had het allemaal allang uitgedacht. We moesten het vieren in de schuur. Die had al jaren leeg gestaan, dat wist ze. Ze had hem zelfs open kunnen krijgen, en ze had er al vaak gezeten: om te schrijven. Om te schrijven? vroeg ik. Ja, zei ze. Misschien lees ik je dan voor wat ik schrijf. Ik keek langs haar schouder naar de schuur, de deur stond aan. Ik breng er alles heen, zei Myrna snel, alles. Jij hoeft alleen maar te komen. Ik stond abrupt op. Heb jij dat nooit gedacht? vroeg ze zacht. Ik keek op haar neer. Eén hand lag naast haar in het gras, half open, de andere schuin op haar borst, met de nagels in haar regenjas. Het moet, zei ze. Beloof het. Ik zal nadenken, zei ik langzaam. Ja, zei ze. Dan kom je. HET WERDEN verschrikkelijke weken, 's Nachts dacht ik aan haar tot ik baadde in het zweet. Jij, dacht ik, jij met je vrij heid, voor jou is het makkelijk. Je gaat maar, je zit maar, je wacht maar. Waar om heb je dat uitgedacht? Maar ik wist dat zij alleen maar een naam gegeven had aan wat ik zelf dikwijls gedroomd had. Ik zag ons zitten bij een kaars, tegenover elkaar, onze handen kropen naar elkaar, zachtjes, verlangend. Vlak voor het in slapen, als ze uitgespookt was voor mijn ogen, nam ik steeds het besluit: morgen zou ik het vragen. Maar de volgende morgen, op school, wist ik natuurlijk dat ik het nooit zou durven. prinses, lichtgeworden van wijn en kaars licht? Vlak voor Kerstmis zag ik haar weer, desperaat. Ik dacht, als ik haar zie zal ik zeggen dat het een mooie droom was. Maar ze stond lachend tegen de deur van de schuur, haar handen op haar rug. Je mag nog niet naar binnen, riep ze. Het moet een verrassing blijven. Het is net ons huis, zei ze. Weet je dat? Ja, zei ik. Wil je dat ook? Myrna! Het is het enige, zei ze. Ze rekende niet eens meer met de mogelijkheid dat ik niet zou komen. Ze wist nu alles zeker. Ik kom, zei ik, Natuurlijk. Ik heb al zoveel bedacht, zei ze. Ze keek langs me heen, alsof ze daar ergens dans te, in het bleke weiland. Maar ze stak een hand naar me uit. Ik kom om tien uur, zei ik. Eerder kan ik echt niet. Maar niet later, smeekte ze. Ik wil je lang bij me hebben. Heel lang. Ja, stamelde ik. Natuurlijk. Ik ook. Ze kuste me liever dan ooit. MAAR IK HAD nog niets gevraagd, thuis. Kerstmis kwam en ging, twee loodzware dagen. Een doolhof van nachten later was het ineens half tien op een stijve starre avond die ik, halfdromend, slaapdronken binnengeslenterd was. En we zaten als ieder jaar rond de tafel, met de boeken en de chocolademelk, rond de kale hoogvlak te van onzinnige stilte, waarin vader stei le rotsen van zinnen houwde. Ik zat te be ven op mijn stoel. De mens wikt, God be schikt. Mijn handen trilden rond de kom, en in mijn keel rees een misselijk makend gevoel van verlangen en onmacht. Mijn moeder zweeg en mijn zusjes hielden een duim bij een regel van hun boek, als mijn vader mediteerde. Beveel gerust uw we gen. Al een uur lang had ik geen woord ge zegd. Ik wilde demonstreren dat er iets Ik kon mijn vader al zien, opgerezen van °P komst was, dat deze oudejaarsviering tafel, mij aankijkend of ik gek geworden aan verspild was. Ik keek voortdurend was. Vuurwerk op straat? Met oud en °P mi.in horloge. De wijzer gmg snel, uit- nieuw? Wat is dat voor heidens gedoe? dagend, driftig. Kaarsen en wijn, dacht ik En ik begon hem te haten nog voordat zwevende prinses. En opeens wist ik wat ik hem iets gevraagd had. Hem en zijn dat bonzen in mijn voorhoofd was. Wan- oudejaarsavond, dat belachelijke ritueel. Moeder en hij naast elkaar aan tafel, in de buurt van de klok. Mijn zusjes en ik met een boek en warme chocola. En om een uur of tien de inkeer, het plechtige pra ten, zijn idiote meditaties. De Heer die geeft en de Heer die neemt. Een tijd van komen en een tijd van gaan. Altijd stond hij, nu zat hij en praatte. Vlieden als een schaduw heen. Moeder, die goedig wat meemummelde, schimmig als steeds. Hij op zijn preekstoel. Het jaaroverzicht. De mens wikt, God beschikt. Het wachten op die slagen, alsof we bang moesten zijn. Het kweken van spanning, berouw, vaag verdriet. De enige, avond, in h.et jaar dat we ons geweten moesten onderzoeken hoop. Het begon langzaam te misten in de kamer. Het kwam van het plafond, lang zaam, sliertend, over het koper op het buf fet. Het was vijf voor tien. Als ik nu niet op stond en vluchtte zou ze het me nooit verge ven. Als ik nu niet ging zou ik nooit meer van iemand kunnen houden, zou ik zo'n man worden, recht en steil en hoorbaar ademend, met die harde kuif en die nauwe plichtogen en met een mond vol belache lijke woorden. De mist hing laag toen ik opstond. Mijn ogen stondeft.yerloreA in de grauwe nevel. .Vader, ..zei ik en ik schrok van mijn eigen Moeder, schenk nog maar eens in. Jdja"j~'steiii,' èën dik geluid 'uit een dikke keel. jaja, jaja. Alsof er een ravijn lag, even Vader. Ik probeerde mijn keel te schra- verder, en we misschien niet de sprong pen, het ging niet en ik stond star van kal- naar de andere kant zouden halen. En nu me woede. Ik wou vanavond vuurwerk Myrna met haar droom gekomen was leek afschieten, zei ik snel, luider dan ik bedoel- dat ritueel nog eens zo onzinnig. Wat was de. Vuurwerk, met een paar jongens uit er gewoner, dacht ik, steeds rebelser wor dend naarmate Kerstmis naderde, wat was er natuurlijker dan die avond samen te zijn met wie je het liefste was. Stilletjes mijn klas. Een paar vrienden. Ze gaan nu beginnen. Ik kan niet wegblijven. Mag ik alsjeblieft? Ik zag hem nauwelijks meer. Hij bleef zit- al gezegd. Wij vieren Oud en Nieuw op ón ze manier. Nu stond hij op. Vieren? riep ik. Vieren? Het zweet brak me uit. Voordat ik wisb wat er gebeur de had ik me al omgedraaid, de deur open gegooid, nog een deur en liep ik, holde ik op straat, zonder jas, een groot gat in dat niet ophield. Ik rende of het om mijn le ven ging. Ik hoorde niet eens meer roepen. Ik rende. De laatste honderd meter kon ik niet meer. Ik stond stil. Het was of mijn hart uit mijn borst zou dansen. Ik hijgde en keek naar het, einde van de weg. Ik kon niet meer te rug. Ik wist dat ik nooit meer terug kon. Honderd meter verder maar was een heel smal licht. Ik probeerde adem te halen en liep weer, langzaam nu, met lood in mijn schoenen, sporen in mijn kuiten. Het licht kwam door de deur. Hij stond aan. Nog eens haalde ik diep adem. Myr na, riep ik zacht. Er kwam geen antwoord. Ik klopte bevend op de deur, laat ze er zijn, laat ze er zijn dan ging ik naar binnen. Ik zag een tafel met twee kaarsen, papier, een stoel en toen pas rechts in het donker, de dekens op de grond. Ze zat rechtop tegen de muur, een jas om haar heen, bleek met een smalle glimlach. Myrna, zei ik in de open deur. De glimlach beefde even. Toen stak ze een hand uit. Ik wierp me op mijn knieën naast haar en omknelde die hand alsof ik haar verliezen zou. Heel zacht zei ze: Ik had niet gedacht dat je komen zou. Ik had het echt niet ge dacht. O Myrna, zei ik. Ik huilde ineens. Het is verschrikkelijk. Ja, zei ze. Ik weet het. Ik sloeg mijn armen om haar heen en ze drukte mijn hoofd weg tegen haar borst. Ik heb geen wijn, zei ze. Het ging niet. Ze zei voorzichtig Blijf zo zitten. Als jeblieft. Zo. Ze zweeg, als ik. Niet lang. Nu fluisterde ze. Het is allemaal waar. Allemaal. Behal ve deze nacht. Het kan niet. Ik dacht dat we het konden, maar ik kan het niet. Ik wilde haar aankijken, vragen wat ze be doelde, de woede was er nog en de angst en het verlangen van heel ver gekomen, maar ze hield mijn hoofd stevig aan haar borst gekneld, en haar zachte stem vluchtte over me heen, de kou in, van me weg. Ik moet terug, zei ze. Het gaat niet. Mijn moeder zit alleen. Ik dacht dat ik het kon, maar ze is alleen en bang, ik heb haar niet durven aankijken toen ik wegging. Ik lijk wel een kind, bespottelijk, zei ze. Ik kan het niet helpen. En we hebben geen wijn, zei ze. En zonder wijn ben ik bang, ik kan het je niet uitleggen. Ik moet terug. En jij ook, zei ze. Ik heb het allemaal uitgedacht, fluister de ze. En nu kan ik niet. We durven niet. We! riep ik. Ik rukte me los. Ik zat recht op mijn knieën voor haar en keek haar aan. Ik kon geen woord meer zeggen, ik kon niet eens denken. Van alles wat ze ge zegd had hoorde ik alleen het woordje „niet" nog. Je moet teruggaan, zei ze. Dat kan niet, fluisterde ik. Maar ik ga ook, zei ze. Klein was ze, kleiner, smaller, van me weg. Ik kan haar zo niet laten zitten. wiegelend in eikaars armen, lachend en ten. Natuurlijk niet, zei hij zacht en dui- zwijgend. Als er dan toch een ravijn was delijk. Ga zitten, dat Twaalf Uur heette, waarom er dan Moeder, zei ik. niet samen overheen te zweven, prins en Ga zitten, riep mijn vader. Ik heb het Als verdoofd merkte ik dat ze opstond, de mist kwam weer, maar nu van de grond en ik begreep dat ze even mijn haar streel de en haar jas omtrok, dat ze „Toe nou" zei en toen ging, stilletjes maar vlug, alsof ze geroepen werd, niet eens meer dra lend in de deur, vastbesloten wegruisend, het goede voorbeeld. Toen ik zo lang stil had gezeten dat ik klap pertandde van de kou, heb ik de kaarsen genomen en al het papier dat op de tafel lag. Het was onbeschreven. Zie je wel? dacht ik. Dat heeft ze ook gelogen. Het was doodstil buiten. In de verte zag ik de toren klok. Kwart voor twaalf. Voordat er een pijl in de lucht sprong, brandde de schuur al. DE FRIEZEN in en buiten Friesland zul len wel zeer ingenomen zijn met de ver schijning van de Encyclopedie voor Fries land, waarin alle aspecten van het zo rijke en veelzijdige Friese leven door meer dan honderd deskundigen uitvoerig worden belicht. Namen als prof. dr. J. H. Brouwer, ds. J. J. Kalma, dr. W. Kok en M. Wiegersma, die voor elke Fries een welbekende klank hebben," zijn een garan tie voor de deugdelijkheid van dit omvang rijke werk, dat zeer zeker niet alleen voor de Friezen een unieke bron van informa tie vormt, maar ook voor ieder ander, die wat meer wil weten van deze provin cie, die zich geenszins uitsluitend door de eigen taal van de andere gewesten onder scheidt. Behalve die taal is er op menig gebied zoveel dat specifiek en karakte ristiek voor Friesland en de Friezen is, dat de opsomming daarvan in deze ency clopedie meer dan zevenhonderd bladzij den vergde. Daarvan beslaat het compen dium er ruim honderd, waaruit men een inzicht kan krijgen in de geschiedenis van land en volk in al zijn schakeringen, in het culturele, economische en sociale le ven en in de krachten en stromingen, die steeds in de bres stonden voor het behoud van dit Friese eigene. Ook de alfabetische behandeling is uitermate uitvoerig zelfs een recept voor een typisch Friese lekker nij als de „sükerbölle" ontbreekt niet. De bijna zeshonderd bladzijden met ongeveer achtduizend trefwoorden moeten het re sultaat zijn van een enorme informatie- arbeid op een vrijwel onontgonnen terrein. De honderden illustraties foto's en te keningen zijn met zorg gekozen. De ge detailleerde kaarten, onder meer van de gehele provincie en van alle gemeenten, van de verdeling van industrie en nijver heid, van waterstaatkundige indelingen en van de spreiding van kerkelijke gezindten, zijn zeer duidelijk en verduidelijkend. De andere provincies mogen Friesland benij- der om deze encyclopedie, die onder aus piciën van de Fryske Akademy is uitge geven door de uitgeversmaatschappij El sevier te Amsterdam.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1958 | | pagina 11