VORMING Twee eeuwen British IVSuseum Jiaeilifke daggen de Zeeuwse uiateiwood VOOR MUIZEN EN MOLLEN J ZATERDAG 10 JANUARI 1959 PAGINA V i LR FRANSE ROMAN OVER S. Elte DRIE MAANDEN DERDE PROGRAMMA: EEN ACADEMIE VAN SCHONE KUNSTEN Erbij p* „VORMING '58" is de naamvan een tentoonsteMing van werken 1 ij van schilders, die uitverkoren waren deel te nemen aan de „Starf'-exposities. Voor de in verscheidene plaatsen van ons land gehou den „Start"-exposities werden uitgenodigd de jonge kunstenaars, die de koninklijke subsidie voor vrije schilderkunst verkregen, benevens enige jongeren, die door de jury voor de koninklijke subsidie waardig be vonden werden hun werk naast dat van de anderen te tonen. Het is het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap pen, dat van zijn kant deze vorm van hulp aan de jongere kunstenaars heeft gevon den, waarmee deze mogelijk tot verkoop van hun werk zouden komen en in ieder geval een zekere bekendheid konden ver krijgen. Om nu aan het publiek te tonen in hoeverre die hulp zin heeft gehad, is de tentoonstelling „Vorming '58" bestaan de uit werk van oud-„Starters" en enige „Starters" van rijpere leeftijd samen gesteld. Ook deze expositie zal in ver scheidene plaatsen van ons land te zien zijn. De eerste wordt tot 18 januari in de Lakenhal te Leiden gehouden. MET EEN verbluffende snelheid X" is op de hier verleden jaar besproken roman „La Griffe" van de Amster damse hoogleraar in de Romaanse linguis- tiek Paul Zumthor diens tweede roman „Les Hautes Euax" (verschenen bij Del Duca, Paris) gevolgd. Evenals in „La Griffe" is de inhoud van „Les Hautes Eaux" niet louter fictie, maar is de auteur uitgegaan van een historisch feit. Een feit, dat vooral in de herinnering van de Neder landers levend is: de watersnood, die in 1953 Zeeland heeft geteisterd. Dat een vreemdeling, al woont hij enige jaren in ons land, een zo specifiek Nederlands ge geven tot omlijsting heeft gekozen en daar bij een „bevindelijke" tot centrale figuur van zijn roman heeft gemaakt, getuigt van moed en zelfverzekerdheid. Na lezing moet men tot lof van de auteur erkennen, dat deze moed geen roekeloosheid en deze zelf verzekerdheid geen zelfoverschatting zijn geweest. De keuze van een dergelijk onderwerp is niet zozeer een waagstuk in verband mef de buitenlandse lezer. Voor deze speelt de afstand een rol en is de roman de uiteen zetting van een aangrijpend dramatisch gebeuren, waarvan hij de juistheid moei lijk kan verifiëren en waartoe hij waar schijnlijk ook niet de behoefte gevoelt. De Nederlandse lezer echter zal onmiddellijk gestoord worden als de hem bekende sfeer niet iuist zou zijn weergegeven en vooral als de psyche van de hoofdpersoon, een gelovige Zeeuwse boer. niet conform de werkelijkheid zou zijn. Want meer dan de beklemmend beschreven verschrikking, die allengs iets hallucinerends krijgt, vor men de reacties van Joos van der Mnere het onderwerp van de roman. De Neder landse lezer dient evenwel te bedenken, dat Joos van der Moere. hoewel verweven met een historisch gebeuren .eigenlijk een DE START-EXPOSITIES leken mij al tijd van belang alleen al door het feit, dat zij samengesteld zijn door mensen, die zelf schilderen. „Start" gaf dus tot op be paalde hoogte te zien wat schilderend Ne derland wil en niet dat wat kunstcritici of museumdirecteuren en hun medewerkers belangrijk achten. Men moet namelijk aan nemen, dat de jury voor de koninklijke subsidie wordt samengesteld uit vaak sterk uiteenlopende persoonlijkheden. Wel mag men vermoeden, dat zekere figuren zich voor dit werk liever niet beschikbaar stellen. Van enkele juryleden is het mij echter bekend, dat zij heel wel waarde ring kunnen opbrengen voor werk van ge heel andere aard dan hun eigen genre. „Starf'-exposities zijn aldus minder een zijdig geweest dar de door jonge kunst historici samengestelde tentoonstelling Facetten II in het Haagse Gemeentemu seum, minder slordig en kwalitatief ster ker dan de door critici samengestelde „Contour"-exposities te Delft waren. Ka rakter en peil van de schildersvereniging De Keerkring, te Amsterdam optredend, waren het meest met de kwaliteiten van „Start" te vergelijken. Een compliment misschien voor De Keerkring, echter ook een critiek op de tentoonstelling „Vorming '58" van nu. Want ook hier hindert me een zeker con formisme, een zeker stellen van de mid delen als doel, een zeker arrivisme van nog jonge kunstenaars, die het gevoel koesteren er te zijn. Ik geloof niet, dat men de organisatoren van deze vorm van hulp aan de jonge kunstenaars de schuld van dat laatstgenoemde gevoel mag ge ven. De kunstenaar dient zelfcritiek te hebben. Een Diederen, hier vertegenwoor digd met een uitstekend schilderij, dat hij „Verwoesting" noemde, herhaalt zich toch te veel met dat onderwerp. Zijn „Ver woeste fabriek" blijft danook alleen maar fraai te noemen, maar doet me verder niets. Te opzettelijk wil Diederen bij de tijd zijn met zijn veelal op de puinhopen van Stalingrad geïnspireerde zaken. Hier geldt op een gegeven moment dezelfde ro mantische voorkeur van vroegere schil ders van schilderachtige krotjes of oude kasteelruïnes. Voorzover als zodanig ken baar kan ik iets voelen voor de zienswij ze, die Bierman op een en ander heeft. Ik herinner me bovendien zaken van zijn hand, waaruit een zekere visie duidelijk sprak. Thans werkt hij me te slordig met een quasi geniale streek en komt niet ver der dan wat men bij anderen een opzet zou noemen. Te opzettelijk, vermoedelijk niet vrij van enige onrust om de succes sen van andere verfsmijters, is me de toch zo begaafde Defesche met zijn gebruik van verfmassa's. Zijn werk lijkt wilder ge daan dan het in werkelijkheid is. Fraai maar weinigzeggend voor mij is het eeuwige zwart-grijs-wit van Erb. Ook Zwier heeft de neiging zich nogal eens te herhalen. Hoeveel plezier doet het ons dan weer sterker werk als zijn „Ha ven" te ontmoeten en hoe lief kan juist ALS ER OVER enkele maanden vakantie ons zijn „Spaarndam" zijn, dat een rake Pannen gemaakt worden, vergeet men in verbeelding van dit zo aantrekkelijke het reisschema de museums zeker niet. On- plaatsje werd. Herhalingen verder weer der de duizenden museums, welke de wereld van Stekelenburg en het blijven steken in tegenwoordig rijk is, schittert als een zeld- de aanzet van Aart Roos. die voor velen wel zaa™ juweel er één wel bijzonder sterk, een nieuweling zal zijn. Plezieriger is de Dat is het. Brits Museum te Londen bekend kennismaking met het werk van H. J. over de gehele wereld en bezocht door vrij- „type littéraire" is, namelijk een gelovige, geplaatst in de tot. uiterste wreedheid ge dreven hem „beproevende" omstandig heden. Joos beschouwt en aanvaardt de „bruisende wateren" als een Godsgericht en ziet de wil Gods in alles wat geschiedt. Hij meent dat het godslastering en des duivels zou zijn om zich daartegen te ver zetten. Joos voelt zich een uitverkorene in wie God de mensen beproeft en zijn toorn kenbaar maakt, maar voor wie ook de woorden van Jesaja gelden: „Ik, de Here, uw God. grijp uw rechterhand vast, die tot u zeg: vrees niet, Ik help u". Joos, Gods getuige en dus een eenzame, wordt geplaatst tegenover zijn even ge lovige vrouw Jane, die zich echter afvraagt wat tot meerdere glorie Gods strekt: vluchten of blijven, alsmede tegenover zijn zoon Kees, die redelijk redeneert en wil weggaan als de mogelijkheid daartoe nog aanwezig is. Tussen deze drie voltrekt zich een drama, dat zo het niet op werkelijk heid mocht berusten, in elk geval in de roman de gestalte der waarachtigheid heeft. Een smartelijk drama, dat voort vloeit uit een onbuigzame geloofsstarheid en een, door omstandigheden geacti veerde. tot w3-v':n voerende geloofsver- blinding. Het s-^if zich af in enkele nn- heilsnachten die de auteur, na een enigs zins traag begin, in al hun verschrikking voor ons voelbaar maakt. De sfeer van beklemming weet de schrij ver te schennen met aanwending van zeer sobere middelen, door details van sug gestieve kracht, door een trefzekere woord- orecisie en vooral door een zeer eigen zins- rvthme. dat de obsessies en gevoelswisse lingen bii .Toos en Kees alsmede de ver nielende kracht van de ..geweldige baren der zee" indringend weergeeft. HET WAS natuurlijk een toevallige samenloop van omstan digheden. 's Morgens kwam er een mannetje met een Heem- steedse gemeentepet op en een bus vergif in zijn hand vragen of we last hadden van ratten en 's middags had ik door bemid deling van een kennis een ontmoeting met zijn concurrenten of, als u wilt, helpers uit de vrije natuur. Dat waren oen stuk of vijf, zes flinke roofvogels, die juist op Haarlems grondgebied een tijdelijke verblijfplaats hadden gekozen om vandaar naar hun aard jacht te maken op muizen, spitsmuizen, mollen on ratten. En aangezien het volk van knaagdieren en gravers zich behoeft het u niet te verwonderen, dat de rovers dat gedeelte van het etmaal gebruiken om het te achtervolgen. Slapen komt overdag wel voor cïeze nachtjagers, zijnde dit een heel geluk kige omstandigheid voor wie ze eens rustig wil bekijken. Maar laat me u eerst vertellen, dat het hier gaat om een klein gezelschap ransuilen, tot nu toe variërend van twee tot negen stuks. Tegen de morgenschemering pleegt het zich op een stukje „natuurterrein" te zetelen, dat er enkele jaren geleden nog heel anders uitzag dan nu. Want het behoort tot het gebied tussen de aloude Crayenestervaart en de hedendaagse Spaarnelaan, vroeger bestaande uit een weiland, daarna mee dogenloos bedolven onder een dikke laag blauwgrijs zand (ken nelijk uit één van de wateren in onze omgeving opgezogen) en tenslotte nogal schoorvoetend bebouwd. Zo traag was het bouw- tempo zelfs tot vandaag de dag, dat er daar nog flinke open stukken zijn. Onder open stukken moet men dan verstaan brok ken bouwgrond, die inmiddels zijn begroeid geraakt met flinke bosschages van best uit de kluiten geschoten wilgen. In verge lijking tot vroeger is het beeld van het terrein dus wel zeer veranderd. Maar er wordt in deze dagen óók weer eens het bewijs geleverd van de destijds door prof. Baas Becking gefor muleerde regel „Alles is overal, maar het milieu selecteert". Want op het open weiland van voorheen zou geen ransuil zich overdag hebben thuisgevoeld, in het tamelijk dichte wilgehout echter al staat het ook flink tussen de nieuwe huizen hebben ze het blijkbaar uitstekend naar hun zin. Het milieu is nu geschikt voor hen en dus hoeft het ons nirt al te zeer te verwonderen, dat ze zijn gekomen. En over selecteren gespro ken, dat zullen ook deze ransuilen wel hebben gedaan, toen ze hun slaapbomen kozen in de stevig omheinde tuin van een tot kleuterhuis uitgebouwde villa. Door de vrije bosjes scharmaaien namelijk nogals eens jongens en loslopende honden en daar hebben ze het vast niet op begrepen. Ze houden het dus op „Margriet". WAT OVERIGENS de gang van zaken in zo'n ransuilenslaap zaal betreft, u kunt er niet alleen van de Frederik Hendriklaan af het een en ander van te zien krijgen, maar bovendien zal het u opvallen dat er weinig en in ieder geval licht wordt ge slapen. Of met andere woorden: de uilen hebben u zó in de gaten. Voorts blijven ze u nauwkeurig in het grote, gele oog houden, maar toch zonder zich al teveel van uw bezoek aan te trekken. Dat zult u vermoedelijk wel ervaren. Ze zitten bij voorkeur vlak tegen een stam en niet zelden een tikje scheef ertegenaan geleund. En ze zijn zo volledig op hun gemak, dat ze rustig eens wat tussen hun veren pikken en zich dusdoende in allerlei houdingen laten bewonderen. Intussen zullen hun donkere oorpluimen ransuilenkenmerk bij uitnemendheid u meteen opvallen. Let echter ook eens op de verdere kleuren van deze prachtige dieren, op het donkere grijsbruin van rug en vleugeldek en op de blonde borstveren, gesierd met donkere lengtestrepen. OVERDENK, terwijl u van dit alles geniet, ook eens wat de aanwezigheid van zo'n klein ransuilengezelschap wel moet be tekenen voor de stand van muizen en mollen in een tamelijk wijde omgeving. Daar vallen nu de slachtoffers stellig bij tien tallen, iedere nacht opnieuw. Bij grote brokken schrokken de uilen ze naar binnen, letterlijk met huid en haar. Maar hun spijsverteringsorganen zijn toch niet ingesteld op het verwerken van botjes en haar. Hiervan worden in de uilenmaag langwerpige proppen ge formuleerd en die komen óf kort voor de avondlijke start, óf tijdens de vlucht naar buiten (dit laatste naar het schijnt niet dikwijls). Te oordelen naar de rek kende en kopdraaiende bewegingen, die de vogels erbij maken, gaat dat niet bcnaald gemakkelijk. Maar goed. die uiJepropoen of braakballen komen dan toch onder de slaapbomen terecht, al waar ze beschikbaar zijn voor ieder die nagaat wat ze bevatten. Voorzichtig uitpluizen met behulp van een paar flinke stop naalden geeft dit materiaal dan zeer uitvoerige inlichtingen over het uilemenu. Want behalve heel veel kort haar komen gave schedeltjes, onderkaken, losse snijtanden en verder allerlei botjes te voorschijn, zodat de zoöloog zich voornamelijk oriënterend op de gebitten nauwKeurig kan vaststellen hoe veel veldmuizen, bosmuizen, spitsmuizen, mollen, jonge ratten of wat dan ook in een bepaald (liefst flink) aantal braakballen voorkomen. En uit deze vondsten kan hij dan weer zijn gevolg trekkingen maken omtrent de fauna van kleine zoogdieren in het door de uilen bejaagde geblea. A MAAR ZOVER zult u uw uilenonderzoek wellicht niet willen voortzetten. Volstaat u er dus maar mee. eens een blokje om te wandelen in de omgeving van Anna van Burenlaan en Frederik Hendriklaan. Kees Hara Mengels en Enno Brokke. DE ABSTRACT WERKENDE Stellart weet door zijn variaties in de kleur de aan- wel ieder, die de Engelse hoofdstad kortere of langere tijd aandoet. Dit wereldberoemde museum is gelegen te Bloomsbury op korte afstand ten noor den van de city" en dus gemakkelijk te bereiken. Het bestaat uit een zeer groot gebouw met een klassiek uiterlijk en bevat tweede en.. dikwijls veel moeilijker. Door middel van een loterij heeft men in Engeland dit laatste vraagstuk trachten op te lossen. Die loterij bracht ruim drie miljoen vóóroorlogse guldens op. waarvan onder meer Montague House in Bloomsbu ry gekocht werd. waarheen de verzame lingen werden overgebracht. En toen alles op zijn plaats stond, werd op 15 januari 1759 alles ter bezichtiging voor het publiek opengesteld. DE NEGENTIENDE EEUW was „de" eeuw van het Britse imperium. Van alle kanten werden schatten van oudheid naar Londen vervoerd. Het museumgebouw werd te klein. Uit. deze tijd stammen onder meer de Egyptische beeldhouwwerken, dm van het Parthenon uit Athene en het mau soleum van Halicarnassus. Een nieuw gebouw, dat wij nu kenner als „het" Brits Museum, verrees. Het was gereed in 1852. Doch het was al spoedig te klein, zodat de biologische afdeling naar een nieuw museum in South Kensington werd overgebracht. Door overkoepeling van een binnenplaats verkreeg men een leeszaal bij de boekerij, die al te klein was' Door aanbouw van vleugels kon men toch tenslotte het gebrek aan ruimte opvangen Tussen 1904 en 1905 werd nog een apar' pand (op een andere plaats) ingericht voor de afdeling kranten! BEHALVE de reeds genoemde kostbaar werd een raad van beheer benoemd, welke heden zijn vermaarde bezittingen van he' tegelijkertijd de zorg kreeg opgedragen museum: de steen van Rosetta, 196 vóór voor de boeken en oudheden, welke onder Christus, waardoor men in staat gesteld de regering van Elizabeth I en James I werd de Egyptische grafschriften te ont dooi- een zekere Sir Robert Cotton aan de cijferen, het standbeeld van Demeter, 330 staat waren geschonken. Al deze verzame- vóór Christus, de leeuwenwachters voor lingen werden in het Cotton-House onder- het paleis van Nineveh. Egyptische mum- gebracht en voor het publiek toegankelijk mies van mensen, katten, kalveren, kroko- gesteld (bij wet van 1702 en 1707). In de dillen enzovoorts, prachtige Chinese teke- loop der jaren ging er een en ander door pingen van Ku K'ai-Chih en de „Portland"- brand en verwaarlozing te gronde maar vaas. Kortom- het British Museum, is een zameling natuurhistorisch materiaal, anti quiteiten en kunstwerken aan de staat. Er dacht te blijven trekken. Van Wijnberg, de een archaeologische en ethnografische ver bekende decorschilder, trok mij het meest zameling, voorts de nationale bibliotheek een stilleven met paddestoelen, dat steunt en de Britse collectie prenten en tekenin- op echte inspiratie door het gegeven, dat gen. De verzameling documenten en kunst hij voor zich plaatste. De tekeningen en een werken die op de Britse geschiedenis be- aanzienlijk was de uitbreiding door de aan koop van manuscripten uit de Harleian- collectie voor tienduizend pond in de acht tiende eeuw. Ook betekende de door George II geschonken koninklijke bibliotheek een voorname verrijking. wéreldmuseum voor wetenschap en kunsl van geweldige betekenis. Het brengt in klein bestek de geschiedenis van geheel de mensheid onder ons bereik. Elke werkdag van 10 tot 5 uur kan men er kosteloos terecht. Faciliteiten wor- litho van die andere theaterman, Van Nor den, lijken sterker te leven. Wat Van Nor den van Limburg maakte behoort voor mij tot het meest echte van deze tentoonstel ling. Als men na een bezoek aan „Vor ming '58" de zaal met de schilderijen van Floris Verster nog eens doorloopt, blijven trekking heeft, bevindt zich in het museum te South Kensington (eveneens Londen). HIER VOLGT een overzicht van wat er in het hoofdgebouw wordt bewaard: In de boekerij: gedrukte boeken, manuscripten, oosterse schrifturen. In het museum: mun ten en penningen. Egyptische, Westaziati- Maar is het verzamelen punt één, het den gegeven aan geleerden, studenten, vinden van een goed onderdak is een tekenaars en fotografen. In de „Elgin"-kamers van het British door de Earl of Elgin tussen 1801 en 1803 Musewn bevinden zich marnieren over- naar Engeland overgebracht en van het blijfsels van Griekse beeldhouwkunst, Panthenon te Athene afkomstig. thousiast besproken tentoonstelling weer gewonnen te hebben. er niet zo bar veel indrukken van jong Ne- sche, Griekse en Romeinse, Britse en Oos- derland over, maar Van Nordens werk terse oudheden en van allerlei op het ge- verdwiint dan zeker niet uit de herinne- bied der ethnografie (volkenkunde). Ook ring. En dat van Ari Kater nog minder, de verzameling prenten en tekeningen is Deze zo Goyesque tekenaar blijkt als schil- hier ondergebracht, in een afzonderlijke der sinds zijn laatste, door mij zo en- afdeling, evenals het laboratorium en de nog directie en administratie. Voor schilderijen moet men dus niet al lereerst naar het British Museum gaan. En uL ook niet voor biologische of specifiek En- gelse historische aangelegenheden. Neen, het museum dankt zijn faam voornamelijk MEN VRAAGT ZICH misschien af, na aan de ongeëvenaarde collecties niet- deze beperkte bewondering en critiek, of Europese oudheden, waarbij we in de aller- mijn in het begin van dit artikel gestelde eerste plaats aan de enorme verzamelingen voorkeur voor de „Starf-tentoonstellin- Ujf; Assyrië, Perzië en Egypte denken. In gen niet wat vreemd is. Men moet dan in één woord: indrukwekkend. Ook op pre- het oog houden, dat in „Vorming '58" historisch gebied is er een en ander te maar een beperkt aantal artiesten, waar- genieten. De Griekse en Romeinse vondsten onder nog Bitter, Eggen en Nols, verte- behoren tot. de kostbaarste ter wereld, genwoordigd zijn. En verder dat wanneer, in <je boekerij is een onschatbare waarde zeker aan Kater en Van Norden, herin neringen overblijven na het zien van het werk van een voor ons zo groot kunste naar als Verster, zulks al veel is. Het blijkt aan boeken en vooral aan manuscripten voorhanden. Er is een aparte zaal voor manuscripten van bijzondere belangrijk heid, bijvoorbeeld met betrekking tot de dat museumbezoek gestimuleerd wordt Magna Charta, de eerste Engelse grondwet door tentoonstellingen. Het is dus moge- van 1215, waaruit het Engelse staatsrecht lijk dat men tot dusver weinig in het Mau- zich ontwikkeld heeft, de voor bijbelstudie ritshuis te Den Haag kwam. Thans is daar onmisbare Codex Sinaiticus uit de vierde een tentoonstelling van schilderijen van eeuw na Christus, een akte met de hand- Jan Steen te zien. De Lakenhal exposeert tekening van Shakespeare en het originele nu tot 16 februari een aantal schilderijen logboek van Nelsons vlaggeschip in de slag uit de collectie van het Mauritshuis en bij Trafalgar, dit maakt een bezoek aan Leiden nog eens extra de moeite waard. SIR HANS SLOANE, die leefde van 1660 DE Engelse omroep geeft voor elk kwartaal een bro chure uit waarin een over zicht wordt gegeven van en een korte toelichting op de uitzendingen van het zoge naamde Derde Programma (464 meter). Zelfs nu de ac tiviteit van dit zendernet in tijdsduur tot ongeveer drie uur per dag is beperkt, blijft de artistieke produk- tie ervan bijzonder indruk wekkend. Een korte opsom ming van de hoofdpunten uit de zojuist verschenen samenvatting kan dit dui delijk aantonen. Het Derde Programma wordt onderverdeeld in vier afdelingen: lezingen en voordrachten, luisterspelen, muziek en opera. Om met de laatste sector te beginnen: op 11 januari kan men de Engelse versie horen van „Le serment" van de Frans- Poolse componist Alexan der Tansman, waaraan on der meer Suzanne Danco en Frans Vroons meemerken. In de week van 18 tot 24 januari worden niet minder Bob Buys tot 1753, vermaakte een boekerij, een ver- dan drie hedendaagse ope ra's uit gevoerd: „Riders to the sea" van Vaughan Williams. „De telefoon" van Sian-Carlo Menotti en „De burcht van hertog Blauw baard" van Béla Bartök. Op 25 januari komt een on bekende opera van Dvor- sjak, getiteld „Dimitri" en op 2 februari de Engelse versie van „The fiery an gel" van Prokovjev aan de beurt. Na een opname van „Medea" van Cherubini met Maria Meneghini Callas in de hoofdrol op 8 februari volgt op 17 februari een herhaling van de uitvoering van „Un ballo in masche- ra" van Verdi, welke tij dens het Holland Festival door de Nederlandse Opera werd gegeven. Op 22 fe bruari is de beurt weer aan een Engels werk namelijk „Prima Donna" van Benja min en via een paar klas sieke werken „Zaide" van Mozart op 1 en „Julius Caesar" van Handel op 8 maart wordt op 19 maart andermaal een opera van Dvorsjak ten gehore ge bracht. „Alcina" van Han del tenslotte besluit op 22 maart de operaproduktie van het eerste kwartaal. Van de symfonische wer ken en de kamermuziek noemen we slechts enkele van de vele interessante onderdelen van de pro gramma's. Zo wordt in de week van 11 tot 17 januari het eerste van drie aan de Italiaan Casella gewijde programma's gegeven. In de serie „Moderne orgels" bespeelt de Haarlemse stadsorganist Piet Kee het Flentrop-orgel in Groenlo, in de daaropvolgende week kan men in die reeks een recital horen door Finn Vi- derö op het orgel van Jae- gersborg in Kopenhagen van Flentrops Deense con current Marcussen, ae res taurateur van het orgel in de Haarlmse Grote Kerk. Dan begint ook het eerste van zeven wekelijkse liede- renrecitals welke aan Schu bert en Wolf gewijd zijn. Verder noteerden wij nog een pianorecital door Ru- dolf Firkusny. In de laatste week van januari komt on der meer de derde viool sonate van Henk Badings tot klinken en is er een pianorecital door Gonzalo Soriano, een aankomende grootheid van het Frans- Spaanse muziekleven. In de periode van 8 tot 14 febru ari begint een reeks van drie concerten van liederen en kamermuziek van Albert Roussel en de daaropvol gende week is er een veel belovend zangrecital door Suzanne Danco met liede ren van Busoni. On 24 fe bruari zal men Robert Ca- sadesus het pianoconcert voor de linkerhand van Ra- vel kunnen horen spelen. In de tweede week van maart begint een reeks van drie recitals met vioolsona tes van Georges Enesco. Tussen 15 en 21 maart tre den de sopraan Anneke van Setten en de gitarist Dick Visser in een programma van volksmuziek op. Bij zovele muzikale po tentie blijft het gesproken ■1 niet achter, integen- Er zijn opvoeringen rojecteerd van „The landlady" (La logeuse) van Jacques Audiberti, van „The Inquisition" van Die- go Fabbri, „Nina" van Roussin, „The exception and the rule" (De uitzon dering en de regel) van Bertolt Brecht, „The fugi tive" (De vluchteling) van Ugo Betti, „The noble sa- vage" (voornamelijk geba seerd op het „Supplément" van Diderot op „Le voyage de Bougainville"), de „On bekende vrouw van Atrecht" van Armand Sa- lacrou, „De stad waarvan de vorst een kind is" van Henry de Montherlant, „Crispin" van Lesage. Dat is nog lang niet alles. Shakespeare en zijn tijd komen aan hun trekken met het eerste van twaalf maandelijkse programma's, waarin de 154 sonnetten zullen worden gelezen, een opvoering van „Driekonin genavond" en „Troilus en Cressida" en van „Edward II" van Christopher Mar lowe. De uitzendingen, wel ke het meest de aandacht trekken, zullen ongetwij feld de voordracht uit de jongste roman „The Un- namable" van Samuel Beckett, het biografische experiment „Het proces tegen Lord Byron" van Laurence Kitchin en „De schepping der dieren" een compositie in concre te muziek van André Al- muro naar een verhaal van Jules Supervielle zijn. De meeste dezer programma's worden bovendien nog eens herhaald. In de serie „Le zingen en voordrachten" dient nog gewezen te wor den op het aan Le Corbu- sier gewijde symposium in de eerste week van februa ri, de gedichten van Boris Pasternak in de eerste week van maart en de Overpein zing over het lijden van onze Heer uit „La mystère de la Charité de Jeanne d'Arc" van Charles Péguy. Het is een omroeppresta- tie om stil bij te worden. Maar dat bevordert uiter aard de aandacht, welke de programma's verdienen. J. H. Bartrrian

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 20