VORMING
Twee eeuwen
British IVSuseum
Jiaeilifke daggen
de Zeeuwse uiateiwood
VOOR MUIZEN
EN MOLLEN
J
ZATERDAG 10 JANUARI 1959
PAGINA V i LR
FRANSE ROMAN OVER
S. Elte
DRIE MAANDEN DERDE PROGRAMMA: EEN ACADEMIE VAN SCHONE KUNSTEN
Erbij
p* „VORMING '58" is de naamvan
een tentoonsteMing van werken
1 ij van schilders, die uitverkoren
waren deel te nemen aan de
„Starf'-exposities. Voor de in
verscheidene plaatsen van ons land gehou
den „Start"-exposities werden uitgenodigd
de jonge kunstenaars, die de koninklijke
subsidie voor vrije schilderkunst verkregen,
benevens enige jongeren, die door de jury
voor de koninklijke subsidie waardig be
vonden werden hun werk naast dat van
de anderen te tonen. Het is het ministerie
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap
pen, dat van zijn kant deze vorm van hulp
aan de jongere kunstenaars heeft gevon
den, waarmee deze mogelijk tot verkoop
van hun werk zouden komen en in ieder
geval een zekere bekendheid konden ver
krijgen. Om nu aan het publiek te tonen in
hoeverre die hulp zin heeft gehad, is de
tentoonstelling „Vorming '58" bestaan
de uit werk van oud-„Starters" en enige
„Starters" van rijpere leeftijd samen
gesteld. Ook deze expositie zal in ver
scheidene plaatsen van ons land te zien
zijn. De eerste wordt tot 18 januari in de
Lakenhal te Leiden gehouden.
MET EEN verbluffende snelheid
X" is op de hier verleden jaar besproken
roman „La Griffe" van de Amster
damse hoogleraar in de Romaanse linguis-
tiek Paul Zumthor diens tweede roman
„Les Hautes Euax" (verschenen bij Del
Duca, Paris) gevolgd. Evenals in „La
Griffe" is de inhoud van „Les Hautes
Eaux" niet louter fictie, maar is de auteur
uitgegaan van een historisch feit. Een feit,
dat vooral in de herinnering van de Neder
landers levend is: de watersnood, die in
1953 Zeeland heeft geteisterd. Dat een
vreemdeling, al woont hij enige jaren in
ons land, een zo specifiek Nederlands ge
geven tot omlijsting heeft gekozen en daar
bij een „bevindelijke" tot centrale figuur
van zijn roman heeft gemaakt, getuigt van
moed en zelfverzekerdheid. Na lezing moet
men tot lof van de auteur erkennen, dat
deze moed geen roekeloosheid en deze zelf
verzekerdheid geen zelfoverschatting zijn
geweest.
De keuze van een dergelijk onderwerp is
niet zozeer een waagstuk in verband mef
de buitenlandse lezer. Voor deze speelt de
afstand een rol en is de roman de uiteen
zetting van een aangrijpend dramatisch
gebeuren, waarvan hij de juistheid moei
lijk kan verifiëren en waartoe hij waar
schijnlijk ook niet de behoefte gevoelt. De
Nederlandse lezer echter zal onmiddellijk
gestoord worden als de hem bekende sfeer
niet iuist zou zijn weergegeven en vooral
als de psyche van de hoofdpersoon, een
gelovige Zeeuwse boer. niet conform de
werkelijkheid zou zijn. Want meer dan de
beklemmend beschreven verschrikking,
die allengs iets hallucinerends krijgt, vor
men de reacties van Joos van der Mnere
het onderwerp van de roman. De Neder
landse lezer dient evenwel te bedenken,
dat Joos van der Moere. hoewel verweven
met een historisch gebeuren .eigenlijk een
DE START-EXPOSITIES leken mij al
tijd van belang alleen al door het feit, dat
zij samengesteld zijn door mensen, die
zelf schilderen. „Start" gaf dus tot op be
paalde hoogte te zien wat schilderend Ne
derland wil en niet dat wat kunstcritici of
museumdirecteuren en hun medewerkers
belangrijk achten. Men moet namelijk aan
nemen, dat de jury voor de koninklijke
subsidie wordt samengesteld uit vaak
sterk uiteenlopende persoonlijkheden. Wel
mag men vermoeden, dat zekere figuren
zich voor dit werk liever niet beschikbaar
stellen. Van enkele juryleden is het mij
echter bekend, dat zij heel wel waarde
ring kunnen opbrengen voor werk van ge
heel andere aard dan hun eigen genre.
„Starf'-exposities zijn aldus minder een
zijdig geweest dar de door jonge kunst
historici samengestelde tentoonstelling
Facetten II in het Haagse Gemeentemu
seum, minder slordig en kwalitatief ster
ker dan de door critici samengestelde
„Contour"-exposities te Delft waren. Ka
rakter en peil van de schildersvereniging
De Keerkring, te Amsterdam optredend,
waren het meest met de kwaliteiten van
„Start" te vergelijken. Een compliment
misschien voor De Keerkring, echter ook
een critiek op de tentoonstelling „Vorming
'58" van nu.
Want ook hier hindert me een zeker con
formisme, een zeker stellen van de mid
delen als doel, een zeker arrivisme van
nog jonge kunstenaars, die het gevoel
koesteren er te zijn. Ik geloof niet, dat
men de organisatoren van deze vorm van
hulp aan de jonge kunstenaars de schuld
van dat laatstgenoemde gevoel mag ge
ven. De kunstenaar dient zelfcritiek te
hebben. Een Diederen, hier vertegenwoor
digd met een uitstekend schilderij, dat
hij „Verwoesting" noemde, herhaalt zich
toch te veel met dat onderwerp. Zijn „Ver
woeste fabriek" blijft danook alleen maar
fraai te noemen, maar doet me verder
niets. Te opzettelijk wil Diederen bij de
tijd zijn met zijn veelal op de puinhopen
van Stalingrad geïnspireerde zaken. Hier
geldt op een gegeven moment dezelfde ro
mantische voorkeur van vroegere schil
ders van schilderachtige krotjes of oude
kasteelruïnes. Voorzover als zodanig ken
baar kan ik iets voelen voor de zienswij
ze, die Bierman op een en ander heeft.
Ik herinner me bovendien zaken van zijn
hand, waaruit een zekere visie duidelijk
sprak. Thans werkt hij me te slordig met
een quasi geniale streek en komt niet ver
der dan wat men bij anderen een opzet
zou noemen. Te opzettelijk, vermoedelijk
niet vrij van enige onrust om de succes
sen van andere verfsmijters, is me de toch
zo begaafde Defesche met zijn gebruik
van verfmassa's. Zijn werk lijkt wilder ge
daan dan het in werkelijkheid is. Fraai
maar weinigzeggend voor mij is het
eeuwige zwart-grijs-wit van Erb.
Ook Zwier heeft de neiging zich nogal
eens te herhalen. Hoeveel plezier doet het
ons dan weer sterker werk als zijn „Ha
ven" te ontmoeten en hoe lief kan juist ALS ER OVER enkele maanden vakantie
ons zijn „Spaarndam" zijn, dat een rake Pannen gemaakt worden, vergeet men in
verbeelding van dit zo aantrekkelijke het reisschema de museums zeker niet. On-
plaatsje werd. Herhalingen verder weer der de duizenden museums, welke de wereld
van Stekelenburg en het blijven steken in tegenwoordig rijk is, schittert als een zeld-
de aanzet van Aart Roos. die voor velen wel zaa™ juweel er één wel bijzonder sterk,
een nieuweling zal zijn. Plezieriger is de Dat is het. Brits Museum te Londen bekend
kennismaking met het werk van H. J. over de gehele wereld en bezocht door vrij-
„type littéraire" is, namelijk een gelovige,
geplaatst in de tot. uiterste wreedheid ge
dreven hem „beproevende" omstandig
heden. Joos beschouwt en aanvaardt de
„bruisende wateren" als een Godsgericht
en ziet de wil Gods in alles wat geschiedt.
Hij meent dat het godslastering en des
duivels zou zijn om zich daartegen te ver
zetten. Joos voelt zich een uitverkorene in
wie God de mensen beproeft en zijn toorn
kenbaar maakt, maar voor wie ook de
woorden van Jesaja gelden: „Ik, de Here,
uw God. grijp uw rechterhand vast, die
tot u zeg: vrees niet, Ik help u".
Joos, Gods getuige en dus een eenzame,
wordt geplaatst tegenover zijn even ge
lovige vrouw Jane, die zich echter afvraagt
wat tot meerdere glorie Gods strekt:
vluchten of blijven, alsmede tegenover zijn
zoon Kees, die redelijk redeneert en wil
weggaan als de mogelijkheid daartoe nog
aanwezig is. Tussen deze drie voltrekt zich
een drama, dat zo het niet op werkelijk
heid mocht berusten, in elk geval in de
roman de gestalte der waarachtigheid
heeft. Een smartelijk drama, dat voort
vloeit uit een onbuigzame geloofsstarheid
en een, door omstandigheden geacti
veerde. tot w3-v':n voerende geloofsver-
blinding. Het s-^if zich af in enkele nn-
heilsnachten die de auteur, na een enigs
zins traag begin, in al hun verschrikking
voor ons voelbaar maakt.
De sfeer van beklemming weet de schrij
ver te schennen met aanwending van zeer
sobere middelen, door details van sug
gestieve kracht, door een trefzekere woord-
orecisie en vooral door een zeer eigen zins-
rvthme. dat de obsessies en gevoelswisse
lingen bii .Toos en Kees alsmede de ver
nielende kracht van de ..geweldige baren
der zee" indringend weergeeft.
HET WAS natuurlijk een toevallige samenloop van omstan
digheden. 's Morgens kwam er een mannetje met een Heem-
steedse gemeentepet op en een bus vergif in zijn hand vragen
of we last hadden van ratten en 's middags had ik door bemid
deling van een kennis een ontmoeting met zijn concurrenten
of, als u wilt, helpers uit de vrije natuur. Dat waren oen stuk
of vijf, zes flinke roofvogels, die juist op Haarlems grondgebied
een tijdelijke verblijfplaats hadden gekozen om vandaar naar
hun aard jacht te maken op muizen, spitsmuizen, mollen on
ratten. En aangezien het volk van knaagdieren en gravers zich
behoeft het u niet te verwonderen, dat
de rovers dat gedeelte van het etmaal
gebruiken om het te achtervolgen.
Slapen komt overdag wel voor cïeze
nachtjagers, zijnde dit een heel geluk
kige omstandigheid voor wie ze eens
rustig wil bekijken. Maar laat me u
eerst vertellen, dat het hier gaat om een
klein gezelschap ransuilen, tot nu toe
variërend van twee tot negen stuks.
Tegen de morgenschemering pleegt het
zich op een stukje „natuurterrein" te zetelen, dat er enkele jaren
geleden nog heel anders uitzag dan nu. Want het behoort tot
het gebied tussen de aloude Crayenestervaart en de hedendaagse
Spaarnelaan, vroeger bestaande uit een weiland, daarna mee
dogenloos bedolven onder een dikke laag blauwgrijs zand (ken
nelijk uit één van de wateren in onze omgeving opgezogen) en
tenslotte nogal schoorvoetend bebouwd. Zo traag was het bouw-
tempo zelfs tot vandaag de dag, dat er daar nog flinke open
stukken zijn. Onder open stukken moet men dan verstaan brok
ken bouwgrond, die inmiddels zijn begroeid geraakt met flinke
bosschages van best uit de kluiten geschoten wilgen. In verge
lijking tot vroeger is het beeld van het terrein dus wel zeer
veranderd. Maar er wordt in deze dagen óók weer eens het
bewijs geleverd van de destijds door prof. Baas Becking gefor
muleerde regel „Alles is overal, maar het milieu selecteert".
Want op het open weiland van voorheen zou geen ransuil zich
overdag hebben thuisgevoeld, in het tamelijk dichte wilgehout
echter al staat het ook flink tussen de nieuwe huizen
hebben ze het blijkbaar uitstekend naar hun zin. Het milieu is
nu geschikt voor hen en dus hoeft het ons nirt al te zeer te
verwonderen, dat ze zijn gekomen. En over selecteren gespro
ken, dat zullen ook deze ransuilen wel hebben gedaan, toen ze
hun slaapbomen kozen in de stevig omheinde tuin van een tot
kleuterhuis uitgebouwde villa. Door de vrije bosjes scharmaaien
namelijk nogals eens jongens en loslopende honden en daar
hebben ze het vast niet op begrepen. Ze houden het dus op
„Margriet".
WAT OVERIGENS de gang van zaken in zo'n ransuilenslaap
zaal betreft, u kunt er niet alleen van de Frederik Hendriklaan
af het een en ander van te zien krijgen, maar bovendien zal het
u opvallen dat er weinig en in ieder geval licht wordt ge
slapen. Of met andere woorden: de uilen hebben u zó in de
gaten. Voorts blijven ze u nauwkeurig in het grote, gele oog
houden, maar toch zonder zich al teveel van uw bezoek aan te
trekken. Dat zult u vermoedelijk wel ervaren. Ze zitten bij
voorkeur vlak tegen een stam en niet zelden een tikje scheef
ertegenaan geleund. En ze zijn zo volledig op hun gemak, dat
ze rustig eens wat tussen hun veren pikken en zich dusdoende
in allerlei houdingen laten bewonderen. Intussen zullen hun
donkere oorpluimen ransuilenkenmerk bij uitnemendheid
u meteen opvallen. Let echter ook eens op de verdere kleuren
van deze prachtige dieren, op het donkere grijsbruin van rug
en vleugeldek en op de blonde borstveren, gesierd met donkere
lengtestrepen.
OVERDENK, terwijl u van dit alles geniet, ook eens wat de
aanwezigheid van zo'n klein ransuilengezelschap wel moet be
tekenen voor de stand van muizen en mollen in een tamelijk
wijde omgeving. Daar vallen nu de slachtoffers stellig bij tien
tallen, iedere nacht opnieuw. Bij grote brokken schrokken de
uilen ze naar binnen, letterlijk met huid en haar. Maar hun
spijsverteringsorganen zijn toch niet ingesteld op het verwerken
van botjes en haar. Hiervan worden in
de uilenmaag langwerpige proppen ge
formuleerd en die komen óf kort voor
de avondlijke start, óf tijdens de vlucht
naar buiten (dit laatste naar het schijnt
niet dikwijls). Te oordelen naar de rek
kende en kopdraaiende bewegingen, die
de vogels erbij maken, gaat dat niet
bcnaald gemakkelijk. Maar goed. die
uiJepropoen of braakballen komen dan
toch onder de slaapbomen terecht, al
waar ze beschikbaar zijn voor ieder die nagaat wat ze bevatten.
Voorzichtig uitpluizen met behulp van een paar flinke stop
naalden geeft dit materiaal dan zeer uitvoerige inlichtingen
over het uilemenu. Want behalve heel veel kort haar komen
gave schedeltjes, onderkaken, losse snijtanden en verder allerlei
botjes te voorschijn, zodat de zoöloog zich voornamelijk
oriënterend op de gebitten nauwKeurig kan vaststellen hoe
veel veldmuizen, bosmuizen, spitsmuizen, mollen, jonge ratten
of wat dan ook in een bepaald (liefst flink) aantal braakballen
voorkomen. En uit deze vondsten kan hij dan weer zijn gevolg
trekkingen maken omtrent de fauna van kleine zoogdieren in
het door de uilen bejaagde geblea.
A
MAAR ZOVER zult u uw uilenonderzoek wellicht niet willen
voortzetten. Volstaat u er dus maar mee. eens een blokje om te
wandelen in de omgeving van Anna van Burenlaan en Frederik
Hendriklaan.
Kees Hara
Mengels en Enno Brokke.
DE ABSTRACT WERKENDE Stellart
weet door zijn variaties in de kleur de aan-
wel ieder, die de Engelse hoofdstad kortere
of langere tijd aandoet.
Dit wereldberoemde museum is gelegen
te Bloomsbury op korte afstand ten noor
den van de city" en dus gemakkelijk te
bereiken. Het bestaat uit een zeer groot
gebouw met een klassiek uiterlijk en bevat
tweede en.. dikwijls veel moeilijker.
Door middel van een loterij heeft men in
Engeland dit laatste vraagstuk trachten op
te lossen. Die loterij bracht ruim drie
miljoen vóóroorlogse guldens op. waarvan
onder meer Montague House in Bloomsbu
ry gekocht werd. waarheen de verzame
lingen werden overgebracht. En toen alles
op zijn plaats stond, werd op 15 januari
1759 alles ter bezichtiging voor het publiek
opengesteld.
DE NEGENTIENDE EEUW was „de"
eeuw van het Britse imperium. Van alle
kanten werden schatten van oudheid naar
Londen vervoerd. Het museumgebouw
werd te klein. Uit. deze tijd stammen onder
meer de Egyptische beeldhouwwerken, dm
van het Parthenon uit Athene en het mau
soleum van Halicarnassus.
Een nieuw gebouw, dat wij nu kenner
als „het" Brits Museum, verrees. Het was
gereed in 1852. Doch het was al spoedig te
klein, zodat de biologische afdeling naar
een nieuw museum in South Kensington
werd overgebracht. Door overkoepeling
van een binnenplaats verkreeg men een
leeszaal bij de boekerij, die al te klein was'
Door aanbouw van vleugels kon men toch
tenslotte het gebrek aan ruimte opvangen
Tussen 1904 en 1905 werd nog een apar'
pand (op een andere plaats) ingericht voor
de afdeling kranten!
BEHALVE de reeds genoemde kostbaar
werd een raad van beheer benoemd, welke heden zijn vermaarde bezittingen van he'
tegelijkertijd de zorg kreeg opgedragen museum: de steen van Rosetta, 196 vóór
voor de boeken en oudheden, welke onder Christus, waardoor men in staat gesteld
de regering van Elizabeth I en James I werd de Egyptische grafschriften te ont
dooi- een zekere Sir Robert Cotton aan de cijferen, het standbeeld van Demeter, 330
staat waren geschonken. Al deze verzame- vóór Christus, de leeuwenwachters voor
lingen werden in het Cotton-House onder- het paleis van Nineveh. Egyptische mum-
gebracht en voor het publiek toegankelijk mies van mensen, katten, kalveren, kroko-
gesteld (bij wet van 1702 en 1707). In de dillen enzovoorts, prachtige Chinese teke-
loop der jaren ging er een en ander door pingen van Ku K'ai-Chih en de „Portland"-
brand en verwaarlozing te gronde maar vaas. Kortom- het British Museum, is een
zameling natuurhistorisch materiaal, anti
quiteiten en kunstwerken aan de staat. Er
dacht te blijven trekken. Van Wijnberg, de een archaeologische en ethnografische ver
bekende decorschilder, trok mij het meest zameling, voorts de nationale bibliotheek
een stilleven met paddestoelen, dat steunt en de Britse collectie prenten en tekenin-
op echte inspiratie door het gegeven, dat gen. De verzameling documenten en kunst
hij voor zich plaatste. De tekeningen en een werken die op de Britse geschiedenis be-
aanzienlijk was de uitbreiding door de aan
koop van manuscripten uit de Harleian-
collectie voor tienduizend pond in de acht
tiende eeuw. Ook betekende de door George
II geschonken koninklijke bibliotheek een
voorname verrijking.
wéreldmuseum voor wetenschap en kunsl
van geweldige betekenis. Het brengt in
klein bestek de geschiedenis van geheel de
mensheid onder ons bereik.
Elke werkdag van 10 tot 5 uur kan men
er kosteloos terecht. Faciliteiten wor-
litho van die andere theaterman, Van Nor
den, lijken sterker te leven. Wat Van Nor
den van Limburg maakte behoort voor mij
tot het meest echte van deze tentoonstel
ling. Als men na een bezoek aan „Vor
ming '58" de zaal met de schilderijen van
Floris Verster nog eens doorloopt, blijven
trekking heeft, bevindt zich in het museum
te South Kensington (eveneens Londen).
HIER VOLGT een overzicht van wat er
in het hoofdgebouw wordt bewaard: In de
boekerij: gedrukte boeken, manuscripten,
oosterse schrifturen. In het museum: mun
ten en penningen. Egyptische, Westaziati-
Maar is het verzamelen punt één, het den gegeven aan geleerden, studenten,
vinden van een goed onderdak is een tekenaars en fotografen.
In de „Elgin"-kamers van het British door de Earl of Elgin tussen 1801 en 1803
Musewn bevinden zich marnieren over- naar Engeland overgebracht en van het
blijfsels van Griekse beeldhouwkunst, Panthenon te Athene afkomstig.
thousiast besproken tentoonstelling
weer gewonnen te hebben.
er niet zo bar veel indrukken van jong Ne- sche, Griekse en Romeinse, Britse en Oos-
derland over, maar Van Nordens werk terse oudheden en van allerlei op het ge-
verdwiint dan zeker niet uit de herinne- bied der ethnografie (volkenkunde). Ook
ring. En dat van Ari Kater nog minder, de verzameling prenten en tekeningen is
Deze zo Goyesque tekenaar blijkt als schil- hier ondergebracht, in een afzonderlijke
der sinds zijn laatste, door mij zo en- afdeling, evenals het laboratorium en de
nog directie en administratie.
Voor schilderijen moet men dus niet al
lereerst naar het British Museum gaan. En
uL ook niet voor biologische of specifiek En-
gelse historische aangelegenheden. Neen,
het museum dankt zijn faam voornamelijk
MEN VRAAGT ZICH misschien af, na aan de ongeëvenaarde collecties niet-
deze beperkte bewondering en critiek, of Europese oudheden, waarbij we in de aller-
mijn in het begin van dit artikel gestelde eerste plaats aan de enorme verzamelingen
voorkeur voor de „Starf-tentoonstellin- Ujf; Assyrië, Perzië en Egypte denken. In
gen niet wat vreemd is. Men moet dan in één woord: indrukwekkend. Ook op pre-
het oog houden, dat in „Vorming '58" historisch gebied is er een en ander te
maar een beperkt aantal artiesten, waar- genieten. De Griekse en Romeinse vondsten
onder nog Bitter, Eggen en Nols, verte- behoren tot. de kostbaarste ter wereld,
genwoordigd zijn. En verder dat wanneer, in <je boekerij is een onschatbare waarde
zeker aan Kater en Van Norden, herin
neringen overblijven na het zien van het
werk van een voor ons zo groot kunste
naar als Verster, zulks al veel is. Het blijkt
aan boeken en vooral aan manuscripten
voorhanden. Er is een aparte zaal voor
manuscripten van bijzondere belangrijk
heid, bijvoorbeeld met betrekking tot de
dat museumbezoek gestimuleerd wordt Magna Charta, de eerste Engelse grondwet
door tentoonstellingen. Het is dus moge- van 1215, waaruit het Engelse staatsrecht
lijk dat men tot dusver weinig in het Mau- zich ontwikkeld heeft, de voor bijbelstudie
ritshuis te Den Haag kwam. Thans is daar onmisbare Codex Sinaiticus uit de vierde
een tentoonstelling van schilderijen van eeuw na Christus, een akte met de hand-
Jan Steen te zien. De Lakenhal exposeert tekening van Shakespeare en het originele
nu tot 16 februari een aantal schilderijen logboek van Nelsons vlaggeschip in de slag
uit de collectie van het Mauritshuis en bij Trafalgar,
dit maakt een bezoek aan Leiden nog eens
extra de moeite waard. SIR HANS SLOANE, die leefde van 1660
DE Engelse omroep geeft
voor elk kwartaal een bro
chure uit waarin een over
zicht wordt gegeven van en
een korte toelichting op de
uitzendingen van het zoge
naamde Derde Programma
(464 meter). Zelfs nu de ac
tiviteit van dit zendernet
in tijdsduur tot ongeveer
drie uur per dag is beperkt,
blijft de artistieke produk-
tie ervan bijzonder indruk
wekkend. Een korte opsom
ming van de hoofdpunten
uit de zojuist verschenen
samenvatting kan dit dui
delijk aantonen.
Het Derde Programma
wordt onderverdeeld in vier
afdelingen: lezingen en
voordrachten, luisterspelen,
muziek en opera. Om met de
laatste sector te beginnen:
op 11 januari kan men de
Engelse versie horen van
„Le serment" van de Frans-
Poolse componist Alexan
der Tansman, waaraan on
der meer Suzanne Danco en
Frans Vroons meemerken.
In de week van 18 tot 24
januari worden niet minder
Bob Buys tot 1753, vermaakte een boekerij, een ver- dan drie hedendaagse ope
ra's uit gevoerd: „Riders
to the sea" van Vaughan
Williams. „De telefoon" van
Sian-Carlo Menotti en „De
burcht van hertog Blauw
baard" van Béla Bartök.
Op 25 januari komt een on
bekende opera van Dvor-
sjak, getiteld „Dimitri" en
op 2 februari de Engelse
versie van „The fiery an
gel" van Prokovjev aan de
beurt. Na een opname van
„Medea" van Cherubini met
Maria Meneghini Callas in
de hoofdrol op 8 februari
volgt op 17 februari een
herhaling van de uitvoering
van „Un ballo in masche-
ra" van Verdi, welke tij
dens het Holland Festival
door de Nederlandse Opera
werd gegeven. Op 22 fe
bruari is de beurt weer aan
een Engels werk namelijk
„Prima Donna" van Benja
min en via een paar klas
sieke werken „Zaide"
van Mozart op 1 en „Julius
Caesar" van Handel op 8
maart wordt op 19 maart
andermaal een opera van
Dvorsjak ten gehore ge
bracht. „Alcina" van Han
del tenslotte besluit op 22
maart de operaproduktie
van het eerste kwartaal.
Van de symfonische wer
ken en de kamermuziek
noemen we slechts enkele
van de vele interessante
onderdelen van de pro
gramma's. Zo wordt in de
week van 11 tot 17 januari
het eerste van drie aan de
Italiaan Casella gewijde
programma's gegeven. In
de serie „Moderne orgels"
bespeelt de Haarlemse
stadsorganist Piet Kee het
Flentrop-orgel in Groenlo,
in de daaropvolgende week
kan men in die reeks een
recital horen door Finn Vi-
derö op het orgel van Jae-
gersborg in Kopenhagen
van Flentrops Deense con
current Marcussen, ae res
taurateur van het orgel in
de Haarlmse Grote Kerk.
Dan begint ook het eerste
van zeven wekelijkse liede-
renrecitals welke aan Schu
bert en Wolf gewijd zijn.
Verder noteerden wij nog
een pianorecital door Ru-
dolf Firkusny. In de laatste
week van januari komt on
der meer de derde viool
sonate van Henk Badings
tot klinken en is er een
pianorecital door Gonzalo
Soriano, een aankomende
grootheid van het Frans-
Spaanse muziekleven. In de
periode van 8 tot 14 febru
ari begint een reeks van
drie concerten van liederen
en kamermuziek van Albert
Roussel en de daaropvol
gende week is er een veel
belovend zangrecital door
Suzanne Danco met liede
ren van Busoni. On 24 fe
bruari zal men Robert Ca-
sadesus het pianoconcert
voor de linkerhand van Ra-
vel kunnen horen spelen.
In de tweede week van
maart begint een reeks van
drie recitals met vioolsona
tes van Georges Enesco.
Tussen 15 en 21 maart tre
den de sopraan Anneke van
Setten en de gitarist Dick
Visser in een programma
van volksmuziek op.
Bij zovele muzikale po
tentie blijft het gesproken
■1 niet achter, integen-
Er zijn opvoeringen
rojecteerd van „The
landlady" (La logeuse) van
Jacques Audiberti, van
„The Inquisition" van Die-
go Fabbri, „Nina" van
Roussin, „The exception
and the rule" (De uitzon
dering en de regel) van
Bertolt Brecht, „The fugi
tive" (De vluchteling) van
Ugo Betti, „The noble sa-
vage" (voornamelijk geba
seerd op het „Supplément"
van Diderot op „Le voyage
de Bougainville"), de „On
bekende vrouw van
Atrecht" van Armand Sa-
lacrou, „De stad waarvan
de vorst een kind is" van
Henry de Montherlant,
„Crispin" van Lesage.
Dat is nog lang niet alles.
Shakespeare en zijn tijd
komen aan hun trekken met
het eerste van twaalf
maandelijkse programma's,
waarin de 154 sonnetten
zullen worden gelezen, een
opvoering van „Driekonin
genavond" en „Troilus en
Cressida" en van „Edward
II" van Christopher Mar
lowe. De uitzendingen, wel
ke het meest de aandacht
trekken, zullen ongetwij
feld de voordracht uit de
jongste roman „The Un-
namable" van Samuel
Beckett, het biografische
experiment „Het proces
tegen Lord Byron" van
Laurence Kitchin en „De
schepping der dieren"
een compositie in concre
te muziek van André Al-
muro naar een verhaal van
Jules Supervielle zijn. De
meeste dezer programma's
worden bovendien nog eens
herhaald. In de serie „Le
zingen en voordrachten"
dient nog gewezen te wor
den op het aan Le Corbu-
sier gewijde symposium in
de eerste week van februa
ri, de gedichten van Boris
Pasternak in de eerste week
van maart en de Overpein
zing over het lijden van
onze Heer uit „La mystère
de la Charité de Jeanne
d'Arc" van Charles Péguy.
Het is een omroeppresta-
tie om stil bij te worden.
Maar dat bevordert uiter
aard de aandacht, welke
de programma's verdienen.
J. H. Bartrrian