ÏÏLuóici en
Cyclamen en landmijnen
Het onderwijs en
de begaafdheid
Vaticaan - wereldmacht
Zoon van Victoria
door Bob Tadema-Sporry
ZATERDAG
Erbij
IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ
IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ.IQ
Blaffende zeehonden:
bijtende winter?
AAN HET HEBBEN VAN MEER DAN GE
MIDDELDE INTELLIGENTIE WORDT. IN
ONZE DAGEN ZEER GROTE WAARDE GE
HECHT EN DAT IS GEEN WONDER. WIJ
LEVEN IN EEN TECHNISCHE BESCHA
VING, WAARIN DE VOORUITGANG VAN
DE WETENSCHAP EEN KWESTIE VAN ZIJN
OF NIET ZIJN IS GEWORDEN. NIET AL
LEEN IN HET ECONOMISCHE, MAAR OOK
IN HET POLITIEKE VLAK. HELAAS IS BIJ
VOORBEELD OOK DE VEROVERING VAN
DE RUIMTE NIET EEN SPORTIEVE WETEN
SCHAPPELIJKE STRIJD TUSSEN DE GE
LEERDEN VAN OOST EN WEST, MAAR
HEEFT DE TWEEKAMP EEN DUIDELIJKE
POLITIEKE EN PROPAGANDISTISCHE
KLEUR GEKREGEN, WAARIN DE BETEKE
NIS VAN DEZE PRESTATIES VOOR DE
GEHELE MENSHEID EN VOOR HET MENSE
LIJK VERNUFT OP HET TWEEDE PLAN IS
GEKOMEN. WIE OVER DE MEESTE INTEL
LIGENTIE BESCHIKT, OF WIE DE AANWE
ZIGE INTELLIGENTIE HET BEST WEET TE
GEBRUIKEN, WINT. DAT GELDT ZOWEL
VOOR HET INDIVIDU ALS VOOR STATEN
EN WERELDDELEN. OP DEZE WIJZE KAN
MEN (EN HOORT MEN) REDENEREN. MAAR
WAT MEN NU PRECIES ONDER INTELLI-.
GENTIE VERSTAAT, WORDT IN DE MEES
TE GEVALLEN NIET DUIDELIJK. DIT IS
BEGRIJPELIJK, OMDAT MEN, WANNEER
MEN EEN DEFINITIE TRACHT TE GEVEN
OP EEN GROOT AANTAL ONZEKERHEDEN
STUIT. IS DE MENS MET EEN GOED GE
HEUGEN INTELLIGENT. OF IS HIJ HET,
DIE ZICH IN NIEUWE SITUATIES STEEDS
GOED WEET AAN TE PASSEN? ZO KAN
MEN VELE VRAGEN STELLEN. WAAROP
PSYCHOLOGEN VERSCHILLENDE ANT
WOORDEN GEVEN. ZIJ ONDERSCHEIDEN
DAN OOK VERSCHILLENDE SOORTEN IN
TELLIGENTIE.
JUIST omdat de intelligentie zo in
het brandpunt van de belangstelling
staat, is het gevaarlijk als een popu
lair auteur zonder nadere uiteenzetting
en zonder voorbehouden te maken over
intelligentie en intelligentiequotiënten
gaat schrijven en deze laatste als eni
ge grondslag gaat gebruiken voor een
herziening van het Nederlandse onder
wijs. Dr. J. Luning Prak komt in zijn
onlangs verschenen werkje „School en
universiteit van morgen", met zoveel
aan boude beweringen en apodictische
uitspraken over de begaafdheid van de
Nederlandse jeugd en de daaruit voort
vloeiende geschiktheid voor bepaalde
soorten onderwijs en beroepen aanzet
ten, dat vele ouders na lezing van dit
boekje hevig verontrust kunnen raken.
Wat moet men bij voorbeeld denken
van de opmerking, dat tachtig per hon
derd zittenblijvers een aangeboren te
kort aan algemene intelligentie (wat
daar dan ook onder verstaan mag wor
den) bezitten? Men zou zo zeggen, daar
kunnen de ouders en de kinderen het
mee doen. Bevreemdend is, dat de
schrijver eerst zelf wijst op tal van an
dere oorzaken voor het doubleren, zo
als: conflicten, leeszwakte, spraakge
breken, huiselijke omstandigheden,
wisseling van school enzovoorts. Een
dergelijke uitspraak behoeft men dan
ook werkelijk niet ernstig te nemen.
Zij is eenvoudig niet wetenschappelijk
houdbaar.
Een intelligentiequotiënt komt tot
stand door de verstandelijke leeftijd
door de werkelijke leeftijd te delen en
de uitkomst met honderd te vermenig
vuldigen. Heeft een tienjarig kind bij
voorbeeld een verstandelijke leeftijd
van twaalf, dan is het I.Q. dus 120. Een
dergelijk I.Q. wordt berekend door mid
del van een aantal tests en het heeft
slechts beperkte waarde. Het is waar,
dat een I.Q. voor ieder individu een
grote mate van constantie vertoont en
dat er een behoorlijke correlatie be
staat tussen de intelligentie van de
ouders en hun kinderen, maar de jong
ste onderzoekingen hebben bewezen,
dat niet alleen de erfelijkheid beslis
send is, doch dat het milieu dat voor
een belangrijk deel ook door de ouders
gemaakt wordt een grote invloed
heeft. Er zijn zeker aangeboren ver
schillen in intelligentie tussen de indi
viduen, maar het milieu heeft een niet
te miskennen betekenis voor de ontwik
keling van intellectuele capaciteiten.
De intelligentietest blijkt dan een bruik
baar instrument te zijn om binnen een
bepaald cultureel milieu na te gaan
hoever de intellectuele ontwikkeling is
gevorderd, maar het is geenszins een
directe maatstaf voor de erfelijke aan
leg. Het is ergerlijk, dat dr. Luning
Prak het I.Q. wèl als zodanig hanteert
en de resultaten van enkele tests, die
bij de keuring voor de militaire dienst
aan manschappen van de lichtingen
1947, 1948 en 1949 werden voorgelegd,
gebruikt om een regionale verdeling
van de intelligentie over Nederland te
maken, waaraan hij dan maar liefst
zoveel waarde hecht, dat bij de bouw
van scholen en universiteiten naar zijn
mening geducht met deze cijfers reke
ning moet worden gehouden! De schrij
ver maakt in zijn inleiding de statisti
ci in De Bilt, de demografen en de
stadsontwikkelaars enigszins belache
lijk, omdat men zich O), statistieken
niet kan baseren, wanneer men progno
ses maakt, terwijl hijzelf niet anders
doet! Het Centraal Planbureau wordt
langs de neus weg „een monument voor
de zelfoverschatting van een statistisch
hoogleraar" genoemd. Wel, de regiona
le intelligentieverdeling is een foeilelijk
monument voor de zelfoverschatting
van een zeer eenzijdig georiënteerd
psycholoog! Wij zouden de schrijver
wat meer van de filosofische bezinning
willen toewensen, die hij de instituten
van voortgezet onderwijs zo warm aan
beveelt. Wat moet men bij zijn opmer
kingen denken dat de Brabantse Peel
nóg vijfenveertig recruten met een quo
tiënt boven de 125 oplevert, dat er bij
de arbeidersgroepen „bescheiden stu
dietalent" geoogst kan worden, dat het
gemiddeld intelligentieniveau te Haar
lem oij 112, in de Brabantse Peel bij
91 ligt als n.en weet dat alles is geba
seerd op dezelfde tests? Inwoners van
Noordholland kunnen gelukkig zijn: zij
wonen in de provincie met het hoogste
gemiddelde intelligentie-quotiënt.
HET IS ONPLEZIERIG dat dr. Lu
ning Prak zijn vaak rechtvaardige cri-
tiek op het Nederlandse onderwijs en
zijn positieve voorstellen tot verande
ring met dit soort onwetenschappelij-
ke argumenten tracht te staven. Daar
mee bewijst hij de Nederlandse onder
wijsvernieuwing noch de ouders en hun
kinderen een dienst. Wij zouden aan dit
geschrift, dat men ten hoogste als goe
de treinlectuur mag beschouwen, niet
zoveel aandacht hebben besteed, wan
neer het niet zo'n uitermate riskant on
derwerp als de intelligentie op zo'n ver
bluffend oppervlakkige wijze behandel
de. Over de opmerkingen, die de schrij
ver op economisch en politiek gebied
terloops maakt, zullen we hier maar
niet spreken, ze zijn daarvoor te dui
delijk onhoudbaar. Al met al een pam
flet, dat men niet au sérieux mag ne
men.
W. Langeveld
MIJN goede vriend Fermate woont
zoals u misschien weet by mij bin
nen, onder hetzelfde schedeldak. Hoe
wel wij samen één musicus vormen zijn
wij toch zeer verschillend. Fermate is er
vast van overtuigd, dat hij de muzikale
zaken beter ziet dan ik- Ik moet zeggen
dat ik veel aan hem dank, maar ik wil
geen superioriteit bij hem erkennen.
Uiteraard kan niemand hem zien, hoe
wel ik niet weet of men soms juist wel
Fermate ziet en niet mij. Hij toont sinds
geruime tijd een zekere bezorgdheid als
hij mij bezig ziet met de studie van het
begin-en-einde van het twaalftonen-
systeem, de de dodecafonie. Omdat hij
natuxLrlijk steeds met mij samen in mijn
laboratorium is ziet en hoort hij. mij
allerlei dingen praktisch doen, die hij
nooit zou doen. Maar hij componeert
niet en moet ook het avontuurlijke ele
ment der studie aan mij overlaten.
Soms wil ik namelijk „wandelen" om te
onderzoeken en niet om te componeren.
„De twaalftoonsystemers" zegt Fer
mate „wandelen in ondergrondse
krochten". Maar ik geloof meer dat zij
wat loshangende boventonen in de na
tuur trachten te vangen. En wat de
makers van concrete muziek betreft,
niemaxid kan hun kwalijk nemen dat ze
zo primitief mogelijke geluiden, hoor
bare trillingen, samenklanken in rit
mische spanningen willen maken, ook
zonder toonshoogle. Hoe meer ik het al
luisterend en doende bedrijf hoe meer
ik klankeffecten in de stilte beleef.
Als ik Fermate zie verbleken, haast ik
mij hem te zeggen dat ik altijd de stilte
boven alles acht en tracht hem te over
tuigen, dat het toch mogelijk is een en
ander te ervaren zonder zichzelf er in te
verliezen. En ik hoor hem overwegen
dat de muziek als klankenmogelijkheid,
dus de muziek in embryonale toestand,
een gesprek is van de componist en het
natuurverschijnsel, het oneindige mate
riaal. Componeren is het resultaat van
dat gesprek. Uit de winst wordt de me
lodie geformeerd en al het andere vindt
zijn plaats in de samenstelling. Compo
neren is samenstellen.
„Je verdoet je tijd" zo gaat hij
voort „met toe te geven aan een
drijfveer om ook concrete experimenten
als onafhankelijke situaties te leren
kennen. Welke muziek van welke com
ponist heeft om de apparatuur ge
vraagd? In welk stuk van welke har
monische stijl blijkt de noodzaak van
het gebruik van wel en niet elektrisch
werkende apparaten? Is het niet an
dersom en hebben de geluidsmensen
niet de musici overrompeld?"
Fermate lijkt mij meer opgewonden
dan ooit. Dit doet mij bedaard vragen:
En wie, die met de verschijnselen ge
luid, klank, toon en akoestiek te maken
hebben en dat zijn toch de musici
zouden zich niet bezighouden (zowel
praktisch als theoretisch) met wat men
aan de dag brengt? Mij interesseren de
experimenten in de concrete en elek
tronische muziek, als grondslagen voor
nieuwe muzikale realisaties, in prin
cipe meer dan het beste genre der jazz
al ligt ten slotte niets van dit alles op
mijn weg.
Fermate zucht en vraagt: „Kan je je
toch vrij voelen?" Ja, antwoord ik
hem, ik voel mij vrij om te experimen
teren. Je weet dat ik in mijn labora
torium andere brillen en zelfs een an
dere jas heb liggen- Maar weet je, beste
kerel, het komt er op aan dat wij eens
gezinde muzikanten blijven. Ik bedoel,
dat wij van ons element moeten ge
nieten en niet de blik der fanatici moe
ten krijgen. En nu verrast Fermate mij
als hij zegt: „Zonder fanatisme kan
geen revolutie ontstaan. -Fanatieke aan
hangers bijvoorbeeld van de orthodoxie
in het twaalftonensysteem moeten in
veel muziek van Strawinsky alleen
kitsch horen. En dit is nog maar een
kleinigheid vergeleken bij hun geeste
lijke plicht ons alles wat vóór Schön-
berg gecomponeerd is, volkomen te ver
loochenen. Als zij consequent binnen het
systeem zijn moeten zij ook buiten het
systeem getrouw zijn". En dus vaart een
geest van ontkenning door vele hoof
den en houdt hier en daar de wacht.
In het Amerikaanse „Time" heeft on
langs de Franse componist Boulez ge
schreven: Tsjaikofsky is abominabel,
Brahms is vervelend, de twaalftoons-
pioniers Schönberg een vastgelopen
postromanticus, die de waarden ont
dekte maar er nooit de juiste syntaxis
voor vond". Hoe is het mogelijk, zei ik
gemeen. Met de blik der fanatici be
doelde ik het blijkbare gebrek aan ple
zier dat vele componisten tegenwoordig
hebben. Vreugdeloze fanatici zijn sla
ven van een zekere inbeelding. Het vas
te, regelrechte geloof in een ontdekking
echter roept enthousiasme op bij dz
ontdekker. En dit enthousiasme is de
noodzakelijke warmte bij de creatie.
„Ja" zegt Fermate „je krijgt daar
bijna mij preekmanier. Laten wij elkaar
niet verwarren en niet langer praten.
Het is tijd om te musiceren".
Hendrik And.rkssen
ZOON VAN VICTORIA, met de onder
titel Edward VII en zijn kring, is geschre
ven door Virginia Cowles, die ook een uit
stekende biografie van Sir Winston
Churchill heeft gepubliceerd. Dit boek is
nu vertaald door D. Scheffener en door
Tjeenk Willink te Haarlem uitgegeven.
Naar formaat past het werk bij een serie
historische werken, die niet onder een al
gemene titel uitkomen. De geschiedenis
van koning Edward is anekdotisch ge
schreven, naar het recept van Prosper Me-
rimée, die in zijn inleiding tot zijn „Chro-
,De zeldzame, nogal pijnlijke bezoeken van
Albert Edward, prins van Wales, aan
Windsor Castle" spotprent van Max
Beerbohm.
Hiernaast en daaronder: de Prins van
■Vales en Prinses Victoria, naar tekeningen
>an Koningin Victoria, overgenomen uit
het in deze kolom besproken boek.
nque du temps de Charles IX" (1829) deze
orm van geschiedschrijving dc enig
:anvaardbare noemt. Op deze wijze is
■en verrukkelijk boek ontstaan, waarvan
icik de wetenschappelijk geschoolde his-
oricus een dankbaar gebruik kan maken,
il zal hij het wat oppervlakkig vinden.
Oppervlakkig was deze vorst overigens in
aoge mate. Hij was het tegendeel van zijn
geduchte moeder en zijn levenswijze als
Prins van Wales gaf meermalen aanlei
ding tot schandalen. Hij is de geschiedenis
ingegaan onder de Franse bijnaam l'On-
cle de l'Europe de oom van Europa, die
op zijn negenenvijftigste jaar koning werd,
een hartstocht voor Frankrijk koesterde
en wiens neven en nichten op vele Europe
se tronen zaten. Hij genoot van zijn ko
ningschap en heeft contacten met het re
publikeinse Frankrijk en het tsaristische
Rusland gelegd. Zijn neef Wilhelm, de
Duitse keizer, kon hij niet uitstaan en van
die vete vertelt de journaliste Virginia
Vaticaan Wereldmacht (Report on
the Vatican) door de katholieke Brit
se journalist Bernard Wall, vertaald door
F. A. Brunklaus. uitgegeven door Leiter-
Nypels te Maastricht is het beste boek
dat in lang over het Vaticaan in het Neder
lands is verschenen. Misschien is het niet
zo gedegen als andere werken, maar het
bepaalt zich tot hoofdzaken en hoofdlijnen
en zijn voornaamste eigenschap is dat het
zo speels werd geschreven. De ernst van
het geloof en de speelsheid van de beschrij
ving van het gewaad, waarin dat geloof ge
kleed gaat, blijken een boeiende combina
tie te vormen, ook voor niet-katholieken.
Van het ontbreken van een kerkelijke
goedkeuring, die op zichzelf al een aanwij
zing kan zijn, heeft de vertaler gebruik ge
maakt de tekst van enkele voetnoten te
voorzien, waarin de rooms-katholieke vi
sie nader wordt toegelicht. Ons bezwaar
geldt niet dat de vertaler zijn overtuiging
tot uitdrukking brengt, maar wel dat de
lezer niet wordt ingelicht over het gezag
waarop deze opmerkingen steunen. Het is
bijvoorbeeld veelbetekend, dat de vertaler
zich van een noot onthoudt bij de bewering
dat de vereniging van Europa niet tot
stand kan komne, tenzij onder overheer
sende rooms-katholieke auspiciën.
Wall heeft een zeer persoonlijke kijk op
alles wat met de intex-ne en uitwendige
dienst van het Vaticaan samenhangt en
paart een levendig intellect en een scherpe
Cowles een paar kostelijke staaltjes. Het
toppunt is wel het verhaal van de ontvoe
ring van de briefwisseling tussen de Duit
se keizerin en haar moeder Victoria uit
Fricdrichshof, waarmee de assistent-se
cretaris van Edward VII werd belast. De
brieven kwamen pas in 1929 voor de dag,
toen Emil Ludwig een biogi'afie van de
keizer beschreef, waarin de keizerin in een
ongunstig daglicht kwam te staan. Sir
Frederick Ponsonby publiceerde de brie
ven, ondanks alle pogingen van de keizer,
die in Nederland in ballingschap was, om
publikatie te voorkomen. Hij moest zich
tevreden stellen met een verklaring, die
hij als inleiding op de Duitse uitgave
schreef.
Jammer is dat de uitgever wel de bron
nenlijst uit de ooi'spronkelijke uitgave
heeft overgenomen, maar de noten van
de schrijfster heeft weggelaten. Voor een
historische uitgave is dat niet verant
woord. Tenslotte verdienen de goedge
kozen illustraties, waarvan wij enkele
proeven hier overnemen, een woord van
waardering.
opmerkingsgave aan een gedegen kennis.
Aan het boek is een beredeneerde littera
tuurlijst toegevoegd en een keur van illu
straties.
ZO WORDT DE KERK BESTUURD van
Heinricht Scharp, vertaald door Lambert
van Rijssel, uitgegeven door Lannoo Tielt
te Den Haag, is een samenvatting van de
inrichting van het Vaticaan, dat bijzonder
actueel is met het oog op de jongste Paus
keuze en het komende consistorie, waarin
het college van kardinalen voltallig zal
worden gemaakt. Elk ambt en elke instel
ling worden in het kort beschreven, tot en
mei. de Paus aan het middagmaal, een
hoofdstukje dat wijziging behoeft nu Paus
•Joannes XXIII de gewoonte alleen te dine
ren heeft afgeschaft.
De tekst van dit boekje is aanzienlijk
ouder dan de illustraties. De laatste Paus,
die in de tekst wordt genoemd, is Pius XI,
maar op de foto's komt diens opvolger
Pius XII voor. In tegenstelling tot het boek
van Wall is dit boekje voorzien van een
Belgisch imprimatur.
SAINT-BRIEUC, (UPI) Frankrijk kan
een strenge winter verwachten, zeiden de
vissers van deze Kanaalhaven, nadat zij
een tamelijk grote zeehond blaffend op
het strand aantroffen. Het verschijnen van
zeehonden in Het Kanaal zo vroeg, nog
voordat de winter begonnen is, wijst altijd
op latere strenge kou, tenminste volgens
een plaatselijke legende.
WIJ KRIJGEN VAAK vreemde op
drachten mee op reis. Een verzoek om
een ei van een kameel voor een klein
blond jongetje, een verzoek om een don
ker dienstmeisje omdat het in Holland
met personeel zo hopeloos is, een ver
zoek om schildpadden, vlinders, schor
pioenen en slakjes.. Een schildpad brach
ten we eens mee, in een blikje met een
slablaadje. Hij sleet een Hollandse zomer
met rustige kuiertjes door een Heemsteed-
se tuin. Maar de winter overleefde hij he
laas niet, die is te bar voor iemand, die de
Afiikaanse zon op zijn schild wil voelen.
De rest van de boodschappen bleef onuit
voerbaar. Van het bedoelde ei maakte ik
voor het jongetje een sprookje en de rest
vertelden we naar waarheid: dat export
van donkere dienstmeisjes niet getole
reerd wordt, dat er er niet toe kunnen ko
men om vlinders dood te maken en dat de
slakjes evenmin als de schildpad Moham
med Ali de noordse ':ou verdroegen.
Maar ditkeer moesten we cyclamen
meebrengen en dat leek een niet al te moei
lijke taak, die bovendien nog een arcadisch
tintje had. Het uitgraven van een knolle
tje, dat een geurig roze bloempje voort
brengt, leek niet onoverkomelijk. Ach,
wij onnozelen!
WE HADDEN HET toch wel kunnen be
grijpen. Waarom moest en zou die kweker
nu juist dat Cyreense cyclaampje heb
ben? Omdat het er niet was in ons land.
En waarom was het er niet? Omdat er
tot nu toe blijkbaar niemand in was ge
slaagd om dit zo vurig begeerde bloempje
uit de Groene Bergen van Cyrenaica naar
een broeikas in Haarlem te brengen. Het
was een soort cyclaam, die nergens an
ders groeide dan daar, al lijkt ze ook pre
cies op alle andere wilde cyclamen van
Noord-Afrika, met kleine. i-oze zuivérge-
vormde bloemenminiaturen van onze vaak
veel te overdadige kasprodukten, die bo
vendien nog een heerlijke zoete geur ver
spreiden.
We hadden dit cyclaampje gezocht op
het te ontwaren achter een hoog en ontoe-
te ontwai-en achter een hoog en ontoe
gankelijk ijzeren hek om een tuin van ko
ning Idris, maar we konden er niet dicht
genoeg bij komen om de subtiele verschil
len te conti-oleren, die dit cyclaampje on
derscheidt van de anderen. Maar dat,
waar men zo moeizaam naar zoekt
krijgt men vaak op het meest onverwachte
moment door de goden in de schoot gewor
pen. Dat zijn dan van die geschenken,
waar men heel blij mee behoort te zijn,
omdat ze weer doen geloven in wonderen
uit grijze en langvervlogen tijden.
We wai-en een klein stx-aatje in een stad
je in Cyrenaica ingelopen, zo'n straatje als
men kan vinden in ieder „oosters" stadje.
Het lag ingesloten tussen hoge, smette
loos witgekalkte muren. Goudgroene
duivenwingerden hingen er overheen. Er
speelden kinderen met afgevallen bloe
men. Een postbode deed er met prevelend
opgelezen adressen zijn plicht, langzaam
en statig voortwandelend, genietend van
zon en zeewind. Het straatje helde vrij
steil omhoog tegen de heuvels, die direci
achter het stadje begonnen. Naarmate het
met ki-onkels en hoeken omhoogvoerde
werd het armelijk en minder groen. De
witkalk verdween, het groen verdween, de
postbode vei-dween, want zij die hier wo
nen krijgen zelden post. Met een laatste
haarspeldbocht kwam het straatje buiten
de stad en hield daar met een klap op
Naar boven stx-ekte zich een stenen hel
ling uit, vol kuilen en grillige gaten, die de
erosie er ingebeten had. Deze vlakte liep
als het ware met grote trappen tegen een
berg op, waarachter weer andere bergtop
pen opdoemden tegen de bleekblauwe he
mel vol windveren.
We keerden ons om en keken terug. Diep
indigoblauw en met een witte schuimrand
langs de bruine kust en vol zonnevonken
lag daar de zee. Een volgetuigde Griekse
bai-k, een zalmrose bloem met witte bin
nenbladeren, koerste de haven in. Wit en
groen, een en al platte daken en witte koe
peltjes, lag het stadje onder ons. Op deze
hoogte waren alle door de oorlog geslagen
wonden onzichtbaar. Uit de groene tuinen
stegen rookkolommetjes op, ijl en blauw
en gelijkelijk landinwaarts gebogen in de
lauwe zeewind. Geuren,-duidelijk van el
kander te onderscheiden, di-even omhoog
op onzichtbare luchtstromen Houts
kool, kruidig eten, vers brood, rozen, anje
lieren en ci-anjebloesem. Het stadje was
heel lieflijk op die vroege morgen.
We begonnen het steile steenvlak te be
klimmen. De steen was glibberig en ver
moeiend aan de enkels, die zwikten in ver
raderlijke kuilen. We hadden alle aan
dacht nodig om geen tuimeling te maken.
En toen was er ineens dat cyclaampje!
HET BLOEIDE, klein en onaanzienlijk,
maar aandoenlijk lief, in deze kale omge
ving in een kuiltje in de rots. Het gat was
aangevuld met bleke kruimelige aai-de en
daaruit schoot het ranke stengeltje om
hoog, waaraan het roze kroontje be
deesd naar de aarde gebogen te geuren
hing. We knielden neer bij ons bloempje.
De subtiele verschillen waren er, we had
den ons geschenk ontvangen. Wel ging het
ons even aan het hart om dat dappere
plantje uit zijn rotsbed op te graven, maar
we bedachten dat in het verre Holland een
comfortabele nieuwe woonplaats wachtte.
We namen een zakmes en gingen aan het
graven, we peuterden en we spitten.
Een half uur later waren we nog bezig—
moe en verhit en opgewonden en niet meer
in zo'n erg zonnig humeur. Het cyclaam
pje knikte nog steeds in de wind en de bit
terzoete geur omgaf ons. Er lag een grote
hoop rulle aarde naast en in de diepe kuil
verdween hét bleke stengeltje, waaraan
maar geen einde leek te komen. Maar ein
delijk, eindelijk bereikten we de knol. Een
monster van een knol, knobbelig en don
kerbruin als het gezicht van een boze ko
bold. De knol zat in een eigen gat in de rots
dat hij vulde als een goede pombe een kies.
Die knol was daar eenmaal klein begon
nen en had zich ontwikkeld tot een ding,
dat het hele gat vulde.
We gaven het op. Zonder bruut geweld
was het onmogelijk de cyclame in ons be
zit te krijgen. We vulden het gat weer met
aarde, namen afscheid van het roze
bloempje met de beste wensen voor ver
dere bloei en we gingen de helling verder
op.
ER LEEK geen einde aan te komen, zo
als bij alle hellingen die kort lijken en lang
zijn. Naarmate we hoger kwamen, week
de bergtop steeds verder achteruit. De kui
len werden dieper en steiler, de steen was
nu glad als spek door de slijpende werking
van duizenden jaren regen. Bovendien la
gen er hier en daar geniepige stukken roes
tig ijzerdraad, relieken uit de oorlog.
Links van ons doemde achter een terrein
plooi een ruïne op, een vierkante, botte,
grauwe kubus, gehavend door ontelbare
salvo's uit zee en uit de lucht. Overal la
gen verroeste scherven van bommen en
granaten. Een afschuwelijke wereld van
lang geleden, die we toch zo dolgraag wil
den vergeten, kwam tot leven om ons heen.
Op de bodem van een ravijn lag een ver
vormd ding. dat eens een Italiaanse helm
was geweest. Bij de betonnen kubus sloot
een muur aan, even grauw en hoog en ge
havend, die iedere helling volgde tot hij in
zee verdween.
We keken de grauwe kronkels van de
muur na over de even grauwe heuvels en
werden onweerstaanbaar herinnerd aan
de Chinese muur, die net zo door een ge
storven land „marcheert".
Een schram van op eigen kracht omhoog
krullend prikkeldraad, dat een bloedende
voor door mijn been trok, bracht ons tot
de werkelijkheid terug. We gingen aan het
werk met gaas en pleister en repareerden
het been tot het bijna zo goed als nieuw
was. En toen bekeken we onze omgeving
eens wat nauwkeuriger. En daar stonden
ze! Vijf roze cyclamen, geurend in de zon
en opbloeiend uit een kuil vol ijzeren scher
ven. En meteen schoot er een waarschu
wing door onze domme hoofden, die men
ons weken geleden gegeven had: „Loop
nóóit in de buurt van kapotgeschoten bun
kers en prikkeldraad. Landmijnen
Landmijnen zijn de schrik van Cyi-enaica
niet die van de geallieerden, want die zijn
praktisch allemaal opgeruimd maar wel
die van Duitsers en Italianen, want daar
van zijn de kaarten zoek geraakt, althans
dat beweert men. Blijf op de paden waarop
je verse voetstappen ziet, had men ge
zegd. Ga nooit links of rechts van de weg,
tenzij je het anderen veilig ziet doen. En
pas dan nog op!
Daar lagen alle tekenen: prikkeldraad,
een bunker, een muur! We besloten met
veel voorzichtigheid terug te gaan en de
cyclamen —stel je voor dat nou juist pre
cies daar een landmijn onder lag! rus
tig in zon en wind te laten, waar ze behoor
den. Met bevend hart ondernamen we de
terugweg. We traden waar mogelijk en in
dien ze nog zichtbaar waren in de eigen
voetstappen, die naar onze mening wel be
wezen. dat het daar veilig was. We liepen
over gladde rotsrichels, waaraan geen
mensenhand gedokterd had. We liepen tot
we aan een stenen pad.kwamen.waarover
een ezel en drie eerzame mannen wandel-
den, die er.gaaf. en ongerept uitzagen. We
volgden hen op enige afstand tot we het
stadje weer bereikt hadden....
O JA, die cyclamen hebben we bemach
tigd, later, in een machtig vederbos zon
der één enkele mijn. We groeven er drie
uren om vijf knolletjes boven te brengen.
Gelukkig ontmoetten we later een erg
aardige Wageningse ingenieur, die onze
kweker een aardappelzak vol kon leveren
van het begeerde bloempje. Aan hem de
eer als straks ergens in Nederland de cy
clamen van Cyrenaica geuren.