Pijnlijke uitkomsten van een
dichterlijke prijsvraag
MEDEDINGSTERS NAAR DE PRIJS
Litteraire
Kanttekeningen
ZATERDAG 7 FEBRUARI 1959
Erbij
PAGINA TWEE
De kampioen van de afschaffing der
slavernij werd op 12 februari 1859
in de loge van een theater vermoord
ONBAA TZUCHTIG EN
ONKREUKBAAR WAS
ABRAHAM LINCOLN
ABRAHAM LINCOLN, de zestiende president, der Verenigde Staten van Noord-Amerika, was daar- 8 J Ajj
in stemmen allen die hemgekend hebben, overeen een bijzonder lelijke man. Toen hij zijn intrede ft. M idTê (f$ W
deed in het Witte Huis, beschreef een medewerker van een Engels tijdschrift; hem voor zijn lezers in
de volgende bewoordingen: „Stel u voor een man van meer dan zes voet lengte, maar mager als een-
lat, met lange armen en benen, die hem. voortdurend in de weg schijnen te zitten, met grote grove
handen die cle uwe als een bankschroef omklemmen als hij u de hand- drukt, met een lange magere
nek en een
smalle borst. Zijn hoofd heeft de vorm van een kokosnoot en is te klein in verhouding tot-
zijn lichaam. Zijn haar is ruig en onordelijk en steekt in pieken naar alle kanten uit. Zijn gezicht is
gerimpeld en ruw, zijn voorhoofd hoog en smal. Onder borstelige ogen die dwars door je heen
kijken. Neus en oren lijken wel bij vergissing te zijn afgenomen van een hoofd- dat tweemaal zo
groot. was. Kleed nu in uw verbeelding deze gestalte in een lange, nauwe en slechtzittende zwarte ge
klede jas, voeg er de indruk aan toe van grote lichamelijke en geestelijke kracht en ge hebt onge
veer de indruk die Abraham Lincoln op mij maakte." -
iiilÉl I ill
isP
DE NIEUWE PRESIDENT der U.S.A. was er zich
Tijdens zijn verkiezingscampagne zeidé hij eens
zijn beginjaren kenmerkte en die ook tekenend is
willen hebben, mannen, moet jullie mij niet kiezen,
als ik vandaag iemand, tegenkom, die nóg lelijker is
die man nu tegen komen! Ik stap op hem af en ik
dat ik de kerel zou neerschieten die nóg lelijker is
kerel kijkt me aan en zegt: „Nou- mr. Lincoln, als
schiet u dan maar raak
zeer wel van bewust- dat hij geen schoonheid was.
met de wat grove scherts die zijn redevoeringen in
voor zijn gehoor: „Als jullie een mooie president
Toen ik mij vanmorgen stond te scheren, dacht ik:
dan ik, dan schiet ik hem voor z'n kop. En laat ik
zeg: „Ik ben Abraham Lincoln en ik heb gezworen
dan ik. Make ready to die." Wat gebeurt, er? De
het werkelijk waar is dat ik nog lelijker ben dan u,
ABRAHAM of, zoals men vertrouwelijk
zei, Abe Lincoln stamde uit een Puriteinse
familie, die niet lang na de beroemde tocht
van de Mayflower (1620) uit Engeland naar
Amerika was geëmigreerd. Hij behoorde
dus tot de pioniers, maar de familie had
het niet ver gebracht Zijn vader, Thomas
Lincoln, was soms timmerman, soms land
bouwer en altijd een zwerver. Hij kon
nauwelijks zijn naam schrijven, had weinig
belangstelling en vond het onnodig dat zijn
kinderen iets leerden. Van zijn moeder
weet men weinig meer dan dat zij een
onecht kind was uit de laagste volksklasse,
maar zacht van aard en zwak van gestel.
Toen Abe negen jaar was, stierf zij, waar
schijnlijk mede doordat het gezin toen ge
huisvest was in wat men noemde „a half
faced camp" (een houten keet met drie
wanden en een open voorzijde). Een jaar
na haar dood hertrouwde Thomas een
pionier kon nu eenmaal niet zonder vrouw.
Abe's stiefmoeder was een goede echtge
note en een hartelijke moeder, die ook
enig begrip had voor orde en regelmaat in
het gezin.
Onderwijs heeft Abe nauwelijks genoten.
Scholen waren er slechts enkele in Ken
tucky en Indiana en alles bijeen heeft de
jongen niet meer dan een jaar les gehad.
„Lezen, schrijven en de tafel van drie" zei
hij later. Boeken bezat het gezin niet, be
halve de bijbel en die vormde dus zijn
eerste lectuur. Later heeft hij Robinson
Crusoë, de fabels van Esopus, het leven
van Washington en een Geschiedenis der
Verenigde Staten geleend. „Het is wel
goed" meende hij in later dagen
„weinig boeken te hebben. Je leest dan die
paar boeken aldoor opnieuw en maakt ze
zo tot je geestelijke eigendom." Natuurlijk
moest hij al als kind meehelpen en wat
verdienen. Hij verwierf een zekere reputa
tie als varkensslachter a eenendertig
cent per dag en als houthakker. Op zijn
zeventiende was hij onder zijn makkers
bekend als worstelaar, hardloper en ge-
wichtheffer.
Meerderjarig geworden verliet hij het
ouderlijke huis er. trachtte zich op allerlei
manieren in het leven te houden: als win
kelier, later als postmeester en als land
meter. Hoofdzaak voor hem was, dat. zijn
betrekking hem tijd liet,, óm te studeren.
Hij liep zes mijl om een Engelse gramma
tica te bemachtigen') studeerde rechten,
stelde zich kandidaat voor het Huis van
Afgevaardigden van de staat. Illinois en
leidde zijn eigen verkiezingscampagne. Het
was in die jaren namelijk zo, dat wie ge
kozen wilde worden, zichzelf kandidaat
stelde en door het persoonlijke woord
stemmen moest zien te vergaren. Zes jaar
heeft hij zitting gehad in de Wetgevende
Vergadering van Illinois, zonder zich in
belangrijke mate te onderscheiden, maar
een machtige winst aan ervaring opdoende.
IN DE JAREN die volgden, begon het
negervraagstuk in de Verenigde Staten
steeds belangrijker te worden. Maar dat
het reeds ver voor Lincolns tijd een aan
gelegenheid van gewicht was, blijkt wel
uit de stichting in 1822 van Liberia in
Afrika, dat door de toenmalige Ameri
kaanse president Monroe bestemd was voor
vrijgekochte negerslaven. Naar hem is de
hoofdstad van Liberia dan ook Monrovia
genoemd. Maar de ongelooflijk snelle ont
wikkeling der Verenigde Staten maakte
het probleem der slavernij steeds meer
acuut. In het noorden van de Unie ontwik
kelden zich landbouw en vooral industrie,
in het zuiden was de verbouw van katoen
het belangrijkste. Het noorden wilde de
opkomende industrie beschermen door in
voerrechten, het zuiden had vrijhandel
nodig.
De duizenden immigranten trokken naar
het noorden. In het zuiden werkte men
met negerslaven op de plantages, goed
kope arbeidskrachten, zonder welke men
meende de concurrentie op de wereldmarkt
niet het H&ofd te kunnen bieden. Lang
zamerhand concentreerden zich da vraag
stukken om het probleem van meer of
mindere afhankelijkheid der afzonderlijke
staten van de centrale regering, die in
Washington zetelde. In 1856 vormde zich
de partij der Republikeinen, die een sterk
centraal gezag voorstonden. Tegenover hen
stonden de Democraten, die federalistisch
waren. Onder de Republikeinen waren -ve
len abolitionist: zij wensten de slavernij af
te schaffen. Anderen achtten het verkies
lijker aanvankelijk de slavernij te beper
ken tot- de staten, waar zij bestond, maar
geen nieuwe slavengebieden tot de Unie
toe te laten. Nog bleven de Democraten in
de meerderheid, mede doordat de „slaven-
baronnen" de aristocraten van het zui
den hun kinderen een goede opvoeding
konden geven. De voornaamste ambten en
de hoge rangen in het leger werden door
zuidelijken bekleed en niet ten onrechte
noemde men Virginia „het land der presi
denten". Maar in 1860 keerde de kans.
ABRAHAM LINCOLN had zich uiteraard
bij de Republikeinen aangesloten. In 1858
was hij hun leider in Illinois en zijn partij
stelde hem kandidaat voor de Senaat in
Washington.
Weliswaar werd hij door zijn Democra
tische tegenstander Douglas verslagen,
maar door zijn menigvuldige redevoerin
gen maakte hij geweldig naam. Zijn mee
tings trokken duizenden en nogmaals dui
zenden. Dagen reisden de mensen van hun
woonplaatsen naar de centrums waar hij
sprak. De openbare debatten met Douglas,
waarin Lincoln helder en eenvoudig, maar
met een machtige welsprekendheid, zijn
denkbeelden uiteenzette, brachten zijn
toehoorders in de grootste spanning en de
hevigste opwinding. Toch was „good old
Abe" geen abolitionist. Wel veroordeelde
hij de slavernij als immoreel, maar hij
stelde-zich op het constitutionele standpunt,
DE in 1930 in België geboren schrijfster
Fransoise Mallet-Joris heeft de vorige
maand de Prix Fémina gekregen voor
haar roman „l'Empire céleste". Daarmee
heeft de jury niet haar beste werk be
kroond. „L'Empire céleste" (uitgegeven
door Julliard) staat niet op het peil van
het verleden jaar verschenen werk „Les
mensonges". Het mist vooral de gespan
nen beknoptheid daarvan. De bekroon
de roman maakt de indruk alsof de schrijf
ster er haastig en lustig, met buitenge
woon talentrijk gemak, op los geschreven
heeft en zij zich geen tijd gunde haar lij
vige roman critisch te herlezen om vol
gens het recept van Boileau: veel te
schrappen en weinig toe te voegen. Haar
roman bevat te veel breed uitgesponnen
details, die het licht op de handeling bene
men en de lectuur vertragen en ver
moeien. Ondanks dat kan men bewonde
ring hebben voor het talent waarmee zij
decors schildert en een „wereld van men
sen" ten tonele voert.
„L'Empire céleste" is een cafeetje ach
ter het Gare Montparnasse, waar de bewo
ners van een aangrenzend huis samenko
men die hun mislukt bestaan tegenover
zichzelf en elkaar trachten te verbloe
men of te rechtvaardigen door een waan-
houding aan te nemen en door een masker
op te zetten, waarvan zij tenslotte geloven
dat het hun ware gezicht is. De centrale fi
guur is Stéphane Morani, een mislukte pia
nist, die de uitingen van zijn wezenlijke
slapheid weet te doen aanvaarden als be
wijzen van innerlijke grootheid. Hij ge
niet van een prettig zittend superioriteits
gevoel, bedrinkt zich met zo'n welbehagen
aan zijn holle woorden, dat hij elke een
voudige gebeurtenis of elk banaal gevoel
met een saus verhevenheid aan zijn toe
hoorders opdient en dezen ermee ver
blindt. Zo is hij voor dat gezelschap mid
delmatigheden een geestelijk en zedelijk
voorbeeld geworden. Totdat Martine, een
onaangenaam en onaantrekkelijk verkoop
stertje, uit wanhopig verlagen naar inner
lijke zekerheid, Stéphane's dagboek aan
haar vrienden van „l'Empire céleste" te le
zen geeft, hetgeen tot gevolg heeft, dat hun
eigen en Stéphane's leugenmasker afvalt.
Hoe knap mevrouw Mallet-Joris deze
bonte mengeling van personen met hun il
lusies, hun hoop, hun teleurstellingen en
rancunes ook beschreven heeft, zij hebben
te weinig dichtheid en zijn te marionetach
tig om voortdurend te kunnen boeien. Lie
ver zijn mij de tegenpolen van dat wel
heel toevallig samengebrachte zielige
groepje: Louise, de gezond-sensuele, na
tuurlijke, probleemloze, goedhartige vrouw
van Morani, die niet inziet „waar
om men een schilderij mooi moet vinden
wanneer men het lelijk vindt" en Henri,
een beroemd schilder van eenvoudige af
komst, wiens model en maitresse Louise
in haar jeugd is geweest en met wie zij, na
van Stéphane gescheiden te zijn, gaat trou
wen. Men krijgt de indruk dat de schrijf
ster deze laatsten met bijzondere aan
dacht en liefde heeft getekend. Wilde zij
bewijzen, dat ook zij aan ronde natuurlijk
heid de voorkeur geeft boven vals senti
ment?
EEN ERNSTIGE mededingster voor de
Prix Fémina was Christiane Rochefort,
wier eerste roman „Le repos du guerrier"
(verschenen bij Grasset) bij de eerste ron
de meer stemmen verkreeg dan „l'Empi
re céleste". Blijkbaar echter zijn de da
mes, die de jury vormen, teruggeschrok
ken voor enige bladzijden, waarin de
schrijfster de techniek der erotiek nogal
vrijmoedig en onomwonden beschrijft. Te
oordelen naar enkele door vrouwen ge
schreven romans, die de laatste jaren ver
schenen zijn, moet. men haast wel tot de
conclusie komen dat de vrouw, teneinde
haar volledige emancipatie te tonen, zich
ook op een terrein meent te moeten bege
ven. dat tot voor kort aan mannelijke
auteurs voorbehouden bleef.
De intrige van „Le repos du guerrier"
is eenvoudig. Aan een studente, Gene-
viève, valt een erfenis ten deel. In het pro
vinciestadje waar zij een bezoek gaat
brengen bij de notaris, neemt zij haar in
trek in een hotel, vergist zich in het num
mer van de kamer en vindt een bewustelo
ze man, Renaud Sarti, die gepoogd heeft
zelfmoord te plegen. Zij maakt hem bij en
gaat van hem houden. Renaud is echter uit
existentiële angst nihilist en alcoholicus ge
worden en wil niet alleen zichzelf maar ook
Geneviève welbewust, lichamelijk en gees
telijk vernietigen. Deze wil dat wrak red
den op gevaar van zelf mede ten onder te
gaan. De roman nu verhaalt het verloop
van deze „redding uit liefde". Daarbij
maakt Geneviève zich tot een willig werk
tuig van de perverse Renaud en wordt een
wel zeer bijzondere liefdezuster, die met
en door hem alle fasen van verwording
en morele aftakeling doorloopt. Tenslotte
brengt zij Renaud die genoeg had van
de „absurditeit te leven in de wereld van
Hiroshima" ertoe te trachten te treden,
zij het zonder enige illusie, in de onvermij
delijke tredmolen van het leven.
Het zou onjuist zijn deze roman alleen
naar zijn provocerende onderwerp te beoor
delen: het is een enigszins late bloeier van
die litteratuur, die de zinloosheid van het
leven tot onderwerp heeft. Met dit debuut
heeft Christiane Rochefort zich een bekwa
me romancière getoond. Ook een minder
overdadig en overbodig gebruik van dra
gonderwoorden zou dat bewezen hebben.
S. EUe
dat zij in staten waar bij bestond geleide
lijk moest worden afgeschaft op initiatief
der inwoners zelf.
Twee jaar later, in 1860, werd Lincoln,
eerst door de Republikeinse partij in Illi
nois, daarna door de Nationale Conventie
dier partij kandidaat gesteld voor het pre
sidentschap. En ditmaal won hij. Maar het
onmiddellijke gevolg van zijn verkiezing
was, dat de zuidelijke staten zich van de
Unie begonnen af te scheiden. Lincoln was
gedoemd deze „secessie" werkeloos te aan
vaarden.- Pas toen hij in maart. 1861 was
beëdigd en zijn intrek had genomen in
het Witte Huis, kon hij maatregelen tref
fen, maar toen was het kwaad al door
gevreten. Ondanks zijn tegemoetkomende
houding grepen de zuidelijken naar de
wapenen. De burgeroorlog was een feit en
gedurende vier jaar zou het land erdoor
geteisterd worden.
IN DE EERSTE JAREN waren de op
standige Staten aan de winnende hand:
hun mannen waren geoefende ruiters en.
jagers, de noordelijken moesten legers vor
men uit stedelingen die het krijgsbedrijf
moeizaam leerden. Natuurlijk werd daar
door in het noorden en ook in 't noordelijke
leger de roep om een dictator steeds ster
ker. Een der hoge officieren, Hooker, als
„Fighting Joe" bekend, ging daarin het
verst. Toen schreef Lincoln hem de vol
gende brief, een kostbaar document, omdat
hij ons zoveel mededeelt over de schrijver.
„Ik heb u aan het hoofd geplaatst, van
het tweede leger. Natuurlijk heb ik dat
besluit op goede gronden genomen. En
toch lijkt het mij goed u mede te delen,
dat ik in enige opzichten niet tevreden
over u ben. Ik geloof dat u een dapper
soldaat bent, en dat stel ik natuurlijk op
prijs. Ik geloof ook, dat u politiek en oor
logvoering niet door elkaar haalt. Daar
hebt u gelijk in. U hebt zelfvertrouwen,
wat een waardevolle, ja een onontbeerlijke
karaktertrek is. U bent eerzuchtig, ivat
binnen zekere grenzen eerder een goede
dan een slechte eigenschap is. Maar ik
meen, dat u tijdens het bevelhebberschap
van generaal Burnside die eerzucht tot
raadsman hebt gekozen en hem zoveel mo
gelijk hebt tegengewerkt. Daardoor hebt
u een ernstige fout gemaakt tegenover uw
land en tegenover een mede-officier. Ik
heb uit goede bron vernomen dat u kort
geleden hebt betoogd, dat zowel het leger
als de regering een dictator nodig heeft.
Natuurlijk is het niet daarom., maar des
ondanks dat ik u het bevel over het twee
de leger heb opgedragen. Slechts generaals,
die overwinningen behalen, kunnen een
dictator op de been helpen. Ik vraag nu
van u die overwinningen te behalen. Laat
mij het risico van het dictatorschap dan
maar nemen. De regering zal u, zoveel als
maar enigszins mogelijk is, steunen. Dat
doet zij alle bevelhebbers. Ik vrees even
wel dat. de geest van critiek, die door uw
toedoen in het leger is doorgedrongen, zich
nu tegen u zal richten. Ik zal u, zoveel als
in mijn macht is, helpen die geest te be
strijden. Noch u, noch zelfs Napoleon, als
hij nog leefd.e. kan iets tot stand brengen
met een leger waarin een slechte geest
heerst.
HET IS met. de bij de uitgeversmaat
schappij „Holland" verschenen bloemlezing
..Dichters van morgen" door de samen
steller en inleider Ad den Besten meer of
minder bedoeld als een vervolg op z\jn
in 1953 verschenen anthlogie Stroomge
biedeen moeilijk en haast, pijnlijk ge
val. geworden. Ik betreur dat. oprecht, in
de eerste plaats voor Den Besten, al kan
ik de experimenteledichters, die in een
bijblad van „Gard-Sivik" het belang
rijkste periodiek van de jongste Vlaamse
avantgarde tegen hem te velde trekken,
in de kern van hun betogen geen ongelijk
neven. Ik betreur het, omdat- Den Besten
nis geen ander voor de poëzie der jongeren
in de bres heeft gestaan. Hij was het im
mers, die in 1950 het initiatief nam tot de
..Windroos"-serie, waarin onder zijn re
dactie heel wat bundels het licht zagen
van dichters, wier betekenis voor een ver
nieuwing van de Nederlandse poëzie thans
door geen onbevangen beoordelaar m.eer
wordt betwist. Namen als Hans Andreus en
Gerrit. Kouwënaar. Cees Buddingh' en Sy-
bren Polet, Guillaume van der Graft en
Hans Warren zeggen dunkt me genoeg, al
-ijn er onder het vijftigtal verschenen
bundels allicht wel. die nu niet bepaald
een litteraire gebeurtenis waren. Den Bes
ten was bovendien de eerste en bleef tot
uil toe de. enige, die de waaghalzige taak
op zich durfde te nemen pen keur samen
te stellen uit de omvangrijke poëzie van-
de naoorlogse dichtergeneratie, die (de
keuze mag dan als bij iedere bloemlezing
voor discussie vatbaar z\jn) toch een mar
kant beeld gaf van hetgeen er in de jon-
aere dichtkunst, levende en strevende is.
Op goede avonden en tot mijn voldoening
beeft een belangrijk dichter als Hans An-
d.reus, hoewel van oordeel dat. de publi-
katie. van Dichters van morgen" beter
achterwege had kunnen blijven, in. het
oolemische bijblad van „Gard-Sivik" de
verdiensten van Den Besten als promotor
van zoveel jongeren volmondig erkend.
MAAR GOED. of liever helaas, de
bloemlezing is er nu eenmaal en presen
teert maar liefst negenenvijftig „dichters
van morgen" negenenvijftig van
de vierhonderdachtentwintig debutanten,
vertegenwoordigd door ruim tweehonderd
En nu: pas op voor onbezonnen daden,
maar trek voorwaarts met energie en nooit
aflatende waakzaamheid. En geef ons over
winningen.
Met vriendelijke groet,
A. LINCOLN"
IN DE LOOP van 1863 begon de geest
van Lincoln, die uit bovenstaande brief zo
duidelijk spreekt, door te werken. Generaal
Grant, tot opperbevelhebber benoemd, tjok.
met twee legers op. Tenslotte moest de.
dappere generaal der zuidelijke troepen,
Lee, capituleren.
Middelerwijl had Lincoln de daad ver
richt die hem meer dan welke andere ook,
de onsterfelijkheid heeft gewaarborgd.
Midden in de oorlog kondigde hij op eigen
gezag als opperbevelhebber van leger en
vloot de proclamatie af, waarin alle slaven
in staten, waarvan de bevolking in opstand
was tegen de Unie, voor altijd vrij ver
klaard werden. Daarmee was de slavernij
als zodanig nog niet verdwenen, maar dat
was slechts een kwestie van tijd. Lincoln
heeft de instelling der slavernij die hij als
een moreel, een politiek en een sociaal
gevaar beschouwde, de doodsteek toege
bracht en hij heeft dit zelf gezien als de
verhevenste gebeurtenis in zijn leven.
Toen het leger der rebellen tot overgave
gedwongen was, hield Lincoln zijn laatste
openbare redevoering. Die ademde, in strijd
met wat men in de overwinningsrees ver
wachtte, een geest van vergevensgezind
heid en tegemoetkomendheid tegenover de
verslagen vijand. Lincoln stond een politiek
van ruime amnestie voor. Maar zomin als
bij zijn presidentsverkiezing geloofden hem
de fanatici van het zuiden thans. Een hun
ner, de acteur Booth, drong op 14 april 1865
door in de schouwburg waar de president
met zijn vrouw en enige vrienden een
toneelvoorstelling bijwoonde. Hij opende de
loge, waarin Lincoln was gezeten en schoot
hem van achteren neer. Nog bood het
krachtige lichaam weerstand. Het einde
kwam zeven uur later. Drie weken na zijn
dood werd het stoffelijk overschot van
Amerika's zestiende president in het
plaatsje Springfield, Illinois, bijgezet. Aan
het hoofd der troepen marcheerde generaal
Hooker „Fighting Joe."
WIE LEVENSBESCHRIJVINGEN over
Abraham Lincoln leest er zijn bibliothe
ken over hem geschreven ziet steeds
duidelijker welke de eigenschappen waren
die deze eenvoudige timmermanszoon (een
der „arme blanken") gedurende zijn korte
leven hebben gemaakt tot de onvergetelijke
figuur, die hij voor zijn volk en voor de
mensheid 7,al blijven. Niet zijn sterke wil,
zijn uitstekende verstand en zijn stugge
ijver, niet zijn bezadigdheid en objectivi
teit treden het meest op de voorgrond. Het
zijn karaktertrekken die bewondering en
eerbied afdwingen. Maar de liefde die eerst
duizenden, daarna miljoenen hem toedroe
gen, verwierf hij door de zuiver-menselijke
trekken zijner persoonlijkheid. Die ver
wierf hij bij de negers die hem als een god
vereerden om hun vrijmaking, bij de blan
ken door zijn onkreukbaarheid en onbaat
zuchtigheid, zijn waarheidsliefde he
loved the truth for the truth's sake en
zijn eenvoud, maar bovenal om zijn mede
leven met hen die leden. Typerend is een
brief aan een moeder van wie hij had ver
nomen, dat haar vijf zoons in de burger
oorlog waren gesneuveld. Haar schreef'hij:
„Mij is medegedeeld dat u de moeder
bent van vijf zonen die op het slagveld
zijn gebleven. Ik voel hoe zwak en hoe
vruchteloos ieder woord moet zijn, waar
mee ik zou trachten u te troosten in uw
verdriet over zulk een zwaar verlies. Maar
ik kan mij niet weerhouden u te zeggen
dat die troost kan worden gevonden in de
dankbaarheid van de republiek waarvoor
zij stierven. Ik bid onze hemelse vader dat
Hij het leed over het verlies dat u hebt
geleden, zal verzachten en u de dierbare
herinnering zal laten aan hen die ge hebt
liefgehad en die ge hebt verloren, als ook
de trots dat ge zulk een kostbaar offer op
het altaar der vrijheid hebt gebracht".
van de vijfentwintighonderd gedichten,
die de door uitgever en samensteller uit
geschreven prijsvraag opleverde. Als ooit
een goede bedoeling gehonoreerd werd
met een mislukking, dan is het in dit pe
nibele geval, waarmee onvoorziene om
standigheden de samensteller hebben op
gescheept. In de noodzaak om als redac
teur van de „Windroos"-serie steeds meer
manuscripten, die van talent getuigen, aan
de aspirant-debutanten te retourneren,
heeft Den Besten zich in de loop der laat
ste jaren steeds meer bezwaard gevoeld.
Om voor de teleurgestelde jongeren, die
door de overproduktie van dichtbundels
de wind toch al niet mee hadden, althans
iets te doen, heeft hij toen zijn toevlucht
genomen tot de uiterst riskante onderne
ming van deze prijsvraag, die waarschijn
lijk belangrijk meer manuscripten en be
langrijk minder dichterlijk talent aan het
daglicht bracht dan Den Besten had kun
nen voorzien en waarschijnlijk heeft ver
moed. Zó weinig proeven van poëtisch kun
nen, dat de samensteller, in zijn pogen om
het bestaansrecht, van deze anthologie
aannemelijk te maken, een inleidende ver
antwoording moest gaan schrijven, waar
in hij zich alweer betreurenswaardig
genoeg niet anders dan kon verstrik
ken. Hij legde, verklaart hij, bij zijn keu
ze de maatstaf aan van „oorspronkelijke
bezieling" en „authentiek dichterlijk ver
mogen". Maar hij moest in een verdere
passage bij wijze van verdediging tot de
conclusie komen, dat hij in deze bundel
toch wel., tien dichters zou kunnen aan
wijzen „met een onverwisselbaar eigen
geluid."
Tien van de negenenvijftig is dat,
daargelaten nog dit getal aan de hoge
kant is geschat, genoeg voor een bundel,
die als pendant van „Stroomgebied" re
presentatief wil zijn? Is het genoeg, als er
niet meer dan een „eigen geluid" voor de
dag komt, terwijl de „oorspronkelijke be
zieling" en de „dichterlijke authentici
teit" vrijwel teniet worden gedaan door
de slotsom, waartoe Den Besten wel ko
men moest: dat er zich in het algemeen
een ernstig gebrek aan innerlijke sterkte
doet gevoelen, aan verstechnische be
kwaamheid, aan felheid van overtuiging?
Genoeg, als Den Besten moet toegeven
het gevoel te hebben dat deze jongsten
niet hebben „waarvoor ze werkelijk be
staan"? Natuurlijk is dat niet genoeg, op
geen stukken na. Dat er met uitzonde
ring van een enkeling: ik noem Armando,
Mischa de Vreede, K. N. L. Grazell en
(met enige aarzeling nog) de jeugdige
Edithe de Clercq Zubli niet meer voor
de heren is gekomen dan wat zwak „expe
rimenteel" epigonisme, dat zijn heil zoekt
bij een tot niets verplichtend hanteren
van (en jongleren mèt) het zogenaamde
vrije vers, een gangbaar geworden aan-
eenkoppeling van abstracte en concrete
beelden, mitsgaders de allengs traditione
le associatieve impressies dat is allicht
hiet. zijn schuld. Maar dat hij door de on
poëtische feiten tegen wil en dank in de
hoek gemanoeuvreerd in deze parade
van merendeels dilettanterende debutan
ten nog een „belofte" en een „toekomst
perspectief" wil zien, is meer dan hij als
critische geest en waardeerbaar dichter
kan verantwoorden.
Daar schuilt dunkt me, de kardinale
fout van deze publikatie, waardoor Den
Besten zich blootgesteld heeft aan een
zij het dan ook nodeloos onwelwillen
de, soms dóór en dóór verwerpelijk kwet
sende critiek van de zijde der „Gard»
Sivik"-mannen, die niettemin het goe<f
Dr. P. H. Schroder
recht aan hun zijde hebben. Hans Sleute
laar trof de roos, toen hij het gedicht van
Dick Steenkamp, dat (tot mijn verbazing)
met de eerste prijs ging strijken en dus
door Den Besten voor de crême-de-la-
crême van deze bundel werd gehouden,
analyseerde en tot de. conclusie kwam dat
aan deze proeve alle kwaliteiten ontbre
ken, die een opeenvolging van typografi
sche versregels tot poëzie maken. Bud
dingh' (dichter van niet geringe beteke
nis en ervaren bloemlezer) had gelijk,
toen hij in zijn bezadigd maar spits be
toog de devaluatie van het vrije vers sig
naleerde en zich zelfs afvroeg (met de
nodige ironie, dunkt me) of niet voor de
oudere dichters de tijd is gekomen om te
rug te keren tot „allerlei gecompliceerde
versvormen om de epigonen af te schrik
ken". Gust Gils, een Vlaamse jongere van
wie iets te verwachten valt, had gelijk,
toen hij deze pseudo-debutanten „gebrek
aan durf" (met andere woorden: gebrek
aan oorspronkelijkheid en innerlijke aan
drift) verweet. Erf zelfs had Cornelis Bas-
tiaan Vaandrager gelijk, ondanks zijn on
sympathiek snierende toon, toen hij met
felheid verzet aantekende tegen de deva
luatie van normen (óók bij de critici) die
het. epigonisme verraderlijk in de hand
werkt.
IS DE PUBLIKATIE van deze bundel
ik laat de mislukte poging van Den Bes
ten om deze stalenkaart van twijfelach
tige „dichterlijkheid" nog te redden bui
ten beschouwing nu inderdaad zonder
enige zin? Neen, geloof ik. Ze signaleert
iets, ook al is dat „iets" verre van ver
heugend. Ze signaleert dat er, met een en
kele uitzondering en afgezien van sluime
rende of teruggetrokken talenten die zich
van deze prijsvraag afzijdig hielden, van
de jongsten geen merkbare stimulans voor
een voortgezette verjonging van onze poë
zie te verwachten is. Voorts, dat de in
vloed van de „experimentelen" (ver
dacht genoeg) beperkt bleef tot de uiter
lijke vorm. Vervolgens, dat de dreigende
tendensen van deze tijd nauwelijks weer
klank vonden. Tenslotte, dat potentieel
het dichterlijk kunnen, al dan niet experi
menteel, beangstigend gering is. Ze leert
nóg iets: dat bij een zo welig tierend en
mager epigonisme de averechtse aan
moediging ijlings dient te verkeren in een
verscherping van de critische normen.
Die harde les, mits ter harte genomen, is
een uitgave als deze qua proef op de som
waard. Dat zou ten gevolge hebben, dat er
onder de „gearriveerde" jongeren enke
len meesneuvelden. De poëzie zou daar
alleen maar bij gebaat zijn.
C. J. E. Dinatix