Pijnlijke uitkomsten van een dichterlijke prijsvraag MEDEDINGSTERS NAAR DE PRIJS Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 7 FEBRUARI 1959 Erbij PAGINA TWEE De kampioen van de afschaffing der slavernij werd op 12 februari 1859 in de loge van een theater vermoord ONBAA TZUCHTIG EN ONKREUKBAAR WAS ABRAHAM LINCOLN ABRAHAM LINCOLN, de zestiende president, der Verenigde Staten van Noord-Amerika, was daar- 8 J Ajj in stemmen allen die hemgekend hebben, overeen een bijzonder lelijke man. Toen hij zijn intrede ft. M idTê (f$ W deed in het Witte Huis, beschreef een medewerker van een Engels tijdschrift; hem voor zijn lezers in de volgende bewoordingen: „Stel u voor een man van meer dan zes voet lengte, maar mager als een- lat, met lange armen en benen, die hem. voortdurend in de weg schijnen te zitten, met grote grove handen die cle uwe als een bankschroef omklemmen als hij u de hand- drukt, met een lange magere nek en een smalle borst. Zijn hoofd heeft de vorm van een kokosnoot en is te klein in verhouding tot- zijn lichaam. Zijn haar is ruig en onordelijk en steekt in pieken naar alle kanten uit. Zijn gezicht is gerimpeld en ruw, zijn voorhoofd hoog en smal. Onder borstelige ogen die dwars door je heen kijken. Neus en oren lijken wel bij vergissing te zijn afgenomen van een hoofd- dat tweemaal zo groot. was. Kleed nu in uw verbeelding deze gestalte in een lange, nauwe en slechtzittende zwarte ge klede jas, voeg er de indruk aan toe van grote lichamelijke en geestelijke kracht en ge hebt onge veer de indruk die Abraham Lincoln op mij maakte." - iiilÉl I ill isP DE NIEUWE PRESIDENT der U.S.A. was er zich Tijdens zijn verkiezingscampagne zeidé hij eens zijn beginjaren kenmerkte en die ook tekenend is willen hebben, mannen, moet jullie mij niet kiezen, als ik vandaag iemand, tegenkom, die nóg lelijker is die man nu tegen komen! Ik stap op hem af en ik dat ik de kerel zou neerschieten die nóg lelijker is kerel kijkt me aan en zegt: „Nou- mr. Lincoln, als schiet u dan maar raak zeer wel van bewust- dat hij geen schoonheid was. met de wat grove scherts die zijn redevoeringen in voor zijn gehoor: „Als jullie een mooie president Toen ik mij vanmorgen stond te scheren, dacht ik: dan ik, dan schiet ik hem voor z'n kop. En laat ik zeg: „Ik ben Abraham Lincoln en ik heb gezworen dan ik. Make ready to die." Wat gebeurt, er? De het werkelijk waar is dat ik nog lelijker ben dan u, ABRAHAM of, zoals men vertrouwelijk zei, Abe Lincoln stamde uit een Puriteinse familie, die niet lang na de beroemde tocht van de Mayflower (1620) uit Engeland naar Amerika was geëmigreerd. Hij behoorde dus tot de pioniers, maar de familie had het niet ver gebracht Zijn vader, Thomas Lincoln, was soms timmerman, soms land bouwer en altijd een zwerver. Hij kon nauwelijks zijn naam schrijven, had weinig belangstelling en vond het onnodig dat zijn kinderen iets leerden. Van zijn moeder weet men weinig meer dan dat zij een onecht kind was uit de laagste volksklasse, maar zacht van aard en zwak van gestel. Toen Abe negen jaar was, stierf zij, waar schijnlijk mede doordat het gezin toen ge huisvest was in wat men noemde „a half faced camp" (een houten keet met drie wanden en een open voorzijde). Een jaar na haar dood hertrouwde Thomas een pionier kon nu eenmaal niet zonder vrouw. Abe's stiefmoeder was een goede echtge note en een hartelijke moeder, die ook enig begrip had voor orde en regelmaat in het gezin. Onderwijs heeft Abe nauwelijks genoten. Scholen waren er slechts enkele in Ken tucky en Indiana en alles bijeen heeft de jongen niet meer dan een jaar les gehad. „Lezen, schrijven en de tafel van drie" zei hij later. Boeken bezat het gezin niet, be halve de bijbel en die vormde dus zijn eerste lectuur. Later heeft hij Robinson Crusoë, de fabels van Esopus, het leven van Washington en een Geschiedenis der Verenigde Staten geleend. „Het is wel goed" meende hij in later dagen „weinig boeken te hebben. Je leest dan die paar boeken aldoor opnieuw en maakt ze zo tot je geestelijke eigendom." Natuurlijk moest hij al als kind meehelpen en wat verdienen. Hij verwierf een zekere reputa tie als varkensslachter a eenendertig cent per dag en als houthakker. Op zijn zeventiende was hij onder zijn makkers bekend als worstelaar, hardloper en ge- wichtheffer. Meerderjarig geworden verliet hij het ouderlijke huis er. trachtte zich op allerlei manieren in het leven te houden: als win kelier, later als postmeester en als land meter. Hoofdzaak voor hem was, dat. zijn betrekking hem tijd liet,, óm te studeren. Hij liep zes mijl om een Engelse gramma tica te bemachtigen') studeerde rechten, stelde zich kandidaat voor het Huis van Afgevaardigden van de staat. Illinois en leidde zijn eigen verkiezingscampagne. Het was in die jaren namelijk zo, dat wie ge kozen wilde worden, zichzelf kandidaat stelde en door het persoonlijke woord stemmen moest zien te vergaren. Zes jaar heeft hij zitting gehad in de Wetgevende Vergadering van Illinois, zonder zich in belangrijke mate te onderscheiden, maar een machtige winst aan ervaring opdoende. IN DE JAREN die volgden, begon het negervraagstuk in de Verenigde Staten steeds belangrijker te worden. Maar dat het reeds ver voor Lincolns tijd een aan gelegenheid van gewicht was, blijkt wel uit de stichting in 1822 van Liberia in Afrika, dat door de toenmalige Ameri kaanse president Monroe bestemd was voor vrijgekochte negerslaven. Naar hem is de hoofdstad van Liberia dan ook Monrovia genoemd. Maar de ongelooflijk snelle ont wikkeling der Verenigde Staten maakte het probleem der slavernij steeds meer acuut. In het noorden van de Unie ontwik kelden zich landbouw en vooral industrie, in het zuiden was de verbouw van katoen het belangrijkste. Het noorden wilde de opkomende industrie beschermen door in voerrechten, het zuiden had vrijhandel nodig. De duizenden immigranten trokken naar het noorden. In het zuiden werkte men met negerslaven op de plantages, goed kope arbeidskrachten, zonder welke men meende de concurrentie op de wereldmarkt niet het H&ofd te kunnen bieden. Lang zamerhand concentreerden zich da vraag stukken om het probleem van meer of mindere afhankelijkheid der afzonderlijke staten van de centrale regering, die in Washington zetelde. In 1856 vormde zich de partij der Republikeinen, die een sterk centraal gezag voorstonden. Tegenover hen stonden de Democraten, die federalistisch waren. Onder de Republikeinen waren -ve len abolitionist: zij wensten de slavernij af te schaffen. Anderen achtten het verkies lijker aanvankelijk de slavernij te beper ken tot- de staten, waar zij bestond, maar geen nieuwe slavengebieden tot de Unie toe te laten. Nog bleven de Democraten in de meerderheid, mede doordat de „slaven- baronnen" de aristocraten van het zui den hun kinderen een goede opvoeding konden geven. De voornaamste ambten en de hoge rangen in het leger werden door zuidelijken bekleed en niet ten onrechte noemde men Virginia „het land der presi denten". Maar in 1860 keerde de kans. ABRAHAM LINCOLN had zich uiteraard bij de Republikeinen aangesloten. In 1858 was hij hun leider in Illinois en zijn partij stelde hem kandidaat voor de Senaat in Washington. Weliswaar werd hij door zijn Democra tische tegenstander Douglas verslagen, maar door zijn menigvuldige redevoerin gen maakte hij geweldig naam. Zijn mee tings trokken duizenden en nogmaals dui zenden. Dagen reisden de mensen van hun woonplaatsen naar de centrums waar hij sprak. De openbare debatten met Douglas, waarin Lincoln helder en eenvoudig, maar met een machtige welsprekendheid, zijn denkbeelden uiteenzette, brachten zijn toehoorders in de grootste spanning en de hevigste opwinding. Toch was „good old Abe" geen abolitionist. Wel veroordeelde hij de slavernij als immoreel, maar hij stelde-zich op het constitutionele standpunt, DE in 1930 in België geboren schrijfster Fransoise Mallet-Joris heeft de vorige maand de Prix Fémina gekregen voor haar roman „l'Empire céleste". Daarmee heeft de jury niet haar beste werk be kroond. „L'Empire céleste" (uitgegeven door Julliard) staat niet op het peil van het verleden jaar verschenen werk „Les mensonges". Het mist vooral de gespan nen beknoptheid daarvan. De bekroon de roman maakt de indruk alsof de schrijf ster er haastig en lustig, met buitenge woon talentrijk gemak, op los geschreven heeft en zij zich geen tijd gunde haar lij vige roman critisch te herlezen om vol gens het recept van Boileau: veel te schrappen en weinig toe te voegen. Haar roman bevat te veel breed uitgesponnen details, die het licht op de handeling bene men en de lectuur vertragen en ver moeien. Ondanks dat kan men bewonde ring hebben voor het talent waarmee zij decors schildert en een „wereld van men sen" ten tonele voert. „L'Empire céleste" is een cafeetje ach ter het Gare Montparnasse, waar de bewo ners van een aangrenzend huis samenko men die hun mislukt bestaan tegenover zichzelf en elkaar trachten te verbloe men of te rechtvaardigen door een waan- houding aan te nemen en door een masker op te zetten, waarvan zij tenslotte geloven dat het hun ware gezicht is. De centrale fi guur is Stéphane Morani, een mislukte pia nist, die de uitingen van zijn wezenlijke slapheid weet te doen aanvaarden als be wijzen van innerlijke grootheid. Hij ge niet van een prettig zittend superioriteits gevoel, bedrinkt zich met zo'n welbehagen aan zijn holle woorden, dat hij elke een voudige gebeurtenis of elk banaal gevoel met een saus verhevenheid aan zijn toe hoorders opdient en dezen ermee ver blindt. Zo is hij voor dat gezelschap mid delmatigheden een geestelijk en zedelijk voorbeeld geworden. Totdat Martine, een onaangenaam en onaantrekkelijk verkoop stertje, uit wanhopig verlagen naar inner lijke zekerheid, Stéphane's dagboek aan haar vrienden van „l'Empire céleste" te le zen geeft, hetgeen tot gevolg heeft, dat hun eigen en Stéphane's leugenmasker afvalt. Hoe knap mevrouw Mallet-Joris deze bonte mengeling van personen met hun il lusies, hun hoop, hun teleurstellingen en rancunes ook beschreven heeft, zij hebben te weinig dichtheid en zijn te marionetach tig om voortdurend te kunnen boeien. Lie ver zijn mij de tegenpolen van dat wel heel toevallig samengebrachte zielige groepje: Louise, de gezond-sensuele, na tuurlijke, probleemloze, goedhartige vrouw van Morani, die niet inziet „waar om men een schilderij mooi moet vinden wanneer men het lelijk vindt" en Henri, een beroemd schilder van eenvoudige af komst, wiens model en maitresse Louise in haar jeugd is geweest en met wie zij, na van Stéphane gescheiden te zijn, gaat trou wen. Men krijgt de indruk dat de schrijf ster deze laatsten met bijzondere aan dacht en liefde heeft getekend. Wilde zij bewijzen, dat ook zij aan ronde natuurlijk heid de voorkeur geeft boven vals senti ment? EEN ERNSTIGE mededingster voor de Prix Fémina was Christiane Rochefort, wier eerste roman „Le repos du guerrier" (verschenen bij Grasset) bij de eerste ron de meer stemmen verkreeg dan „l'Empi re céleste". Blijkbaar echter zijn de da mes, die de jury vormen, teruggeschrok ken voor enige bladzijden, waarin de schrijfster de techniek der erotiek nogal vrijmoedig en onomwonden beschrijft. Te oordelen naar enkele door vrouwen ge schreven romans, die de laatste jaren ver schenen zijn, moet. men haast wel tot de conclusie komen dat de vrouw, teneinde haar volledige emancipatie te tonen, zich ook op een terrein meent te moeten bege ven. dat tot voor kort aan mannelijke auteurs voorbehouden bleef. De intrige van „Le repos du guerrier" is eenvoudig. Aan een studente, Gene- viève, valt een erfenis ten deel. In het pro vinciestadje waar zij een bezoek gaat brengen bij de notaris, neemt zij haar in trek in een hotel, vergist zich in het num mer van de kamer en vindt een bewustelo ze man, Renaud Sarti, die gepoogd heeft zelfmoord te plegen. Zij maakt hem bij en gaat van hem houden. Renaud is echter uit existentiële angst nihilist en alcoholicus ge worden en wil niet alleen zichzelf maar ook Geneviève welbewust, lichamelijk en gees telijk vernietigen. Deze wil dat wrak red den op gevaar van zelf mede ten onder te gaan. De roman nu verhaalt het verloop van deze „redding uit liefde". Daarbij maakt Geneviève zich tot een willig werk tuig van de perverse Renaud en wordt een wel zeer bijzondere liefdezuster, die met en door hem alle fasen van verwording en morele aftakeling doorloopt. Tenslotte brengt zij Renaud die genoeg had van de „absurditeit te leven in de wereld van Hiroshima" ertoe te trachten te treden, zij het zonder enige illusie, in de onvermij delijke tredmolen van het leven. Het zou onjuist zijn deze roman alleen naar zijn provocerende onderwerp te beoor delen: het is een enigszins late bloeier van die litteratuur, die de zinloosheid van het leven tot onderwerp heeft. Met dit debuut heeft Christiane Rochefort zich een bekwa me romancière getoond. Ook een minder overdadig en overbodig gebruik van dra gonderwoorden zou dat bewezen hebben. S. EUe dat zij in staten waar bij bestond geleide lijk moest worden afgeschaft op initiatief der inwoners zelf. Twee jaar later, in 1860, werd Lincoln, eerst door de Republikeinse partij in Illi nois, daarna door de Nationale Conventie dier partij kandidaat gesteld voor het pre sidentschap. En ditmaal won hij. Maar het onmiddellijke gevolg van zijn verkiezing was, dat de zuidelijke staten zich van de Unie begonnen af te scheiden. Lincoln was gedoemd deze „secessie" werkeloos te aan vaarden.- Pas toen hij in maart. 1861 was beëdigd en zijn intrek had genomen in het Witte Huis, kon hij maatregelen tref fen, maar toen was het kwaad al door gevreten. Ondanks zijn tegemoetkomende houding grepen de zuidelijken naar de wapenen. De burgeroorlog was een feit en gedurende vier jaar zou het land erdoor geteisterd worden. IN DE EERSTE JAREN waren de op standige Staten aan de winnende hand: hun mannen waren geoefende ruiters en. jagers, de noordelijken moesten legers vor men uit stedelingen die het krijgsbedrijf moeizaam leerden. Natuurlijk werd daar door in het noorden en ook in 't noordelijke leger de roep om een dictator steeds ster ker. Een der hoge officieren, Hooker, als „Fighting Joe" bekend, ging daarin het verst. Toen schreef Lincoln hem de vol gende brief, een kostbaar document, omdat hij ons zoveel mededeelt over de schrijver. „Ik heb u aan het hoofd geplaatst, van het tweede leger. Natuurlijk heb ik dat besluit op goede gronden genomen. En toch lijkt het mij goed u mede te delen, dat ik in enige opzichten niet tevreden over u ben. Ik geloof dat u een dapper soldaat bent, en dat stel ik natuurlijk op prijs. Ik geloof ook, dat u politiek en oor logvoering niet door elkaar haalt. Daar hebt u gelijk in. U hebt zelfvertrouwen, wat een waardevolle, ja een onontbeerlijke karaktertrek is. U bent eerzuchtig, ivat binnen zekere grenzen eerder een goede dan een slechte eigenschap is. Maar ik meen, dat u tijdens het bevelhebberschap van generaal Burnside die eerzucht tot raadsman hebt gekozen en hem zoveel mo gelijk hebt tegengewerkt. Daardoor hebt u een ernstige fout gemaakt tegenover uw land en tegenover een mede-officier. Ik heb uit goede bron vernomen dat u kort geleden hebt betoogd, dat zowel het leger als de regering een dictator nodig heeft. Natuurlijk is het niet daarom., maar des ondanks dat ik u het bevel over het twee de leger heb opgedragen. Slechts generaals, die overwinningen behalen, kunnen een dictator op de been helpen. Ik vraag nu van u die overwinningen te behalen. Laat mij het risico van het dictatorschap dan maar nemen. De regering zal u, zoveel als maar enigszins mogelijk is, steunen. Dat doet zij alle bevelhebbers. Ik vrees even wel dat. de geest van critiek, die door uw toedoen in het leger is doorgedrongen, zich nu tegen u zal richten. Ik zal u, zoveel als in mijn macht is, helpen die geest te be strijden. Noch u, noch zelfs Napoleon, als hij nog leefd.e. kan iets tot stand brengen met een leger waarin een slechte geest heerst. HET IS met. de bij de uitgeversmaat schappij „Holland" verschenen bloemlezing ..Dichters van morgen" door de samen steller en inleider Ad den Besten meer of minder bedoeld als een vervolg op z\jn in 1953 verschenen anthlogie Stroomge biedeen moeilijk en haast, pijnlijk ge val. geworden. Ik betreur dat. oprecht, in de eerste plaats voor Den Besten, al kan ik de experimenteledichters, die in een bijblad van „Gard-Sivik" het belang rijkste periodiek van de jongste Vlaamse avantgarde tegen hem te velde trekken, in de kern van hun betogen geen ongelijk neven. Ik betreur het, omdat- Den Besten nis geen ander voor de poëzie der jongeren in de bres heeft gestaan. Hij was het im mers, die in 1950 het initiatief nam tot de ..Windroos"-serie, waarin onder zijn re dactie heel wat bundels het licht zagen van dichters, wier betekenis voor een ver nieuwing van de Nederlandse poëzie thans door geen onbevangen beoordelaar m.eer wordt betwist. Namen als Hans Andreus en Gerrit. Kouwënaar. Cees Buddingh' en Sy- bren Polet, Guillaume van der Graft en Hans Warren zeggen dunkt me genoeg, al -ijn er onder het vijftigtal verschenen bundels allicht wel. die nu niet bepaald een litteraire gebeurtenis waren. Den Bes ten was bovendien de eerste en bleef tot uil toe de. enige, die de waaghalzige taak op zich durfde te nemen pen keur samen te stellen uit de omvangrijke poëzie van- de naoorlogse dichtergeneratie, die (de keuze mag dan als bij iedere bloemlezing voor discussie vatbaar z\jn) toch een mar kant beeld gaf van hetgeen er in de jon- aere dichtkunst, levende en strevende is. Op goede avonden en tot mijn voldoening beeft een belangrijk dichter als Hans An- d.reus, hoewel van oordeel dat. de publi- katie. van Dichters van morgen" beter achterwege had kunnen blijven, in. het oolemische bijblad van „Gard-Sivik" de verdiensten van Den Besten als promotor van zoveel jongeren volmondig erkend. MAAR GOED. of liever helaas, de bloemlezing is er nu eenmaal en presen teert maar liefst negenenvijftig „dichters van morgen" negenenvijftig van de vierhonderdachtentwintig debutanten, vertegenwoordigd door ruim tweehonderd En nu: pas op voor onbezonnen daden, maar trek voorwaarts met energie en nooit aflatende waakzaamheid. En geef ons over winningen. Met vriendelijke groet, A. LINCOLN" IN DE LOOP van 1863 begon de geest van Lincoln, die uit bovenstaande brief zo duidelijk spreekt, door te werken. Generaal Grant, tot opperbevelhebber benoemd, tjok. met twee legers op. Tenslotte moest de. dappere generaal der zuidelijke troepen, Lee, capituleren. Middelerwijl had Lincoln de daad ver richt die hem meer dan welke andere ook, de onsterfelijkheid heeft gewaarborgd. Midden in de oorlog kondigde hij op eigen gezag als opperbevelhebber van leger en vloot de proclamatie af, waarin alle slaven in staten, waarvan de bevolking in opstand was tegen de Unie, voor altijd vrij ver klaard werden. Daarmee was de slavernij als zodanig nog niet verdwenen, maar dat was slechts een kwestie van tijd. Lincoln heeft de instelling der slavernij die hij als een moreel, een politiek en een sociaal gevaar beschouwde, de doodsteek toege bracht en hij heeft dit zelf gezien als de verhevenste gebeurtenis in zijn leven. Toen het leger der rebellen tot overgave gedwongen was, hield Lincoln zijn laatste openbare redevoering. Die ademde, in strijd met wat men in de overwinningsrees ver wachtte, een geest van vergevensgezind heid en tegemoetkomendheid tegenover de verslagen vijand. Lincoln stond een politiek van ruime amnestie voor. Maar zomin als bij zijn presidentsverkiezing geloofden hem de fanatici van het zuiden thans. Een hun ner, de acteur Booth, drong op 14 april 1865 door in de schouwburg waar de president met zijn vrouw en enige vrienden een toneelvoorstelling bijwoonde. Hij opende de loge, waarin Lincoln was gezeten en schoot hem van achteren neer. Nog bood het krachtige lichaam weerstand. Het einde kwam zeven uur later. Drie weken na zijn dood werd het stoffelijk overschot van Amerika's zestiende president in het plaatsje Springfield, Illinois, bijgezet. Aan het hoofd der troepen marcheerde generaal Hooker „Fighting Joe." WIE LEVENSBESCHRIJVINGEN over Abraham Lincoln leest er zijn bibliothe ken over hem geschreven ziet steeds duidelijker welke de eigenschappen waren die deze eenvoudige timmermanszoon (een der „arme blanken") gedurende zijn korte leven hebben gemaakt tot de onvergetelijke figuur, die hij voor zijn volk en voor de mensheid 7,al blijven. Niet zijn sterke wil, zijn uitstekende verstand en zijn stugge ijver, niet zijn bezadigdheid en objectivi teit treden het meest op de voorgrond. Het zijn karaktertrekken die bewondering en eerbied afdwingen. Maar de liefde die eerst duizenden, daarna miljoenen hem toedroe gen, verwierf hij door de zuiver-menselijke trekken zijner persoonlijkheid. Die ver wierf hij bij de negers die hem als een god vereerden om hun vrijmaking, bij de blan ken door zijn onkreukbaarheid en onbaat zuchtigheid, zijn waarheidsliefde he loved the truth for the truth's sake en zijn eenvoud, maar bovenal om zijn mede leven met hen die leden. Typerend is een brief aan een moeder van wie hij had ver nomen, dat haar vijf zoons in de burger oorlog waren gesneuveld. Haar schreef'hij: „Mij is medegedeeld dat u de moeder bent van vijf zonen die op het slagveld zijn gebleven. Ik voel hoe zwak en hoe vruchteloos ieder woord moet zijn, waar mee ik zou trachten u te troosten in uw verdriet over zulk een zwaar verlies. Maar ik kan mij niet weerhouden u te zeggen dat die troost kan worden gevonden in de dankbaarheid van de republiek waarvoor zij stierven. Ik bid onze hemelse vader dat Hij het leed over het verlies dat u hebt geleden, zal verzachten en u de dierbare herinnering zal laten aan hen die ge hebt liefgehad en die ge hebt verloren, als ook de trots dat ge zulk een kostbaar offer op het altaar der vrijheid hebt gebracht". van de vijfentwintighonderd gedichten, die de door uitgever en samensteller uit geschreven prijsvraag opleverde. Als ooit een goede bedoeling gehonoreerd werd met een mislukking, dan is het in dit pe nibele geval, waarmee onvoorziene om standigheden de samensteller hebben op gescheept. In de noodzaak om als redac teur van de „Windroos"-serie steeds meer manuscripten, die van talent getuigen, aan de aspirant-debutanten te retourneren, heeft Den Besten zich in de loop der laat ste jaren steeds meer bezwaard gevoeld. Om voor de teleurgestelde jongeren, die door de overproduktie van dichtbundels de wind toch al niet mee hadden, althans iets te doen, heeft hij toen zijn toevlucht genomen tot de uiterst riskante onderne ming van deze prijsvraag, die waarschijn lijk belangrijk meer manuscripten en be langrijk minder dichterlijk talent aan het daglicht bracht dan Den Besten had kun nen voorzien en waarschijnlijk heeft ver moed. Zó weinig proeven van poëtisch kun nen, dat de samensteller, in zijn pogen om het bestaansrecht, van deze anthologie aannemelijk te maken, een inleidende ver antwoording moest gaan schrijven, waar in hij zich alweer betreurenswaardig genoeg niet anders dan kon verstrik ken. Hij legde, verklaart hij, bij zijn keu ze de maatstaf aan van „oorspronkelijke bezieling" en „authentiek dichterlijk ver mogen". Maar hij moest in een verdere passage bij wijze van verdediging tot de conclusie komen, dat hij in deze bundel toch wel., tien dichters zou kunnen aan wijzen „met een onverwisselbaar eigen geluid." Tien van de negenenvijftig is dat, daargelaten nog dit getal aan de hoge kant is geschat, genoeg voor een bundel, die als pendant van „Stroomgebied" re presentatief wil zijn? Is het genoeg, als er niet meer dan een „eigen geluid" voor de dag komt, terwijl de „oorspronkelijke be zieling" en de „dichterlijke authentici teit" vrijwel teniet worden gedaan door de slotsom, waartoe Den Besten wel ko men moest: dat er zich in het algemeen een ernstig gebrek aan innerlijke sterkte doet gevoelen, aan verstechnische be kwaamheid, aan felheid van overtuiging? Genoeg, als Den Besten moet toegeven het gevoel te hebben dat deze jongsten niet hebben „waarvoor ze werkelijk be staan"? Natuurlijk is dat niet genoeg, op geen stukken na. Dat er met uitzonde ring van een enkeling: ik noem Armando, Mischa de Vreede, K. N. L. Grazell en (met enige aarzeling nog) de jeugdige Edithe de Clercq Zubli niet meer voor de heren is gekomen dan wat zwak „expe rimenteel" epigonisme, dat zijn heil zoekt bij een tot niets verplichtend hanteren van (en jongleren mèt) het zogenaamde vrije vers, een gangbaar geworden aan- eenkoppeling van abstracte en concrete beelden, mitsgaders de allengs traditione le associatieve impressies dat is allicht hiet. zijn schuld. Maar dat hij door de on poëtische feiten tegen wil en dank in de hoek gemanoeuvreerd in deze parade van merendeels dilettanterende debutan ten nog een „belofte" en een „toekomst perspectief" wil zien, is meer dan hij als critische geest en waardeerbaar dichter kan verantwoorden. Daar schuilt dunkt me, de kardinale fout van deze publikatie, waardoor Den Besten zich blootgesteld heeft aan een zij het dan ook nodeloos onwelwillen de, soms dóór en dóór verwerpelijk kwet sende critiek van de zijde der „Gard» Sivik"-mannen, die niettemin het goe<f Dr. P. H. Schroder recht aan hun zijde hebben. Hans Sleute laar trof de roos, toen hij het gedicht van Dick Steenkamp, dat (tot mijn verbazing) met de eerste prijs ging strijken en dus door Den Besten voor de crême-de-la- crême van deze bundel werd gehouden, analyseerde en tot de. conclusie kwam dat aan deze proeve alle kwaliteiten ontbre ken, die een opeenvolging van typografi sche versregels tot poëzie maken. Bud dingh' (dichter van niet geringe beteke nis en ervaren bloemlezer) had gelijk, toen hij in zijn bezadigd maar spits be toog de devaluatie van het vrije vers sig naleerde en zich zelfs afvroeg (met de nodige ironie, dunkt me) of niet voor de oudere dichters de tijd is gekomen om te rug te keren tot „allerlei gecompliceerde versvormen om de epigonen af te schrik ken". Gust Gils, een Vlaamse jongere van wie iets te verwachten valt, had gelijk, toen hij deze pseudo-debutanten „gebrek aan durf" (met andere woorden: gebrek aan oorspronkelijkheid en innerlijke aan drift) verweet. Erf zelfs had Cornelis Bas- tiaan Vaandrager gelijk, ondanks zijn on sympathiek snierende toon, toen hij met felheid verzet aantekende tegen de deva luatie van normen (óók bij de critici) die het. epigonisme verraderlijk in de hand werkt. IS DE PUBLIKATIE van deze bundel ik laat de mislukte poging van Den Bes ten om deze stalenkaart van twijfelach tige „dichterlijkheid" nog te redden bui ten beschouwing nu inderdaad zonder enige zin? Neen, geloof ik. Ze signaleert iets, ook al is dat „iets" verre van ver heugend. Ze signaleert dat er, met een en kele uitzondering en afgezien van sluime rende of teruggetrokken talenten die zich van deze prijsvraag afzijdig hielden, van de jongsten geen merkbare stimulans voor een voortgezette verjonging van onze poë zie te verwachten is. Voorts, dat de in vloed van de „experimentelen" (ver dacht genoeg) beperkt bleef tot de uiter lijke vorm. Vervolgens, dat de dreigende tendensen van deze tijd nauwelijks weer klank vonden. Tenslotte, dat potentieel het dichterlijk kunnen, al dan niet experi menteel, beangstigend gering is. Ze leert nóg iets: dat bij een zo welig tierend en mager epigonisme de averechtse aan moediging ijlings dient te verkeren in een verscherping van de critische normen. Die harde les, mits ter harte genomen, is een uitgave als deze qua proef op de som waard. Dat zou ten gevolge hebben, dat er onder de „gearriveerde" jongeren enke len meesneuvelden. De poëzie zou daar alleen maar bij gebaat zijn. C. J. E. Dinatix

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 16