Gedeelten uit het gelijknamige boek
van H.K.H. Prinses Wilhelmina
Pianiste Maria Mercedes Luna
concerteerde in Beverwijk
Charles van der Linden dirigeert
Van Tussenbroeks poppen
5
EERSTE DEEL: VADER
Kostbare kunstschatten
komen in veiling
„TUSSENSPEL BIJ KAARSLICHT"
Schilderijenzwendel in
Denemerken
A msterdamse kunsthan
delaar aangehouden
Grote belangstelling voor
Nederlandse expositie
in Rome
Amerikaanse Congresleden
in Nederland
Kevers knagen aan de
Dordtse Grote Kerk
Difterie in Den Haag
neemt af
DINSDAG 10 FEBRUARI 1959
Laat ik beginnen met te vertellen, dat ik nóg de wandel
stok van vader bezit, waarmee ik altijd mocht spelen als
wij samen kuierden. Wandelen is wel een te groot woord
voor het gedribbel van een drie- of vierjarig kind.
Thans speelt Marijke met mijn mooie dominospel, dat
ik in hoge ere houd, in dezelfde kamer en op dezelfde
plaats waar wij dit samen deden. Wij gebruikten de do
minostenen eerst voor het maken van primitieve bouw
sels; later, bij het rijpen van mijn bevattingsvermogen,
legden wij de stenen heel echt, zoals dat in het spel moet.
Een waar feest was het, als we gingen spelen met zijn
groot zinken bad, dat o wonder voor die tijd reeds
kranen voor warm en koud water had. Wij maakten dan
van papier van zijn schrijftafel scheepjes en lieten die
varen.
Ik had een vast speeluurtje bij vader; ik meen mij te
herinneren, dat het om vijf uur begon. Ik kreeg dan een
mooie jurk aan met open hals en zonder mouwen, met
een grote ceintuur en strikken van dezelfde kleur op m'n
schouders. Als dit toilet voltooid was, werd ik via de grote
trap en de grote zaal in de werkkamer van mijn vader ge
leid en daar begon dan de pret!!
Nauwelijks herinner ik mij hem te paard; éénmaal
slechts zag ik hem uitrijden, op een zeer grote zware kool
vos, Pantalon genaamd. Vader was heel groot en fors ge
bouwd. Ook bleef de voorstelling mij bij van zijn vertrek
voor de jacht in arren, bij prachtige sneeuw. Hier bij ons
op Het Loo valt vaak meer sneeuw dan in de Hollanden.
Moeder en ik arden soms ook in haar mooie oude kleine
ar; dat was me een feest! Wij zaten knus gehuld in bont
mantels, die vader ons gegeven had, beide precies hetzelfde,
behalve natuurlijk de afmeting.
Veel eerder dan ik mij herinneren kan, was er in het
park een chaletje voor mij opgetrokken. Vlak daarbij had
ik een duiventil, een eendenvijver, schommel en wip en
een pomp. Ik hield
konijnen en kip
pen en niet te
vergeten was er
voor mij de ezel
Grisette, waar ik
veel mee reed.
Ook had ik ver
scheidene jaren
één of meer
geitjes als speel
kameraden. Ik
herinner mij het
huppelen met hen over de paden van het park.
Langs de Koningslaan was de hertenkamp met witte
damherten, die uit de hand aten en hun haver uit voer
bakken kwamen halen; zij werden daar naartoe geroepen
door een hoornsignaal van de oude Peters, die, behalve
voor de herten, ook voor de jachthonden zorgde. Soms
ging ik met deze honden wandelen; als zij een nest met
jongen hadden stonden zij natuurlijk in het middelpunt
van mijn belangstelling.
Aan de Koningslaan woonde mijn vaders eerste jacht
opziener, Peters, die altijd voor vader persoonlijk dienst
deed als hij op jacht ging. Niet alleen Peters was voor ons
belangrijk, maar ook zijn gezin. Wij kwamen vaak bij
hen aan huis, ik vond daar leeftijdsgenoten, die met mij
speelden.
Het was een patriarchale tijd, althans hier op de Veluwe.
Er was een aantal oude geslachten, dat sedert onheuglijke
tijden, van generatie op generatie, werk bij ons vond. Dit
gaf een bijzondere band en bijzondere relaties tussen de
leden daarvan en ons, Oranjes.
Voor mij als kind speelde ook de oude geweermaker
Overdijking een grote rol, want als er iets stuk was aan
mijn speelgoed was hij de goede „fee" die het herstelde.
Hoeveel zwijgende apen, clowns, enzovoort, hij wel niet
weer tot muzikanten herschapen heeft!!
Laat ik ook niet de oude tuinbaas Kraaijenbrink ver
geten, met wie vader alles besprak wat bloemen en planten
aanging, want op de tuin was hij erg gesteld. Ook voor
mijn tuintje ik had een eigen tuintje bestelde hij alle
bloeiende planten, onder andere een hele beplanting van
dwergroosjes (Perle d'Or) langs het pad daar doorheen.
Ook de kassen en kasplanten hadden vaders belangstelling;
hij schonk moeder vele mooie uitheemse planten van
allerlei soort en herkomst.
Moeder droeg er zorg voor, dat ik het hele jaar door
maar hij had de .oude vorm, alsmede het geschilderde
mandenmotief van de paniers.
Toen ik ongeveer zestien was, kreeg ik van onze oude
koetsier-majoor les in het mennen met dit vierspan, om
het geleerde toe te passen op een vierspan grote paarden,
dat moeder mij toen gaf. Baby ging altijd mee op de
wandeling, zoals vroeger Grisette; duurde deze lang, dan
werd ik op haar gehesen en oefende een drafje of galopje,
terwijl de man er naast liep.
Verder kreeg ik op kinderlijke wijze rijles in de buiten
manege. Toen dat te eentonig werd, ging één van de heren
van de omgeving naast mij rijden op de reusachtige oude
Pantalon (laatste rijpaard van mijn vader); hij had mij
daarbij aan dé longe, maar Baby, die niet van zin voor
humor ontbloot was, manoeuvreerde zó, dat zij mét haar
ruiter steeds onder het hoofd van Pantalon doorschoot.
Het longeren werd hierdoor volkomen onmogelijk gemaakt
en er moest een klein paard een „cob" worden
gekocht, dat dit spelletje niet kon uithalen.
Zolang mijn vader van een goede gezondheid genoot,
trokken wij nogal wat op en neer. Tussen Kerstmis en
Nieuwjaar vond de grote verhuizing van Het Loo naar
Den Haag plaats. Daar bleven wij tot enkele weken na
Pasen om vervolgens naar Amsterdam te gaan voor het
officiële zesdaagse bezoek. Dan kwam Het Loo weer aan
de beurt. Het verblijf daar werd onderbroken door een
reis naar Arolsen, naar mijn gootouders, waar meestal
een grote familie-reünie werd gehouden, waaraan ook de
kleinkinderen deelnamen. Na dit bezoek ging vader kuren.
Soms kuurde moeder ook, doch dit was niet dezelfde
kuur. Daarna kwam er een toegiftje voor het plezier.
Vervolgens keerden we terug naar Het Loo tot midden
september, om dan naar Den Haag te gaan voor de opening
van de Staten-Generaal. Hierna vertrokken wij naar
Het Loo om te
genieten van het
herfsttij, dat daar
zo prachtig kan
zijn met zijn op
wekkende lucht
en schitterende
kleuren. Men ging
toentertijd niet
voor een dagje op
en neer; was men
op een plaats ge
vestigd, dan bleef
men er tot de periodieke verhuizing. Men reisde meestal per
trein, doch dit kostte veel meer tijd en voorbereiding dan
nu. Men zag er niet tegen op lange tochten per rijtuig te
maken en dat ging dan vaak wel in één dag op en neer. De
rijtuigen waren gemakkelijk ingericht, doch het waren niet
meer de oude reiswagens. Ik herinner mij een tocht van Het
Loo naar Arnhem op en neer en een reis van Het Loo naar
Oranje-Nassau's Oord. Toen mijn grootmoeder nog leefde
de moeder van vader moet hij nogal eens voor het
avondeten overgekomen zijn naar Soestdijk, waar zij
woonde, om reeds diezelfde avond weer naar Het Loo
terug te gaan. Met tweemaal pleisteren was dat mogelijk.
Hij reed dan met het vierspan in galop. Mijn man en ik
deden er met zijn schimmels ongeveer vier uur over. Wij
reden dan in snelle draf en hielden één relais.
Uit de late tachtiger jaren herinner ik mij. rijdend met
moeder op de weg, de eerste vélocipède te hebben gezien.
Eén hoog wiel met een klein er achter.
„Ik had een vast speeluurtje bij vaderIk kreeg dan
een mooie jurk aan met open hals en zonder mouwen, met
een grote ceintuur en strikken
vaders kamer van bloemen voorzag. Eerst plukken en dan
schikken, dat was mijn taak. Wat was hij er altijd blij mee!
Natuurlijk kreeg moeder ook haar deel.
Mijn eerste pony en de eerste ponywagen, waarin ik door
het park gereden werd, herinner ik mij haast niet meer,
maar des te levendiger zie ik voor mij de dolle vreugde en
opwinding bij het vooruitzicht op Shetland pony's. Op
een dag, laat in het najaar, beloofde vader mij deze op
eens, nog wel vier Shetlands. Eindelijk zouden zij komen.
Het was al donker, toen moeder en ik ze tegemoet gingen,
steeds luisterend of wij hun hoeven op de weg reeds
hoorden. Wat duurde dat wachten lang! Eindelijk, daar
kwamen zij. Ze werden meteen in de stal gebracht, waar
een warm bed van stro op ze wachtte. De volgende dag
moest ik ze namen geven. De roodschimmel met bruin
er door heen noemde ik Brownie, de moorkop Puck, het
zwartje Blackie en zijn kameraad, het vosje, Baby. Baby
werd mijn eerste rijpaardje. Het heeft een hoge ouderdom
bereikt. Ik kreeg een panier, waar de nieuwelingen voor
gespannen werden en reed daar veel mee. Deze namaak-
mandenwagen was al lang niet meer uit tenen gevlochten,
Kort voor zijn zeventigste verjaardag, die op 19 februari
1887 viel, begon mijn vader lijdend te worden en de
feesten ter ere van die verjaardag kon hij niet meemaken.
Moeder en ik vervingen hem. Het was die dag, na een
feestelijke rit door Den Haag en Scheveningen, dat onze
paarden, bereden door één postiljon, er van door gingen
van de oude tol op de Oude Scheveningseweg tot vóór
het paleis op het Noordeinde, waar zij niet verder konden
vanwege de drommen publiek.
De postiljon verloor zijn zelfbeheersing het eerst en
liet zich van zijn paard vallen. Spoedig volgden de twee
mannen op de achterbok, zodat moeder geheel alleen met
mij voortrende en dat tot overmaat van ramp ook nog
zonder dat een teugel te grijpen viel.
Groot was de algemene ontsteltenis. Moeder hield zich
ongelooflijk, ook toen zij het vader moest vertellen, maar
ik was geen held, en het leek wel of ik niet te bewegen
zou zijn 's avonds per galarijtuig deze keer met twee
postiljons en .vier paarden voor grotere veiligheid weer
uit te gaan en dit was toch zo dringend nodig om de ver
ontruste mensheid ervan te overtuigen, dat noch moeder
noch ik gedeerd waren. Eindelijk gaf ik mij gewonnen,
omdat ik moeder niet in de steek wilde laten bij deze door
mij gevaarlijk geachte onderneming. En zo gingen we die
avond naar donderend vuurwerk en illuminatie kijken.
Vader bleef gelukkig toen nog niet aanhoudend ziek.
Het gewone program, namelijk de jaarlijkse bezoeken, de
reis en de kuur, kon later in het jaar nog worden afgewerkt.
Ook het eerste gedeelte van 1888 verliep normaal, maar
de terugkeer naar Den Haag aan het eind van het jaar
kon wegens verergering van vaders ziekte niet plaats
hebben.
Wegens zijn toestand, die pas in de lente van 1889 ver
beterde, moest zijn veertigjarig jubileum in maart onge
merkt voorbijgaan, en eerst op de dag, waarop hij voor
veertig jaar ingehuldigd was, konden de vlaggen ver
schijnen.
Vader kwam de laatste jaren haast niet meer buiten.
Ik herinner mij zijn laatste wandeling; hij was toen zó
verzwakt, dat hij niet verder kon komen dan één van de
bruine beuken aan de weg naar het chalet. Daar stonden
stoelen en zat hij een poosje met één van zijn heren. Ik
weet niet of dit in 1889 of in 1890 was.
Toen hij in zoverre hersteld was, dat moeder hem met
een gerust hart voor korte tijd kon verlaten, ging zij met
mij, om uit te rusten van de zéér vermoeiende verpleging,
voor een bezoek van tien dagen naar Segenhaus, een huisje
in de bergen en bossen boven de Rijn bij Neuwied. Wij
waren daar de gast van de zuster van haar moeder, mijn
oud-tante Marie.
De winter '89-'90 verliep vrij gunstig. Op 19 februari
gaf vader op Het Loo een groot feestmaal. Alle gasten
kwamen en vertrokken per extra-trein. Wat was dit een
grote gebeurtenis in ons zo stille leven van toen! Ik mocht
het begin van het diner meemaken. Het was de laatste
maal geweest, dat vader onder de mensen verscheen.
In de zomer was zijn toestand gunstig. Moeder kon toen
een bezoek brengen aan Nijmegen, bij gelegenheid van
de maskerade van Leiden, die daar op het Valkhof plaats
had. Karei V ontving onder de grote historische boog zijn
edelen, die hem hulde brachten. De mooie gewaden
maakten natuurlijk op mij als kind de nodige indruk.
Ook bezocht moeder officieel Arnhem. Zij nam mij ook
toen mee.
In augustus verergerde vaders toestand en volgde een
herhaling, zo niet erger, van de winter van '89. De Raad
van State moest andermaal het Koninklijk Gezag uit
oefenen. Na het verstrijken van de wettelijke termijn
hadden de Staten-Generaal bij wet moeder als Regentes
aangewezen. Zij werd de twintigste november als zodanig
in hun vergadering beëdigd. Zij moest daarvoor naar Den
Haag en ik herinner mij nog levendig de strijd die het
haar gekost heeft van het ziekbed van vader weg te gaan.
Vader, die zó ziek en hulpeloos was, achter te laten!
Intens maakte ik dit mee.
Tijdens zijn zware lijden waren moeder en ik nooit uit
zijn gedachten en zodra hij maar even beter was, bedacht
hij van alles om ons genoegen te doen. We kregen kost
bare, prachtige geschenken.
Zo kwam hij één van zijn laatste levensjaren op de ge
dachte mijn chalet te vergroten en daar een keuken in te
Reeds nu blijkt grote internationale be
langstelling te bestaan voor de veiling van
de collecties van wijlen F. J. ten Bos uit
Almelo en L. van Hoeken uit Wassenaar
die behalve waardevol Chinees porselein
en Delfts aardewerk, antieke meubelen en
Perzische tapijten, ook een groot aantal
schilderijen van Nederlandse meesters uit
de zeventiende en negentiende eeuw bevat
ten. De collectie omvat onder meer wer
ken van Avercamp, Jan Breughel, Jan
van Goyen, Jan van der Heijden, Hobbe-
ma, Gabriël Metsu, Frans van Mieris,
Adriaan van Ostade, Jacob en Salomon
van Ruysdael en Jan Steen. Voorts zijn er
werken van de volgende negentiende-
eeuwse artiesten: A. H. Bakker Korff, Da-
vis Bles, J. B. Jongkind, H. Reyntjes, A.
Schelfhout, J. A. B. Stroebei en W. Ver
schuur. De Amsterdamse makelaar-taxa
teur Paul Brandt zal deze collectie veilen
op 24, 25 en 26 juni
Op 17 maart zal deze makelaar in het
openbaar de nalatenschap van dr. Max.
J. Friedlander veilen, tezamen met gra
fiek en tekeningen uit de collecties H. E.
ten Cate uit Almelo en Steengracht-Schim-
melpenninck van der Oye van Duiven
voorde.
Op 7 en 8 april wordt de collectie van
mr. H. C. Dietz geveild, omvattende oude
schilderijen uit de zeventiende en achttien
de eeuw, voorts meubelen, tapijten en di
verse antiquiteiten.
De Fédération Internationale des Jeunes-
ses Musicals verzorgt elk jaar een uitwis
selingstournee voor jeugdige talentrijke
toonkunstenaars uit de landen, waar af
delingen van de genoemde organisatie ge
vormd zijn. Die uitwisseling blijft niet tot
Europa beperkt. Ook de Amerikaanse lan
den worden daarin betrokken en zo wordt
er voortdurend gewerkt aan de intensive
ring van het contact tussen de musicerende
jeugd uit twee grote continenten.
De jury van een in 1958 gehouden con
cours wees de negentienjarige pianiste Ma
ria Mercedes Luna uit Montevideo, de
hoofdstad van Uruguay, aan als de kunste
nares, die in 't seizoen 1958-1959 de „trans
continentale tournee" zou mogen maken
om voor vele plaatselijke afdelingen van
„Jeugd en muziek" in Portugal, Spanje,
Frankrijk. Luxemburg, België, de Duitse
Bondsrepubliek, Oostenrijk, Zwitserland,
Italië en ook in ons land op te treden. Ver
scheidene nationale en internationale orga
nisaties (onder andere de UNESCO) en be
drijven verleenden financiële steun en zo
hebben talrijke jeugdige en ook oudere
Nederlandse muziekminnaars deze week
kunnen kennismaken met een bijzonder
begaafde pianiste, een kunstenares, die hier
kwam getuigen van het hoge niveau, waar
op in haar geboorteland de muziek be-
Het lijkt er wel eèns
op of er in Nederland
maar twee filmers
bestaan: Bert Haan
stra en Herman van
der Horst. Zonder
dat men hen tekort
doet, moet er toch
op gewezen worden
dat deze mening een
akelig misverstand
omsluit. Wij bezitten
een keur van docu-
mentaristen, van wie
men kwalitatieve
werkstukken ziet
verschijnen, die op
een hoog internatio
naal niveau liggen.
Ik noem slechts de
namen van Charles
van der Linden, Van
Gasteren, Brusse," De
Haas.Ik zou ook graag
willen wijzen op Van
der Velde en Bro-
sens. De lijst is daar
mee niet compleet.
Ik noem de namen
zo zij mij invallen.
Het is een opsom
ming, die niet is mis
te verstaan. De docu-
mentaristen hebben
ons land zijn faam
bezorgd in de filmwereld. Bij het uitkomen
van weer een nieuwe produktie spitst de
filmjournalist zich erop om erbij te zijn.
Het is voor hem de bekroning van de
jacht. Er valt weer iets moois te ver
schalken.
Na Haanstra en Van der Horst is thans
Charles van der Linden met zijn nieuwe
film in de openbaarheid getreden, ook al
een documentaire, welke mogelijk werd
dank zij een subsidie van O. K. en W. Te
recht. Meermalen heeft Van der Linden
blijk gegeven van zijn artistiek vermogen
en vakmanschap en, naar mijn smaak, te
zeer geleefd in de schaduw dier vakbroe
ders, die de wind der publiciteit in de
zeilen hadden. Laat daarom de wind nu
maar eens waaien zo ik hem wil. Dat gaat
des te gereder, omdat Van der Linden een
bijzonder fraai filmpje van precies veer
tien minuten heeft gewijd aan de persoon
en de poppen van Harry van Tussenbroek
onder de titel „Tussenspel bij kaarslicht".
Het geeft in de korte spanne tijds van zijn
duur een beeld van de creatieve geest, die
Van Tussenbroek is. Het probeert niet de
poppenkunstenaar te overtreffen noch met
eigen vondsten te epateren en de oorsprong
der artisticiteit te verdoezelen, integendeel.
Door met de voortbrengselen van de kun
stenaar Van Tussenbroek te spelen, dwingt
het juist bewondering af voor deze bizarre
en intrigerende scheppingen, welke zich
uitnemend lenen voor zo'n spel, mits het
wordt gespeeld in de geest van de maker:
als het ware het verlengstuk van zijn ar
tistieke bedoelingen. Welnu: Van der Lin
den houdt ons een kwartier lang gevan
gen in zijn ban. Hij bedient zich van Van
Tussenbroek en „drukt hem uit" in zijn
eigen expressie, zodat hij levensgroot voor
ons staat en toch in de anonimiteit van het
creatieve proces verdwijnt. Van meet af
aan worden wij binnengeleid in een vreem
de en fantasierijke wereld van goed en
kwaad, knekeldieren en fantomen, waan
en grootheid, demonie en betovering. Wij
gaan aan de hand van Van Tussenbroek
zelf. Dan verdwijnt hij en nemen de pop
pen zijn taak over. Zij beheersen geheel
het doek. Nauwelijks nog uit hun ban, zien
wij de poppenkunstenaar, de enige, die het
mysterie begrijpt, verdwijnen en de deur
van een grandioos sprookjesslot gaat
dichtZo geeft Van der Linden met
hoofse bescheidenheid de dichterlijke
mens, die Van Tussenbroek is, de voor
rang, maar dat belet ons niet hemzelf ook
als poëet te zien, want alleen op die wijze
kan men de stof benaderen. Maar beter is
hef misschien nog de film „Tussenspel bij
kaarslicht" te prijzen om de gave compo
sitie, de compositie ook der kleuren, die
op 'n prachtige effectrijke en harmonieuze
wijze zijn gebruikt. De kleuren strelen het
oog en spelen mee: zij zijn ook in drama
tisch opzicht de verwerkelijking van het
spel, zij leven zoals heel die betoverde
wereld leeft, welke door Van Tussenbroek
en Van der Linden in beweging wordt ge-
richten. Het geheel heeft hij nog gezien en in de zomer
van 1890 kon hij het servies nog uitzoeken. Maar toen
alles gereed was, was hij reeds heengegaan.
Wat heb ik daar al kokende genoegelijke uren doorge
bracht. En hetzelfde geldt voor mijn kind en kleinkinderen.
Moeder liet boven in het chalet bij de verbouwing een
veranda voor mij inrichten, die een mooie wandbeschil-
dering had en een oude deur met klopper.
Het speeluurtje met mij moest vader natuurlijk opgeven,
maar hij liet mij, zo vaak dit maar enigszins kon, komen
om van mij te horen wat ik beneden speelde en soms was
hij daar nog geheel in.
Een der poppen in de film „Tussenspel bij kaarslicht".
zet, de een door zijn fantasie, de ander
door zijn verbeelding, zoals hij ze concre
tiseert in de reeksen filmbeelden zelf.
Tenslotte: de muziek van Tom Dissevelt
ondersteunt het filmverhaal ten volle; de
fotografie van Pim Heytman is uitermate
nauwgezet. De tekst van Jan Wiertsema
valt op door 't mooie gebruik van de taal.
Al streeft ze wel eens een zelfde kracht
van expressie na als het beeld, in gelijke
trant als het destijds het commentaar bij
Haanstra's „Rembrandt" deed. Dat be
zwaar is zo ondergeschikt, dat men het
nauwelijks mag noemen. Het zou de aan
dacht maar afleiden van de talrijke
momenten van klare filmtaal, die men te
genieten krijgt.
P. W. Franse
De Amsterdamse kunsthandelaar E. P.,
die door de politie is aangehouden in ver
band met een schilderijenzwendel in
Denemarken, zal heden voor de officier
van Justitie worden geleid. De Deense
justitie verdenkt P. ervan „oplichtings
praktijken" met oude schilderijen te heb
ben gepleegd. Omdat berechting in Dene
marken niet mogelijk is, werd het dossier
naar de Nederlandse justitie gezonden. De
officier van Justitie te Amsterdam besloot
op grond daarvan tot het instellen van een
strafvervolging tegen P.
De directeur van het museum Boymans
van Beuningen in Rotterdam, dr. J. C.
Ebbinge Wubben, heeft in de grote zaal
van het Nederlands historisch instituut
in Rome, die tot de laatste plaats gevuld
was, een uiterst belangwekkende causerie
gehouden over het Rotterdamse museum
en de grote betekenis welke deze verzame-
heeft gekregen na de recente aankoop van
de ganse Collecte van wijlen de heer Van
Beuningen. De voordracht werd toege
licht met een serie van ruim zeventig
zeer fraaie lichtbeelden. Het publiek was
opgetogen en menigeen verliet het insti
tuut met het voornemen eens een bezoek
aan Rotterdam te brengen.
De genodigden waren voor een groot
deel kunsthistorici, zodat hun belangstel
ling alleszins begrijpelijk
was. Maar ook het grote
publiek in Rome begint
zich meer en meer te in
teresseren voor de schil
derkunst ook wanneer
het niet om Italiaanse
meesters gaat. De ten
toonstelling „Michael
Sweerts en zijn tijdge
noten" heeft in Rome
nog meer bezoekers ge
trokken dan enige maan_
den geleden te Rotter
dam en van de catalogus
werden ruim tweemaal
zoveel exemplaren ver
kocht.
oefend wordt. Onder auspiciën van de af
deling Kennemerland speelde Maria Mer
cedes Luna maandagavond voor een talrijk
auditorium in het Verenigingsgebouw aan
de Schans te Beverwijk, waar voor het
begin van het concert drs. H. van Praag,
oud-hoogleraar te Montevideo, een inlei
dende beschouwing hield over de politieke,
culturele en wetenschappelijke betekenis
van Uruguay.
Bij het introduceren van de pianiste bij
de toehoorders besprak drs. Van Praag nog
de universitaire vorming, die jonge musici
bij hun opleiding genieten als belangrijke
basis voor hun verdere ontplooiing. Maria
Mercedes Luna begon haar klaviervoor
dracht met het spelen van drie sonates van
Domenico Scarlatti, welke verfijnde, gra
cieuze muziek in de pianiste een uitnemen
de vertolkster vond, die met gave techniek
en met beheerste muzikale spanning deze
kleine stukken hun ranke gestalte gaf. Een
grote afstand lag er tussen Scarlatti's mu
ziek en Beethovens Sonate opus 110, die als
tweede werk op het programma stond. Na
de broze schoonheid van de sonates van de
Italiaanse meester de diepe uitdrukkings
kracht van een zeer subjectieve klanken-
taal, dikwijls klinkend als een aangrijpende
klacht, gesublimeerd door een bevochten
berusting. Een expressieve sfeer moest hier
gebracht worden, die in wezen ver afstond
van de stralende jeugd van de pianiste. En
al werd dan de muziek van Beethoven niet
overal even diep gepeild het Allegro
molto vroeg in dit opzicht nog om een
grotere innerlijke groei het was toch
frappant hoe menig fragment sprak van
een ongewone rijpheid ten aanzien van het
aanvoelen der muziek (Adagio ma non
troppo) en van een voortreffelijk stijlbe
grip, dat van de slotfuga, met de wisseling
van expressiviteit en „abstract" musiceren,
een schone bekroning maakte. De bijzon
dere spelconcentratie van Maria Luna deed
ook de Fantasie opus 49 van Chopin tot
een fraaie eenheid groeien.
Bewuste bouw en klare, doorzichtige
tekening waren typerend voor de uitvoe
ring van de tweede Pianosonate van Paul
Hindemith, waarbij muzikale geladenheid
een waarborg werd, dat de veelvuldige
polyfonie geen inhoudsloze constructie
werd. Temperament en virtuositeit traden
aan de dag bij het vertolken van de Sonate
(1952) van de Argentijn Alberto Ginastra,
onevenwichtige, negentiende-eeuws-roman-
tisch getinte muziek, met uitzondering van
het Allegro marcato, van improvisatorische
aard en nogal oppervlakkig, ondanks alle
gewichtige suggesties. Maria Luna ver
dedigde het werk bijzonder knap. Harte
lijke, warme bijval en bloemen vielen de
pianiste, wier naam men in gedachten moet
houden, als een verdiende beloning ten
deel.
P. Zwaanswijk
Vier leden van de juridische commissie
van het Amerikaanse Huis van Afgevaar
digden zijn in ons land aangekomen om
een studie te maken van de werkzaam
heden van het Internationale Gerechtshof.
De groep Congresleden wordt geleid door
de afgevaardigde F. Chelf uit Kentucky.
Een woordvoerder van de Amerikaanse
ambassade bracht naar aanleiding van dit
bezoek in herinnering, dat president Eisen
hower in zijn laatste boodschap over de
„state of the union" heeft verklaard dat
zijn land bereid is, het internationale hof
in zijn werkzaamheden meer armslag te
geven.
Een impregneerbedrijf is begonnen met
de bestrijding van de houtworm en de bon
te knaagkever in de Grote Kerk van Dor
drecht. Dit karwei, waarvan de kosten
rond negentien mille bedragen omvat de
behandeling van zestienduizend vierkante
meter hout. Men is begonnen met de kap
van de kerk te bespuiten met chemische
stof, die zich verbindt met de in het
eeuwenoude hout voorkomende eiwitten,
die de insecten tot voedsel dienen. Vier
man hebben aan deze opdracht drie we
ken werk. Na de bekapping, waaruit reeds
de maden van de insecten op de banken in
de kerk vielen, komen de koorbanken aan
de beurt, die al in ernstige mate van de
vraatzucht van worm en kever te lijden
hebben gehad. De bonte knaagkever is
voor het grootste deel de oor-zaak van de
verwoestingen die in het hout worden aan
gericht. Men stelt nu alle pogingen in het
werk om de koorbanken, die van 1538 tot
1541 gemaakt zijn door de beeldhouwer
Jan Terwen Aertz en die met prachtig
houtsnijwerk zijn versierd, van de onder
gang te redden. De banken zijn ook in
1925 al eens behandeld. Toen bouwde men
er een gasdichte kast omheen om ze te
kunnen uitgassen. Het resultaat van deze
behandeling werd voor tien jaar gegaran
deerd. Het duurdë aanzienlijk langer voor
men de knaagkevers en de houtwormen
weer opmerkte. Ook het resultaat van de
bestrijdingswijze, die men nu toepast,
wordt voor tien jaar gegarandeerd, maar
ook nu hoopt men dat het langer zal du
ren voor het houtwerk weer wordt onder
mijnd.
Sinds 22 januari zijn er in Den Haag nog
vier gevallen van difterie aangegeven,
waarvan drie in de leeftijdsklassen van
drie tot zes jaar en een in de klasse van
zes tot tien jaar. Deze kinderen zijn in het
Juliana kinderziekenhuis opgenomen. Zij
maken het naar omstandigheden redelijk
goed.
Het totaal aantal gevallen in Den Haag
van 1 december 1958 af geregistreerd, be
draagt negentien. Drie kinderen die niet
waren ingeënt zijn overleden. Rekent
men ook de vijf gevallen van eind novem-
1958 erbij, van wie een niet ingeënt kind
overleed dan is het totaal aantal difterie-
gevallen 24, van wie vier overledenen.
Zoals bekend is, v/orden thans alle kin
deren op de Haagse kleuterscholen en la
gere scholen in de gelegenheid gesteld (na
toestemming van de ouders) een vaccinatie
tegen difterie te krijgen. Nagenoeg alle
kinderen worden hiervoor thans opge
geven.