EEUWFEEST VAN DE „FAUST"
CHARLES GOUNOD'S MEESTERWERK
mmIBS mm
Wekelijkstoegevoegd aan alle edities van
Haarlems Dagblad/Oprechte lïaarlemsche Courant
en IJ muider Courant
COM
Zeer fraai verzorgd geschenk van jarig India
Toneeluitwisseling België-
Nederland had succes
- WÊÊÊmm>
xx's'-vi'x 'V
Over enige weken om precies te zijn
op 19 maart zal het honderd jaar
geleden zijn, dat de opera „Faust" van
Charles Gounod in het Théatre Lyrique
du Boulevard du Temple te Parijs haar
eerste opvoering beleefde. Hoezeer
men ook aan het welslagen van
deze nieuwe opera van de toen
veertigjarige componist getwijfeld
had, zij werd een schot vlak in de
roos, wat na verloop van een eeuw,
waarin „Faust" een vooraanstaande
plaats in het „ijzeren repertoire"
verwierf en behield, overtuigend
bevestigd wordt. Het was niet de
eerste „Faust"-opera en het zou
ook niet de laatste zijn. Wanneer
wij ons bovendien niet strikt tot het
operagenre beperken, dan ervaren
wij een muzikale toepassing van
de „Faust" ir -oppenspel, in bailet,
in populair ïgspel, in cantate-
vorm en zuiver instrumentale con
ceptie, die een ongemeen grote
omvang gekregen heeft. Men heeft
daarbij niet gewacht tot Goethe
het onderwerp zijn wijsgerig-dra»
matische vorm en inhoud gaf, want
reeds in 1715 werd te Londen een
„Faust"-ba!let van een zekere
Galliard vertoond. Ook de eerste
ernstige opera met dit gegeven,
namelijk de „Faust" van Spohr, uit
1818, was niet naar Goethe, maar
naar de oude legende opgevat
Trouwens van Goethe's tragedie
zou verder ook meermalen
onder meer door Boïto in zijn „Mis-
tofele" en door Bresoni in diens
„Doktor Faust" afstand genomen
worden, doch overigens leverde
de Duitse dichter-filosoof door
gaans de stof vooral dan de
romaneske verhouding tussen Faust
en Margaretha voor tal van ope
raprojecten. Slechts twee daarvan:
„La damnation de Faust" van Ber-
DE „FAUST" VAN GOUNOD, op een
libretto van Jules Barbier en Michel Car
ré. die een der hoekstenen zou worden van
het repertoire der „Grande Opera" van
Parijs, is niet binnen haar luxueuze mu
ren ten doop gehouden. De directie had er
de auteurs wel toe aangezet het onder
werp te behandelen, maar toen puntje bij
paaltje kwam dorst men de montering
niet aan, omdat de geestelijke vader van
„De twee wezen" en de fabrikant van sen
satiestukken d'Ennery voor het door hem
bestuurde „Théatre de la Porte Saint-Mar
tin" een „Faust" van eigen maaksel voor
bereidde, die daar in hetzelfde seizoen
1858-1859 met grootscheepse mise en scène
gegeven zou worden. De concurrentie met
dit tweederangstheater al was het dan
op een ander plan vond de officiële
„Grande Opera" beneden haar waardig
heid. En zo is het dan gekomen, dat Gou
nod's beroemdste werk ten doop werd ge
houden in het „Théatre Lyrique" van de
volksbuurt, waar eens de beruchte gevan-
noemden en waarvan hij de glorieuze op
gang voorspelde.
BERLIOZ WIJDDE in zijn lijfblad een uit
voerig artikel aan de première van 19
maart 1859. Ik kan de verleiding niet weer
staan enkele fragmenten uit zijn geestige
en terzake kundige beschouwingen ver
taald weer te geven, maar dan niet zonder
excuus voor mijn vrije interpretatie, want
het proza van Berlioz is soms zo karak
teristiek en persoonlijk, dat het zich te
gen een letterlijke overzetting in een an
dere taal uiterst weerbarstig toont. Met
dat al was hij een vermakelijke causeur,
die in een geval als dit evenzeer het pu
bliek op de hak nam als hij zijn mening
uitte over het werk en over de uitvoering.
Na een lange inleiding over de betekenis
van de Faustlegende en haar toepassing
in het theater (over zijn eigen werk repte
hij geen woord) vertolkte de schrijver op
zijn spirituele wijze enkele flitsende ge-
*7
JUK
vorm zegt mij niets, 't is mij voldoende
als de componist mij weet te ontroeren.
En hij heeft mij werkelijk ontroerd. En
die monoloog van Margaretha aan haar
venster? Is dat dan niet prachtig? Is dat
geen ideale uitbeelding van een passie?
Waarom de grote trom en bekkens tij
dens die monoloog van Margaretha, waar
toe is dat nodig en wat kan het beteke
nen?. Daarover is op de repetities ook
al een woordje gevallen, maar niemand
is er achter gekomen.
Dat moet ik dan toch eens aan de com-
lioz (die, hoewel als cantate opge
vat, toch ook tot in onze tijd als
opera vertoond werd) en de „Faust"
van Gounod (waarvan wij het
eeuwfeest nu herdenken) zijn er in
geslaagd de gewenste populari
teit te verwerven, die ze bestand
maakten tegen de wisselende
smaak der tijden. Typisch dat het
juist twee Fransen moesten zijn, die
deze oerduitse stof met blijvend
succes verwerkten I
genis „Le Temple" stond. De componist
had zijn „Faust" voor de meer beschei
den middelen van dit „théatre de banlieu"
aangepast. Het werk miste nog de verbin
dende grot recitatieven (er werd dus in
gesproken) en ook het ballet ontbrak. Pas
tien jaar later, toen de „Faust" zijn en
tree in de „Grande Opera" zou doen, is
Gounod tot deze uitbreiding van zijn par
tituur overgegaan.
Ook de directeur van het „Théatre Ly
rique" zag, gezien de concurrentie van
d'Ennery, de montering van het nieuwe
werk met angst en vreze tegemoet. Ge
lukkig voor hem werd het melodrama van
de „Porte Saint-Martin" een mislukking,
die zonder hoop op een „retour" van het
affiche verdween. De baan was dus vrij,
doch alvorens de nieuwe opera in scène
kwam, moest er ongenadig in gesnoeid
worden ten einde te voorkomen, dat een
om halfacht begonnen vertoning pas om
één uur des nachts zou aflopen. Zoge
naamd uit vrees voor de censuur, wilde de
directeur zelfs de hele kerkscène schrap
pen, waartegen Gounod zich echter met
hand en tand verzette. Hij liet er zelfs de
bisschop Mgr. de Ségur, die een persoon
lijke vriend en een oud-klasgenoot van
hun was, bij de directie voor pleiten. Ge
lukkig werd alzo een der sterkste scènes
van het werk gered
WIJ KUNNEN het ons nauwelijks inden
ken hoe het Parijse operapubliek van 1859
in de muziek van Gounod een verrassen
de nieuwheid waarnamen, die hun niet zo
direct aansprak. Jawel, de wals uit de ker-
misscène en het soldatenkoor sloegen di
rect in en het lijkt wel of het laatstge
noemde oude nummer er met het oog op
het succes voor het grote publiek achter
af ingelast is, want Gounod haalde het uit
een oudere compositie. Maar men was
toch niet ongevoelig voor de melodische
ingevingen van de componist, die met hun
persoonlijk karakter een charmerende in
druk maakte, waaraan men zich niet ont
trekken kon. En zo zal men zich afvra
gen hoe stond het publiek dan tegenover
de „Faust"-compositie van Berlioz, die
toch veel geavanceerder was en reeds
twaalf jaar vroeger in haar eerste vorm
ten gehore was gebracht? Het antwoord
hierop kan luiden, dat deze muziek niet
voor een operapubliek bestemd was en dat
zij bovendien op succes in Frankrijk heeft
moeten wachten tot de opgang van het
werk in het buitenland de oren van Ber
lioz' landgenoten milder begon te stem
men ten opzichte van zijn meesterwerk.
Een volledige erkenning heeft de compo
nist zelfs niet meer beleefd.
Het leek mij van belang hier even op de
voorname betekenis van de „Faust"-com-
positie van Berlioz te wijzen in verband
met het feit dat Berlioz, als criticus, van
het Journal des Débats, nagenoeg de eni
ge beoordelaar van de première van
„Faust" was die klaarheid zag in één
werk, dat anderen duister en verward
dachtewisselingen van het publiek onder
de grote pauze na het derde bedrijf.
Mooi zo! werkelijk een succes.
Jawel, maar weinig amusant.
Amusant! men gaat toch niet naar
„Faust" om zich te amuseren.
Prietpraat! ga je dan naar de schouw
burg om een cursus van filosofie te vol
gen? Ik ben van mening..
kwartet in de tuin: fris, ontroerend,
zuivere hartstocht en engelachtig teder.
Toe maar, met je zuivere hai-tstocht.
Weet je anders niets? Je onschuldige en
gel van een Margaretha is een onnozele
zottin, die de vervloekingen van haar ster
vende broer Valentijn dubbel en dwars
verdient. Zij laat zich direct inpakken
door de eerste de beste onbekende, die
haar wat lieve woordjes toefluistert. En
bij de tweede ontmoeting ontvangt zij hem
reeds op haar kamer, mooi model van een
onnozeltje! Toe man, zwijg!.zo'n dom
me geit, die.Hou op, man, je over
drijft en die het ten slotte gaat ver
drinken. Je ontluistert heel de poëzie
van het ge.yal.—een kindermoordenaar,
zo iemand noem je een onschuldige zui
vere engel! mooie onschuld, bah!.:
Heb je Mefisto zien ineenkrimpen bij
het zicht der kruisen van de degens. Op
die ingenieuze vondst was Goethe zelfs
niet gekomen. Maar diezelfde Mefisto
waagt het wel de kerk binnen te treden,
waar.Nu drijf je de logica te ver
..De tuinnscène is mislukt..
Wat een heerlijk stuk dat duo in de
tuin! Het is geen duo, maar een kwar
tet. Vind je niet dat er mooie passages
zijn in het kwartet van de tuin?
Hum, ja! het klinkt allemaal fraai en
harmonisch, maar daar is dan ook alles
mee gezegd. Bovendien, het is geen kwar
tet, men zou het een alternerend dubbel
duo kunnen noemen. Zoals je wilt, de
ponist vragen. Het intrigeert mij. Het
koorgedeelte na de dood van Valentijn is
volgens mij een meesterlijke bladzijde!
Ik ben het met u eens. Maar dan vind
ik het recitatief van de stervende Valen
tijn nog sterker. Deze scène heeft een
uitdrukkingsvermogen, dat.
Al met al, het valt niet te loochenen,
het is een succes. Inderdaad. En een
groot succes. Voorzeker. Had u soms
op een mislukking gerekend? Eerlijk
gezegd, ja! Waarom? u houdt dus niet
van Gounod? Ik veracht hem. Ver
achten, wat een groot woord, waarom?
Omdat hij een lange baard draagt. Hebt
u zoiets ooit van een componist gezien?
Draagt Rossini een baard, dragen Meyer
beer, Halévy en Auber een baard? Wat
zijn dat nu weer voor Russische modegril
len!
Waarachtig, u hebt gelijk, nu dat u 't
zegt., inderdaad een componist met een
baard kan geen talent hebben en u hebt
reden om de heer Gounod te verachten.
Nochtans Felicien David en Verdi dragen
lang. -
U hebt gelijk; maar kom laten wij on
ze plaats opzoeken, de vierde akte gaat
beginnen.
Ze behoren niet tot hetzelfde artiesten
ras. En bovendien hun baard is niet zo
ook een baard. Is het nooit bij u opgeko
men om hen daarom haat toe 'te dragen?
ZIEDAAR, zo gaat Berlioz verder, een
klein staaltje-van wat er in de foyers en
corridors van onze schouwburgen bij pre
mières van enige betekenis te beluisteren
valt. En de kunstenaar die zich dagen en
Alexander Liezen Mayer maakte deze
gravure van de verschijning van Mefis-
tofeles als een zijner illustraties in een
luxe-editie van Goethes ..Faust".
nachten, weken en maanden uitgesloofd
heeft om een werk tot stand te brengen,
waarin de som van zijn kunnen en het
edelste van zijn geest zouden leven, moet
het dan maar goedvinden dat hij als het
ware door een stel paarden van hier naar
daar gerukt en gesleept wordt, geprezen
en vernietigd door dik en dun, door dezen
bespot, door genen op belachelijke wijze
bewonderd door allen verkeerd begrepen.
OOK DE EIGENLIJKE recensie van Ber
lioz is zeer breedvoerig en uiteraard met
kennis van zaken geschreven. De geduch
te criticus betoonde zich tegenover zijn
mededinger want dat was Gounod in
dit „Faüst"-geval toch buiten kijf niet
zomaar plichtmatig objectief, maar bijzon
der sympathiek en oprecht. Hij loofde on
omwonden tal van passages die achteraf
ook gebleken zijn de meer dan gewone be
tekenis van de „Faust" van Gounod te
bepalen.
Zo toonde hij zich getroffen door de gra
cieuze melodie, waarmee Margaretha
haar rol vocaal inzet' „Je ne suis demoi
selle ni bolle" en uitbundig prees hij de
„Cavatine" van Faust „Salut demeure".
Het feit dat op die aria vrij lauw gerea
geerd werd, greep hij zelfs aan om het
onbegrip van het publiek duchtig aan de
kaak te stellen. En toen later de van heel
wat minder distinctie getuigende soldaten-
mars, na overweldigend succes gebisseerd
moest worden, gaf deze reactie hem aan
leiding om op giftige wijze een parallel te
trekken met het koele onthaal van de
meesterlijke Cavatine.
Grote lof betuigde Berlioz voor de wij
ze waarop Gounod 't kwartet van de tuin-
scène behandelde. Hij sprak hier van een
charmerende halftint, een muzikale ma
neschijn die de toehoorder streelt en be
dwelmt en zijn innerlijk wezen geleidelijk
met emoties vult. En dan roemde hij de
daarbij aansluitende monoloog van Mar
garetha als het „chef d'oeuvre" van de
partituur. De kerkscène wekte ook zijn
bewondering en de sterfscène van Valen
tijn noemde hij grandioos, ook al wegéns
bepaalde orchestrale effecten, die hem
bijzonder zullen geïnteresseerd hebben.
De inleiding van de laatste akte vond hij
te lang. Het is geen manier van doen,
schreef hij, dat de componist om te kwart
voor middernacht, wanneer er nog zoveel
akeligs te vertonen valt, zich gaat amu
seren met solo's voor klarinet te laten spe
len. Maar tenslotte toonde Berlioz zich
over het. werk als geheel uiterst voldaan.
Zijn laatste zin luidde: „Faust" is onge
twijfeld het succes van morgen.
TOEN IN 1869 de „Faust" in uitgebreide
vorm op het repertoire van de Grote Ope
ra kwam, was de reputatie van het werk
en zulks niet alleen in Parijs reeds
bevestigd. Doch van toen pas dateert de
enorme opgang van het werk en zijn ver
breiding over heel de wereld, overal waar
maar aan operakunst gedaan werd. Laat
de mysterieuze romantiek van het gege
ven recht hebben op een aanmerkelijk
deel van dit succes, hoewel dit niet van
overwegend belang blijkt te zijn geweest
betreffende andere „FausF'-opera's, toch
geloof ik, dat wij het gelukkige lange le
ven van Gounods meesterwerk kunnen
zien als een triomf der expressieve melo
die.
In de anticerebrale, niet gemaakte maar
geboren klanklijneri van zijn lyriek, school
zijn essentiële kracht. Men kan dan ook
gepast aan de componist van „Faust" den
ken, bij het overwegen van het volgende
aforisme van Adolphe Boschot: „Om mu
ziek te maken is er in de eerste plaats
melodie nodig, evengoed als men zich
eerst een haas moet aanschaffen wanneer
men hazepeper wil maken."
De kerkscène uit „Faust" in de Grote
Opera te Parijs naar een ontwerp van
M. Cambon.
EEN BOEK in zuiver witte omslag, met
als titel „Dag dor Republiek" in zwarte
letters. In de linkerbovenhoek een klein
gouden embleem, het Ashoka-kapiteel uit
Sarnath, derde eeuw voor Christus, met
drie leeuwen, de symbolen van macht,
moed en vertrouwen alsmede het boed
dhistische wiel der gerechtigheid. Onder
aan staat in Sanskrit het motto, dat ver
taald luidt: Alleen waarheid overwint. Het
is het nationale wapen van India.
Op 26 januari 1950 werd India officieel
een republiek met een eigen grondwet.
Naast het centrale gezag in New Delhi
staan regeringen voor de veertien staten,
die met elkaar de republiek India vormen.
Op de datum van de herdenking is India's
gift aan Nederlandse vrienden en relaties
deze prachtige publikatie, met een klein
voorwoord van Nehru en een persoonlijke
oprechte inleiding van de ambassadeur in
Den Haag, John A. Thivy geweest. India
wordt bij de jonge naties gerekend, maar
geen enkele Indiër zal dit volkomen ern
stig kunnen beamen. Zijn glimlach, die
weet van de enorme problemen, waar
voor de jonge republiek gesteld wordt,
maar die tegelijk weet van de lange weg
van vijf duizend jaar, die zijn land heeft
afgelegd. Want India's beschaving is één
van de oudste der wereld, een cultuur
van eeuwen, die in tegenstelling tot ande
re oude beschavingen nooit ten onder is
gegaan.
Iets van deze hoge cultuur komt tot
uiting in dit mooie boek, dat in verschil
lende hoofdstukken, alle verlucht met
prachtige foto's, sommige met overzich
ten en tabellen, een indruk geeft van wat
de republiek India is en doet. Geheel voor
in is in fijne gouden letters een fascimile
afgedrukt van de preambule van India's
eerste grondwet, die alle mannen en vrou
wen, zonder onderscheid van religie, ras,
kaste of geslacht, garandeert: vrijheid
van geweten, van godsdienst, van woord
en geschrift. Hierna volgt een overzicht
van land en volk, met foto's van de hoog
ste sneeuwtoppen ter wereld, de Hima
laya, in het nooxden van India, alsmede
van de tropische zuidkust, waar de Indi
sche Oceaan rotsen, palmen en tempels
omspoelt. Er zijn artikelen over de ge
schiedenis, die boeiend is en fascinerend
van het schemerige begin tot nu toe, over
streekontwikkeling en over dorpsprojec
ten, die het land uit zijn economische en
industriële achterstand zullen opheffen.
Er zijn hoofdstukken over kunst en cul
tuur met kleurenfoto's, over de religie,
over opvoeding en sociale diensten. Men
Het boek geeft een indruk van de vreed
zame revolutie, die zich in het grote land
voltrekt, de evolutie naar een democrati
sche welvaartsstaat, waarin de vicieuze
cirkel van armoede, ziekte en onwetend
heid doorbroken zal zijn. Drie mannen aan
de top leiden hun driehonderdtachtig mil
joen landgenoten met vaste hand door de
zee van problemen, die om oplossing vra
gen. Men ziet ze bijeen op een foto: pre
mier Nehi-u, president Prasad en vice-
president prof. Radhakrishnan.
Maria Scliwcler-'oan Gogh
Gedurende het afgelopen weekeinde
heeft het comité amateurtoneel Neder
lands taalgebied „België-Nederland"
waaraan van Nederlandse zijde zijn aan
gesloten de Nederlandse Amateur Toneel
unie en het Werkverband Katholiek Ama
teurtoneel in Hasselt (België) vergaderd.
Het comité heeft met voldoening vastge
steld dat de in 1958 gehouden uitwisselin
gen tussen Belgische en Nederlandse to
neelverenigingen een groot succes hebben
gehad.
Besloten werd onder meer om naar aan
leiding van deze toneeluitwisseling een
brochux-e uit te geven, waarin beoordelin
gen van de gegeven voorstelling van de
hand van de Nederlandse toneelcriticus
David Koning zullen worden opgenomen.
Een tweede besluit was om in de loop van
1959 weer een aantal toneeluitwisselingen
onder auspiciën van de gemengde tech
nische commissie ter uitvoering van het
Nederlands-Belgisch cultureel akkoord te
houden. Tenslotte werd besloten om te on
derzoeken >p welke wijze in de toekomst
een duurzame samenwerking tussen de
toneelbibliotheken der verscheidene to
neelverbonden in België en Nederland
kan worden verkregen. Tijdens de verga
dering werd het comité door het bestuur
van de Belgische provincie Limbui'g een
officiële ontvangst aangeboden.
l