ONTHAAL VAN PAUSELIJK CONCILIEPLAN
OVER HET ALGEMEEN GUNSTIG
De Nederlandse welvaart
Gelijke aandacht voor de apostelen
Petrus en Paulus veelzeggend
EN DE WERKENDE VROUW
OECUMENISCH IN WELKE ZIN
door prof. dr. J. N. Bakhuizen van den Brink
OP 25 JANUARI J.L. HEEFT Paus Joannes XXIII de wens om een oecu
menisch concilie tot stand te brengen uitgesproken. Wij moeten dit
wel onderscheiden van de grote bijeenkomsten van de niet-rooms
katholieke oecumenische beweging, waarvan Genève het centrum is
en waarop wij nog terug zullen komen. „Oecumenisch" betekent „we
reldomvattend" en is van ouds de kwalificatie van de grote kerkver
gaderingen, vóór 1054, van die der ongescheiden kerk in Oost en
West en daarna ook toegepast op bepaalde synoden in het Westen
alleen, behorende tot de rooms-katholieke kerk. Het voorlaatste was
dat te Trente in verschillende perioden tussen 1545 en 1563, dus na en
grotendeels naar aanleiding van de hervorming gehouden en het
laatste het Vaticaanse, in de Sint Pieter te Rome gehouden, waar het
dogma van 's Pausen onfeilbaarheid is vastgesteld, 18691870.
De aankondiging omvatte, voor zover ons thans bekend is, voorname
lijk drie punten: de pastorale zorg van de Paus als bisschop van Rome
voor kerk en christendom deze wereldstad, een onderwerp dus meer
speciaal voor een diocesane synode. In de tweede plaats de herzie
ning van het kerkelijk wetboek, dus een zuiver rooms-katholieke aan
gelegenheid. En in de derde plaats, doch als tweede punt genoemd,
de zorg voor de zuiverheid en de standvastigheid der leer en voor
de eenheid der christenheid. Dit is het eigenlijke oecumenische punt
in een méér dan alleen de rooms-katholieke kerk aangaande zin.
De aankondiging had plaats na de ker
kelijke viering van de dag der bekering
van de apostel Paulus, in de naar hem ge
noemde kerk „St. Paulus buiten-de-mu
ren" (van Rome), waar zijn graf is. Bij
deze gelegenheid heeft de Paus de mening
verworpen, dat men onderscheid zou mo
gen maken tussen het gezag van Paulus
en dat van Petrus. Integendeel, hun leer
is één stralend geheel. De Paus schijnt
hierbij aah de oosters-orthodoxe kerken
gedacht te hebben, die zich voor haar
ouderdom gaarne op Paulus beroepen. Aan
de hervorming, wier beroep op de gena
de- en rechtvaardigingsleer van Paulus
(de brieven aan de Galaten en aan de Ro
meinen) nog sterker is, schijnt niet zozeer
gedacht te zijn. Ter voorbereiding van
een concilie, waar mogelijk ook niet-
rooms-katholieken aanwezig zouden kun
nen zijn, zijn de plaats en het gehele ka
der van de aankondiging wellicht van be
paalde betekenis. In 1647 is er onder Paus
Innocentius een decreet van het heilig of
ficie verschenen, waarin uitdrukkelijk ver
klaard werd, dat de zegswijze: „St. Pe
trus en St. Paulus zijn de twee vorsten
der kerk, die één geheel vormen", of iets,
dat daarop lijkt, waardoor „een zekere ge
lijkwaardigheid tussen Petrus en Paulus"
wordt vastgesteld, een ketterij is.
Deze uitspraak werd gedaan naar aanlei
ding vooral van een zin uit een boek van
Antoine Arnauld, een van de grote Fran
se Augustianen en Jansenisten, waarte
gen de kerk destijds ten zeerste in verzet
was. Arnauld had gezegd, dat Petrus en
Paulus beiden in hun leven boete hadden
gedaan, zodat men in deze twee hoofden
der kerk, „die één zijn", het beste voor
beeld van berouw mag zien.
Nu gaat het natuurlijk niet aan om een
dergelijk decreet uit zijn historisch ver
band te halen en er een al te groot ge
wicht voor alle verdere tijden aan toe te
kennen. Maar het is een kerkelijke uit
spraak. Ze is nimmer herroepen. Ze geeft
uitdrukking aan een voorstelling, die de
rooms-katholieke kerk ongetwijfeld dier
baar is, niet in deze zin, dat het haar aan
eerbied voor Paulus zou ontbreken, maar
wel, dat voor haar Petrus het primaat,
de voorrang, heeft en dat de Paus „vice
Petri", dit is op de plaats, in naam en
door de kracht van Petrus de kerk regeert.
Weliswaar bidt zij in de liturgie van 25
januari: „O God, die de gehele wereld
door de prediking van de heilige apostel
Paulus hebt onderwezen...", maar deze
gebedsweek begint met de herdenking
van Petrus' stoel te Rome en Petrus
noemde zij op het Vaticaanse concilie de
vorst aller herders, en in hém heeft de
grote Herder der schapen, Christus,
de kerk gesticht. De uitspraak van paus
Joannes zou hiernaast nu als een zekere
nuancering, waardoor het niemand te
moeilijk wordt gemaakt, beschouwd kun
nen worden.
Een diocesane synode is een synode van
het diocees of bisdom. Op zulk een syno
de kunnen dus de zaken, die het bisdom
en de stad Rome zelf betreffen, behandeld
worden. Het kerkrecht is gecodificeerd in
de omvangrijke codex voor het kerkelijk
recht, vroeger canon geheten, zodat men
van canoniek recht spreekt. De tegenwoor
dig in gebruik zijnde codex is op Pinkste
ren 1917 door Paus Benedictus XIV uitge
vaardigd, nadat er lange jaren aan ge
werkt was. Hij is namelijk een vereen
voudiging en aanpassing van de eeuwen
lang gegroeide rechtsverzamelingen dei-
kerk wat niet meer leefde, is vervallen.
Er had dus een sanering plaats. Dat is
den gemeenschappen om te zoeken naar
de eenheid, die door zovele zielen op aar
de heden ten dage zo innig verlangd wordt."
Daarbij is volgens insiders niet slechts te
denken aan de oosterse orthodoxie, maar
ook aan anglicanen, protestanten, oud
katholieken en misschien nog anderen.
Dat deze dingen de Paus persoonlijk zeer
aan het hart liggen, schijnt wel duidelijk
te zijn.
Op zich zelf is dit echter met de naam
„oecumenisch" niet gegeven. De rooms-
katholieke kerk erkent geen enkele ande
re kerk als gelijkwaardig met zich zelf.
Zij is over de gehele wereld verbreid.
Brengt zij nu een concilie, dit is een al
gemene vergadering of synode, waarop
haar bisschoppen enzovoort samenkomen,
bijeen, dan is daar dus de gehele wereld
vertegenwoordigd en is de naam oecume
nisch op zijn plaats. Het kerkrecht zegt
daarvan, dat slechts de Romeinse ponti
fex, de Paus, het bijeen kan roepen. Met
stemrecht worden daartoe uitgenodigd de
kardinalen, patriarchen, primaten, aarts
bisschoppen, bisschoppen, titulaire abten
en prelaten, abten van de orden en even
tueel titulaire bisschoppen, ook theologen
als deskundigen, maar deze met raadge
vende stem, want de beslissingen worden
slechts door de leden der hiërarchie ge
nomen. Zijn het echter ooit beslissingen?
Het kerkrecht bepaalt namelijk dat de
Paus of zijn gedelegeerde het concilie pre
sideert, de agenda vaststelt en dat de
besluiten van het concilie slechts van
kracht zijn, indien zij door de Paus zijn
bevestigd en uitgevaardigd. Het oecume
nisch concilie, zo wordt er voorts ener
zijds bepaald, heeft de hoogste macht in
de kerk, maar, zo volgt daarop, er is van
een uitspraak van de Paus geen beroep
pp het.qoncili.q.. Duidelijk is dus, dat niet
het concilie", zoals gedurende een periode
in de 15de eeuw het geval is geweest, de
eigenlijke macht in de kerk heeft, maar
de Paus alleen. Bovendien is duidelijk, dat
zulk een concilie op zich zelf geen oecu
menische betekenis in de nieuwe zin, die
dat woord door de oecumenische beweging
heeft verkregen, behoeft te hebben. Is
echter de Paus van plan om niet-rooms-
katholiekèn tot het bijwonen van het con
cilie natuurlijk niet als stemhebbende
leden, maar op enigerlei wijze als waar
nemers en gespreksgenoten over bepaal
de onderwerpen uit te nodigen, dan kan
dit concilie een oecumenische betekenis
in een nog nieuwere zin verkrijgen!
Toen de wereldraad van (niet-rooms-katho-
lieke kerken) eindelijk, na jaren van voor
bereiding, in 1948 te Amsterdam gesticht
OP ONS VERZOEK schreef de be
kende theoloog prof. dr. J. N. Bak
huizen van den Brink deze beschou
wing over de pauselijke wens tot het
houden van een oecumenisch concilie.
Dr. Bakhuizen van den Brink is sinds
1934 hoogleraar in de kerk- en dog-
men geschiedenis aan de rijksuniver
siteit te Leiden en heeft zich vooral
toegelegd op studie van de vroeg
christelijke cultuur. Zo schreef hij zijn
dissertatie reeds over de oud-christe
lijke monumenten van Efeze en er
verscheen onder meer ook een werk
van hem over de Romeinse catacom
ben en haar fresco's. Zijn grote be
langstelling en kennis van de bouw
kunst heeft onder meer geleid tot zijn
voorzitterschap van de Architecten-
raad B.N.A. en tot de verschijning van
een boek over protestantse kerkbouw
in 1946. Zeer belangrijk was zijn ar
beid met prof. dr. J. Lindeboom aan
het driedelige Handboek der Kerkge
schiedenis, dat in 1946 voltooid werd.
Hij is redacteur van het Nederlands
Archief voor Kerkgeschiedenis van de
Hervormde Raad voor Kerk en Ere
dienstlid van de Raad voor het Zui
ver Wetenschappelijk Onderzoek (Z.
W. O.). Hem is in 1955 een eredocto
raat verleend, van de Universiteit van
St. Andrews in Schotland.
Paus Joannes
werd, verscheen er een monitum, aanma
ning, van het heilig officie, waarin aan
canon 1325 werd herinnerd, waar het
kerkrecht zegt, dat zonder toestemming
van de apostolische stoel geen katholieken
deel mogen nemen aan disputen of gesprek
ken, met name openbare, met niet-katho-
lieken. Die toestemmirtg is dan ook niet
gegeven. Prof. W. H. van de Pol te Nij
megen schreef in datzelfde jaar in zijn
boek „het christelijk dilemma, katholie
ke kerk reformatie", dat de eenheid dei-
christenheid .een kerkelijk probleem bij
uitstek Is en niet op een speculatieve ma
nier opgelost kan worden, maar alleen in
concreto en kerkelijk. De katholiek nu
gelooft in de kerk, omdat zij het lichaam
van Christus is. Dit geloven richt zich op
het zichtbare, niet op een onzichtbaar iets,
een dialectisch-critisch beginsel hoe
waardevol ook, anders valt men slechts
terug in dwalingen, die de katholieke kerk
fundamenteel heeft moeten veroordelen.
Zij wacht er dan nu ook nog altijd op, dat
de andere christenen hun ongemotiveer
de aanklachten intrekken, hun vooroorde
len laten varen en tot de openlijke erken
tenis komen, dat de katholieke kerk geen
groter respect tegenover de ernstige be
doelingen van de oecumenische beweging
aan de dag had kunnen leggen en haar
geen groter dienst had kunnen bewijzen,
dan door de onwrikbare, beginselvaste
afwijzende houding, die zij van het eer
ste moment (Mortalium Animos, en der
gelijke) heeft aangenomen. „De katholie
ke kerk is zelfs de oplossing van heel de
oecumenische problematiek".
Deze duidelijke taal geeft enigszins aan,
van welke kwaliteit de moeilijkheden zijn,
die overwonnen moeten worden, willen
niet-katholieken uitgenodigd worden door
Rome om met haar te vergaderen en aan
zulk een uitnodiging gevolg kunnen ge
ven. Prof. Alevizatos, hoogleraar in de
kerkgeschiedenis te Athene, heeft ver
klaard, dat een werkelijk oecumenisch
concilie, waar de verschillende kerken ge
lijkwaardig naast elkander bijeen zouden
zijn als vertegenwoordigsters van de ge
hele christenheid ter wereld, vrijwel on
mogelijk is wegens het fundamenteel ver
schil in opvatting van oost en west ter
zake van de rechtsmacht van zulk een con
cilie, bedoeld is de macht van de Paus bó
ven die van het concilie, en ter zake van
bepaalde dogma's, zoals dat van de on
feilbaarheid van de Paus en de beide Ma
ria-dogma's, de Onbevlekte Ontvangenis
en de Ten Hemelopneming. Prof. Aleviza
tos ziet daarom meer heil in een modus
van vreedzame samenleving dan in een
direct op hereniging gerichte opzet.
Het lijkt intussen wel zeer de vraag, of
de Paus op dit laatste af zal koersen. De
geschiedenis heeft in vervlogen eeuwen
waarschuwende lessen inzake een al te ge
nuanceerde directheid geleerd. De secre
taris-generaal van de Wereldraad van ker
ken te Genève, onze landgenoot dr. W. A.
Visser 't Hooft, en het executieve comité
van die raad hebben hunnerzijds ver
klaard, dat het aanvaarden van een uit
nodiging van de kant van Rome af zal
hangen van de vorm waarin, en de basis
waarop, die uitnodiging zal worden ge
daan. Dit hebben ook anglicanen en de or
thodoxe patriarch van Antiochië en ande
ren ongeveer evenzo gezegd. Men mag
wel denken, dat de voorlopige aankondi
ging van het concilie er mede toe moet
dienen om de opinie te peilen, die ten deze
in de verschillende kerken en kerkgroe-
peringen in de wereld bestaat. Dat deze
opinie in het algemeen gunstig is, zoals
dezer dagen ook nog uit uitlatingen van
oud-katholieke zijde gebleken is, mag men
zeker aannemen. Maar dat het bijzonder
problematisch is, hoe de vorm te vinden,
waardoor de goede bedoelingen ook inder
daad gerealiseerd zouden kunnen worden,
met ontzien van het eigen roomse stand
punt en de niet-roomse standpunten, zal
men evengoed moeten aannemen. De per
soon van de Paus heeft ongetwijfeld haar
grote betekenis, maar geen Paus kan het
kerkelijk stelsel veranderen. De kunst zal
zijn, daar in de noodzakelijke ruimte te
vinden voor hetgeen thans beoogd wordt.
Wij herinneren er aan, dat de aankondi
ging geschied is juist na de zogenaamde
gebedsweek voor de eenheid, die in en ook
buiten de rooms-katholieke kerk pleegt te
worden gevierd. De mis, vroeger „ter op
heffing van het schisma" geheten, noemt
men thans bij voorkeur „votiefmis voor
de eenheid". In de litanie wordt gebeden:
„Voor de hoogmoedige en aanmatigende
houding tegenover onze medebroeders in
Christus aangenomen schenk ons ver
giffenis, Heer. Voor het tekort aan begrip
jegens hen betoond schenk ons vergif
fenis, Heer. Opdat er slechts één kudde
en één Herder mogen zijn, O God, breng
de verdeelde christenen tezamen". Het
lijdt wel geen twijfel of christenen van al
le kerken en niet-christenen zien met
spanning uit naar de verdere ontwikkeling.
ioS. St- Petrus als Paus, houtsneden. Augsburg, 1480.
Sint Paulus
nu nog niet zo lang geleden, ruim een
halve eeuw, een korte periode in het leven
der kerk. Toch is er reeds weder behoefte
aan een nieuwe bewerking, wellicht ook
met het oog op de gebieden in het Oosten,
die geünieerd zijn met Rome en een min
of meer eigen recht hebben, dat ook ge-
codifieerd staat te worden. Voor het ne
men van een besluit daartoe waarop
nog veel studie zal moeten volgen is
een concilie de plaats, ofschoon, als het
er op aankomt, de Paus wel de macht zou
hebben zulks zelf te besluiten. Pius X heeft
dit in 1904 in tegenwoordigheid van de
kardinalen gedaan. Thans zal het een con
cilie-punt worden.
NADERE BERICHTEN betreffende het
kernpunt, waardoor het concilie een wer
kelijk oecumenisch karakter zou kunnen
verkrijgen, melden, dat de volgende,
hoogst belangrijke, zaken beoogd schijnen
te worden: de bestrijding van dwaallerin
gen, de bestrijding in het bijzonder van
het moderne materialisme, dat zo gevaar
lijk is voor de geestelijke roeping van de
mens, de innerlijke versterking van de
kerk, die in verscheidene gebieden, zoals
met name in China, met verscheuring
wordt bedreigd, de zielzorg en evangeli
satie in het algemeen, de nadere definië
ring van het bisschoppelijk ambt als een
wezenskenmerk van de kerk. Namen van
personen of ideologieën zijn in verband
met de bedoelde dwaalleringen opzette
lijk niet genoemd.
Wat wij zoëven een werkelijk oecume
nisch karakter noemden, zou kunnen
voortvloeien uit de indruk, die bij de aan
kondiging gewekt is, dat ook een uitnodi
ging gericht zal worden „aan de geschei
NAARMATE de wereld
kleiner wordt door de mo
derne middelen van ver
keer en communicatie, ne
men de contacten toe. Dit
heeft goede en minder
goede kanten. Zo heeft
kennelijk de wedstrijd om
welvaart en bezit, met als
algemeen advies: zorg dat
je gelijk blijft, die zich
oorspronkelijk meer in de
buren- en vriendenkring
voltrok, zich uitgebreid op
het internationale vlak.
De Sovjet-inhaalactie ten
opzichte van de Verenig
de Staten heeft sterk in
de hand gewerkt dat men
zich met zijn buren gaat
vergelijken. Nu zit daar
uit wetenschappelijk oog
punt niets verkeerds in.
Men zoekt naar maatsta
ven en vindt die aldus op
verantwoorde wijze. Een
andere vraag is of men de
maatstaven altijd wel met
de nodige nauwkeurig
heid vaststelt. Erger,
maar niet te voorkomen,
is dat deze cijfers tegen
woordig in handen komen
van leken, die er verkeer
de conclusies aan verbin
den, mede, omdat er heel
vaak bij dit soort gege
vens geen of onvoldoende
advies wordt gegeven.
DE Organisatie voor Europese Economi
sche Samenwerking (O.E.E.S.) heeft nu on
langs een welvaartsvergelijking getroffen
tussen de aangesloten Westeuropese landen
waarin Nederland nogal pover voor den
dag kwam. Het stond in de nabijheid van
arme en ten dele nog onderontwikkelde
landen als Ierland, Italië en Turkije vrij
onderaan de lijst. West-Duitsland, de Scan_
dinavische landen. Frankrijk en Engeland
toonden een aanmerkelijk hoger bruto na
tionaal produkt per hoofd van de bevol
king. Een dergelijk cijfer stelt men vast
door alle goederen en diensten, die een
geheel volk gedurende een jaar produceert,
bij elkaar op te tellen daarvoor moet
men dan natuurlijk de geldswaarde nemen
en de zo verkregen uitkomst te delen
door het totaal aantal inwoners van het
betreffende land. Volgens de O.E.E.S.-
statistiek had iedere Nederlander in 1956
gemiddeld 2950 aan bruto nationaal pro
dukt voortgebracht, de Belg 4230 en de
Duitser (buiten West-Berlijn) 3470. Ne
derland zou dus bij zijn naaste buren een
flink stuk achterop zijn en dat is iets waar
velen zich ongerust over maken.
Voor al te grote zorgen is echter geen
reden. Want in de eerste plaats zijn de
cijfers van de O.E.E.S. berekend naar de
officiële wisselkoersen, die echter de koop
kracht van de valuta's niet nauwkeurig
weergeven. In 1956 kreeg men voor een
Nederlandse gulden ongeveer negentig
Franse francs. Maar men kon met die
francs veel minder doen dan met de gulden
hier te lande. Het verschil in bruto natio
naal produkt tussen de landen blijkt dus
veel groter in geld dan in goederen te zijn.
Rekent men de cijfers van de O.E.E.S. nu
om naar de koopkracht van het geld, dan
komt Nederland er al heel wat beter voor
te staan. België heeft dan 3190 en West-
Duitsland 3240 per hoofd. De verschillen
met: Nederland worden dan al een stuk
minder groot, hetgeen ook door de ervaring
bevestigd wordt, want buitenlanders, die
ons land bezoeken, vinden het hier meestal
wel goedkoper als thuis, maar ze hebben
toch bepaald niet de indruk in een arm,
achtergebleven gebied te zijn beland.
Toch staat Nederland, ondanks deze
koopkrachtcorrectie, nog lang niet vooraan
in de rij. Ook hiervoor zijn duidelijke oor
zaken aan te geven en die liggen niet in
een grotere luiheid of een gebrek aan ef
ficiency. Dit kunnen we constateren door
het bruto nationaal produkt te delen, niet
door de gehele bevolking, maar door de
beroepsbevolking. Die omvat dus grofweg
alle Nederlanders tussen vijftien en vieren,
zestig jaar. Het aantal mensen, dat in
Nederland werkelijk in het arbeidsproces
wordt ingeschakeld, is in vergelijking met
de totale bevolking kleiner dan in de om
ringende landen. Dit ligt ook voor de hand,
want het geboortecijfer is in ons land hoog,
het sterftecijfer zeer laag. Verhoudings
gewijs zijn er hier veel meer kinderen en
ouden van dagen, waarvoor gezorgd moet
worden. Het produktieve bevolkingsdeel
krijgt dus evenredig minder van de natio
nale koek, die het zelf bakt. Daar komt
nog bij, dat de Nederlandse gehuwde vrou
wen in vergelijking met hun buitenlandse
zusters weinig betaalde arbeid verrichten.
In Nederland nemen slechts twintig per
honderd van alle (dus niet alleen van de
gehuwde) vrouwen aan het produktieproces
deel, tegen vijftig percent in West-Duits
land bij voorbeeld. Er moge op worden
gewezen, dat het hier gaat om een andere
opvatting van wat welvaart is. Voor de
Duitsers is dat kennelijk een hoger in
komen, voor de Nederlanders ligt het ac
cent meer op de plaats van de vrouw in
het gezin en het huishouden, waar zij
weliswaar onbetaalde arbeid verricht.
Houdt men rekening met deze relatief klei
ne beroepsbevolking, dan kan ons bruto
nationaal produkt zeker een vergelijking
met het buitenland doorstaan, maar dit
neemt toch niet weg, dat het gemiddelde
per hoofd kleiner is dan in de andere lan
den. Er zijn hiervoor nog andere redenen
op te geven: Nederland is arm aan grond
stoffen, met in verhouding tot de bevolking
een kleine oppervlakte, die dan nog voor
een belangrijk deel door dijken enzovoorts
tegen het water beschermd moet worden.
DE BEVOLKINGSSTRUCTUUR moet
toch wel als de belangrijkste oorzaak voor
de achterstand worden aangemerkt. In de
toeneming wordt door velen een gevaar
voor verpaupering gezien, maar dat behoeft
zeker niet zo te zijn. Colin Clark, de be
kende Amerikaanse econoom, wees onlangs
in een opmerkelijk artikel op het verband
tussen een groeiende bevolking en een
verhoging van de produktiviteit. Als voor
beeld haalde hij Amerika en Europa in de
negentiende en twintigste eeuw aan. Een
grotere bevolking stelt in staat tot betere
arbeidsverdeling en geeft een ruimere
markt voor de afzet van produkten. Dit
kan vooral van betekenis zijn als de Euro-
markt een werkelijk vrij economisch ge
bied is. Een toenemende bevolking vraagt
echter anderzijds offers van de produk-
tieven, daar zij minder moeten consumeren
om de besparingen, die nodig zijn voor de
creatie van grotere toekomstige werkge
legenheid in de industrie, op te brengen.
Gaat alles goed, dan is er echter alle kans,
dat de huidige opofferingen straks ruim
schoots zullen worden goedgemaakt.
Er zijn naar onze mening zeker nog me
thoden om het tegenwoordige bruto natio
nale produkt op te voeren. Ten eerste zou
men de pensioengerechtigde leeftijd voor
hen die dat wensen met enige jaren kunnen
verhogen, zodat zij langer bij het produk
tieproces ingeschakeld bleven en tevens
geen pensioen „kostten". Ten tweede zou
men de gehuwde vrouwen van laten wij
zeggen ongeveer vijfenveertig jaar, die
meestal volwassen of bijna volwassen kin
deren hebben, er misschien toe kunnen
brengen hun oude functie weer op te ne
men of scholingscursussen voor een nieuw
beroep te volgen. Zij zouden dan nog jaren
produktief werkzaam kunnen zijn en er
materieel zowel als geestelijk wel bij varen
want menige vrouw voelt zich overbodig
in maatschappelijk opzicht, als de kinderen
het ouderlijk huis verlaten hebben.
W. Langeveld
1