Zal de Parijse clochard eindelijk uit
het stadsbeeld verdwijnen?
ma
De twee
paradijzen
KEIZER KRUPP IS ALWEER DRIE MILJARD WAARD
Burgemeester Vigier
tegen asociale
attractie gekant
ZATERDAG 11 APRIL 1959
Elfbij
PAGINA TWEE
Medicijn van Kroesjtsjev
lm portefeuille
jjlAjtUjJj-iiil'AJ 1 - ,u._ .L
(Van onze correspondent in Parijs)
OM er nu maar geen overbodige doekjes (van humanistisch
weefsel) om te winden: een vreemdeling, een toerist wil in Parijs
toch óók wel graag de clochards hebben gezien. Wat is een
clochard? Enkele jaren geleden heeft een geleerd hoofd niet
minder dan achtenzestig verschillende typen onder die Parijse
zwervers menen te kunnen onderscheiden, maar zover als die
beroepssocioloog behoeven wij hier natuurlijk niet te gaan.
Enkele details dient men niettemin in het oog te houden. Een
clochard is geen bedelaar, nog minder een dief en in het geheel
geen beroepsmisdadiger. Hij is de zigeuner, de nomade, die leeft
of vegeteert aan de Parijse zelfkant. Waar hij vandaan komt?
Volgens de heer Vexliard, eminent deskundige in deze materie,
is de clochard zelden Parijzenaar van origine. Meestal komt
hij uit de provincie en koesterde hij indertijd de hoop in de gro
te stad een nieuw leven vol successen te beginnen. Een hoop, die
langere of kortere tijd tegen de werkelijkheid bestand zou blij
ken, maar die hij nu wel geheel heeft opgegeven. En voor die
teleurstellingen heeft hij troost gezocht (en gevonden) in de al
cohol, of beter de pinard, de grove rode wijn die het gehemelte
streelt als een kaasrasp. De clochard is dus, anders gezegd, een
gedeklasseerde provinciaal, die nog aan de drank is geraakt.
HIJ HEEFT aan die alcohol zelfs zoveel tolgeld betaald, dat
hij nu van iedere menselijkheid of tenminste van alle uiterlijke
tekenen van een minimale maatschappelijke waardigheid af
stand heeft gedaan. Hij is afgedaald tot een dierlijke staat. Zijn
ogen lijken in pure alcohol te drijven: een baard, die hem wel
eens aan een soort vervuilde Mozes doet denken, handen waar
aan al in geen jaren meer een mespuntje zeep werd. vermorst,
voetbekleding die moeilijk meer als schoeisel herkenbaar is en
die met stukken touw blijven hangen. Met een Baskisch petje of
ook wel eens een deukhoed, die uit de diluviaanse tijden stamt.,
wordt dag en nacht, bij zon en ontij, het hoofd afgedekt. Uit
de zakken van een winterjas of een colbertje, waar elke snit
en kleur allang af is, worden enige persoonlijke bezittingen naar
het daglicht geperst, vodden, stukken krant, een koord, een
wijnfles. Zo is, ten naastebij, het portret van die clochard.
PITTORESK is hij dus zeker wel, maar het is de schilder
achtigheid die ook de Parijse krotwoningen de „taudis"
kenmerkt. Die schilderachtigheid moet
men vooral niet op haar sociale verdien
sten toetsen. Buitenlandse bezoekers
mogen zich bij de aanblik van zo'n clo
chard, die zich op een bank als een
kater in de zon zit te koesteren of die
's avonds in de zomer onder een brug
van de Seine en 's winters boven een
rooster van de métro ligt uitgestrekt,
dan al aangenaam-griezelig gekieteld
voelen, de Parijse stadsautoriteiten be
kijken deze toeristische attractie toch
met even andere ogen. De vroegere bur
gemeester Frédéric Pont heeft onlangs
niet ten onrechte opgemerkt: de graad
van beschaving en van moraliteit van
een volk wordt door het gedrag en het
voorkomen van al zijn leden uitgedrukt.
En het is eveneens waar, dat Parijs de
enige stad in het beschaafde westen is
die nog chochards als sociaal verschijn
sel kent. Van dit privilege zou ook Vi-
gier, de tegenwoordige burgervader van
Parijs, zonder leed afstand willen doen.
Maar de clochard stelt óók nog een
juridisch probleem aan de orde. Hij
wordt door de wet momenteel nog al
tijd niet gekend, een lacune waarover-
de clochard zelf trouwens helemaal niet
rouwig is. Vagabandage is ook in Frank
rijk wettelijk niet geoorloofd. Maar
daaraan maakt de clochard zich nu
juist niet schuldig. De wet zegt dat
iemand die géén huis, geen middel van
bestaan en geen driehonderd franken
op zak heeft, als vagebond achter de
tralies of buiten de stad kan worden
gezet. Maar die driehonderd franken
weet de clochard altijd nog wel op tafel
te leggen. Hun gilde telt zelfs verschei
dene miljonairs. Op die wetsclausule
over de vagabondage zullen ze zich dus
niet laten strikken. Bij het ministerie van
Justitie is daarom nu een nieuwe wet
in de maak, waarvan de regering hoopt
dat de nauwere mazen het leven van de
clochards in Parijs onmogelijk zullen
maken. Vreemd, hoe bewindslieden
zich nog zo vaak met illusies voeden.
Want zomin als de stadsduiven, die men
ook buiten Parijs wilde verbannen, zal
de clochard zich goedschiks of kwaad
schiks laten verdrijven.
veel maatschappelijker levenswandel.
De clochard heeft weinig ontzag voor
het mijn en dijn en voor de maatschap
pelijke orde, maar toch zal hij zich zel
den of nooit vergrijpen aan andermans
eigendommen, eenvoudig omdat hij
geen bezittingen begeert en ook niet
het risico wil lopen zijn vrijheid zijn
enige en hoogste goed te verbeuren.
Elke lichamelijke inspanning stuit hem
bovendien zichtbaar tegen de borst. De
enige inspanning, waartoe hij zich ver
leiden laat, concentreert zich op de af
valemmers, die hij iedere ochtend in
de wijk, die hem als persoonlijk jacht
veld is toebedeeld, inspecteert op mond
voorraad: broodkorsten, half afgekloven
gebraad of resten fruit of groenten. Het
vloeibare deel van zijn levensmidde
lenpakket, de rode wijn waarvan hij
een innig liefhebber is, treft hij helaas
niet aan in die vuilnisemmers. Maar de
oude kranten, de vodden en de andere
rijkdommen, die de clochard in en naast
de vuilnisemmers op de trottoirs vindt,
opgehoopt, leveren hem iedere dag toch
net die paar honderd franken op, die hij
nodig heeft om zijn onontbeerlijke fles
sen met druivennat te kopen. Hij leeft
op de figuurlijke mestvaalt van de
gezeten burger en hij voelt zich daar
volstrekt gelukkig. Alle welbedoelde
pogingen de clochard te reklasseren zijn
dan ook op zijn verbeten onwil afge
stuit.
NATURLIJK: het is niet nodig de
clochard te idealiseren of te romantise
ren. Hij is een outcast, die alle sociale
aspiraties of ambities heeft afgelegd.
Hem zijn zelden misdaden of zelfs maar
overtredingen aan te wrijven, doch so
ciaal en esthetisch gezien is zijn ver
schijning natuurlijk niet onaanvecht
baar. Om die reden kan men dan ook
begrip hebben voor het standpunt van
het Parijse stadsbestuur. Mochten de
autoriteiten zijn bestaan echter ooit
ernstig bedreigen, dan zou de clochard
in de organisatoren van de uitstapjes
door „Paris by night" doelmatige
bondgenoten vinden voor zijn bescher
ming. Want, in de ogen van de buiten
landse toerist behoort de clochard bij
Parijs gelijk de stadsduif, de Eiffeltoren
of de Place Pigalle.
En die vreemdeling kan bovendien
zijn maatschappelijk geweten sussen in
het besef, dat de clochard zélf beslist
géén ander leven begeert en nog veel
minder in diens overigens welgezool-
de schoenen zou willen staan.
Iedere clochard heeft zijn eigen wijk,
waarin hij de vuilnisbakken afstroopt
op lompen en etensresten. Zijn nachte
lijk bivak zie de andere foto slaat
de clochard des winters boven de
(verwarmende) rooster van de onder
grondse spoorweg op.
TENZIJ de Franse overheid Hitiers
verplichte „arbeidsdienst" weer in ere
(of onere) wil herstellen, lijkt het zeer
twijfelachtig of tegen de clochard wel
ooit kan worden opgetreden. Goedmoe
dig en zelfs filosofisch als ze zijn, maken
deze nazaten van Diogenes, die zijn ge
luk zocht in de sobere ontbering, zich
aan geen enkel strafbaar feit schuldig.
Ze doen niets, in positieve noch in ne
gatieve zin. Ze vragen alleen maar met.
rust te worden gelaten. Ze doen ook
geen enkel beroep op barmhartigheid.
Zelfs Abbé Pierre heeft hun vriend
schap niet blijvend kunnen winnen, laat
staan hen weten op te voeden tot een
Naar aanleiding van „Brave
New World Revisited" door
Aldous Huxley en „Naming-
day in Eden" door dr. Nathan
Jacobs, respectievelijk ver
schenen bij Chatto Windus
en bij Gollancz te Londen.
De Russische premier Kroesjtsjev heeft
er voor gezorgd dat een Zweedse vrouw
een Russisch geneesmiddel krijgt tegen
een geheimzinnige ziekte.
De 37-jarige mevrouw Mary Johansson,
een kapter in het Zweedse dorp Lessebo
lijdt al zeven jaar aan een kwaal die de
Zweedse medici niet genezen konden.
De ziekte uit zich in tijdelijke verlam
mingen, krampaanvallen en spraakmoei
lijkheden. Enkele maanden geleden ver
telde een verpleegster aan mevrouw Jo
hansson dat zij over een nieuw Russisch
geneesmiddel tegen diverse ziekten gele
zen had. Zij adviseerde de zieke om zich
met de Russische ambassade in verbin
ding te stellen, maar mevrouw Johansson
besloot aan Kroesjtsjev persoonlijk te
schrijven. Een maand later kreeg z.ij
een antwoordbrief waarin premier Kroesj
tsjev beloofde dat de Russische artsen zou
den doen wat zij konden, maar haar ver
zoek moest via het Rode Kruis lopen. Me
vrouw Johansson volgde dit advies op en
onlangs kwam de eerste zending medicijn.
De vrouw is nu al veel beter.
ZOALS de eerste helft van de twintigste
1 eeuw de tijd was van de technische inge
nieurs, zo kan de tweede helft heel goed
die worden van de sociale ingenieurs,
heeft een vergenoegde beoefenaar van de
nieuwe wetenschap van „Social enginee
ring" geschreven. Precies, voegt Aldous
Huxley daar aan toe: zo gaan wij op weg
naar de Brave New World, waarin allen
haarfijn zullen zijn aangepast aan hun
maatschappelijke taak en nooit meer zul
len zijn aangepast door de behoefte aan
vrijheid. Toen ik in 1931 „Brave New
World" schreef, zegt hij, stelde ik de ver
wezenlijking van die wetenschappelijk ge
organiseerde wereld over zeven eeuwen,
maar dat blijkt te optimistisch geweest te
zijn. In Amerika zijn er nu al onmisken
bare tekenen van, in Rusland en vooral in
China zijn zij nog duidelijker. Waarom
niet de biologisch en chemisch geregelde
mens? Het enige tegenargument is de vrij
heid, als men aanneemt dat die de onver
anderlijke voorwaarde voor menselijk
heid is. Maar er zijn tekenen genoeg van
dat de vrijheid de mensen niet meer diep
ter harte gaat.
Huxley is natuurlijk een aartspessimist.
Bij hem geen vertrouwen in de mens, niet
alleen niet in zijn uiteindelijke goedheid,
waarvan men inderdaad kan vragen waar
het uiteinde eigenlijk is, maar zelfs niet in
zijn duurzame onberekenbaarheid of on
handelbaarheid. „Brave New World" was
een staaltje van kundig voorspellen,
behalve dan chronologisch: dat is de voor
naamste pointe van „Brave New World Re
visited" te noemen.
Wat hebben wij tegen dit pessimisme in
te brengen? De duurzame onhandelbaar
heid zou Huxley wel in het ongelijk stel
len, maar daarom nog niet verheugend
zijn. Zij belooft ons op zichzelf niet veel
meer dan oorlogen, kampen en honger.
De honger is een belangrijk punt, als wij
willen aannemen dat alleen weldoorvoe
de mensen zich voor vrijheid en tolerantie
kunnen interesseren en dat de versnelde
groei van de wereldbevolking ons weinig
hoop gunt op een spoedige bevrediging van
de hongerige meerderheid. Wat Huxley
hier over zegt, hebben wij wel eerder ge
hoord, maar wij schieten er nooit 'eel mee
op. Wat kunnen wij veranderen aan een
vooruitzicht van permanente crisistoestan
den overal en dus op den duur diktatu-
ren overal? Ons enige zwakke antwoord
gaat over geboortebeperking, een middel
dat op een verscheidenheid van tegenstan
den stuit en in zijn toepassing zo zou wer
ken dat juist de meest intelligenten en ont
wikkelden minder kinderen kregen.
Er is niet veel in te brengen, voorzover
wij niet toevallig gezegend zijn met 'n op
timistische natuur. Het enge dat men zich
kan voornemen is alles meer of minder
moedig onder ogen te zien en dan ook in na
volging van Huxley trouw aan de vrijheid
te zweren. Zelfs van die loyaliteit bederft
hij intussen de frisse smaak. Zoals het er
op het ogenblik uitziet, zegt hij, is er min
der kans op een totalitaire maatschappij ge
baseerd op een systeem van straffen, zoals
George Orwell er een in zijn „1984"' ver
toont, dan op een maatschappij zoals ikzelf
aankondigde, gebaseerd op de verleiding
van het wetenschappelijk gegarandeerde
geluk. Het is schoon de vrijheid in be
scherming te nemen tegen de misère van
de knechtschap maar tegen het verzeker
de geluk ervan? Zo worden de waarden om-
gewaardeerd zonder dat wij ons wijsgerige
inspanningen hoeven te gunnen.
HET BOEKJE „Naming-day in Eden"
van dr. Jacobs is met dat van Huxley al
leen in zoverre verwant, dat het ons ook
naar een paradijs brengt, maar dan dat
van vroeger of het moest ook nog in zo
verre zijn dat de geleerdheid van deze
auteur op meer geconcentreerde manier
even verbazend is als die van de beroem
de pessimist. Hij is wel vrij wat pedanter,
zoals waarschijnlijk iedereen die zich met
de taalwetenschap bezighoudt op den duur
wordt, maar toch ook innemend, met het
fantasietje naar de geschiedenis van
Adam en de dieren, dat hij gebruikt om
zijn boek vorm te geven, of beter gezegd
als kapstok om wat merkwaardigheden uit
zijn enorme kennis aan op te hangen.
Vele lezers zullen liever in de toekomst
willen zien dan achter de taal, temeer
omdat dr. Jacobs het hun met zijn ge
leerd-sierlijke gebruik van het Engels niet
makkelijk maakt. Daar is dan nog niet
mee gezegd, dat de taalkwesties bepaald
minder belangrijk zijn en evenmin dat
een Engels boek erover alleen Engels
sprekenden aangaat. Bijna alle Euro
pese talen en verscheidene andere worden
hier ter illustratie gebruikt. Wie ervan
houdt om af en toe wat in 't woordenboek
te lezen (misschien is dat het criterium,
dr. Jacobs zelf doet het ook) moet in dit
boek wel plezier hebben. Iets beters kan er
bijna niet gemaakt worden in het nogal
twijfelachtige genre, dat altijd groten
deels in de trant gaat van „Wist u dat..?"
Er zijn dan ook veel dingen bij die aardig
zijn om te weten bijvoorbeeld dat er een
Belg genaamd Goropius is geweest, die
aannemelijk probeerde te maken dat
Adam zich van de Nederlandse taal be
diende.
S. Al.
door Alichael Réty
/VI
ABLE PARTIJEN waren het er al lang
over eens dat zij mij de portefeuille van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
moesten aanbieden, maar ik vernam het
nieuws het eerst uit het ochtendblad. En
fin, ik belde meteen de eerste minister:
„Zeg, is het waar dat jullie mij O., K.
en W. willen geven?"
„Nee maar!" zei de eerste minister. „Heb
ben we je dat_ nog niet verteld? Ja hoor,
jij bent het. Kom straks even aan als je
wilt."
Ik wilde wel, dus schoor ik me niet, maar
reed meteen naar zijn ambtswoning. De
werkster deed me open. „Mijnheer is
even een luchtje scheppen", zei ze. „Maar
misschien wilt u me intussen helpen met
het kleed vast te houden. Alleen kan ik
het niet af. Gaat u nou daar staan, dan
mep ik erop los". Ze sloeg met zoveel
kracht, dat mijn vingers er pijn van de
den. Wolken stof kolkten op. Ik prees me
zelf gelukkig dat ik me niet had gescho
ren en in mijn gewone colbertje de deur
uit was gegaan. Ik had al meer gehoord,
dat je bij de eerste minister voor de gek
ste situaties kwam te staan. Maar hij
redde zich er altijd uit. Hij was al vijfen
twintig jaar eerste minister. Hij zat erg
vast in het zadel, zeiden ze.
„Ha, die Jan"! riep de eerste, toen hij
na een kwartier van zijn luchtje terug
kwam. „Ben je er nu al? Dat is vlug.
Kom binnen en ga zitten. Eens even kij
ken wat ik voor je in portefeuille heb".
Hij dook in een dossier en duwde me een
stapel papieren in handen. „Dat is alles
wat je nodig hebt", zei hij. Hij viste er nog
een paar na en wierp ze in de prullemand.
„Wat is de bedoeling?" vroeg ik.
(Van onze correspondent in Bonn)
KRUPP.. Sedert de Dikke Bertha's hun
42 c.m.-projectielen in de eerste wereld
oorlog over destijds ongehoorde afstanden
schoten, is deze naam synoniem geworden
met oorlogsmagnaat, met kanonnenfabri-
kant, met slavendrijver. De Krupps gin
gen, voor wat hun fabrieken voor de oor
log produceerden, de gevangenis in: Gus-
tav Krupp von Bohlen und Halbach werd
in 1923 tot vijftien jaar veroordeeld door
de Fransen, maar kwam al spoedig vrij.
Zijn zoon, de thans eenenvjjftigjarige Al-
fried, werd in 1948 met elf medewerkers
te Neurenberg tot twaalf jaar veroordeeld
en kwam na ruim twee jaar vrij. Thans is
deze man met zijn belast verleden (hij zat
in totaal zes jaar) en een belaste naam,
degene die er zich op kan beroemen de
enige ter wereld te zijn die een dergelijk
groot industrieel bedrijf als de firma Fried.
Krupp te Essen thans is, persoonlijk bezit.
Hij kan zich namelijk de bezitter noe
men van een industrieel vermogen, dat
meer dan drie miljard mark waard is
DE SAMENVOEGING van de Bochu-
mer Verein met de maatschappij Hütten
und Bergwerke A.G. te Rheinhausen
maakte van de firma Krupp de grootste
industriële combinatie en de op een na
grootste Westduitse staalproducent. De Ho
ge Autoriteit van de Europese Kolen- en
Staalgemeenschap, die daarvoor toestem
ming verleende, deed dit overigens niet
zonder een voorwaarde te stellen. Als eni
ge Westeuropese onderneming moet Krupp
voor beide bovengenoemde maatschap
pijen zijn voorgenomen investeringen aan
de Hoge Autoriteit opgeven en deze zal
beoordelen of er wel toestemming voor
kan worden gegeven.
De geschiedenis van Krupp gaat terug
tot 1818. Toen richtte Friedrich Krupp in
Essen een kleine staalgieterij op, die alles
behalve floreerde. Zoon Alfred (1812-1887)
nam al spoedig de zaak over en begon ve
ren, assen en dergelijke te fabriceren. Dat
leverde hem zoete winst op, waarmee hij
een fabriek stichtte voor de produktie van
kanonnen en munitie. In de zestiger en ze
ventiger jaren van de vorige eeuw voor
zag „Alfred Krupp de oude" bijna ieder
zich beschaafd noemend land ter wereld
van kanonnen. Hij begon ook met de pro
duktie van spoorwegmaterieel, van stoom
ketels voor grote schepen. Hij zag de
noodzaak in om zich, wat de grondstoffen
aangaat, onafhankelijk te maken van zijn
leveranciers. Hij kocht ijzerertsmijnen,
steenkolenmijnen, fabrieken hier en fa
brieken daar. Er was geld in overvloed.
Zo verwierf Alfred Krupp zich uit het on
belangrijke staalgieterijtje van zijn vader
een machtig fortuin, een groots indus
trieel instrument. En hij bleef ook sociaal
niet achter. Zijn zoon breidde de „zaak"
nog uit. Zijn kleindochter Bertha huwde
met de diplomaat Von Bohlen und Hal
bach, die niet gespeend bleek te zijn van
de goede gaven die een groot zakenman
en industrieel moet hebben. Allereerst ging
hij zich Krupp von Bohlen und Halbach
noemen. Deze aangetrouwde Krupp, wiens
vrouw de enige aandeelhoudster was van
het imperium aan de Rijn, beheerde al
spoedig het gehele bedrijf. Dat deed hij bij
na veertig jaar lang, tot hij in 1950 stierf.
Het was deze aangetrouwde Krupp, die
het bedrijf eigenlijk pas recht in de ver
beelding van de gewone man omhoog
stootte. Onder zijn leiding kreeg de Dikke
Bertha, dat reusachtige kanon, een ver
schrikkelijke betekenis. Onder zijn leiding
werd er gestreden tegen de Fransen in het
Roergebied, na de eerste wereldoorlog. De
oude Krupp was een getrouw volgeling
van keizer Wilhelm II en gold als een ijve
rig voorstander van des keizers lievelings
project: de creatie van een eigen grote
vloot, waarmee Duitsland naast Engeland
zou komen te staan. Daarmee werd in fei
te de eerste wereldoorlog geprovoceerd.
Dat Krupp en de andere industriëlen
van het Roergebied Hitier hebben ge
steund in de moeilijke jaren voor de na
zi's (1932-1933) staat vast. Dat zij verant
woordelijk waren voor het opjagen van
moderne slavenhorden uit Nederland, Bel
gië, Frankrijk het tribunaal te Neuren
berg bevestigde het. De oude Krupp, die
verlamd was, moest daarvoor op het mat
je komen. Toen dat fysiek niet mogelijk
bleek, nam men zoon Alfried, die sedert
1943 de enige firmant van het bedrijf was.
De openbare aanklager rechtvaardigde
het vonnis tegen Alfried onder meer door
te zeggen dat de Duitse wapenindustrie in
de persoon van haar bekendste en hard
nekkigste vertegenwoordiger, Krupp, voor
het hof moest verschijnen. In februari
1951, twee-en-een-half jaar later, kwam Al
fried Krupp vrij. In maart 1953 „heer
ste" hij weer over zijn „rijk".
Thans zetelt deze op het oog allerminst
onsympathieke man met het magere ge
zicht en het dunne haar weer in de Alten-
dorfer Strasse te Essen het hoofdkwar
tier van de generale staf. Zijn imperium
doorstond de zogenaamde ontvlechtings
maatregelen van de Amerikanen, de de
montage door de Britten, de maatregelen
ter verbeurdverklaring van al zijn bezit
tingen. De drie miljard zijn van hém. Meer
dan honderdduizend arbeiders en kantoor
bedienden, oude maar vooral piepjonge
managers, zoals zijn algemeen gevol
machtigde Bertold Beitz, geeft hij een dik
ke boterham. Zijn bedrijven droegen me
nig steentje tot de opbouw van West-
Duitsland bij. De omzet van bijna vier mil
joen mark spreekt ten deze boekdelen en
de groei schijnt onstuitbaar, ook al omdat
het bedrijf aan de top zo „eenvoudig"
zonder controle door aandeelhouders en
commissarissen functioneert.
DAT IS de firma Alfried Krupp te Es
sen: geen wapenproduktie meer, maar
wel in bijna honderdtwintig concernonder
nemingen vervaardiging van machines,
staal, vliegtuigonderdelen, ijzer, zieken
huizen, gewone huizen, schepen, kabelba
nen, chemische draden, bruggen, cement,
hoogovens, vrachtauto's, locomotieven,
kranen en., boeken. Koningen bezoeken
Alfried Krupps kantoor al weer, de Rus
sen zijn goede klanten van hem. In India
en Afrika, in Amerika en Australië doet
hij zaken. In Bonn is hij bepaald geen ver
guisde. Achter hem staat, wat de laatste
industriële actie betreft, de meerderheid
der Duitsers: de economische expert van
de Westduitse socialistische partij, dr.
Geits zelf voorzitter van de raad van
commissarissen van de Bochumer Verein
noemde de combinatie een „correctie
op de economisch niet verstandige vernie
tiging van de Duitse industrig dftQï de ge
allieerden na 1945."
„Regeren", zei hij.
„Links of rechts?" vroeg ik.
„Dat hangt er van af", zei hij. „Ik zelf
vertegenwoordig de middenmoot. Als je
er alleen maar voor zorgt, dat je de grond
wet in de gaten houdt".
„Waar kan ik die vinden?" vroeg ik.
Hij fronste de wenkbrauwen. „Dat is
waar", zei hij. „Ik moet haar ergens ge
laten hebben en ik weet waarachtig niet
waar". Hij trok een paar laden van zijn
bureau open. Toen verhelderde zijn ge
zicht. „Maar natuurlijk!" riep hij uit. „Dat
ik daar niet eerder aan heb gedacht. Piet
heeft haar mee. Als ik hem zie zal ik hem
zeggen, dat hij haar moet terugbrengen.
Als hij haar maar niet heeft uitgeleend.
We hebben er maar één van, zie je. Je
zal altijd zien dat de oppositie haar ir,
handen krijgt.
„Wat is je beleid voor Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen?" vroeg ik. „Heb ik
me ergens speciaal aan te houden of kan
ik er het mes in zetten? Heb je een richt
lijn?"
„Nou..." zei de eerste minister. „Een
richtlijn, nee, dat is te zeggen, ik geloof
van niet. Je moet natuurlijk een beetje uit
kijken. Niet te veel voorstellen. Altijd een
deur openhouden, dat je nog alle kanten
uit kan. Wat heb je gehad? Gym of hbs?"
„Gymnasium", zei ik, „daar kennen we
elkaar toch van".
„Ach ja, dat is zo", zei de eerste minister.
„Ik dacht eigenlijk, dat ik je kende van de
hbs. Maar we zaten op het gym. Natuur
lijk. Laat het alleen niet merken. Als je
een beetje ambachtsschool suggereert,
werkt het beter. En hou vooral de subsi
dies in de gaten. Ze zeuren je gek om sub
sidies. Doe maar of je ze allemaal op het
lijstje hebt staan. Tegen de tijd dat ze
merken van niet, ben je toch wel weer
minister af".
„Maar ik wil toch wel een tijdje minister
blijven", zei ik.
De eerste minister glimlachte. „Dat is al
leen voor de allergrootsten weggelegd",
zei hij. Ik nee m je alleen aan op conditie
dat je niet probeert te blijven plakken.
Af en toe moet ik eens iemand kunnen op
offeren. Maar je zult het heus wel een
tijdje uitzingen. Het zal je bevallen. De
kamers zijn leuk. En vooral de minister
raad is gezellig. En eens in het jaar de be
grotingen. Dat is spannend. Je weet nooit
hoeveel minder er afgaat dan je meer
hebt opgegeven. Van de verkiezingen
moet je je maar niet te veel aantrekken.
Ik neem je toch wel terug. En de amen
dementen, ach, die horen erbij. Opgelegd
pandoer. Altijd troef. Laat ze maar. Stel
je alleen niet te veel voor van de reisjes.
Die zijn niet voor jouw departement weg
gelegd. Ieder zijn stiel. Maar voor de rest
is het best om uit te houden, best..."
„Ja", zei ik, „dat zie ik aan jou".
„Aan mij...?" vroeg hij. „O, je bedoelt..."
Maar hij voltooide zijn zin niet. Op dat ogen
blik vloog er met een daverend gerinkel
een projectiel dwars door de ruiten en be
landde op zijn bureau. Ik lag in een se
conde onder mijn stoel. Maar de ontplof
fing bleef uit. „Nee!" hoorde ik de eerste
minister zeggen. „Nee, dat had hij nou niet
moeten doen. Het is zeker omdat ik hem
heb laten vallen. Hij had het me toch wel
met de post thuis kunnen sturen als hij
me zelf niet meer wilde zien!"
„Wat?" riep ik. „Die tijdbom?!"
„Welnee", zei de eerstq minister. „De
grondwet van Piet".