Zal de Parijse clochard eindelijk uit het stadsbeeld verdwijnen? ma De twee paradijzen KEIZER KRUPP IS ALWEER DRIE MILJARD WAARD Burgemeester Vigier tegen asociale attractie gekant ZATERDAG 11 APRIL 1959 Elfbij PAGINA TWEE Medicijn van Kroesjtsjev lm portefeuille jjlAjtUjJj-iiil'AJ 1 - ,u._ .L (Van onze correspondent in Parijs) OM er nu maar geen overbodige doekjes (van humanistisch weefsel) om te winden: een vreemdeling, een toerist wil in Parijs toch óók wel graag de clochards hebben gezien. Wat is een clochard? Enkele jaren geleden heeft een geleerd hoofd niet minder dan achtenzestig verschillende typen onder die Parijse zwervers menen te kunnen onderscheiden, maar zover als die beroepssocioloog behoeven wij hier natuurlijk niet te gaan. Enkele details dient men niettemin in het oog te houden. Een clochard is geen bedelaar, nog minder een dief en in het geheel geen beroepsmisdadiger. Hij is de zigeuner, de nomade, die leeft of vegeteert aan de Parijse zelfkant. Waar hij vandaan komt? Volgens de heer Vexliard, eminent deskundige in deze materie, is de clochard zelden Parijzenaar van origine. Meestal komt hij uit de provincie en koesterde hij indertijd de hoop in de gro te stad een nieuw leven vol successen te beginnen. Een hoop, die langere of kortere tijd tegen de werkelijkheid bestand zou blij ken, maar die hij nu wel geheel heeft opgegeven. En voor die teleurstellingen heeft hij troost gezocht (en gevonden) in de al cohol, of beter de pinard, de grove rode wijn die het gehemelte streelt als een kaasrasp. De clochard is dus, anders gezegd, een gedeklasseerde provinciaal, die nog aan de drank is geraakt. HIJ HEEFT aan die alcohol zelfs zoveel tolgeld betaald, dat hij nu van iedere menselijkheid of tenminste van alle uiterlijke tekenen van een minimale maatschappelijke waardigheid af stand heeft gedaan. Hij is afgedaald tot een dierlijke staat. Zijn ogen lijken in pure alcohol te drijven: een baard, die hem wel eens aan een soort vervuilde Mozes doet denken, handen waar aan al in geen jaren meer een mespuntje zeep werd. vermorst, voetbekleding die moeilijk meer als schoeisel herkenbaar is en die met stukken touw blijven hangen. Met een Baskisch petje of ook wel eens een deukhoed, die uit de diluviaanse tijden stamt., wordt dag en nacht, bij zon en ontij, het hoofd afgedekt. Uit de zakken van een winterjas of een colbertje, waar elke snit en kleur allang af is, worden enige persoonlijke bezittingen naar het daglicht geperst, vodden, stukken krant, een koord, een wijnfles. Zo is, ten naastebij, het portret van die clochard. PITTORESK is hij dus zeker wel, maar het is de schilder achtigheid die ook de Parijse krotwoningen de „taudis" kenmerkt. Die schilderachtigheid moet men vooral niet op haar sociale verdien sten toetsen. Buitenlandse bezoekers mogen zich bij de aanblik van zo'n clo chard, die zich op een bank als een kater in de zon zit te koesteren of die 's avonds in de zomer onder een brug van de Seine en 's winters boven een rooster van de métro ligt uitgestrekt, dan al aangenaam-griezelig gekieteld voelen, de Parijse stadsautoriteiten be kijken deze toeristische attractie toch met even andere ogen. De vroegere bur gemeester Frédéric Pont heeft onlangs niet ten onrechte opgemerkt: de graad van beschaving en van moraliteit van een volk wordt door het gedrag en het voorkomen van al zijn leden uitgedrukt. En het is eveneens waar, dat Parijs de enige stad in het beschaafde westen is die nog chochards als sociaal verschijn sel kent. Van dit privilege zou ook Vi- gier, de tegenwoordige burgervader van Parijs, zonder leed afstand willen doen. Maar de clochard stelt óók nog een juridisch probleem aan de orde. Hij wordt door de wet momenteel nog al tijd niet gekend, een lacune waarover- de clochard zelf trouwens helemaal niet rouwig is. Vagabandage is ook in Frank rijk wettelijk niet geoorloofd. Maar daaraan maakt de clochard zich nu juist niet schuldig. De wet zegt dat iemand die géén huis, geen middel van bestaan en geen driehonderd franken op zak heeft, als vagebond achter de tralies of buiten de stad kan worden gezet. Maar die driehonderd franken weet de clochard altijd nog wel op tafel te leggen. Hun gilde telt zelfs verschei dene miljonairs. Op die wetsclausule over de vagabondage zullen ze zich dus niet laten strikken. Bij het ministerie van Justitie is daarom nu een nieuwe wet in de maak, waarvan de regering hoopt dat de nauwere mazen het leven van de clochards in Parijs onmogelijk zullen maken. Vreemd, hoe bewindslieden zich nog zo vaak met illusies voeden. Want zomin als de stadsduiven, die men ook buiten Parijs wilde verbannen, zal de clochard zich goedschiks of kwaad schiks laten verdrijven. veel maatschappelijker levenswandel. De clochard heeft weinig ontzag voor het mijn en dijn en voor de maatschap pelijke orde, maar toch zal hij zich zel den of nooit vergrijpen aan andermans eigendommen, eenvoudig omdat hij geen bezittingen begeert en ook niet het risico wil lopen zijn vrijheid zijn enige en hoogste goed te verbeuren. Elke lichamelijke inspanning stuit hem bovendien zichtbaar tegen de borst. De enige inspanning, waartoe hij zich ver leiden laat, concentreert zich op de af valemmers, die hij iedere ochtend in de wijk, die hem als persoonlijk jacht veld is toebedeeld, inspecteert op mond voorraad: broodkorsten, half afgekloven gebraad of resten fruit of groenten. Het vloeibare deel van zijn levensmidde lenpakket, de rode wijn waarvan hij een innig liefhebber is, treft hij helaas niet aan in die vuilnisemmers. Maar de oude kranten, de vodden en de andere rijkdommen, die de clochard in en naast de vuilnisemmers op de trottoirs vindt, opgehoopt, leveren hem iedere dag toch net die paar honderd franken op, die hij nodig heeft om zijn onontbeerlijke fles sen met druivennat te kopen. Hij leeft op de figuurlijke mestvaalt van de gezeten burger en hij voelt zich daar volstrekt gelukkig. Alle welbedoelde pogingen de clochard te reklasseren zijn dan ook op zijn verbeten onwil afge stuit. NATURLIJK: het is niet nodig de clochard te idealiseren of te romantise ren. Hij is een outcast, die alle sociale aspiraties of ambities heeft afgelegd. Hem zijn zelden misdaden of zelfs maar overtredingen aan te wrijven, doch so ciaal en esthetisch gezien is zijn ver schijning natuurlijk niet onaanvecht baar. Om die reden kan men dan ook begrip hebben voor het standpunt van het Parijse stadsbestuur. Mochten de autoriteiten zijn bestaan echter ooit ernstig bedreigen, dan zou de clochard in de organisatoren van de uitstapjes door „Paris by night" doelmatige bondgenoten vinden voor zijn bescher ming. Want, in de ogen van de buiten landse toerist behoort de clochard bij Parijs gelijk de stadsduif, de Eiffeltoren of de Place Pigalle. En die vreemdeling kan bovendien zijn maatschappelijk geweten sussen in het besef, dat de clochard zélf beslist géén ander leven begeert en nog veel minder in diens overigens welgezool- de schoenen zou willen staan. Iedere clochard heeft zijn eigen wijk, waarin hij de vuilnisbakken afstroopt op lompen en etensresten. Zijn nachte lijk bivak zie de andere foto slaat de clochard des winters boven de (verwarmende) rooster van de onder grondse spoorweg op. TENZIJ de Franse overheid Hitiers verplichte „arbeidsdienst" weer in ere (of onere) wil herstellen, lijkt het zeer twijfelachtig of tegen de clochard wel ooit kan worden opgetreden. Goedmoe dig en zelfs filosofisch als ze zijn, maken deze nazaten van Diogenes, die zijn ge luk zocht in de sobere ontbering, zich aan geen enkel strafbaar feit schuldig. Ze doen niets, in positieve noch in ne gatieve zin. Ze vragen alleen maar met. rust te worden gelaten. Ze doen ook geen enkel beroep op barmhartigheid. Zelfs Abbé Pierre heeft hun vriend schap niet blijvend kunnen winnen, laat staan hen weten op te voeden tot een Naar aanleiding van „Brave New World Revisited" door Aldous Huxley en „Naming- day in Eden" door dr. Nathan Jacobs, respectievelijk ver schenen bij Chatto Windus en bij Gollancz te Londen. De Russische premier Kroesjtsjev heeft er voor gezorgd dat een Zweedse vrouw een Russisch geneesmiddel krijgt tegen een geheimzinnige ziekte. De 37-jarige mevrouw Mary Johansson, een kapter in het Zweedse dorp Lessebo lijdt al zeven jaar aan een kwaal die de Zweedse medici niet genezen konden. De ziekte uit zich in tijdelijke verlam mingen, krampaanvallen en spraakmoei lijkheden. Enkele maanden geleden ver telde een verpleegster aan mevrouw Jo hansson dat zij over een nieuw Russisch geneesmiddel tegen diverse ziekten gele zen had. Zij adviseerde de zieke om zich met de Russische ambassade in verbin ding te stellen, maar mevrouw Johansson besloot aan Kroesjtsjev persoonlijk te schrijven. Een maand later kreeg z.ij een antwoordbrief waarin premier Kroesj tsjev beloofde dat de Russische artsen zou den doen wat zij konden, maar haar ver zoek moest via het Rode Kruis lopen. Me vrouw Johansson volgde dit advies op en onlangs kwam de eerste zending medicijn. De vrouw is nu al veel beter. ZOALS de eerste helft van de twintigste 1 eeuw de tijd was van de technische inge nieurs, zo kan de tweede helft heel goed die worden van de sociale ingenieurs, heeft een vergenoegde beoefenaar van de nieuwe wetenschap van „Social enginee ring" geschreven. Precies, voegt Aldous Huxley daar aan toe: zo gaan wij op weg naar de Brave New World, waarin allen haarfijn zullen zijn aangepast aan hun maatschappelijke taak en nooit meer zul len zijn aangepast door de behoefte aan vrijheid. Toen ik in 1931 „Brave New World" schreef, zegt hij, stelde ik de ver wezenlijking van die wetenschappelijk ge organiseerde wereld over zeven eeuwen, maar dat blijkt te optimistisch geweest te zijn. In Amerika zijn er nu al onmisken bare tekenen van, in Rusland en vooral in China zijn zij nog duidelijker. Waarom niet de biologisch en chemisch geregelde mens? Het enige tegenargument is de vrij heid, als men aanneemt dat die de onver anderlijke voorwaarde voor menselijk heid is. Maar er zijn tekenen genoeg van dat de vrijheid de mensen niet meer diep ter harte gaat. Huxley is natuurlijk een aartspessimist. Bij hem geen vertrouwen in de mens, niet alleen niet in zijn uiteindelijke goedheid, waarvan men inderdaad kan vragen waar het uiteinde eigenlijk is, maar zelfs niet in zijn duurzame onberekenbaarheid of on handelbaarheid. „Brave New World" was een staaltje van kundig voorspellen, behalve dan chronologisch: dat is de voor naamste pointe van „Brave New World Re visited" te noemen. Wat hebben wij tegen dit pessimisme in te brengen? De duurzame onhandelbaar heid zou Huxley wel in het ongelijk stel len, maar daarom nog niet verheugend zijn. Zij belooft ons op zichzelf niet veel meer dan oorlogen, kampen en honger. De honger is een belangrijk punt, als wij willen aannemen dat alleen weldoorvoe de mensen zich voor vrijheid en tolerantie kunnen interesseren en dat de versnelde groei van de wereldbevolking ons weinig hoop gunt op een spoedige bevrediging van de hongerige meerderheid. Wat Huxley hier over zegt, hebben wij wel eerder ge hoord, maar wij schieten er nooit 'eel mee op. Wat kunnen wij veranderen aan een vooruitzicht van permanente crisistoestan den overal en dus op den duur diktatu- ren overal? Ons enige zwakke antwoord gaat over geboortebeperking, een middel dat op een verscheidenheid van tegenstan den stuit en in zijn toepassing zo zou wer ken dat juist de meest intelligenten en ont wikkelden minder kinderen kregen. Er is niet veel in te brengen, voorzover wij niet toevallig gezegend zijn met 'n op timistische natuur. Het enge dat men zich kan voornemen is alles meer of minder moedig onder ogen te zien en dan ook in na volging van Huxley trouw aan de vrijheid te zweren. Zelfs van die loyaliteit bederft hij intussen de frisse smaak. Zoals het er op het ogenblik uitziet, zegt hij, is er min der kans op een totalitaire maatschappij ge baseerd op een systeem van straffen, zoals George Orwell er een in zijn „1984"' ver toont, dan op een maatschappij zoals ikzelf aankondigde, gebaseerd op de verleiding van het wetenschappelijk gegarandeerde geluk. Het is schoon de vrijheid in be scherming te nemen tegen de misère van de knechtschap maar tegen het verzeker de geluk ervan? Zo worden de waarden om- gewaardeerd zonder dat wij ons wijsgerige inspanningen hoeven te gunnen. HET BOEKJE „Naming-day in Eden" van dr. Jacobs is met dat van Huxley al leen in zoverre verwant, dat het ons ook naar een paradijs brengt, maar dan dat van vroeger of het moest ook nog in zo verre zijn dat de geleerdheid van deze auteur op meer geconcentreerde manier even verbazend is als die van de beroem de pessimist. Hij is wel vrij wat pedanter, zoals waarschijnlijk iedereen die zich met de taalwetenschap bezighoudt op den duur wordt, maar toch ook innemend, met het fantasietje naar de geschiedenis van Adam en de dieren, dat hij gebruikt om zijn boek vorm te geven, of beter gezegd als kapstok om wat merkwaardigheden uit zijn enorme kennis aan op te hangen. Vele lezers zullen liever in de toekomst willen zien dan achter de taal, temeer omdat dr. Jacobs het hun met zijn ge leerd-sierlijke gebruik van het Engels niet makkelijk maakt. Daar is dan nog niet mee gezegd, dat de taalkwesties bepaald minder belangrijk zijn en evenmin dat een Engels boek erover alleen Engels sprekenden aangaat. Bijna alle Euro pese talen en verscheidene andere worden hier ter illustratie gebruikt. Wie ervan houdt om af en toe wat in 't woordenboek te lezen (misschien is dat het criterium, dr. Jacobs zelf doet het ook) moet in dit boek wel plezier hebben. Iets beters kan er bijna niet gemaakt worden in het nogal twijfelachtige genre, dat altijd groten deels in de trant gaat van „Wist u dat..?" Er zijn dan ook veel dingen bij die aardig zijn om te weten bijvoorbeeld dat er een Belg genaamd Goropius is geweest, die aannemelijk probeerde te maken dat Adam zich van de Nederlandse taal be diende. S. Al. door Alichael Réty /VI ABLE PARTIJEN waren het er al lang over eens dat zij mij de portefeuille van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen moesten aanbieden, maar ik vernam het nieuws het eerst uit het ochtendblad. En fin, ik belde meteen de eerste minister: „Zeg, is het waar dat jullie mij O., K. en W. willen geven?" „Nee maar!" zei de eerste minister. „Heb ben we je dat_ nog niet verteld? Ja hoor, jij bent het. Kom straks even aan als je wilt." Ik wilde wel, dus schoor ik me niet, maar reed meteen naar zijn ambtswoning. De werkster deed me open. „Mijnheer is even een luchtje scheppen", zei ze. „Maar misschien wilt u me intussen helpen met het kleed vast te houden. Alleen kan ik het niet af. Gaat u nou daar staan, dan mep ik erop los". Ze sloeg met zoveel kracht, dat mijn vingers er pijn van de den. Wolken stof kolkten op. Ik prees me zelf gelukkig dat ik me niet had gescho ren en in mijn gewone colbertje de deur uit was gegaan. Ik had al meer gehoord, dat je bij de eerste minister voor de gek ste situaties kwam te staan. Maar hij redde zich er altijd uit. Hij was al vijfen twintig jaar eerste minister. Hij zat erg vast in het zadel, zeiden ze. „Ha, die Jan"! riep de eerste, toen hij na een kwartier van zijn luchtje terug kwam. „Ben je er nu al? Dat is vlug. Kom binnen en ga zitten. Eens even kij ken wat ik voor je in portefeuille heb". Hij dook in een dossier en duwde me een stapel papieren in handen. „Dat is alles wat je nodig hebt", zei hij. Hij viste er nog een paar na en wierp ze in de prullemand. „Wat is de bedoeling?" vroeg ik. (Van onze correspondent in Bonn) KRUPP.. Sedert de Dikke Bertha's hun 42 c.m.-projectielen in de eerste wereld oorlog over destijds ongehoorde afstanden schoten, is deze naam synoniem geworden met oorlogsmagnaat, met kanonnenfabri- kant, met slavendrijver. De Krupps gin gen, voor wat hun fabrieken voor de oor log produceerden, de gevangenis in: Gus- tav Krupp von Bohlen und Halbach werd in 1923 tot vijftien jaar veroordeeld door de Fransen, maar kwam al spoedig vrij. Zijn zoon, de thans eenenvjjftigjarige Al- fried, werd in 1948 met elf medewerkers te Neurenberg tot twaalf jaar veroordeeld en kwam na ruim twee jaar vrij. Thans is deze man met zijn belast verleden (hij zat in totaal zes jaar) en een belaste naam, degene die er zich op kan beroemen de enige ter wereld te zijn die een dergelijk groot industrieel bedrijf als de firma Fried. Krupp te Essen thans is, persoonlijk bezit. Hij kan zich namelijk de bezitter noe men van een industrieel vermogen, dat meer dan drie miljard mark waard is DE SAMENVOEGING van de Bochu- mer Verein met de maatschappij Hütten und Bergwerke A.G. te Rheinhausen maakte van de firma Krupp de grootste industriële combinatie en de op een na grootste Westduitse staalproducent. De Ho ge Autoriteit van de Europese Kolen- en Staalgemeenschap, die daarvoor toestem ming verleende, deed dit overigens niet zonder een voorwaarde te stellen. Als eni ge Westeuropese onderneming moet Krupp voor beide bovengenoemde maatschap pijen zijn voorgenomen investeringen aan de Hoge Autoriteit opgeven en deze zal beoordelen of er wel toestemming voor kan worden gegeven. De geschiedenis van Krupp gaat terug tot 1818. Toen richtte Friedrich Krupp in Essen een kleine staalgieterij op, die alles behalve floreerde. Zoon Alfred (1812-1887) nam al spoedig de zaak over en begon ve ren, assen en dergelijke te fabriceren. Dat leverde hem zoete winst op, waarmee hij een fabriek stichtte voor de produktie van kanonnen en munitie. In de zestiger en ze ventiger jaren van de vorige eeuw voor zag „Alfred Krupp de oude" bijna ieder zich beschaafd noemend land ter wereld van kanonnen. Hij begon ook met de pro duktie van spoorwegmaterieel, van stoom ketels voor grote schepen. Hij zag de noodzaak in om zich, wat de grondstoffen aangaat, onafhankelijk te maken van zijn leveranciers. Hij kocht ijzerertsmijnen, steenkolenmijnen, fabrieken hier en fa brieken daar. Er was geld in overvloed. Zo verwierf Alfred Krupp zich uit het on belangrijke staalgieterijtje van zijn vader een machtig fortuin, een groots indus trieel instrument. En hij bleef ook sociaal niet achter. Zijn zoon breidde de „zaak" nog uit. Zijn kleindochter Bertha huwde met de diplomaat Von Bohlen und Hal bach, die niet gespeend bleek te zijn van de goede gaven die een groot zakenman en industrieel moet hebben. Allereerst ging hij zich Krupp von Bohlen und Halbach noemen. Deze aangetrouwde Krupp, wiens vrouw de enige aandeelhoudster was van het imperium aan de Rijn, beheerde al spoedig het gehele bedrijf. Dat deed hij bij na veertig jaar lang, tot hij in 1950 stierf. Het was deze aangetrouwde Krupp, die het bedrijf eigenlijk pas recht in de ver beelding van de gewone man omhoog stootte. Onder zijn leiding kreeg de Dikke Bertha, dat reusachtige kanon, een ver schrikkelijke betekenis. Onder zijn leiding werd er gestreden tegen de Fransen in het Roergebied, na de eerste wereldoorlog. De oude Krupp was een getrouw volgeling van keizer Wilhelm II en gold als een ijve rig voorstander van des keizers lievelings project: de creatie van een eigen grote vloot, waarmee Duitsland naast Engeland zou komen te staan. Daarmee werd in fei te de eerste wereldoorlog geprovoceerd. Dat Krupp en de andere industriëlen van het Roergebied Hitier hebben ge steund in de moeilijke jaren voor de na zi's (1932-1933) staat vast. Dat zij verant woordelijk waren voor het opjagen van moderne slavenhorden uit Nederland, Bel gië, Frankrijk het tribunaal te Neuren berg bevestigde het. De oude Krupp, die verlamd was, moest daarvoor op het mat je komen. Toen dat fysiek niet mogelijk bleek, nam men zoon Alfried, die sedert 1943 de enige firmant van het bedrijf was. De openbare aanklager rechtvaardigde het vonnis tegen Alfried onder meer door te zeggen dat de Duitse wapenindustrie in de persoon van haar bekendste en hard nekkigste vertegenwoordiger, Krupp, voor het hof moest verschijnen. In februari 1951, twee-en-een-half jaar later, kwam Al fried Krupp vrij. In maart 1953 „heer ste" hij weer over zijn „rijk". Thans zetelt deze op het oog allerminst onsympathieke man met het magere ge zicht en het dunne haar weer in de Alten- dorfer Strasse te Essen het hoofdkwar tier van de generale staf. Zijn imperium doorstond de zogenaamde ontvlechtings maatregelen van de Amerikanen, de de montage door de Britten, de maatregelen ter verbeurdverklaring van al zijn bezit tingen. De drie miljard zijn van hém. Meer dan honderdduizend arbeiders en kantoor bedienden, oude maar vooral piepjonge managers, zoals zijn algemeen gevol machtigde Bertold Beitz, geeft hij een dik ke boterham. Zijn bedrijven droegen me nig steentje tot de opbouw van West- Duitsland bij. De omzet van bijna vier mil joen mark spreekt ten deze boekdelen en de groei schijnt onstuitbaar, ook al omdat het bedrijf aan de top zo „eenvoudig" zonder controle door aandeelhouders en commissarissen functioneert. DAT IS de firma Alfried Krupp te Es sen: geen wapenproduktie meer, maar wel in bijna honderdtwintig concernonder nemingen vervaardiging van machines, staal, vliegtuigonderdelen, ijzer, zieken huizen, gewone huizen, schepen, kabelba nen, chemische draden, bruggen, cement, hoogovens, vrachtauto's, locomotieven, kranen en., boeken. Koningen bezoeken Alfried Krupps kantoor al weer, de Rus sen zijn goede klanten van hem. In India en Afrika, in Amerika en Australië doet hij zaken. In Bonn is hij bepaald geen ver guisde. Achter hem staat, wat de laatste industriële actie betreft, de meerderheid der Duitsers: de economische expert van de Westduitse socialistische partij, dr. Geits zelf voorzitter van de raad van commissarissen van de Bochumer Verein noemde de combinatie een „correctie op de economisch niet verstandige vernie tiging van de Duitse industrig dftQï de ge allieerden na 1945." „Regeren", zei hij. „Links of rechts?" vroeg ik. „Dat hangt er van af", zei hij. „Ik zelf vertegenwoordig de middenmoot. Als je er alleen maar voor zorgt, dat je de grond wet in de gaten houdt". „Waar kan ik die vinden?" vroeg ik. Hij fronste de wenkbrauwen. „Dat is waar", zei hij. „Ik moet haar ergens ge laten hebben en ik weet waarachtig niet waar". Hij trok een paar laden van zijn bureau open. Toen verhelderde zijn ge zicht. „Maar natuurlijk!" riep hij uit. „Dat ik daar niet eerder aan heb gedacht. Piet heeft haar mee. Als ik hem zie zal ik hem zeggen, dat hij haar moet terugbrengen. Als hij haar maar niet heeft uitgeleend. We hebben er maar één van, zie je. Je zal altijd zien dat de oppositie haar ir, handen krijgt. „Wat is je beleid voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen?" vroeg ik. „Heb ik me ergens speciaal aan te houden of kan ik er het mes in zetten? Heb je een richt lijn?" „Nou..." zei de eerste minister. „Een richtlijn, nee, dat is te zeggen, ik geloof van niet. Je moet natuurlijk een beetje uit kijken. Niet te veel voorstellen. Altijd een deur openhouden, dat je nog alle kanten uit kan. Wat heb je gehad? Gym of hbs?" „Gymnasium", zei ik, „daar kennen we elkaar toch van". „Ach ja, dat is zo", zei de eerste minister. „Ik dacht eigenlijk, dat ik je kende van de hbs. Maar we zaten op het gym. Natuur lijk. Laat het alleen niet merken. Als je een beetje ambachtsschool suggereert, werkt het beter. En hou vooral de subsi dies in de gaten. Ze zeuren je gek om sub sidies. Doe maar of je ze allemaal op het lijstje hebt staan. Tegen de tijd dat ze merken van niet, ben je toch wel weer minister af". „Maar ik wil toch wel een tijdje minister blijven", zei ik. De eerste minister glimlachte. „Dat is al leen voor de allergrootsten weggelegd", zei hij. Ik nee m je alleen aan op conditie dat je niet probeert te blijven plakken. Af en toe moet ik eens iemand kunnen op offeren. Maar je zult het heus wel een tijdje uitzingen. Het zal je bevallen. De kamers zijn leuk. En vooral de minister raad is gezellig. En eens in het jaar de be grotingen. Dat is spannend. Je weet nooit hoeveel minder er afgaat dan je meer hebt opgegeven. Van de verkiezingen moet je je maar niet te veel aantrekken. Ik neem je toch wel terug. En de amen dementen, ach, die horen erbij. Opgelegd pandoer. Altijd troef. Laat ze maar. Stel je alleen niet te veel voor van de reisjes. Die zijn niet voor jouw departement weg gelegd. Ieder zijn stiel. Maar voor de rest is het best om uit te houden, best..." „Ja", zei ik, „dat zie ik aan jou". „Aan mij...?" vroeg hij. „O, je bedoelt..." Maar hij voltooide zijn zin niet. Op dat ogen blik vloog er met een daverend gerinkel een projectiel dwars door de ruiten en be landde op zijn bureau. Ik lag in een se conde onder mijn stoel. Maar de ontplof fing bleef uit. „Nee!" hoorde ik de eerste minister zeggen. „Nee, dat had hij nou niet moeten doen. Het is zeker omdat ik hem heb laten vallen. Hij had het me toch wel met de post thuis kunnen sturen als hij me zelf niet meer wilde zien!" „Wat?" riep ik. „Die tijdbom?!" „Welnee", zei de eerstq minister. „De grondwet van Piet".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 16