Compensatie van hogere huren voor bepaalde woningsoorten Regering moet compromis zoeken Principiële meningsverschillen in de S.E.R. over loonbeleid Subsidie op consumptiemelk in drie etappes afschaffen KIEKEN Deel van de S.E.R. wil eerst de bestedingsbeperking opheffen Vooral verschil van mening over de grootte der bestedingsruimte Drie meningen Differentiëren, voorzichtig ombuigen ofniet veranderen Verrekenprijs verlagen tot het peil van de garantieprijs 11 STREVEN NAAR EVENWICHT OP WONINGMARKT Huur nieuwbouw nog SO pet. te laag Koninginnedag: geknipt om te Eerste landbouwatlas voor de Koningin HET ADVIES VAN DE S.E.R Fa. A. EVERTS SSST^ DEEL VAN DE S.E.R. ADVISEERT: WOENSDAG 29 APRIL 1959 De Sociaal-Economische Raad is, zo blijkt uit zijn advies, van mening, dat de per 1 april 1960 in te voeren huurverhoging van in beginsel 25 pet. voor bepaalde categorieën van woningen volledig dient te worden gecompenseerd. Principiële meningsverschillen bestaan evenwel op het stuk van het al of niet blokkeren van deze hogere huuropbrengsten. Voorts acht een deel van de raad een huur verhoging alleen aanvaardbaar, indien daaraan vooral gaande in de sector van de inkomens van de werknemers maatregelen zijn genomen, die de in de loop van 1957 en 1958 tot stand gebrachte bestedingsbeperking ongedaan maken. Zoals bekend is, acht de regering het noodzakelijk, dat tot een vermindering van de subsidiekast uit hoofde van de exploitatie van woningen wordt gekomen. In de tweede plaats acht de regering de afstand tussen de rendabele huren voor nieuwe woningen en de feitelijke huren van bestaande woningen nog altijd zeer groot, zodat hieruit een aantal nadelen voortvloeit, waaronder een onvoldoende rationele bezetting van de woningvoorraad. Daarnevens acht de regering, zolang in een zo belangrijk onderdeel van de kosten van levensonderhoud als de huis vesting met kunstmatige middelen wordt voorzien, een te grote onzekerheid bestaan met betrekking tot het loon- en prijspeil. Het uiteindelijke doel, waarnaar bij het huurprobleem gestreefd moet worden, is een herstel van een evenwichtige woning markt, waarbij dus vraag en aanbod ongeveer aan elkaar gelijk zijn. Het alge mene huurniveau zal dan althans op langere termijn worden bepaald dooi de stichtingskosten van nieuw te bouwen woningen. Pas dan zal de „evenwichts- huur" bereikt kunnen worden, te weten de kostprijshuur van (subsidieloze) nieuw te bouwen woningen bij een evenwichtige woningmarkt. Uit diverse berekeningen valt thans reeds te concluderen, dat indien de evenwichtshuren gelijk zouden mogen worden gesteld aan de meest recente kostprijshuurcijfers de huren van de thans gereedgekomen woningen met nog circa 50 percent zouden moeten worden verhoogd om op het niveau van de even- wichtshuur te komen. Hierbij is dan ech te- geen rekening gehouden met een even tuele daling van de bouwkosten. Na gememoreerd te hebben, dat in le periode 19531957 de bouwkosten per kubieke meter met circa 25. percent zijn gestegen, geeft de SER een zestal sugges ties op het punt van verlaging der bouw kosten. Oude huizen (van voor 1918) niet duurder? Het huurverhogingspercentage van 25 percent ziet de S.E.R. als een landelijk gemiddelde voor de woningen in alle ge- meenteklkssen, welke gebouwd zijn in dé periode 1918 tot en met 1945, alsmede dooi de woningwetwoningen, gebouwd in de periode 1945 tot en met 1956, voorzover er vanuit kan worden gegaan dat bij de huur verhoging van 1957" het huurpeil van de vooroorlogse en van de tot ultimo 1956 gereedgekomen na-oorlogse woningwet woningen in het algemeen gelijk zijn ge trokken, rekening houdend met kwali teitsverschillen. De huren van de woningwetwoningen, voltooid in de periode 1957 tot en met 1959, dienen naar de mening van de S.E.R. slechts verhoogd te worden, indien de huidige huren beneden het niveau zouden komen te liggen van de huren van verge lijkbare woningen van vóór 1957, nadat daarop de voorgestelde huurverhoging zal zijn toegepast. Met betrekking tot het al of niet ver hogen van de huren van de vóór 1918 ge bouwde woningen, verwijst de S.E.R. naar een interimrapport van de Werkgroep Huren. In dit rapport wordt naar voren ge bracht, dat een betrekkelijk groot aantal woningen, vallende binnen deze categorie die ruim een miljoen eenheden omvat, ge zien het kwaliteitsverschil, met name ten opzichte van de na de tweede wereldoor- Advertevtie JONKER FOTO TOE STEL ZEGT: (vooral in kleur), De minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, ad interim heeft aan :1e Koningin een speciaal in kalfsleer ge bonden exemplaar van de eerste land bouwatlas van Nederland aangeboden, die op initiatief en in samenwerking met het ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening tot stand is gekomen. Deze atlas is niet alleen een leermiddel voor het onderwijs en voor het landbouw onderwijs in het bijzonder, maar tevens een belangrijke bron van informatie in het algemeen over de Nederlandse landbouw. log gebouwde woningen, niet zonder meer voor een verdere huurverhoging in aan merking dient te komen. Een tweetal criteria wordt hierbij geïntroduceerd: namelijk kwalitatieve onvolwaardigheid en huren, liggende beneden een bepaald niveau. Met betrekking tot het tweede criterium wordt gedacht aan woningen, die een huur doen van minder dan 30.tot 50.per maand, afhankelijk van de gemeente- klasse. Het is de bedoeling de arbeiders woningen beneden de grens te doen vallen, zodat zij in geen geval belast zullen wor den met een verhoogde huur. Met betrekking tot het eerste criterium wordt gedacht aan rug-aan-rug woningen (platteland) en voor- en achterwoningen (stad); aan woningen met een buiten privaat of met een privaat, uitkomende op kamer of keuken, en aan woningen, die niet zijn aangesloten op het elektriciteits- of waterleidingnet. De eerste groep omvat circa 69.000 woningen, de tweede groep circa 265.000. Ten aanzien van de woningen met huren liggend boven de nader te bepalen grens, wordt er van uitgegaan dat zij wèl onder de huurverhoging zullen vallen. Voor de in 1945 en volgende jaren vol tooide en voor verhuur bestemde premie woningen dient naar de mening van de S.E.R. tenslotte in beginsel dezelfde ge dragslijn te worden gevolgd als ten aan zien van de naoorlogse woningwetwonin gen is voorgesteld. Enkele S.E.R.-leden zijn daarentegen van oordeel, dat door uitschakeling in eerste aanleg van de huurverhoging van „oude" woningen, reeds voldoende waar borgen zijn geschapen, dat woningen, die niet aan redelijke;.kwaliteitseisen voldoen, niet in huur zullen worden verhoogd. Deze leden zien niet in. waarom daaren boven woningen, gebouwd vóór 1918, in eerste aanleg van huurverhoging dienen te worden uitgeschakeld op grond van het feit, dat zij beneden een bepaald huur niveau liggen. Deze leden achten dit cri terium van een zodanig arbitair karakter, dat zij het op billijkheidsgronden niet kunnen aanvaarden. Immers, het thans bereikte huurniveau is gebaseerd op Je huurprijs, die op de datum van de huur- stop 10 mei 1940 gold. Voor deze huurprijs is in vele gevallen niet over wegend de kwaliteit van de woning, ma ir de voor de huiseigenaren ongunstige situatie op de woningmarkt in de dertiger jaren bepalend geweest. Lagere subsidies voor nieuwbouw De S.E.R. is met betrekking tot de sub sidies ten behoeve van nieuw te bouwen woningen van oordeel, dat deze verlaagd dienen te worden. Uitgaande van een huurverhogingspercentage met gemiddeld 25 percent acht de raad een subsidiever laging voor de nog te bouwen woningwet- bouw van de huidige circa 350 gulden per woning per jaar tot circa 250 gulden aan vaardbaar, er van uitgaande dat daardoor de huren per gemeenteklasse niet zullen uitgaan boven de huidige huren voor de gereedgekomen woningen 1959 plus 100 gulden per jaar. Bij invoering van deze maatregel gaat echter het sociale aspect bijzondere aan dacht vragen. Daarom zou volgens de S.E.R. te overwegen zijn om, indien de huur voor betrokkenen een te groot ge deelte van het inkomen zou gaan uitma ken, een gedeelte van de woningwetbouw te vereenvoudigen, zodat het anders te hoge huurniveau verlaagd kan worden. Verder wil een deel van de raad ook de subsidie, die verstrekt wordt aan de voor verhuur bestemde particuliere bouw (premiewoningen) verlagen met circa de helft, zodat een premie van circa 2.500. resteert. Een ander deel van de raad kan zich niet verenigen met deze omvang van een vermindering. Het dient volgens deze leden aan de minister te worden overge laten om de juiste premiehoogte vast te stellen in overeenstemming met de typische problemen van de particuliere bouw. Tenslotte is de raad met betrekking tot deze subsidiekwesties van oordeel, dat het gewenst is dat voor belanghebbenden de mogelijkheid wordt geopend om in plaats van voor een subsidie in de vorm van een bijdrage ineens, te opteren voor een jaar lijkse exploitatie-subsidie in de geest als voor woningwetwoningen gebruikelijk is (circa 325.per jaar). Blokkeren of niet? Heeft de instelling van het Grootboek Woningverbetering destijds heel wat voe ten in aarde gehad, thans komt ook de S.E.R. niet tot één mening. De raad is evenwel niet in staat geweest de proble matiek rond de bestemming van de met de huurverhoging gemoeide bedragen vol ledig te bespreken. Men komt in het advies dan ook slechts tot voorlopige uitspraken. In een later uit te brengen advies inzake het evenwichtshuurpeil zal nader op deze materie worden ingegaan. Een viertal meningen valt echter reeds te onderscheiden: 1. Huidige blokkerings regeling zonder meer continuëren en de in 1955 doorgevoerde verlaging van de grondbelasting ongedaan maken: 2. Hui dige blokkeringsregeling intrekken en de geblokkeerde gelden volledig uitkeren aan de betrokken eigenaren en daarnevens de grondbelasting verder verlagen en zo mogelijk volledig afschaffen; 3. Huidige blokkeringsregeling volledig intrekken en de geblokkeerde gelden uitkeren aan de betrokken eigenaren, doch van de huur verhoging van 1957 en 1960 2.5 percent wegbelasten en bovendien de verlaging der grondbelasting ongedaan maken; 4. Op korte termijn de huidige blokkerings- regeling volledig afschaffen en niet uit sluitend de huiseigenaren belasten ten einde over woningbouw-fondsen te kunnen beschikken. Nader dient te worden over wogen welke belastingen hiervoor het meest in aanmerking komen. Verlaging van de grondbelasting ongedaan maken. Advertentie Het zorg bereid! normaal - coffeïnevrij - espresso In de Sociaal-Economische Raad bestaat zoals elders wordt gereleveerd In dit blad geen overeenstemming over het complex van beleidsmaatregelen, dat in 1959 en 1960 zal moeten worden getroffen. De drie voorgestelde combinaties van maat regelen bevatten weliswaar ten dele gelijkluidende aanbevelingen doch slechts bij gezamenlijke verwezenlijking van alle in enige combinatie genoemde maatregelen kan, naar de mening van de voorstanders daarvan, een evenwichtig beleid worden verkregen. Indien dit evenwicht zou worden verstoord (bijvoorbeeld door enkele maatregelen er uit te lichten of te amenderen) zal ook het standpunt over de andere in het complex genoemde maatregelen wijziging kunnen ondergaan. Men zou dus kunnen zeggen, dat de regering een drietal dwangposities geoffreerd krygt. De drie combinaties van beleidsmaatregelen bevatten gelijkluidende aanbevelingen ten aan zien van de huurverhoging, de overheidsinvesteringen in de ontwikkelingsgebieden (met één kleine afwijking) cn de verhoging van de toeslagen aan de nog-niet-65- jarigen, die een invaliditcitsrcnte trekken. Uit deze omstandigheid mag echter niet worden afgeleid zo wordt in het advies onderstreept dat die drie maatregelen een absolute prioriteit zouden genieten. Het gaat immers om onverbrekelijk met elkaar verbonden maatregelen. De drie groeperingen van de S.E.R. be naderen de beleidsproblematiek van een verschillende interpretatie en vormgeving van de aanwezige „ruimte" uit. Door een verschil van instelling tegenover de pro blemen ziet men de mogelijkheden niet ge lijk. Het te voeren loonbeleid is door de SER diepgaand besproken. Een deel van de raad beantwoordt de vraag of in 1959 een begin moet worden gemaakt met een gedifferentieerd loonbeleid bevestigend, een ander deel meent dat het weinig op portuun moet worden geacht thans volle dig tot invoering van zulk een beleid over te gaan. Men zou willen volstaan met een voorzichtig begin van ombuiging van het loonbeleid. Een derde deel van de raad is van mening dat van een wijziging in het loonbeleid moet worden afgezien, zolang geen redelijke zekerheid bestaat dat een succesvolle toepassing mogelijk is. Zeer summier zijn de verschillende denkwijzen als volgt te omschrijven- Differentiëren De leden van de SER, die reeds vóór 1959 de invoering van een-gedifferentieer de loonvorming wenselijk achtten, wijzen er op dat bij dit stelsel de primaire ver antwoordelijkheid voor het loonbeleid bij de werkgevers en werknemers gelegd wordt, waardoor rekening kan worden gehouden met de bijzondere economische en sociale positie van de bedrijfstakken, sectoren en ondernemingen. De mogelijk heid voor zulk een loonbeleid is volgens hen thans aanwezig, nu de noodzaak van een bestedingsbeperking verdwenen is en een gematigde expansie wordt verwacht. De arbeidsmarkt is bovendien thans gun stig voor het invoeren van dit systeem, dat de economische ontwikkeling kan be vorderen. terwijl het bovendien grotere waarborgen inhoudt voor een stabiel prijspeil dan algemene loonmaatregelen. Door de loonontwikkeling afhankelijk te maken van de economische ontwikkeling in de bedrijfstak, sector of onderneming, krijgen ook de werknemers een duidelijk belang bij de opvoering van de produkti- viteit. Voor economisch minder renderen de bedrijfstakken of ondernemingen zal dit systeem prikkelen tot een grotere in spanning. Bezwaarlijk valt volgens deze leden van de raad vast te houden aan het feit, dat hetgeen algemeen toelaatbaar wordt geacht voor arbeidstijdverkorting ook niet op de loonvorming van toepas sing zou kunnen zijn. In het algemeen dient bij de toepassing van de vrijere loonvorming als voorwaarde te worden gesteld, dat geen prijsdoorberekening zal plaats hebben. Voorzichtig ombuigen Een ander deel van de raad stemt wel iswaar in met het streven om op zo kort mogelijke termijn te komen tot een vrijere loonvorming, maar is van mening dat de economische omstandigheden dit jaar het ongewenst maken de loonmaatregelen te doen plaats hebben in het kader van een systeem van een vrijere loonpolitiek. Deze leden achten het gewenst, dat alvorens wordt overgegaan tot invoering van een vrijere loonpolitiek, een volledig beeld zal zijn verkregen hoe een gedifferentieerd, maar tevens gecoördineerd loonbeleid ten uitvoer kan worden gelegd. Men zou graag een hervatting van het overleg over de praktijkvragen, welke zich bij het invoe ren van een vrijere loonpolitiek kunnen voordoen, en over enige gedragsregels, welke bij die loonpolitiek in acht genomen zouden moeten worden, tot stand zien ko men. Voorzichtig dient te worden overgegaan naar een. vrijer loonbeleid. Het wordt ge wenst geacht over de invoering van een vrijere loonpolitiek meer in het algemeen pas te beslissen, zodra ook over het ver dere huurbeleid een duidelijk beeld zal zijn verkregen. Niet wijzigen Een derde aeel van de raad voert ve lerlei redenen aan voor de stelling, dat het niet verantwoord moet worden genoemd om reeds in 1959 over te gaan naar een systeem van loonsverhoging, waarin naast differentiatie in de tijd ook differentiatie in de hoogte wordt toegelaten. Eerst dient redelijke zekerheid te worden verkregen, dat zowel aan de eisen van economische doelmatigheid als aan die van sociale rechtvaardigheid voldaan wordt. Deze le den achten het een noodzakelijke voor waarde, dat de toetsende instantie een aantal concrete richtlijnen ter beschik king moet hebben voor het bepalen van de normen voor een differentiatie. Dit wordt momenteel echter onbereikbaar geacht. De S.E.R.-leden, die het eerste advies steunen, zijn van mening dat na de perio de van bestedingsbeperking de huidige economische ontwikkeling enige moge lijkheid schept de positie van de loontrek- kenden te verbeteren. Voorts zijn zij van mening dat van deze situatie gebruik ge maakt moet worden om een begin te ma ken met een vrijere loonvorming. Door de flinke huurverhoging en de daarmee ge paard gaande subsidieverlaging wordt de mogelijkheid geopend van een verbetering van de financiële positie van de overheid. De verhoging van de loonsom acht men uit psychologische overwegingen noodza kelijk na de stringente loonbeheersing, die in de afgelopen jaren is gevoerd. Deze le den zijn tevens van mening dat dit jaar met de gedifferentieerde loonvorming een begin gemaakt moet worden. Zij hebben echter overwegende bezwaren tegen het voorstel om de instantie, welke de loon- voorstellen van de bedrijfstakken moet goedkeuren, een beperking op te leggen door een bepaald streefcijfer te noemen, dat dan richtinggevend zou dienen te zijn. De beoogde vergroting van de verantwoor delijkheid van de betrokken organisaties van werkgevers en werknemers zou dan niet tot zijn recht kunnen komen en een wezenlijke differentiatie zou dan niet wor den verwezenlijkt. Een onderzoek naar de wenselijkheden en mogelijkheden van een wettelijke regeling van het minimumloon wordt gewenst genoemd. Tweede advies De S.E.R.-leden, die het tweede advies onderschrijven, zijn van oordeel dat de mogelijkheden tot bestedingsverruiming in 1959 en 1960 beperkt zijn. De grote overschotten op de lopende rekening van de betalingsbalans in deze jaren kunn'en volgens deze leden niet als maatstaf wor den beschouwd voor een bestedingsruim te, waarover in grote mate van vrijheid zou kunnen worden beslikt. Er moef re kening mee worden gehouden, dat bij een voortschrijden vah de expansie boven het voor 1960 voorziene peil, gepaard gaande met een stijging van de investeringen, de daardoor veroorzaakte extra invoer een druk op de betalingsbalans zal uitoefenen. Het is dan ook gewenst dat de deviezen- stijging mede voor het opvangen van de ze druk wordt gereserveerd. Voor wat de aanwending van de resterende bestedings ruimte betreft, zijn deze leden van oordeel dat prioriteit moet worden toegekend aan de vermindering van de kunstmatige ele menten in het prijspeil als gevolg van de consumentensubsidies. Hierdoor wordt na melijk een zware last gelegd op het over heidsbudget, dat bovendien de tendentie heeft te stijgen. De verhoging van het huurpeil wordt urgent geacht, terwijl uiter lijk twee jaar na de thans voorgestelde huurmaatregelen een volgende belangrij ke maatregel moet worden getroffen. Met betrekking tot de lonen merken de ze leden op, dat van een achterstand der loontrekkenden tot en met 1959, na een zeer geringe inzinking in hun positie in 1957, niets merkbaar is. Met betrekking tot 1960 wordt een geringe achterstand voorzien. In verband met de opmerking van bepaalde zijden, dat nog een restant van de bestedingsbeperking op de werk nemers rust, wordt naar voren gebracht, dat het bij de beperking der bestedingen niet ging om bepaalde „groepen", maar om de afzonderlijke bestedingcategorie- en. Dus niet om werkgevers en werkne mers, maar om investeerders en consu menten .Deze leden concluderen dan ook, dat maatregelen, die dit jaar nog een be langrijk effekt op de lonen zouden heb ben, schadelijk zouden kunnen zijn voor de nationale economie. Pas in 1960 kan een beperkte loonstijging mits blijvend binnen de grenzen, door de ontwikkeling van de arbeidsproduktiviteit gesteld verantwoord worden geacht. Voor ver lenging van de tijdelijke verhoging van een aantal belastingen achten deze leden geen redenen aanwezig. Derde advies De S.E.R.-leden, die ten slotte het derde advies onderschrijven, zijn van mening dat de ontwikkeling van de economische situatie een meer substantiële bestedings verruiming wettigt. Zij achten het dan ook geen overwegend bezwaar als het streef-overschot van 500 miljoen op de lopende rekening van de betalingsbalans in enig jaar niet wordt gehaald. Zij vinden het zelfs gevaarlijk de aanwezige ruimte voor investeringen te reserveren. De mo gelijke verruiming van de bestedingen zal naar de opvatting van deze leden aller eerst dienen te worden aangewend voor een verbetering van de reële inkomens van de loontrekkenden. Een verbetering van de inkomenspositie van de werkne mers en sociale rentetrekkers dient vol gens deze leden aan een huurverhoging vooraf te gaan. Zij dient te bestaan uit een uniforme, tussen circa 1 juni 1959 en circa 1 oktober 1959 gespreide loonsverhoging van 4 pet. Aan een termijn voor een ver dere huurverhoging willen deze leden zich niet binden. Men is van oordeel dat de ruimte voor loonsverhogingen in de vol gende jaren niet uitsluitend en bij voor rang bestemd mag worden voor compen satie van huurverhogingen. Een vermin dering van de subsidie op consumptie- melk wordt ongewenst genoemd. Men vreest bovendien psychologische moeilijk heden van een verhoging van de melk prijs, korte tijd later gevolgd door een huurverhoging. De tijdelijke belasting verhogingen wensen deze leden niet inge trokken te zien worden. Uit conjuncture le overwegingen achten zij een aanzienlij ke belastingverlaging niet nodig en wel licht zelfs schadelijk. Aan de regering is het thans déze diver gerende meningen te bundelen tot een al gemeen beleid. Advertentie Hofdijkstraat 32 - Haarlem - Tel. 12181 lordensstraat 53 - Haarlem - Tel. 12730 SANITAIRE INSTALLATIES De tegenwoordige subsidie op de consumptiemelk kost de schatkist circa 100 miljoen gulden per jaar. De regering zou gaarne verlost worden van deze uitgave. Slechts een deel van de SER kan met deze wens meegaan. Deze leden zijn van mening, dat het aanbeveling verdient geleidelijk over te gaan tot afschaffing van deze subsidie, welke neerkomt op 0.03 voor iedere liter consumptiemelk. De melk zou derhalve 0,03 duurder dienen te worden. Etappegewijs zou men dit willen bereiken door op 1 oktober 1959, op 1 juli 1960 en op 1 oktober 1960 de prijs telkens met één cent te verhogen. Per 1 oktober 1960 zou dan de subsidie op de consumptiemelk zeer bijzondere omstandig heden voorbehouden definitief tot het verleden behoren. In de bomen langs de Rijksstraatweg in Heiloo huist een uitgebreide kolonie reigers, wier stofwisselingsprodukten grote overlast opleveren voor de weggebruikers. Om de fietsers tegen deze „luchtaanvallen" te beschermen heeft de gemeente nu op de meest be dreigde plekken langs de weg tun neltjes, afgedekt met rietmatten, laten oprichten. Dit deel van de raad heeft er overigens ernstig bezwaar tegen, dat aan de subsi dievermindering ten behoeve van de wo ningbouw een argument zou worden ont leend voor het achterwege laten van een verhoging van de prijs van consumptie melk. Naar de mening van deze leden plei ten immers zowel budgetaire als prijs-po- litieke redenen voor een afschaffing van beide vormen van subsidies. Wel acht dit deel van de raad het gewenst, dat com pensatie wordt gegeven aan de loontrek kenden, hetgeen via de kinderbijslag zou kunnen geschieden. Het andere deel van de raad is daar entegen de mening toegedaan, dat het on gewenst moet worden geacht voorshands tot afschaffing van de consumentensubsi die op melk over te gaan. In dit verband wijzen deze leden op de subsidievermin dering voor de woningbouw, waardoor het uit budgetaire overwegingen niets reeds thans noodzakelijk zou zijn de melksubsi- die te verminderen. Bovendien vreest men een teruglopen van het verbruik, hetgeen uit een oogpunt van volksgezondheid onge wenst wordt geacht. Sinds 1953 is de prijs van de consumptiemelk met ongeveer 60 pet. gestegen. In diezelfde periode daalde het verbruik per hoofd met 20 pet. De raad is verder van mening, dat het wenselijk moet worden geacht dat de ver rekenprijs wordt teruggebracht tot het ni veau van de garantieprijs. Hierbij neemt de raad in aanmerking, dat een garantieprijs als een gemiddelde kostprijs wordt berekend, waarbij een re delijke beloning van de door de onderne mers gepresteerde bedrijfsleiding (los van de verrichte handenarbeid) als kostenele ment in aanmerking wordt genomen. Bo vendien wordt geadviseerd het. bij de stan daardisatie vrijkomende melkvet jaarlijks op iets hoger niveau te waarderen. Onder verrekenprijs wordt overigens verstaan de prijs, waarvoor de (volle) melk, welke uit eindelijk voor consumptiemelk is be stemd, van de melkveehouder wordt ge kocht; onder garantieprijs de prijs, die de melkveehouder in beginsel als minimum opbrengst van alle door hem afgeleverde melk krijgt gegarandeerd. Enkele leden van de S.E.R. zijn van me ning, dat de verrekenprijs niet verlaagd moet worden tot het niveau van de garan tieprijs, zodat, bij handhaving van de thans geldende straatprijs van de con sumptiemelk, de consumentensubsidie niet 3 cent zal bedragen, doch 5'/2 cent. Bij het afschaffen van de 3 cent subsidie zou volgens dit systeem dus nog 2V2 cent subsidie resteren. Advertentie Uit de beste koffiebonen! Nescafé norraaa! -coffeTnevrlj espresso"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 3