Compensatie van hogere huren
voor bepaalde woningsoorten
Regering moet compromis zoeken
Principiële meningsverschillen
in de S.E.R. over loonbeleid
Subsidie op consumptiemelk
in drie etappes afschaffen
KIEKEN
Deel van de S.E.R. wil eerst de
bestedingsbeperking opheffen
Vooral verschil van mening over
de grootte der bestedingsruimte
Drie meningen
Differentiëren, voorzichtig ombuigen
ofniet veranderen
Verrekenprijs verlagen tot het
peil van de garantieprijs
11
STREVEN NAAR EVENWICHT OP WONINGMARKT
Huur nieuwbouw nog
SO pet. te laag
Koninginnedag:
geknipt om te
Eerste landbouwatlas
voor de Koningin
HET ADVIES VAN DE S.E.R
Fa. A. EVERTS SSST^
DEEL VAN DE S.E.R. ADVISEERT:
WOENSDAG 29 APRIL 1959
De Sociaal-Economische Raad is, zo blijkt uit zijn advies, van mening, dat de
per 1 april 1960 in te voeren huurverhoging van in beginsel 25 pet. voor bepaalde
categorieën van woningen volledig dient te worden gecompenseerd. Principiële
meningsverschillen bestaan evenwel op het stuk van het al of niet blokkeren van
deze hogere huuropbrengsten. Voorts acht een deel van de raad een huur
verhoging alleen aanvaardbaar, indien daaraan vooral gaande in de sector van de
inkomens van de werknemers maatregelen zijn genomen, die de in de loop van
1957 en 1958 tot stand gebrachte bestedingsbeperking ongedaan maken. Zoals
bekend is, acht de regering het noodzakelijk, dat tot een vermindering van de
subsidiekast uit hoofde van de exploitatie van woningen wordt gekomen. In de
tweede plaats acht de regering de afstand tussen de rendabele huren voor nieuwe
woningen en de feitelijke huren van bestaande woningen nog altijd zeer groot,
zodat hieruit een aantal nadelen voortvloeit, waaronder een onvoldoende
rationele bezetting van de woningvoorraad. Daarnevens acht de regering, zolang
in een zo belangrijk onderdeel van de kosten van levensonderhoud als de huis
vesting met kunstmatige middelen wordt voorzien, een te grote onzekerheid
bestaan met betrekking tot het loon- en prijspeil.
Het uiteindelijke doel, waarnaar bij het
huurprobleem gestreefd moet worden, is
een herstel van een evenwichtige woning
markt, waarbij dus vraag en aanbod
ongeveer aan elkaar gelijk zijn. Het alge
mene huurniveau zal dan althans op
langere termijn worden bepaald dooi
de stichtingskosten van nieuw te bouwen
woningen. Pas dan zal de „evenwichts-
huur" bereikt kunnen worden, te weten
de kostprijshuur van (subsidieloze) nieuw
te bouwen woningen bij een evenwichtige
woningmarkt.
Uit diverse berekeningen valt thans
reeds te concluderen, dat indien de
evenwichtshuren gelijk zouden mogen
worden gesteld aan de meest recente
kostprijshuurcijfers de huren van de
thans gereedgekomen woningen met nog
circa 50 percent zouden moeten worden
verhoogd om op het niveau van de even-
wichtshuur te komen. Hierbij is dan ech
te- geen rekening gehouden met een even
tuele daling van de bouwkosten.
Na gememoreerd te hebben, dat in le
periode 19531957 de bouwkosten per
kubieke meter met circa 25. percent zijn
gestegen, geeft de SER een zestal sugges
ties op het punt van verlaging der bouw
kosten.
Oude huizen (van voor 1918)
niet duurder?
Het huurverhogingspercentage van 25
percent ziet de S.E.R. als een landelijk
gemiddelde voor de woningen in alle ge-
meenteklkssen, welke gebouwd zijn in dé
periode 1918 tot en met 1945, alsmede dooi
de woningwetwoningen, gebouwd in de
periode 1945 tot en met 1956, voorzover er
vanuit kan worden gegaan dat bij de huur
verhoging van 1957" het huurpeil van de
vooroorlogse en van de tot ultimo 1956
gereedgekomen na-oorlogse woningwet
woningen in het algemeen gelijk zijn ge
trokken, rekening houdend met kwali
teitsverschillen.
De huren van de woningwetwoningen,
voltooid in de periode 1957 tot en met 1959,
dienen naar de mening van de S.E.R.
slechts verhoogd te worden, indien de
huidige huren beneden het niveau zouden
komen te liggen van de huren van verge
lijkbare woningen van vóór 1957, nadat
daarop de voorgestelde huurverhoging zal
zijn toegepast.
Met betrekking tot het al of niet ver
hogen van de huren van de vóór 1918 ge
bouwde woningen, verwijst de S.E.R. naar
een interimrapport van de Werkgroep
Huren.
In dit rapport wordt naar voren ge
bracht, dat een betrekkelijk groot aantal
woningen, vallende binnen deze categorie
die ruim een miljoen eenheden omvat, ge
zien het kwaliteitsverschil, met name ten
opzichte van de na de tweede wereldoor-
Advertevtie
JONKER FOTO TOE STEL ZEGT:
(vooral in kleur),
De minister van Landbouw, Visserij en
Voedselvoorziening, ad interim heeft aan
:1e Koningin een speciaal in kalfsleer ge
bonden exemplaar van de eerste land
bouwatlas van Nederland aangeboden,
die op initiatief en in samenwerking met
het ministerie van Landbouw, Visserij en
Voedselvoorziening tot stand is gekomen.
Deze atlas is niet alleen een leermiddel
voor het onderwijs en voor het landbouw
onderwijs in het bijzonder, maar tevens
een belangrijke bron van informatie in het
algemeen over de Nederlandse landbouw.
log gebouwde woningen, niet zonder meer
voor een verdere huurverhoging in aan
merking dient te komen. Een tweetal
criteria wordt hierbij geïntroduceerd:
namelijk kwalitatieve onvolwaardigheid
en huren, liggende beneden een bepaald
niveau.
Met betrekking tot het tweede criterium
wordt gedacht aan woningen, die een huur
doen van minder dan 30.tot 50.per
maand, afhankelijk van de gemeente-
klasse. Het is de bedoeling de arbeiders
woningen beneden de grens te doen vallen,
zodat zij in geen geval belast zullen wor
den met een verhoogde huur.
Met betrekking tot het eerste criterium
wordt gedacht aan rug-aan-rug woningen
(platteland) en voor- en achterwoningen
(stad); aan woningen met een buiten
privaat of met een privaat, uitkomende op
kamer of keuken, en aan woningen, die
niet zijn aangesloten op het elektriciteits-
of waterleidingnet.
De eerste groep omvat circa 69.000
woningen, de tweede groep circa 265.000.
Ten aanzien van de woningen met huren
liggend boven de nader te bepalen
grens, wordt er van uitgegaan dat zij wèl
onder de huurverhoging zullen vallen.
Voor de in 1945 en volgende jaren vol
tooide en voor verhuur bestemde premie
woningen dient naar de mening van de
S.E.R. tenslotte in beginsel dezelfde ge
dragslijn te worden gevolgd als ten aan
zien van de naoorlogse woningwetwonin
gen is voorgesteld.
Enkele S.E.R.-leden zijn daarentegen
van oordeel, dat door uitschakeling in
eerste aanleg van de huurverhoging van
„oude" woningen, reeds voldoende waar
borgen zijn geschapen, dat woningen, die
niet aan redelijke;.kwaliteitseisen voldoen,
niet in huur zullen worden verhoogd.
Deze leden zien niet in. waarom daaren
boven woningen, gebouwd vóór 1918, in
eerste aanleg van huurverhoging dienen
te worden uitgeschakeld op grond van
het feit, dat zij beneden een bepaald huur
niveau liggen. Deze leden achten dit cri
terium van een zodanig arbitair karakter,
dat zij het op billijkheidsgronden niet
kunnen aanvaarden. Immers, het thans
bereikte huurniveau is gebaseerd op Je
huurprijs, die op de datum van de huur-
stop 10 mei 1940 gold. Voor deze
huurprijs is in vele gevallen niet over
wegend de kwaliteit van de woning, ma ir
de voor de huiseigenaren ongunstige
situatie op de woningmarkt in de dertiger
jaren bepalend geweest.
Lagere subsidies voor nieuwbouw
De S.E.R. is met betrekking tot de sub
sidies ten behoeve van nieuw te bouwen
woningen van oordeel, dat deze verlaagd
dienen te worden. Uitgaande van een
huurverhogingspercentage met gemiddeld
25 percent acht de raad een subsidiever
laging voor de nog te bouwen woningwet-
bouw van de huidige circa 350 gulden per
woning per jaar tot circa 250 gulden aan
vaardbaar, er van uitgaande dat daardoor
de huren per gemeenteklasse niet zullen
uitgaan boven de huidige huren voor de
gereedgekomen woningen 1959 plus 100
gulden per jaar.
Bij invoering van deze maatregel gaat
echter het sociale aspect bijzondere aan
dacht vragen. Daarom zou volgens de
S.E.R. te overwegen zijn om, indien de
huur voor betrokkenen een te groot ge
deelte van het inkomen zou gaan uitma
ken, een gedeelte van de woningwetbouw
te vereenvoudigen, zodat het anders te
hoge huurniveau verlaagd kan worden.
Verder wil een deel van de raad ook de
subsidie, die verstrekt wordt aan de voor
verhuur bestemde particuliere bouw
(premiewoningen) verlagen met circa de
helft, zodat een premie van circa 2.500.
resteert. Een ander deel van de raad kan
zich niet verenigen met deze omvang van
een vermindering. Het dient volgens deze
leden aan de minister te worden overge
laten om de juiste premiehoogte vast te
stellen in overeenstemming met de typische
problemen van de particuliere bouw.
Tenslotte is de raad met betrekking tot
deze subsidiekwesties van oordeel, dat het
gewenst is dat voor belanghebbenden de
mogelijkheid wordt geopend om in plaats
van voor een subsidie in de vorm van een
bijdrage ineens, te opteren voor een jaar
lijkse exploitatie-subsidie in de geest als
voor woningwetwoningen gebruikelijk is
(circa 325.per jaar).
Blokkeren of niet?
Heeft de instelling van het Grootboek
Woningverbetering destijds heel wat voe
ten in aarde gehad, thans komt ook de
S.E.R. niet tot één mening. De raad is
evenwel niet in staat geweest de proble
matiek rond de bestemming van de met
de huurverhoging gemoeide bedragen vol
ledig te bespreken. Men komt in het advies
dan ook slechts tot voorlopige uitspraken.
In een later uit te brengen advies inzake
het evenwichtshuurpeil zal nader op deze
materie worden ingegaan.
Een viertal meningen valt echter reeds
te onderscheiden: 1. Huidige blokkerings
regeling zonder meer continuëren en de
in 1955 doorgevoerde verlaging van de
grondbelasting ongedaan maken: 2. Hui
dige blokkeringsregeling intrekken en de
geblokkeerde gelden volledig uitkeren aan
de betrokken eigenaren en daarnevens de
grondbelasting verder verlagen en zo
mogelijk volledig afschaffen; 3. Huidige
blokkeringsregeling volledig intrekken en
de geblokkeerde gelden uitkeren aan de
betrokken eigenaren, doch van de huur
verhoging van 1957 en 1960 2.5 percent
wegbelasten en bovendien de verlaging der
grondbelasting ongedaan maken; 4. Op
korte termijn de huidige blokkerings-
regeling volledig afschaffen en niet uit
sluitend de huiseigenaren belasten ten
einde over woningbouw-fondsen te kunnen
beschikken. Nader dient te worden over
wogen welke belastingen hiervoor het
meest in aanmerking komen. Verlaging
van de grondbelasting ongedaan maken.
Advertentie
Het zorg bereid!
normaal - coffeïnevrij - espresso
In de Sociaal-Economische Raad bestaat zoals elders wordt gereleveerd In dit
blad geen overeenstemming over het complex van beleidsmaatregelen, dat in 1959
en 1960 zal moeten worden getroffen. De drie voorgestelde combinaties van maat
regelen bevatten weliswaar ten dele gelijkluidende aanbevelingen doch slechts bij
gezamenlijke verwezenlijking van alle in enige combinatie genoemde maatregelen
kan, naar de mening van de voorstanders daarvan, een evenwichtig beleid worden
verkregen. Indien dit evenwicht zou worden verstoord (bijvoorbeeld door enkele
maatregelen er uit te lichten of te amenderen) zal ook het standpunt over de andere
in het complex genoemde maatregelen wijziging kunnen ondergaan. Men zou dus
kunnen zeggen, dat de regering een drietal dwangposities geoffreerd krygt. De drie
combinaties van beleidsmaatregelen bevatten gelijkluidende aanbevelingen ten aan
zien van de huurverhoging, de overheidsinvesteringen in de ontwikkelingsgebieden
(met één kleine afwijking) cn de verhoging van de toeslagen aan de nog-niet-65-
jarigen, die een invaliditcitsrcnte trekken. Uit deze omstandigheid mag echter niet
worden afgeleid zo wordt in het advies onderstreept dat die drie maatregelen
een absolute prioriteit zouden genieten. Het gaat immers om onverbrekelijk met
elkaar verbonden maatregelen.
De drie groeperingen van de S.E.R. be
naderen de beleidsproblematiek van een
verschillende interpretatie en vormgeving
van de aanwezige „ruimte" uit. Door een
verschil van instelling tegenover de pro
blemen ziet men de mogelijkheden niet ge
lijk.
Het te voeren loonbeleid is door de
SER diepgaand besproken. Een deel van
de raad beantwoordt de vraag of in 1959
een begin moet worden gemaakt met een
gedifferentieerd loonbeleid bevestigend,
een ander deel meent dat het weinig op
portuun moet worden geacht thans volle
dig tot invoering van zulk een beleid over
te gaan. Men zou willen volstaan met een
voorzichtig begin van ombuiging van het
loonbeleid. Een derde deel van de raad is
van mening dat van een wijziging in het
loonbeleid moet worden afgezien, zolang
geen redelijke zekerheid bestaat dat een
succesvolle toepassing mogelijk is.
Zeer summier zijn de verschillende
denkwijzen als volgt te omschrijven-
Differentiëren
De leden van de SER, die reeds vóór
1959 de invoering van een-gedifferentieer
de loonvorming wenselijk achtten, wijzen
er op dat bij dit stelsel de primaire ver
antwoordelijkheid voor het loonbeleid bij
de werkgevers en werknemers gelegd
wordt, waardoor rekening kan worden
gehouden met de bijzondere economische
en sociale positie van de bedrijfstakken,
sectoren en ondernemingen. De mogelijk
heid voor zulk een loonbeleid is volgens
hen thans aanwezig, nu de noodzaak van
een bestedingsbeperking verdwenen is en
een gematigde expansie wordt verwacht.
De arbeidsmarkt is bovendien thans gun
stig voor het invoeren van dit systeem,
dat de economische ontwikkeling kan be
vorderen. terwijl het bovendien grotere
waarborgen inhoudt voor een stabiel
prijspeil dan algemene loonmaatregelen.
Door de loonontwikkeling afhankelijk te
maken van de economische ontwikkeling
in de bedrijfstak, sector of onderneming,
krijgen ook de werknemers een duidelijk
belang bij de opvoering van de produkti-
viteit. Voor economisch minder renderen
de bedrijfstakken of ondernemingen zal
dit systeem prikkelen tot een grotere in
spanning. Bezwaarlijk valt volgens deze
leden van de raad vast te houden aan het
feit, dat hetgeen algemeen toelaatbaar
wordt geacht voor arbeidstijdverkorting
ook niet op de loonvorming van toepas
sing zou kunnen zijn. In het algemeen
dient bij de toepassing van de vrijere
loonvorming als voorwaarde te worden
gesteld, dat geen prijsdoorberekening zal
plaats hebben.
Voorzichtig ombuigen
Een ander deel van de raad stemt wel
iswaar in met het streven om op zo kort
mogelijke termijn te komen tot een vrijere
loonvorming, maar is van mening dat de
economische omstandigheden dit jaar het
ongewenst maken de loonmaatregelen te
doen plaats hebben in het kader van een
systeem van een vrijere loonpolitiek. Deze
leden achten het gewenst, dat alvorens
wordt overgegaan tot invoering van een
vrijere loonpolitiek, een volledig beeld zal
zijn verkregen hoe een gedifferentieerd,
maar tevens gecoördineerd loonbeleid ten
uitvoer kan worden gelegd. Men zou graag
een hervatting van het overleg over de
praktijkvragen, welke zich bij het invoe
ren van een vrijere loonpolitiek kunnen
voordoen, en over enige gedragsregels,
welke bij die loonpolitiek in acht genomen
zouden moeten worden, tot stand zien ko
men.
Voorzichtig dient te worden overgegaan
naar een. vrijer loonbeleid. Het wordt ge
wenst geacht over de invoering van een
vrijere loonpolitiek meer in het algemeen
pas te beslissen, zodra ook over het ver
dere huurbeleid een duidelijk beeld zal
zijn verkregen.
Niet wijzigen
Een derde aeel van de raad voert ve
lerlei redenen aan voor de stelling, dat het
niet verantwoord moet worden genoemd
om reeds in 1959 over te gaan naar een
systeem van loonsverhoging, waarin naast
differentiatie in de tijd ook differentiatie
in de hoogte wordt toegelaten. Eerst dient
redelijke zekerheid te worden verkregen,
dat zowel aan de eisen van economische
doelmatigheid als aan die van sociale
rechtvaardigheid voldaan wordt. Deze le
den achten het een noodzakelijke voor
waarde, dat de toetsende instantie een
aantal concrete richtlijnen ter beschik
king moet hebben voor het bepalen van
de normen voor een differentiatie. Dit
wordt momenteel echter onbereikbaar
geacht.
De S.E.R.-leden, die het eerste advies
steunen, zijn van mening dat na de perio
de van bestedingsbeperking de huidige
economische ontwikkeling enige moge
lijkheid schept de positie van de loontrek-
kenden te verbeteren. Voorts zijn zij van
mening dat van deze situatie gebruik ge
maakt moet worden om een begin te ma
ken met een vrijere loonvorming. Door de
flinke huurverhoging en de daarmee ge
paard gaande subsidieverlaging wordt de
mogelijkheid geopend van een verbetering
van de financiële positie van de overheid.
De verhoging van de loonsom acht men
uit psychologische overwegingen noodza
kelijk na de stringente loonbeheersing, die
in de afgelopen jaren is gevoerd. Deze le
den zijn tevens van mening dat dit jaar
met de gedifferentieerde loonvorming een
begin gemaakt moet worden. Zij hebben
echter overwegende bezwaren tegen het
voorstel om de instantie, welke de loon-
voorstellen van de bedrijfstakken moet
goedkeuren, een beperking op te leggen
door een bepaald streefcijfer te noemen,
dat dan richtinggevend zou dienen te zijn.
De beoogde vergroting van de verantwoor
delijkheid van de betrokken organisaties
van werkgevers en werknemers zou dan
niet tot zijn recht kunnen komen en een
wezenlijke differentiatie zou dan niet wor
den verwezenlijkt. Een onderzoek naar de
wenselijkheden en mogelijkheden van een
wettelijke regeling van het minimumloon
wordt gewenst genoemd.
Tweede advies
De S.E.R.-leden, die het tweede advies
onderschrijven, zijn van oordeel dat de
mogelijkheden tot bestedingsverruiming
in 1959 en 1960 beperkt zijn. De grote
overschotten op de lopende rekening van
de betalingsbalans in deze jaren kunn'en
volgens deze leden niet als maatstaf wor
den beschouwd voor een bestedingsruim
te, waarover in grote mate van vrijheid
zou kunnen worden beslikt. Er moef re
kening mee worden gehouden, dat bij een
voortschrijden vah de expansie boven het
voor 1960 voorziene peil, gepaard gaande
met een stijging van de investeringen, de
daardoor veroorzaakte extra invoer een
druk op de betalingsbalans zal uitoefenen.
Het is dan ook gewenst dat de deviezen-
stijging mede voor het opvangen van de
ze druk wordt gereserveerd. Voor wat de
aanwending van de resterende bestedings
ruimte betreft, zijn deze leden van oordeel
dat prioriteit moet worden toegekend aan
de vermindering van de kunstmatige ele
menten in het prijspeil als gevolg van de
consumentensubsidies. Hierdoor wordt na
melijk een zware last gelegd op het over
heidsbudget, dat bovendien de tendentie
heeft te stijgen. De verhoging van het
huurpeil wordt urgent geacht, terwijl uiter
lijk twee jaar na de thans voorgestelde
huurmaatregelen een volgende belangrij
ke maatregel moet worden getroffen.
Met betrekking tot de lonen merken de
ze leden op, dat van een achterstand der
loontrekkenden tot en met 1959, na een
zeer geringe inzinking in hun positie in
1957, niets merkbaar is. Met betrekking
tot 1960 wordt een geringe achterstand
voorzien. In verband met de opmerking
van bepaalde zijden, dat nog een restant
van de bestedingsbeperking op de werk
nemers rust, wordt naar voren gebracht,
dat het bij de beperking der bestedingen
niet ging om bepaalde „groepen", maar
om de afzonderlijke bestedingcategorie-
en. Dus niet om werkgevers en werkne
mers, maar om investeerders en consu
menten .Deze leden concluderen dan ook,
dat maatregelen, die dit jaar nog een be
langrijk effekt op de lonen zouden heb
ben, schadelijk zouden kunnen zijn voor
de nationale economie. Pas in 1960 kan
een beperkte loonstijging mits blijvend
binnen de grenzen, door de ontwikkeling
van de arbeidsproduktiviteit gesteld
verantwoord worden geacht. Voor ver
lenging van de tijdelijke verhoging van
een aantal belastingen achten deze leden
geen redenen aanwezig.
Derde advies
De S.E.R.-leden, die ten slotte het derde
advies onderschrijven, zijn van mening
dat de ontwikkeling van de economische
situatie een meer substantiële bestedings
verruiming wettigt. Zij achten het dan
ook geen overwegend bezwaar als het
streef-overschot van 500 miljoen op de
lopende rekening van de betalingsbalans
in enig jaar niet wordt gehaald. Zij vinden
het zelfs gevaarlijk de aanwezige ruimte
voor investeringen te reserveren. De mo
gelijke verruiming van de bestedingen zal
naar de opvatting van deze leden aller
eerst dienen te worden aangewend voor
een verbetering van de reële inkomens
van de loontrekkenden. Een verbetering
van de inkomenspositie van de werkne
mers en sociale rentetrekkers dient vol
gens deze leden aan een huurverhoging
vooraf te gaan. Zij dient te bestaan uit een
uniforme, tussen circa 1 juni 1959 en circa
1 oktober 1959 gespreide loonsverhoging
van 4 pet. Aan een termijn voor een ver
dere huurverhoging willen deze leden zich
niet binden. Men is van oordeel dat de
ruimte voor loonsverhogingen in de vol
gende jaren niet uitsluitend en bij voor
rang bestemd mag worden voor compen
satie van huurverhogingen. Een vermin
dering van de subsidie op consumptie-
melk wordt ongewenst genoemd. Men
vreest bovendien psychologische moeilijk
heden van een verhoging van de melk
prijs, korte tijd later gevolgd door een
huurverhoging. De tijdelijke belasting
verhogingen wensen deze leden niet inge
trokken te zien worden. Uit conjuncture
le overwegingen achten zij een aanzienlij
ke belastingverlaging niet nodig en wel
licht zelfs schadelijk.
Aan de regering is het thans déze diver
gerende meningen te bundelen tot een al
gemeen beleid.
Advertentie
Hofdijkstraat 32 - Haarlem - Tel. 12181
lordensstraat 53 - Haarlem - Tel. 12730
SANITAIRE INSTALLATIES
De tegenwoordige subsidie op de consumptiemelk kost de schatkist circa
100 miljoen gulden per jaar. De regering zou gaarne verlost worden van deze
uitgave. Slechts een deel van de SER kan met deze wens meegaan. Deze leden
zijn van mening, dat het aanbeveling verdient geleidelijk over te gaan tot
afschaffing van deze subsidie, welke neerkomt op 0.03 voor iedere liter
consumptiemelk. De melk zou derhalve 0,03 duurder dienen te worden.
Etappegewijs zou men dit willen bereiken door op 1 oktober 1959, op 1 juli 1960
en op 1 oktober 1960 de prijs telkens met één cent te verhogen. Per 1 oktober
1960 zou dan de subsidie op de consumptiemelk zeer bijzondere omstandig
heden voorbehouden definitief tot het verleden behoren.
In de bomen langs de Rijksstraatweg
in Heiloo huist een uitgebreide kolonie
reigers, wier stofwisselingsprodukten
grote overlast opleveren voor de
weggebruikers. Om de fietsers tegen
deze „luchtaanvallen" te beschermen
heeft de gemeente nu op de meest be
dreigde plekken langs de weg tun
neltjes, afgedekt met rietmatten, laten
oprichten.
Dit deel van de raad heeft er overigens
ernstig bezwaar tegen, dat aan de subsi
dievermindering ten behoeve van de wo
ningbouw een argument zou worden ont
leend voor het achterwege laten van een
verhoging van de prijs van consumptie
melk. Naar de mening van deze leden plei
ten immers zowel budgetaire als prijs-po-
litieke redenen voor een afschaffing van
beide vormen van subsidies. Wel acht dit
deel van de raad het gewenst, dat com
pensatie wordt gegeven aan de loontrek
kenden, hetgeen via de kinderbijslag zou
kunnen geschieden.
Het andere deel van de raad is daar
entegen de mening toegedaan, dat het on
gewenst moet worden geacht voorshands
tot afschaffing van de consumentensubsi
die op melk over te gaan. In dit verband
wijzen deze leden op de subsidievermin
dering voor de woningbouw, waardoor het
uit budgetaire overwegingen niets reeds
thans noodzakelijk zou zijn de melksubsi-
die te verminderen. Bovendien vreest men
een teruglopen van het verbruik, hetgeen
uit een oogpunt van volksgezondheid onge
wenst wordt geacht. Sinds 1953 is de prijs
van de consumptiemelk met ongeveer 60
pet. gestegen. In diezelfde periode daalde
het verbruik per hoofd met 20 pet.
De raad is verder van mening, dat het
wenselijk moet worden geacht dat de ver
rekenprijs wordt teruggebracht tot het ni
veau van de garantieprijs.
Hierbij neemt de raad in aanmerking,
dat een garantieprijs als een gemiddelde
kostprijs wordt berekend, waarbij een re
delijke beloning van de door de onderne
mers gepresteerde bedrijfsleiding (los van
de verrichte handenarbeid) als kostenele
ment in aanmerking wordt genomen. Bo
vendien wordt geadviseerd het. bij de stan
daardisatie vrijkomende melkvet jaarlijks
op iets hoger niveau te waarderen. Onder
verrekenprijs wordt overigens verstaan de
prijs, waarvoor de (volle) melk, welke uit
eindelijk voor consumptiemelk is be
stemd, van de melkveehouder wordt ge
kocht; onder garantieprijs de prijs, die de
melkveehouder in beginsel als minimum
opbrengst van alle door hem afgeleverde
melk krijgt gegarandeerd.
Enkele leden van de S.E.R. zijn van me
ning, dat de verrekenprijs niet verlaagd
moet worden tot het niveau van de garan
tieprijs, zodat, bij handhaving van de
thans geldende straatprijs van de con
sumptiemelk, de consumentensubsidie
niet 3 cent zal bedragen, doch 5'/2 cent.
Bij het afschaffen van de 3 cent subsidie
zou volgens dit systeem dus nog 2V2 cent
subsidie resteren.
Advertentie
Uit de beste koffiebonen!
Nescafé
norraaa! -coffeTnevrlj espresso"