NOVITEITEN OP DE MUZIEKMARKT DE BEPROEFDE KUNSTJES Slechts één keer faalde het uurwerk Hl en IJ mattier Courant ■KIR DE BEROEMDSTE KLOK TER WERELD DEZE WEEK HONDERD JAAR Wekelijks toegevoegd tutu alle editi Haarlems Dagblad Oprechte l laarlemsc, ENGELSE WAARDIGHEID g BEN IN AL ZIJN TROTSE 1 DE NIEUWSTE ROMAN van Pamela Hansford Johnson is in Engeland met ver scheidene gunstige kritieken ontvangen. Wie kan dat eigenlijk niet bereiken, vraagt men zich soms af als men op de omslagen van elk boek weer citaten vindt uit kritie ken die in bewondering geschreven lijken te zijn; de lucht is vervuld van het gonzen van gunstige kritieken ,en het geluid over de paar goede romans die nu en dan hiel en daar verschijnen is er bijna niet meer in te onderscheiden. Gelukkig is die indruk niet helemaal juist: geen kritiek zo ongun stig of er komt wel een zin in voor die als aanbeveling op de omslag van een volgend werk gebruikt kan worden. Afgezien daar van is het ook waar dat over smaken maar in beperkte mate te twisten valt, en dat een recensent die voor de boeken van zijn eigen tijd alleen een goed woord over heeft als hij er meesterwerken in ziet, een som bere dikdoener zou moeten zijn. Zo kunnen wij ons verzoenen met al de mooie citaten uit kritieken over Pamela Hansford John son's vorige werk, en zelfs min of meer met de lof voor deze „Unspeakable Skip- ton". Intussen is het toch geen goede ro man. Daniel Skipton is een schrijver die niet veel schrijft en niet veel succes heeft Sehad met wat hij dan heeft geschreven; hij houdt zich moreel in stand met een on aantastbare grootheidswaan en materieel met ongeregelde louche zaakjes in Brugge, dat hij tot woonplaats heeft verkozen. De schrijfster komt onder de verdenking dat zn teveel gedacht heeft aan de eeuwig heid van haar type en de onbetaalbaar heid van de personages die zij om hem heen zet: de aanmatigende toneelschrijf ster uit Australië, de zalvige Italiaanse zanger die een contra-oplichter blijkt te zijn, de korzelige grande dame met de pa raplu, en de anderen. Daardoor is zij er niet aan toegekomen Skipton een karak ter te geven waar zijn grootheidswaan zich in zou kunnen uitdrukken en er is geen spoor van de pijnlijke toepasselijk heid op ons allemaal waardoor zijn waan pas overtuigend zou worden. Over de on betaalbaarheid van hem en van de an deren kan trouwens ook getwist worden. Misschien zijn wij onuitstaanbaar moeilijk geworden op het stuk van grappige sterke verhalen? Wij weten wel zo'n beetje wat er allemaal voor aardigs kan gebeuren en het gaat er ons niet om daar nog maar eens iets van te horen maar aangetoond 'e zien dat zulke dingen anders opgevat kunnen worden dan wij gewoon waren te Pamela Hansford Johnson, The Unspeakable Skipton - Mac mil- lan, London; Amanda Vail - The Bright Young Things - Seeker and Warburg, London. doen. Dadelijk in het begin van het boek, wanneer Skipton een onhebbelijke brief aan zijn uitgever schrijft, krijgen wij de indruk dit soort aardigheden al te kennen. Bij verdere lezing hoeft die indruk niet gecorrigeerd te worden: inderdaad, de ku ren van Skipton waren ons bekend, zoals ook de verschijningen van die Engelse toe risten in Brugge, met wie hij zaken pro beert te doen, ons bekend voorkomen. Het staat er allemaal keurig, handig opgesteld naar de smaak zo niet van de gemiddelde lezer dan toch naar de smaak van hen die uitmaken wat de gemiddelde lezer wenst; en het betekent niets. VAN EEN NIET HELEMAAL verschil lend slag, nu het daar eenmaal over gaat, is de tweede roman van Amanda Vail, het zogenaamde jongemeisje dat eigenlijk een Amerikaanse romancier is, die door het voorbeeld van Franpoise Sagan op een idee is gebracht om de aandacht van het publiek te trekken (hij heeft al gauw zijn kaarten op tafel gelegd, maar de onthul ling werkt dan als nog eens een tweede pubiiciteitstruc). ,The Bright Young Things" heeft deze auteur geschreven over de meisjes die al in zijn eerste boek optraden: toen waren zij op school, nu zijn zij op de universiteit, en in het volgende boek, zo als v ij hier aan het eind kunnen zien, zal tenminste één van de twee zich in Europa bevinden. Hoe overtuigend blijkt uit dit werk dat iets oudere personen de jeugd beter kunnen begrijpen dan de jeugd zich zelf begrijpt! schrijft de uitgever in zijn aanbeveling Dat zal waar wezen, maar een boek schr-jven is nog iets anders dan de behendige toepassing van wat geijkte termen van psychologisch begrip, en be halve voor een zekere formele bekwaam heid wint de heer Amanda Vail onze be wondering alleen met zijn welslagen in het reclamevak. Zo blijkt ook bij deze gele genheid dat de zogenaamde gezellige, aar dige, onpretentieuze litteratuur evenzeer een spijs voor liefhebber is als de ongezel* lige ambitieuze. Oude koek allemaal. IN 1834 HAD EEN ZWARE BRAND het parlementsgebouw in Londen geteisterd. De architect Sir Charles Barry kreeg opdracht, voor een passende wederopbouw te zorgen. Hij ontwierp de klokketoren die het gebouw thans siert. Een klokketoren is pas compleet als er een klok in is. Vele jaren bestudeerde men de „klokkemogelijk heden". Plannen en onticerpen werden ingediend en bestudeerd. Eindelijk, na veel wikken en wegen, hakten de autoriteiten de knoop door. „Openbare Werken" kreeg opdracht, te zorgen, dat de klokketoren een uurwerk kreeg. De keuze was gevallen op een door een amateur ingediend ontwerp. Zijn naam was E. B. Denison, een bekend Londens advocaat. Later werd de heer Denison in de adelstand verheven en nam hij als Lord Grimthorpe zitting in het Hogerhuis. Hoe zwaar kon de zwaarste klok wegen? Men maakte berekeningen en kwam tot de slotsom, dat het zestien ton kon zijn. In 1856 kwam hij gereed in een gieterij in Whitechapel. Geruime tijd testte men hem op zijn bruikbaarheid. Toen hij een gevaarlijke barst ging vertonen, besloot men, een enigszins lichtere klok te gieten. George Mears was de vakman, die het omgieten op zich nam. Hij slaagde. Big Ben II woog (en weegt) dertieneneenhalf ton. Hij bleek degelijker en deugdelijker te zijn dan de vroeg gesneuvelde Big Ben I. WAAROM NOEMDE men de klok „Big Ben"? De commissaris van Openbare Wer ken, onder wiens verantwoordelijkheid het werk geschiedde, was Sir Benjamin Hall. Sir Benjamin was een grote, zware figuur. Zijn vrienden en kennissen noemden hem „Big Ben". Deze naam ging over op de zwaarste klok in de klokketoren van het parlementsgebouw. HET TRANSPORT van „Big Ben" van de gieterij in Whitechapel naar het parle mentsgebouw had plaats op 28 mei 1859. Zestien paarden trokken de wagen, waarop „Big Ben" in massieve glorie rustte. De koetsiers en paardeknechten deden hun uiterste best. Het transport beleefde wel- iswaar een paar kritieke ogenblikken, maar niettemin kwam Big Ben op zijn plaats van bestemming bij het parle mentsgebouw aan. Het talrijke publiek be gaf zich huiswaarts. De volgende dagen echter kwamen nog zeer velen een kijkje nemen haar het hijswerk. Dit karwei 13.500 kg. moesten ongeveer zestig meter omhoog worden gebracht was verre van licht, vooral als men bedenkt, dat de tech nische hulpmiddelen een eeuw geleden ge brekkiger waren dan nu. Hoe dit zij, Big Ben kwam boven en ving weldra zijn taak als „uurwaker" aan. OP 31 MEI 1859 ging de klok in de to ren van het parlementsgebouw de tijd aan wijzen. Enige weken later kwam „Big Ben" in actie en sedertdien heeft hij trouw en braaf de uren geslagen op de melodie van: „All through this hour, Lord, be my guide, „And by Thy power no foot shall slide. Al heel spoedig beschouwden de Londe- naars „Big Ben" als een vertrouwde, be trouwbare en trouwe vriend, als een „ba ken in de zee van erwtensoep en mist, waarin Londen soms gedompeld wordt" (schreef een journalist en bewonderaar van „Big Ben"). Na 1924 breidde „Big Ben" zijn vriendenkring uit tot alle gebie den van het Britse Gemenebest en vele andere landen. Immers, in dat jaar begon de British Broadcasting Corporation (B.B.C.) de uurslag van „Big Ben" uit te zenden, zodat hij vrijwel overal op aar de kon worden beluisterd. De nu bijkans honderdjarige „Big Ben" bleef in de eeuw van zijn bestaan slechts eenmaal stilstaan door een defect aan zijn uurwerk en dit defect was nog vex-oorzaakt door „vijandige actie". Dat was op 11 mei 1941, toen het parlementsgebouw bommenscha- de kreeg en het glas van een der wijzer platen van „Big Ben" (men noemt tegen woordig de hele klokketoren zo) versplin terd werd. - iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii.iiiiiijiiiiiiiiiiiiinijn DE HONDERDJARIGE BIG woedden er hevige sneeuwstormen in Lon den. De sneeuw pakte samen tussen de wijzers en Big Ben stond gedurende acht uren stil. Vlak vóór het einde van de twee de wereldoorlog, te weten in april 1945, raakte een werkman, die bezig was nieuw glas op de wijzerplaat te zetten, de kleine wijzer met zijn voet aan. Het gevolg was, dat Big Ben gedurende drie minuten niet liep. Een paar maanden later, in augus tus 1945, ging om kwart voor negen in de ochtend een aantal spreeuwen op de wij zers zitten. Het gevolg was, dat Big Ben om negen uur vijf minuten achter was. HET UURWERK van Big Ben werd ver vaardigd door de heer E. J. Dent. De fir ma Dent zorgt sedert 1861 voor het onder houd. Om het uurwerk en (de eigenlijke) „Big Ben" te bereiken, moet men een wenteltrap van 333 treden opklimmen. Geen kleinigheid! Het uurwerk weegt on geveer vijf ton. Van 1859 tot 1913 toe werd het met de hand opgewonden. Driemaal per week waren twee man gedurende vijf uur bezig met dat karwei. Thans ge schiedt het opwinden mechanisch en vergt het nog slechts driemaal per week veer tig minuten tijds. „Big Ben" is even nauwkeurig als een uitstekend modern horloge. Per etmaal wijkt hij nog geen se conde af van de juiste tijd. Geen wonder, dat de uurwerkmakers van tegenwoor dig nog steeds vol bewondering zijn en Big Ben beschouwen als een meester werk. Geen wonder, zeggen zij, dat hij de honderd jaar haalde. En voegen zij er aan toe als er geen brand of oorlog komt. zal „Big Ben" stellig ook zijn twee de eeuwfeest „in uitstekende gezondheid" kunnen vieren, zodat de Londenaars voor lopig nog op hun klok vertrouwen kunnen. BIG De 13Vi ton zware urenklok, de echte Big Ben, wordt nagekeken en bijgesteld. DE KLOK HEEFT wel eens meer afwij kingen vertoond, maar die ontstonden door vreedzamer oorzaken. In februari 1900 DE ONDERNEMENDE uitgeverij Harmoniate Hilversum overstelpt de muziek markt met vocale en instrumentale publikaties, die wat notendruk, papierkwaliteit en hun meestal charmante uiterlijk aangaat zeker niet onderdoen voor wat op dit gebied in het buitenland geproduceerd wordt. Bovendien geldt het hoofdzakelijk werk, dat op zijn tijd in praktische uitgaven verschijnt en zodoende aan de behoeften van het huidige geslacht tegemoet komt. Hier volgt een kleine bloemlezing. hopeloos dilettantisch gepruts uitlopen. Daarom is het van algemeen pedagogisch j en smaakvormend belang dat componisten, die muzikaal wat te vertellen hebben en weten hoe men voor instrumenten moet schrijven, in deze behoefte voorzien. „Har monia" heeft in deze sector weer een twee tal composities in partituur en aparte stemmen laten verschijnen. Daar is voor- i eerst van Oscar van Hemel een „Micro- i Suite" in vier delen, goed speelbare mu- i ziek, waarin het opgewekte karakter over- i heerst. Verder is met bijzondere nadruk I te wijzen op een driedelige „Sympho- j nietta" van Herman Strategier, een stuk dat iets hogere eisen stelt, die, wanneer er aan voldaan kan worden, beslist een tref fend muzikaal genot verzekeren aan spe lers en toehoorders. Strategier heeft met het orchestraal apparaat van blokfluiten, strijkers en piano een kleurrijk geheel weten tot stand te brengen passend bij een vormschone, vloeiende muziek. Deze or kestratie is zo beknopt toegepast, dat elke aanvulling met andere instrumenten het ■evenwicht van deze mooie compositie kan verstoren. Hieraan is bij een schoolorkest, waarin doorgaans alles wat op muzikaal gebied voorhanden is mag meedoen, echter nauwelijks te ontkomen. Het aanvullen moge dan met smaak en slechts op bepaal de punten gebeuren. De aard van Van Hemel's „Micro-Suite" lijkt mij beter be stand tegen toevoeging van instrumenten en vraagt als 't ware om slagwerk. Met dat al blijkt, dat van de leider van een schoolorkest toch ook geregeld een flinke dosis improvisatiegeest gevergd wordt. Dicht bij deze sector ligt ook de muziek voor sopraanblokfluit. „Harmonia" breid de zijn reeks kleine speelmuziekboekjes weer uit met „Twaalf geestelijke liederen", handig voor twee instrumenten gezet door Dick Steen, en met „Engelse volksdansen met varianten", met. smaak voor één blok fluit gezet door N. Neyens. HET REPERTOIRE voor gitaarspelers is ook weer uitgebreid. Drie keurige band jes met solonummers, gecomponeerd door Dick Visser maken een degelijke muzikale indruk; voorzien van technische vinger wijzingen. streven de stukjes tevens een pedagogisch doel na. Zeer aantrekkelijk zijn ook drie bandjes die ieder drie door Dick Visser bewerkte volksliederen met begeleiding van gitaar bevatten, namelijk Spaanse, Franse en Nederlandse. Compo sitorisch goed vakwerk. HET PIANO-ONDERWIJS kan het niet stellen zonder oefenmateriaal en hoe nauwer dat verwant is met de „echte" muziek (dus zo gecomponeerd dat de „patiënt" niet in de gaten heeft dat het hoofdzakelijk om vingeroefeningen gaat) hoe meer het in de aanvangsperiode ani meert tot studeren. Aan deze pedagogische ervaring danken de etudes en sonatines van Bertini, Burgmüller, Lemaine, Heller, Clementi, Kuhlau, Diabelli en vele anderen hun lange leven. En niet alleen daaraan, maar tevens aan hun door de praktijk be proefde en gesanctioneerde diensten. Maar van de andere kant leeft zowel bij de „leergierige jeugd" als bij de pedagogen een drang naar nieuwere geluiden. Het is een probleem dat niet eenzijdig op te lossen is; de oudjes zijn immers te goed, laat ik zeggen: te degelijk bevonden, om zs aan de dijk te zetten. De Harmonia- uitgave lost deze kwestie op met een com binatie van oud en nieuw (dus beproefd en nog te beproeven) pedagogisch piano- werk in het licht te geven, verdeeld over een zestal delen, die respectievelijk etudes, sonatines en speelstukken bevatten. Noord- en Zuidnederlandse componisten werden aangezocht om noviteiten voor deze publikatie te leveren. En zo treft men dan de namen van Badings en Van Hemel naast die van Clementi en Diabelli, die van Jurriaan Andriessen, Herman Stra tegier en Albert de Klerk naast die van Kuhlau en de Mozarts vader en zoon die van Marcel Poot en Marinus de Jong die van Czerny en Hummel, enzovoorts. Het is aldus een bonte, maar leuke en over 't algemeen zeer bruikbare verzame ling geworden. En van sommige „novi teiten" kan men verwachten, dat zij ter rein zullen veroveren op het traditionele materiaal. De praktijk moet uitwijzen wat dienstig is voor een normale opleiding en wat beter kan gemist worden. DE FIRMA J. W. WOLTERS te Gronin gen zendt ons ter bespreking twee deeltjes éénstemmige muziekdictees, geschreven door Hennie Schouten en uiteraard ont staan uit de praktijk van diens functie als hoofdleraar theorie aan het Amsterdams Conservatorium. Het eerste boekje (150 nummers gaat uit van eenvoudige opgaven en bereikt het peil van gevorderde leer lingen. Het tweede deel (100 nummers) is bestemd voor hogere solfègeklassen. De methodisch-logische opbouw heeft de auteur blijkbaar niet geremd in zijn mu zikale fantasie en het is van belang te achten dat de tessitura (de stemomvang) niet afgemeten is naar die van een voca list, maar instrumentaal zo ruim mogelijk gekozen is, althans hoofdzakelijk in het tweede deeltje. Een aanwinst voor de sol- fègeklas inzake muzikale scholing. TENSLOTTE zij hier nog gewezen op enkele koorwerkjes a-capella, die tot de jongste uitgaven van „Harmonia" behoren. De beroemde naam van Zoltan Kodaly is borg voor de waarde van de stukjes voor mannenstemmen „Bordal" en „Huszt" (dit laatste reeds zeer bekend onder de Duitse titel „Die Ruïne") en van de gemengde koren „Schön Anna" en „Székler Klage". En verder zorgde Oscar van Hemel voor een paar aardige werk jes op Nederlandse tekst wat mij ver heugt, want ik vind het een bedroevend verschijnsel dat de Nederlandse koorzang zich de laatste tijd zo weinig laat gelegen liggen aan zijn eigen taal; en als onze componisten aan dat vreemde gedoe nu ook nog gingen meedoen, dus, om in de mode te blijven, bij voorbeeld op Papoea teksten gingen schrijven, dan was het hek finaal van de dam. Laat ze gezond blijven en dan maar rustig wachten tot het getij weer eens keert, dat is te zeggen tot de koorzangers er zelf logischerwijze op zullen aandringen teksten te mogen zin gen die ze van a tot z verstaan en die met hun gevoelsleven verwant zijn. „De wei- geletterde Knecht" van Oscar van Hemel is een bijzonder pittig werkje voor ge mengd koor, dat het van een fijne ritme ring en een geestige voordracht moet heb ben. „Isidorus", eveneens voor gemengde stemmen, stelt minder hoge eisen, maar belooft een bekorende klankwerking. Jos. de Klerk VOOR MIJ LIGT een koraalcantate van Johann Pachelbel, „Was Gott. tut, das ist wohlgetan". De naam van deze zeven- tiende-eeuwse componist had tot voor weinige jaren nog slechts vermaardheid in verband met zijn oeuvre voor orgel, dat de stijl der Zuidduitsers overbrugt naar die van Bach. Maar zijn vocale composities voor de katholieke en voor de protestantse eredienst waren in de vergeethoek geraakt; de musicologen hebben er zich over ont fermd en de practici kunnen nu van de vondsten dezer vorsers profiteren om ze als bruikbare stukken met grote kans op succes weer in circulatie te brengen. Want intussen is de smaak voor dez|e muziek weer opnieuw gerijpt en ook in Neder land heeft de kerkelijke koorzang op Lu therse grondslag terrein gewonnen. Wie daarenboven huiverig is voor het contra punt van de moderne Evangelische com ponisten, kan bij oudjes als Pachelbel met gerust gemoed zijn gading zoeken. De stemvoeringen van zijn klassiek contra punt hebben steeds een vloeiende gang en zij zijn er niet minder interessant om. Deze vierstemmige cantate, die met of zonder solisten en met strijkorkest (of alleen met orgel) kan worden uitgevoerd, is pasklaar gemaakt, door Hans P. Keuning, die bij de oorspronkelijke Duitse tekst ook een bruikbare Nederlandse vertaling liet af drukken. Pachelbel gaf zijn muziek een mixolydisch voorkomen, daar hij nog vastzat aan die oude kerktoonsoort. Maar ieder zal het horen als G majeur; en het zou niet gek geweest zijn het. aldus „ge moderniseerd", met een kruis aan de sleu tel heruit'te geven. Het zou aan de gra veur een paar honderd kruisen in de mu ziektekst bespaard hebben. Maar musico logisch klopt het. Dufay en Binchois, twee Zuidnederlandse componisten uit de vijftiende eeuw (naar een manuscript uit de Nationale Biblio theek te Parijs). HANS P. KEUNING bezorgde ook een bewerking van een vierstemmige „Psalm 46" met orkest- of orgelbegeleiding van Johan Helmich Roman (16941758), een Zweeds componist, die in zijn tijd in Enge land „de Zweedse virtuoos" genoemd werd en nog steeds in zijn vaderland als de vader der Zweedse muziek geëerd wordt. Een Nederlandse aanpassing bij de oud- Scandinavische tekst maakt deze niet te moeilijke psalmcompositic bruikbaar voor onze kerkkoren. De vier solopartijen lijken tevens uitvoerbaar door het koor. Dezelfde bewerker maakte tevens met een ge schikte klavierbegeleiding het vierstem mige „Sancta Maria" van Mozart voor algemeen gebruik pasklaar. Het is vreemd dat dit aantrekkelijke motet, geschreven op de vooravond van Mozarts reis naar Mannheim en Parijs, niet reeds eerder door praktische uitgaven bereikbaar was. Ik herinner mij ten minste dat, toen vóór weinige jaren een oratoriumkoor dit een voudige stuk als inleiding tot haar pro gramma wilde uitvoeren, het complete materiaal koor en orkest moest wor den aangemaakt. Nu ligt het, als een pen dant van het veelgezongen „Ave Verum", voor de koren klaar. COR BACKERS verzorgde de heruitgave van twee Evangelische taferelen van Heinrich Schütz: „Pharisaer und Zöllner" (voor tenor- en bassolo. vrouwen- en ge mengd koor en orgel) en „Der zwölfjarige Jesus im Tempel" (voor jongenssopraan, alt- en bassolo, gemengd koor, twee violen en orgel). Deze stukken zijn een kostelijke aanwinst voor kleine gemengde koren die uitvoeringen geven in een kerkgebouw. De monodische en concerterende stijl van Schütz is in zijn juiste expressie de een voud zelve. Maar dit is dan een meester lijke eenvoud van een sterke persoonlijk heid. die uit de volheid van zijn kunnen de zuivere essentie wist te putten. OP HET TERREIN van de schoolmuziek heeft de Harmonia-uitgave een bijzon der fraai en belangwekkend boekje op de markt gebracht.; het heet „Van trouba dourslied tot barok", een driestemmig repertorium voor school- en kleinkoor. Het werd samengesteld, bovendien ook voorzien van vrij uitgebreide en zeer lezenswaardige commentaren, door Eduard Stam, die tevens met smaak en composi torische kundigheid de eenentwintig lie deren van het bundeltje voor twee dis cantstemmen en bas zette. De bedoeling tot het samenstellen van dit boekje was te voorzien in de behoefte aan zingbaar., ple zierig en toch ook instructief repertorium voor koren van middelbare scholen. De onvolwassenheid van de jongemannen- stemmen vormt meestal het struikelblok om goede middelbare-schoolkoren te vor men. Hiermee heeft Eduard Stam rekening De zevenjarige Mozart aan het clavecimbel. gehouden door slechts voor één mannen - stem te zorgen, die dan niet te hoog en ook niet te laag loopt. En in de zangklas van meisjes scholen kan de zangonderwijzer allicht zelf die taak op zich nemen. Men vindt in de verzameling tal van beroemde compo nistennamen van troubadours, minnezan gers/ hofcomponisten en anderen. Er is bovendien een cultuurhistorische lijn in doorgetrokken, die op treffende wijze ver antwoord wordt in de bijschriften, die op de les voorgelezen, op degelijke wijze een al te veel veronachtzaamd probleem van het esthetisch onderwijs kunnen oplossen. En wat kan 't begrip van een bepaalde stijlperiode niet verdiepen, wanneer men er de litteraire en muzikale poëzie prak tisch van in zich opneemt! Oud-Frans, oud-Duits. oud-Nederlands, oud-Engels en Italiaans komt hierbij aan de beurt; de bewerker heeft in de meeste gevallen voor vertalingen van de teksten gezorgd: hij waagde het zelfs, en niet zonder succes, bij een aardige Canon van Zarlino (1517 1590) een Nederlandse tekst van Jan I van Brabant aan te passen. De keuze werd hoofdzakelijk gemaakt uit profane liede ren; alleen de laatste nummers zijn een paar kerstzangen. In hoofdzaak gaat het hier dus om plezierige liedjes van voor name kunstwaarde, wat de auteur ver antwoordt met de idee: waar mensen zich „amuseren" hoort het dat de „muze" in hun midden is. Dubbel en dwars aanbe volen! HET SCHOOLORKEST. waarin, naast de alles opvangende en aanvullende piano, de blokfluiten doorgaans het hoofdbe standdeel vormen, maar waarin verder allerhande blaas-, tokkel- en strijkinstru menten, mitsgaders alles wat aan slag werk te requireren is, een rol kunnen spe len. is een te jong verschijnsel om reeds te kunnen bogen op een ruime repertoire keuze. Hierin te voorzien is dan ook in de regel de taak van de onderwijzer of de muziekleraar die met het leiden van het schoolorkest belast is. Dat kan meevallen, maar het kan ook verkeerd gaan en op DE BIG BEN, DE KLOK IN DE RUIM 96 METER HOGE TOREN VAN HET ENGELSE PARLEMENTSGEBOUW IS EEN DER BEKENDSTE KLOKKEN TER WERELD. DEZE WEEK IS HIJ HONDERD JAAR OUD. EEN TENTOON STELLING IN HET PARLEMENTSGEBOUW EN GRANDIOZE VERLICHTING MET SCHIJNWERPERS ZULLEN DIE GEDENKWAARDIGE VERJAARDAG IN LONDEN DE NODI GE LUISTER BIJZETTEN IN DE EERSTKOMENDE WEKEN. A

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 15