VOOR JULLIE actum WAREN HUN TUD VER VOORUIT het egeltje: BALLETKOSTUMIER DENKT IN KLEUREN PRIESTER-ARTSEN IN HET OUDE EGYPTE Patiënten schreven zelf hun ziekte-geschiedenissen Voor de Juliaantjes Erbij Wielerwedstrijd voor dames DE KLEINE SCHUTTER 30.000 STEKELS „DE DAMES VAN HET BALLET ZIJN ENORM CRITISCH" ZATERDAG 2 3 MEI 1959 PAGINA VIJF V Eschshcoïtzia Californica pleegt men ook wel Juliaantjes te noemen; een fraai bloeiend eenjarig gewas dat men met suc ces in elke tuin kan kweken. De mooie, sa ti,machtige glanzende bloempjes zijn diep oranje en zijn een sieraad voor de lielhcbberstuin; de warme kleur van de bloemen doet het prachtig bij het fijn ver deelde, grijsachtige loof. Juliaantjes kan men direct ter plaatse in de volle grond van de tuin zaaien; ze laten zich vrijwel niet. verplanten en voorkweken in een broeibakje is dus niet aan te bevelen. Na het opkomen zal men ze wel moeten dun nen; zij dienen een onderlinge afstand van eageveer vijftien centimeter te hebben. I'M Juliaantjes is in de schaduw niets te REEDS IN DE DAGEN VAN DE FARAO'S BESCHIKTEN DE EGYPTENAREN OVER BEKWAME ARTSEN EN BESEFTEN ZIJ, DAT VOORKOMEN NOG BETER IS DAN GENEZEN. MEER NOG. ZIJ BRACHTEN DIT INZICHT IN PRAKTIJK IN HUN DAGELIJKS LEVEN. EN MET SUCCES beginnen; de fijne bloemknopjes zuilen er beslist niet open komen. Zoek voor hen dus het zonnigste, en warmste plekje in uw tuin. Ze voldoen nog uitstekend in schrale grondsoorten; in de stijve klei gaat het minder goed; ze groeien er te sterk en bloeien daardoor te weinig. Het verdient aanbeveling, straks de uitge bloeide resten regelmatig weg te houden; des te meer nieuwe bloemknoppen zul len zich vormen. q kromdijk Op zaterdag 18 juli houdt de Zeeuwse ren- en tourclub „Theo Middelkamp" in Goes een interland-ploegenachtervolging op de fiets voor dames. Enkele maanden geleden heeft de Nederlandse Wielren Unie het dameswielrennen erkend. EEN DER ORGANISATIES, die zich met de bestrijding van de ziekte in al zijn verschijnselen bezighoudt, is de We reldgezondheidsorganisatie, algemeen bekend als cle W.H.O. Een der centra van de W.H.O. is gevestigd in Alexan dria, de Egyptische stad, die vroeger vele eeuwen als brandpunt van weten schap, wijsbegeerte, godsdienst en cul tuur van grote betekenis was. Het ar beidsveld van het Alexandrijn.se W.H.O.- centrum vormen cle landen om en nabij het oostelijke deel van cle Middellandse Zee, te weten Turkije, SyriëLibanon, Irak. Iran. Israel, Pakistan, Egypte, Ethiopië, Saoedi-Arabiè, Lybië, Somali- land. Aden en de kleine staten in het zuiden van het Arabische Schiereiland, liet is een zeer uitgestrekt arbeidster rein, maar de aan het W.H.O.-centrum verbonden artsen en leken kunnen over de modernste geneesmiddelen beschik ken en zijn op de hoogte van de nieuw ste vorderingen van de medische weten schap. En misschien is het voor hen een steun, te weten dat ook in de Oudheid Egypte op medisch gebied bijzondere betekenis had. Het was toen alle andere landen. China misschien uitgezonderd, op dit terrein ver vooruit. Alleen, de be handelingswijze der zieken was in de regel een andere dan de tegenwoordig gebruikelijke methoden. WAT DEED men in de tijd der farao's in Egypte, als iemand ziek'werd? Liet men de dokter komen? Zond men hem naar het spreekuur of naar een polikliniek? Ja en neen. In die dagen bestond er in iedere Egyptische stad van enige betekenis een plein (speciaal door de autoriteiten aan gewezen), dat een merkwaardige „me dische functie" had. Zodra iemand klach ten had of ziektesymptomen vertoonde, brachten zijn familieleden of vrienden hem of haar naar het „Plein der Patiën ten". Tevoren werd de patiënt met reuk stoffen „behandeld". Op weg naar het plein verzocht men hem, zoveel mogelijk met voorbijgangers te praten over zijn ziekte. De mogelijkheid bestond dan, dat hij onderweg of op het plein zelf mensen tegenkwam en sprak, die vroeger dezelfde ziekteverschijnselen, dezelfde pijnen of moeilijkheden hadden ondervonden als de patiënt. Deze vernam dan welke middelen zijn vroegere „lotgenoten" hadden toege past om genezing of verlichting te vinden. Dit kon praktisch van betekenis zijn, maar die gesprekken waren ook psychologisch zeer nuttig. Immers, door te praten met genezen zieken werd bij de patiënt de hoop op eigen herstel aangewakkerd, blij liet de moed niet zakken en kreeg ver trouwen in eigen genezing. Dit nu is, wij weten het thans heel stellig, een factor, die elke genezing alleen maar bevorderen kan. ZODRA een patiënt zich niet meer ziek gevoelde, was het zijn plicht, op schrift te stellen, hoe zijn ziekte zich had geopen baard en welk verloop zij had genomen. DE PRIESTER-ARTSEN maakten ook zelf beschrijvingen van de symptomen van diverse ziekten. Sommige zijn teruggevon den. Een medisch geschoold man kan, als hij ze leest, in de regel precies zeggen welke ziekte werd bedoeld. Een enkel voorbeeld: „Als u denkt, dat bloedverdik- king zich voordoet in de ledematen van de patiënt, moet u proberen, de plek of plekken te vinden, waar de huid lijkt op die van een dier. Het vlees zal hard aan voelen, als ge erin knijpt met de vingers. De ledematen zullen door de ziekte dikker worden (opzetten). En deze ziekte zult u bestempelen als „Verdikking van het bloed"....". Een moderne arts, die dit leest, weet, dat zijn voorganger in het oude Egypte cle ziekte op het oog had, die thans phlebitis (aderontsteking) heet. Egypte kende ook, zij het. weinig, artsen die geen priester waren. Zij kregen slechts toestemming om „praktijk uit te oefenen", als zij zedelijk zeer hoog stonden, van on besproken gedrag en in de ogen hunner medeburgers „heilig" waren, benevens be schikten over de nodige medische kennis. Het beroep van geneesheer beschouwde Hij nioest tevens vermelden, welke ge neesmiddelen hij had gebruikt. Al deze „ziektegeschiedenissen" werden vervol gens met een dankbetuiging aan het adres der goden in het heiligdom van een tem pel gedeponeerd. Zo ontstond dé eerste medische encyclopedie, samengesteld dooi de patiënten zelf. Aanvankelijk was deze medische „wijsheid" natuurlijk vaak een bron van gevaar, evenals in onze tijd een medisch handboek in handen van een leek gevaarlijk kan zijn. In den beginne waren het priesters van lage rang, die de „ziekte geschiedenissen" bewaarden en het volk toestonden, ze te raadplegen. Later echter werd dit anders. De priesters gingen toen zelf het materiaal bestuderen en systema tisch ordenen. Zo verwierven zij medische kennis en werden zij tot de voorgangers der eigenlijke artsen in later eeuwen. De invloed der priester-artsen werd, dat is begrijpelijk, bijzonder groot. Zo groot zelfs, dat de overheid strenge bepalingen voor hen uitvaardigde. Hierin stond, dat ze zich streng moesten houden aan de verzamelde kennis en onder geen beding op eigen initiatief mochten gaan dokteren. Anders gezegd: Het was hun verboden, medische experimenten te verrichten op de patiën ten. Natuurlijk beschikten zij niet over het arsenaal van chemische praeparaten, dat onze artsen ten dienste staat bij de keuze van geneesmiddelen. De Egyptische priester-artsen bepaalden zich voorname lijk tot plantaardige stoffen als medicijnen. Zij rieden tevens aan, de hulp der goden in te roepen. men in het oude Egypte als een heel be langrijke en eervolle functie in de samen leving. IN HET EGYPTE der farao's was de volksgezondheid goed. Dit was niet alleen te danken aan het nuttige werk der pries ter-artsen, maar ook aan de tamelijk strenge leefregels, die de Egyptenaren zichzelf en hun personeel (slaven) opleg den. Zij kenden de „medische waarde" van sober eten, weinig genotmiddelen, veel slaap en matigheid in het algemeen. Zij wisten ook reeds, dat voorkomen beter is dan genezen, en zij leefden naar dit in zicht. Kortom, de oude Egyptenaren ston den in hun tijd aan dc spits der medische wetenschap. Uit; oude documenten is ge bleken, dat zelfs de beroemde geneesheer Hippokrat.es en andere Griekse medici wat kennis en ervaring betrof de minderen waren der Egyptische artsen. Dat de Egyptenaren bekwaam waren in de kennis en de behandeling van het men selijk lichaam, blijkt ook uit de grote be drevenheid waarmee zij hun groten en dierbaren na het overlijden wisten te bal semen. Mummies van tientallen eeuwen oud zijn bewaard gebleven. Wel heeft de moderne wetenschap een deel van de sluier opgelicht, die om de kunst van het balsemen hing, maar het geheim is nog steeds niet ten volle ontrafeld. Vredig en rustig staren de eeuwenoude Egyptische doden ons aan, als glimlachen zij om onze nieuwsgierigheid. FLUITEND KWAM Frits uit schóól. Op een bromfiets kwam zijn vader aanrijden. „Kom maar gauw naar huis, Frits, ik heb wat voor je meegebracht." Frits begon te hollen, maar kon de brommer toch niet bijhouden. Thuis gekomen gunde hij zich zelfs geen tijd om zijn jack uit te trekken, maar liep eerst naar de keuken, waar hij zijn vader bezig hoorde. „Hier ben ik, vader, wat is het?" „Je mag het raden!" „O. misschien een dierenboek". „Neen, Frits, maar het heeft wel iets met dieren te maken". „Een witte muis dan, vader? Wim heeft ook een „Neen, ook geen witte muizen. Het is veel groter." „Ik weet het echt niet, vader. Toe, zegt u het mij maar." „Je raadt het toch niet, dus zal ik het je maar zeggen. Op de grote weg zag ik een egeltje, en omdat het daar zo druk is, heb ik het maar meegeno men, anders zou het wel eens doodge reden kunnen worden. Dat gebeurt toch al zo vaak. Kijk!", en hij haalde met zijn zakdoek een stekelig bolletje uit zijn zak en zette het op de keuken vloer. Frits knielde meteen naast het egeltje neer en wilde het al dadelijk oppakken. „Neen Frits, het diertje is nu nog te bang; daarom rolt het zich nog op. Dat is de gewoonte van egels, want dan voelen ze zich veilig, maar als je rustig bent dan gaat het aan stonds wel lopen. Frits trok nu zijn jack uit en ging stil op de keukenstoel zitten te wachten en ja hoor, even la ter kwam er reeds beweging in het diertje en kwamen er vier kleine poot jes en een puntig snuitje te voorschijn; daar liep het al de keuken door. „WE ZULLEN wat brood en melk voor hem neerzetten, dat zal hij wel lusten", zei moeder en gaf Frits dat om klaar te maken. Hij kruimelde het oude brood fijn, deed dit op een scho tel en goot de melk erover. Hij zette dit onder de keukentafel neer. Het egel tje was in een hoek gekropen en bleef daar zijn omgeving opnemen. „Vader, wat eten egeltjes eigenlijk?" „Egels zijn insecteneters, Frits, en ze vangen jonge muisjes. Ze zijn dus ook nog nuttig". „Muizen, maar vader, die lopen toch zo hard?" „Egels kunnen ook hard lopen, maar ze graven de jonge veldmuisjes ook uit hun holletjes. Ze houden ook van wormen. Zoek er straks maar een paar, dan kun je het zelf zien." Na de maaltijd ging Frits de tuin in en kwam even later terug met een paar dikke wormen. „Kijk eens moe der. wat een kanjers: die zullen ons diertje wel smaken, hè?" „Leg ze maar op zijn schotel, dan vindt hij ze wel. De melk heeft hij al opgedronken", zie moeder. „We zullen hem morgen in de tuin loslaten. Daar heeft hij de ruimte en als we hem leren, dat er op een vaste plaats wat melk voor hem staat, komt hij misschien wel geregeld terug," zei vader. DE VOLGENDE DAG bracht Frits het diertje de tuin in. Daar wroette het in de bladeren en woelde de grond om en scheen het best naar zijn zin te hebben. Frits hoopte nu maar dat zijn egel in de buurt zou blijven, en ja, hoor, dat gebeurde ook. Soms zag hij hem een poos niet, dan weer zag hij hem op het pad of kwam hij onder een struik vandaan, maar tegen dat de schemering inviel, kwam hij naar de schotel met melk terug. Op school ver telde hij aan de jongens, dat hij een egel had. „He ja, laat eens zien die egel van jou," vroeg Tom. „Ja zeg, breng hem eens mee naar school", zei Joop. „Zou dat wel gaan, dénk jé?", wei felde Frits. „We kunnen het vragen aan de dier- kundeleraar", ried weer een ander aan. Dat was een idee en onder het speelkwartier gingen ze gezamenlijk naar die leraar toe en vroeg Frits: „Mijnheer, ik heb een egeltje, en nu wilden wij u vragen of ik dat eens mee mag brengen, voor onze volgende les" „Nu, dat is leuk hoor! Breng het donderdag maar mee naar school, dan zal ik er jullie een en ander over ver tellen". DONDERDAGSMORGENS was Frits al heel vroeg in de tuin op zoek naar zijn egeltje. Na een poosje vond hij het onder een struik. „Kom maar, Petertje, jij mag met baasje mee naar school". Voorzichtig pakte hij het dier tje op en nam het mee naar de keu ken. Daar kreeg het nog wat melk en toen het tijd werd om naar school te gaan stopte Frits zijn egeltje in de bin nenzak van zijn jack. De dierkundeleraar kwam de klas binnen, met in zijn hand een mooie plaat waarop een egel met jongen stond afgebeeld. Die plaat werd voor het bord gehangen. „Frits, kom jij eens hier met je egeltje, dan kunnen je klasgenoten het diertje ook eens goed bekijken". Toen dit was gebeurd cn allen weer op hun plaats zaten, vertelde de leraar: „De egel komt nagenoeg over geheel Euro pa. Afrika Azië voor, en wel in vele verschillen soorten. Velen menen dat de egel een zeldzaam dier is, maar dat komt omdat men het overdag wei nig ziet. Het verschuilt zich bij dag in het kreupelhout en gaat 's nachts uit om voedsel te zoeken. Dit bestaat uit insecten, wormen, slakken, muizen, hagedissen, slangen, kleine, op de grond broedende vogels, eieren, enzo voort. Ze worden dan ook gerekend tot de insektenetende zoogdieren. Met be hulp van de zeer ontwikkelde rugspie ren rollen ze zich bij gevaar op en zet ten ze hun ongeveer 16000 stekels over eind, waarbij ze de kop en de vier poot jes intrekken, zodat die niet meer te zien zijn. Jonge egeltjes zijn 6 a 7 cm lang, hebben een tamelijk dikke huid. Al spoedig kunnen ze zich met behulp van de rugspier ook al oprollen. Na twee weken gaan de oogjes open en gaan ze mee op stap om zelf voedsel te zoeken. Als ze ongeveer zes weken oud zijn, worden ze het nest uitgejaagd en moeten ze op eigen benen staan. Als ze een jaar oud zijn, zijn ze pas vol wassen. Het zijn zeer nuttige dieren doordat ze zoveel insekten enzovoort verdelgen; ze kunnen ook zeer goed zwemmen, en houden hun winterslaap". DE LERAAR keek eens op zijn hor loge en zei: „Dat is ook wat, we heb ben helemaal niet op de tijd gelet. De school moet al wel reeds lang uit zijn. Of ze ook aandachtig hadden ge luisterd! Frits nam zijn egeltje weer mee naar huis en zette het in de tuin. Het kwam geregeld te voorschijn voor zijn melk, maar na enige maanden bleef het plotseling weg, „Vader, ik zie mijn egeltje niet meer en de melk blijft onaangeroerd". „Hoe lang is dat dan nu al?" „Al drie dagen, vader". ,.0, dan komt het wel weer terug hoor! Blijf de melk maar klaar zetten". Dat deed Frits dan maar en zie, een paar dagen later was het schoteltje weer leeg cn de volgende avonden eveneens, maar Petertje zelf liet zich niet zien. Maar op een avond, een week of vier later, toen Frits weer een schoteltje met verse melk klaar wilde zetten, wat zag hij daar? Daar kwam het egeltje aangewandeld met vijf jongen achter haar aan. Dat was me een verrassing! Nog vele jaren lang bleef Petertje bij Frits in de tuin ko men. Twee keer in het jaar bleef het diertje een poosje weg en, als het erg koud werd nam het zijn winterslaap. Die Frits was maar wat blij met zijn egeltje! Anita Kun je, zonder een lineaal te gebrui ken, zien of een van de tien pijlen de roos zal treffen? In ons land leven geen echte stekel varkens in de vrije natuur. In Zuid- Europa, Amerika, Afrika en India kent men zeer veel soorten van deze dieren, waarvan het holenstekelvarken en het boomstekelvarken wel de bekendste zijn. Ondanks een zekere gelijkenis zijn het geen familieleden van onze egel, die een insecteneter is. Het stekelvar ken is daarentegen een knaagdier. Het heeft ongeveer 30.000 stekels, die hol en ongelooflijk licht zijn (4000 van die ste kels wegen nauwelijks dertig gram!) maar desondanks best tegen een stootje kunnen. Vroeger werden deze stekels veel als schrijfpennen gebruikt. Zodra iets of iemand de punt van een dei- stekels aanraakt, zet het dier al zijn dertigduizend „pennen' wijd uit, terwijl hij zijn kop en poten intrekt. In deze afweerhouding is hij geen gemakkelij ke prooi voor een aanvaller, die ook nog rekening moet houden met het aanvals wapen van zijn tegenstander, in de vorm van diens gespierde staart, die ook met scherpe stekels bezet is en waar mee het stekelvarken rake klappen kan uitdelen. De Amerikaanse soort, het boomste kelvarken, klimt in bomen, 's Winters leeft het vooral van boomschors, die het afvreet om bij de suikerhoudende sappen te komen .'s Zomers leeft het op de grond en eet dan alles wat groen is. Het boomstekelvarken is verder dol op zout en kauwt dan ook alles stuk wat maar een spoor zout bevat, bij voor beeld: het handvat van een of ander werktuig, dat door een transpirerende mensenhand werd vastgehouden, het bovenleer van gedragen schoenen, roei riemen en dergelijken. Om van zijn be zoek verschoond te blijven, leggen de eigenaars van zomerhuisjes, die een groot deel van het jaar leeg staan, vaak blokken steenzout voor hun deuren, waaraan de stekelvarkens dan hun be komst kunnen eten. GER FRENZEN is achtentwintig jaar. Hi.i is balletkosturnier van Het Neder landse Ballet. In de grote studio aan de Koningstraat, in Den Haag heeft hij zijn eigen „werkkamertje", een klein vertrek van kale stenen muren. Het is er tamelijk rommelig, maar dat hoort zo. Aan de grijze wanden hangen affiches, fel gekleurde. In en op de kasten liggen maillots. Er staat een naaimachine, er liggen duizenden rol letjes zijde en overal stoffen. Het ruikt er een beetje naar magnesiumpoeder. Eigenlijk is dit niet een apart vertrek, het is een onderdeel van de studio. Dal merk je direct, want door die muren, waarvan het bovenste gedeelte van glas is, gluren steeds mensen, en je hoort ze praten. Niet alleen Nederlands; ook Engels. Vaak in vaktermen die je niet begrijpt. Soms is er muziek, eerst zacht, dan ineens heel hard of weer later niets. Ook is er steeds ge- plens van water. Er zullen wel douches in de buurt zijn. Maar Ger Frenzen merkt van dit alles nauwelijks iets. Het hoort er nu eenmaal allemaal bij. En hij houdt ervan. Hij houdt van de mensen, die naar binnen gluren. van die stenen muren en van die rommel. Ger Frenzen is als je met hem praat wat arrogant, een arrogantie echter die volkomen overeenkomt mei zijn per soonlijkheid. Hij praat geaffecteerd en legt op de meest onbelangrijke woorden de grootste nadruk. Daarom is het luisteren naar hem misschien wel zo amusant. Da gelijks is hij in zijn kamer aan de Koning straat te vinden. Om tien uur begint hij er te werken. Voordat het echter zovei is, i.s er heel wat gebeurd. Ger Frenzen werd in Rotterdam gebo ren. Zijn vader had er een café. Na de lagere school ging hij naar de h.b.s. Twee jaar hield hij het er vol. Niet langer. Hij haatte namelijk die grote bruine banken en al die leraren, die hem dingen vertel den. die hem totaal niet interesseerden. En toen hij op een dag het was nog met leerlingen van zijn klas een ballet voorstelling bezocht, wist hij het ineens zeker. Hij wilde gaan dansen. Hij liep weg van school en nam balletlessen. Daar die echter erg kostbaar waren, moest Ger Frenzen er wat bij gaan doen. Hij begon in een boekhandel, verkocht vervolgens medische instrumenten en nog later werkte hij aan de Rotterdamse krant. Dat laatste heeft echter maar heel kort geduurd. Ger Frenzen moest daar namelijk onder moei de beurskoersen doorbellen. Aangezien nij zich daar totaal niet voor interesseerde en geen oog voor cijfertjes had, vergiste hij zich herhaaldelijk. Dat de gevolgen daar van niet uitbleven besefte hij pas later, toen er „duizenden" telefoontjes kwamen van lezers over de koersen, die ineens zo vlug daalden of stegen. Ger Frenzen werd op staande voet ontslagen. En toen is hij de idee balletmeester te worden zat nog steeds in zijn hoofd maar in de Rotter damse schouwburg gaan werken, als elec- tricien. Niet alleen stond hij dan dagelijks achter de schermen en ontmoette hij artiesten, bovendien leerde hij in dat jaar veel over de belichtingstechniek. En dat kwam hem later weer van pas, toen hij als „hulpje" mee mocht op een Europees tournee met het ballet van Martha Gra ham. Een jaar lang werkte hij bij haar. In die tijd begon zijn belangstelling uit te gaan naar het ontwerpen van kostuums en decors Toen hij dus in Holland terug kwam en Sonja Gaskell hem vroeg, iets voor het pas opgerichte Nederlandse Ballet te ontwerpen, heeft hij die kans met. beide handen aangegrepen. En sinds dien nu al weer vijf jaar geleden heeft hij niets anders meer gedaan. En Ger Frenzen houdt van zijn vak. Hij heeft dus niet, zoals dat op een academie mogelijk is een opleiding tot kostumier gevolgd. Alles heeft hij door en in de praktijk geleerd. En Ger Frenzen vindt dat veel belangrijker, omdat dan je persoon lijke stijl veel meer gehandhaafd blijft. Het grappigste deel van zijn werk vindt Ger Frenzen het uitzoeken van de ver schillende stoffen. Dat doet hij in een klein winkeltje, vlak bij de studio in Den Haag. Daar kennen ze hem al. Ze laten hem soms urenlang uitzoeken en wachten geduldig totdat hij zijn keuze heeft bepaald. Ger Frenzen heeft een enorm gevoel voor kleuren. Hij maakt niet, zoals de meeste kostumiers, eerst de tekeningen. Pas als hij zijn ideeën gerealiseerd ziel in de kleu ren van de verschillende stoffen, gaat hij ze verder uitwerken. Maar ook als Ger Frenzen niet werkt aan het ontwerpen voor een bepaald ballet, is hij toch altijd bezig met de kostuums. Hij kijkt de oudere na of verandert ze, „w"" enorm critisch; allec moet glad zitten". Misschien gaat Ger Frenzen er in de toe komst wel mode „bij doen". Want ook nu al komen de dames van het ballet, als ze naar een receptie of feestje moeten, naai hem toe en vragen „Hè, Ger, maak no; eens zo'n fijn pakj nf jurkje voor me" En Ger doet da' maar al te graag Ook wil hij in de toekomst décors voor het toneel gaan ont werpen. Maar toch is dit alles nog bijzaak. Voor hem bestaat er voorlopig slechts één vak: kostumier van het Nederlands Bal let. Daarom zal men Ger Frenzen voorlo pig nog dagelijks in Den Haag kunnen aantreffen, in zijn eigen „werkkamertje", met de grijze muren, de gekleurde affiches, de naaimachine, en met de meisjes die om elf uur chocola bij hem komen drinken. Eva Hoor nik Een recente opname van „Les Sylphides" gedanst door het Nederlands Ballet. Het kostuum der danseressen, de wijde rok, het nauwsluitende lijfje van witte zijde en het kroontje van witte kunstbloemen is on veranderd overgenomen vit de romantsiche periode omstreeks hel midden van de vorige eeuw toen de befaamde prima ballerina Maria Taglione (de Oudere) het eveneens in Les Sylphides lanceerde. Deze gemoderniseerde versie van de klassieke „tutu", evenals de kostuums hierboven geïnspireerdop de oude Griekse gewaden, ontwierp Ger Frenzen voor de pas-de-trois „Symphonie no. 29" door het Nederlands Ballet. De dansers zijn Jaap Flier, Marianne Hila- ■ides en Linda Manez (op de voorgrond).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 17