Siobhan McKenna een boerse
bezielde Saint Joan
HET NEDERLANDSE PORTRET
SINDS 1880" IN LAKENHAL
Koningin bezocht
„Saint Joan" van Shaw
Waardig slot van
Beethovencyclus
WOENSDAG 27 MEI 1959
HAART,EMS DAGBLAD - OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT
7
P. C. Hooft prijs uitgereikt aan Pierre Kemp
Cultureel fonds ingesteld
Dublin Gate Theatre speelt Shaw
Anny Delorie ziek
In Kunstmaand A msterdam
Rogeri Kwartet speelt
Kodaly, Pijper en Mozart
J5
NA HET ARNHEMS Gemeentemuseum
heeft nu ook de Lakenhal te Leiden een
tentoonstelling van het Nederlandse por
tret;. Men mag aannemen, dat het plan
voor deze expositie niet naar het Arnhem
se voorbeeld ontstond. Een expositie als
de Leidse vraagt een lange tijd van voor
bereiding. Hier immers vertoont men het
Nederlandse portret vanaf 1880; boven
dien zijn meer levende figuren vertegen
woordigd dan in Arnhem. De Leidse ex
positie is door uitvoerigheid interessanter
on door kwaliteit indrukwekkender. De
beperking in het aantal vertegenwoor
digde kunstenaars in Arnhem maakte dat
enigen gepasseerd moesten worden en
enkelen geen zin in deelname hadden. Ook
de heer J. N. van Wessem, directeur van
de Lakenhal, ontmoette enige weigerin
gen, maar men kan toch moeilijk zeggen
dat op pijnlijke wijze iets gemist wordt
hier. „Mocht", schrijft de heer Van Wes
sem, „de tentoonstelling op enigen een
behoudende indruk maken, dan kan daar
uit alleen maar blijken hoe levend het be
houdende is". Dat een portrettententoon-
stelling verre van vervelend behoeft te
zijn, bewees Arnhem al. Hier in de Laken
hal is het nog levendiger. Mogelijk was
het ook een voordeel, dat men zich thans
niet beperkte tot kunstenaars, die van het
portret een specialiteit maakten. Want,
portretten kunnen juist bij hen, die niet
in dit onderwerp zich specialiseerden, uit
schieters betekenen. Ik denk onder ande
re aan H. Berseriks portretjes van zijn
vrouw. Het merendeel der vertegenwoor
digden houdt zich in het algemeen al veel
met de mens bezig. Floris Verster (1861-
1927), W. B. Tholen (1860-1931) en Coba
Ritsema deden dit weinig, maar hun
prachtig schildersschap garandeerde op
zijn minst mooie schilderijen. De impres
sionist kon zijn modellen wel bekijken met
niet meer interesse dan voor een bloem
stuk, stadsgezicht of landschap, maar het
zelfportret leidde veelal tot meer. Breit-
ners portret van mevr. Mann-Bouwmees-
ter is een prachtig schilderij, maar in zijn
zelfportretten komt ons vee! meer een
mens tegemoet. Echt portretschilder is Is.
Israels, met een klein portretje wel mooi,
maar misschien toch wat onvoldoende ver
tegenwoordigd.
DE ONDERTITEL van deze tentoonstel
ling, „Traditie en Vernieuwing", wordt
alleen al waar gemaakt door de aanwezig
heid van werk van Menso Kamerlingh On
nes (1860-1925) en diens zoon H. H. Ka
merlingh Onnes. Van getrouw en fraai
weergeven van het uiterlijk groeide men
naar een meer psychologische benadering
van het model. En H. H. Kamerlingh On
nes is thans een onzer belangrijkste figu
ren. Ondertussen was er ook een meer
puur schilderkunstige ontwikkeling gaan
de, waarin het portret min of meer met
succes gepast kon worden. In het alge
meen gaat het van een respectvol bekijken
van het model (W. Witsen, 1860-1923, en
Jan Veth, 1864-1925) over naar het inne
men van een houding tegenover of met
de mens. Jan Toorop (1858-1928) maakte
in zijn werk de ontwikkeling mee van het
impressionisme naar een uitingsvorm van
meer geestelijke inhoud. Maar misschien
prefereren we juist bij hem een impres
sionistisch schilderij als dat van de cel
list Pablo Casals boven het latere werk,
dat van opvattingen getuigt, die we ook in
het, mij dan meer overtuigende werk van
Willem van Konijnenburg (1868-1943) te
rug vinden. Het impressionisme onder
gaan we echter veel minder of nauwelijks
als geschiedenis dan Van Konijnenburgs
stijl. Hoe levend bleef het ook in handen
van een Betsy Westendorp-Osieck en een
Kees Verwey. Van de laatste werd weer
eens het portret van Van Deyssel ge
vraagd, dat ondanks uitstekende pictura
le verhoudingen wel uit de lijst leek te
barsten door de indrukwekkende persoon
lijkheid van het model. Een nieuwe om
lijsting onderving dit verschijnsel en het
resultaat verschijnt ons er monumentaler
door. Ook Otto B. de Kat wist het im
pressionisme levend te houden. Dat een
meer psychologische benadering hem wel
lag al, kunnen de liefhebbers van zijn
werk weten. Hier valt dat op aan een klein
portret van zijn collega Jan Wiegers in
ets en aquatint.
MET DIE MEER PSYCHOLOGISCHE
benadering was Jan Sluyters (1881-1957)
hier wel de eerste, in ieder geval de dui
delijkste. De heer Van Wessem koos eni
ge voor Sluyters zeer zuivere zaken wat
betreft diens portretkunst. Ondanks de wil
tot een kubistisch vormen kwam Leo
Gestel (1881-1941) Sluyters met een por
tret van de dichter Rensburg nabij. Ch.
Eyck toonde altijd flair in dezelfde rich
ting. Het expressionisme kon sterk zijn
in het nadruk leggen op bepaalde psychi
sche verschijningen. We ontmoeten hier
enige expressionisten en van hen is W.
J. Rozcndaal wel het meest duidelijke
voorbeeld van een expressionistisch por
trettist, al is van de levende figuren Jan
Wiegers wel de oudste aanhanger van het
expressionisme, dat het klinkt mogelijk
paradoxaal hij bedachtzaam is blijven
hanteren. Het portret, dat Wiegers van
zijn toen nog kleine zoon schilderde, treft
in het bijzonder door gelijkenis met Wie
gers echtgenote. Van H. H. Kamerlingh
Onnes wil ik nog de aandacht vestigen op
diens portret van prof. dr. P. Ehrenfest,
dat naar opvattingen zo dicht het vroege
werk van een Van der Leek nabij komt en
zo heel veel mooier is. Was het Charley
Toorop of de criticus H. P. Bremmer zelf,
die het belang van H. H. Kamerlingh On
nes niet inzag? Hij komt tenminste niet
voor op het grote doek dat Charley loorop
schilderde van Bremmer en diens vrouw
met. kunstenaars uit hun tijd, waarop we
onder meer Van der Leek ontmoeten. De
magische realist A. C. Willink is daarop
vertegenwoordigd door een detail van een
werk van hem. Op deze expositie ontmoe
ten we van hem het grote doek naar zich
zelf en zijn vrouw, die royaal de meedo
genloze benadering van het uiterlijk door
haar echtgenoot onderging. Als Schu
macher tot de magische realisten gere
kend mocht worden, dan kunnen we Fern-
hout er misschien ook een noemen, ge
zien zijn kinderportretten hier. De naam
werd gevonden door de criticus Plas-
schaert, wiens beeltenis door Van Konij
nenburg we hier tegenkomen, en slaat voor
mijn gevoel toch wel zeer op Willink, de
h^r ook vertegenwoordigde Pyke Koch en
Hynckes, wiens luttele portretwerk we
hier niet missen, om de aard van hun ver
beelden.
MET HET NOEMEN van het zelfportret
van Kruyder (1881-1935) grijp ik in de tijd
weer even terug. Ook moet een portret
van de helaas voor te velen nog legenda
rische Maastrichtenaar Henri Jonas (1878-
1944) vermeld worden. Zij zouden echter
niet onder de titel van de Arnhemse ten
toonstelling „Portrettisten", gepast heb
ben. Dat doen natuurlijk specialisten als
J. Bruyn, Paul Citroen, Sierk Schroder
en sinds enige jaren ook W. Schrofer.
Alvorens over te gaan naar de beeldhou
wers wijs ik nog op het geschilderde por
tret van diens echtgenote door W. J. van
de Kerke, op jongere expressionisten als
Micp de Leeuwe en Willy Rieser, op het
grafische werk van de door mij al eerder
met waardering besproken jonge graficus
A. J. Veldhoen, die in J. R. Mensinga een
even talentvol collega vindt, op Ch. Roe-
lofsz' van zo persoonlijke opvattingen ge
tuigend werk, op Daan Wildschuts geesti
ge doek, op een mooie tekening van G. V.
A. Röling en een schilderij van J. L. Vor-
kink, die voor mij een nieuweling is. En
dan is nog niet alles van schilders, teke
naars en grafici genoemd.
De beeldhouwers
Evenals in Arnhem is hier het beeld
houwwerk misschien weer het meest in
drukwekkend. Men vraagt zich af of ook
een Mendcs da Costa niet vertegenwoor
digd had moeten zijn, maar ik erken diens
werk niet erg te missen. Van zijn tijdge
noot L. Zijl (1866-1947) wordt een penning
geëxposeerd. Aan deze vorm van het por
tret werd nogal veel aandacht besteed. En
dus is ook G. Brinkgreve vertegenwoor
digd. Onbekend was mij het werk van
Ruth Brouwer, E. Claus, W. H. J. Put,
Nynke Schepers, Greta Taal en Leo de
Vries, naast nog anderen met penningen
optredend. De opleving van een Neder
landse beeldhouwkunst, begonnen met het
werk van de twee eerst genoemden, vond
een bevestiging in dat van Hildo Krop,
John Raedeckcr (1885-1956) en Johan Po-
let. De portretten van beide eersten van
dit drietal behoren niet tot het minste deel
van hun oeuvre en ik persoonlijk koester
en zelfs een voorkeur voor. Het is me of
het zich meten aan de natuur en de per
soonlijkheid van de modellen een grotere
gespannenheid aan dit werk geeft. Een
spanning, die ik overigens mis in Rae-
deckers tekening naar Charlotte Kohier;
als men deze tekening vergelijkt met het
portret van de hier vertegenwoordigde te-
kenares Ro Mogendorff door V. P. S. Es-
er, in een gouache van zijn vrouw Dora
Esser goed herkenbaar, dan begrijpt men
wat ik bedoel met gespannenheid. De Ne
derlandse portretkunst vond in een op die
van Krop en Raedeckcr volgende genera
tie direct al hoogtepunten in het werk van
H. M. Wezelaar en L. H. Sondaar. Hoe
goed was het te denken aan de beeld
houwer Frits van Plall (1899-1945) wiens
portret van mr. dr. P. Witteman tot een
der sterkste zaken hier behoort. Charlotte
van Pallandt heeft het minstens tot een
zelfde hoogte gebracht. Men herinnert
zich misschien mijn enthousiaste waarde
ring voor haar expositie in de Rijksaka-
demie. Zij is vertegenwoordigd met een
portret van haar collega L. O. Wencke
bach. wiens beeltenis van prof. dr. Al-
bert Verwey hier te zien is. Van dezelfde
generatie is ook Joh. G. Wcrtheim, wiens
wat naturalistischer wijze van uitdrukken
geen waardering in de weg behoeft te
staan. Essers voorganger aan de Rijks-
akademie, prof. J. Bronnor. waarderen
we weer in zijn „Herinnering aan mevr.
Mann-Bouwmcester als Marguerite Gau-
tier". Esser zelf plaatst mij, voor een
merkwaardige verrassing. Het is name
lijk vaak zo dat we aan een portret het
gelijken met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid kunnen vaststellen
zonder ooit het model gezien te hebben.
Een in klei gemodelleerde plastiek van
Esser leek daar een voorbeeld van, voor
ik in de catalogus zag, dat Esser zijn col
lega Carasso bedoelde. En ik was waar-
Prof. dr. P. Ehrenfest, geportretteerd
door H. H. Kamerlingh Onnes
Mari Andriessens portret van
Emile Erens
lijk de enige niet, die moeite met de her
kenning had. De heer Van Wessem citeert
in zijn inleiding tot deze tentoonstelling de
Duitse schilder Liebermann, die op kri
tiek van een opdrachtgever op de naar
zijn smaak slechte gelijkenis, antwoord
de: „Ich habe Sie ahnlicher (meer gelij
kend) gemacht als Sie sind". Wij moes
ten misschien Carasso nu ook met de ogen
van Esser verder bekijken. Want deze kop
is een toch levend brok natuur.
GEZIEN DE BEPERKING tot het on
derwerp portret is het beeldhouwwerk
naar uiterlijk wat minder uiteenlopend
van aard dan het werk van de schilders,
tekenaars en grafici. Hoewel Essers por
tretten altijd opvallen door hun nogal fel
le expressiviteit, ware het verwarrend
hem expressionist te noemen. Anderen
leggen niet meer dan hij de nadruk op be
paalde vormen of expressies. Ik ga nu ver
der mijn catalogus na. De eerste en tot
de besten behorende is Mari Andriessen,
van wie men de portretten van Emile
Erens en de echtgenote van Otto B. de
Kat ontmoet. Van de meer als schilder be
kende Hagenaar R. J. Drayer exposeert
men diens in brons gegoten zelfportret.
Bij de penningen ontmoet men het portret
van Willem Royaards door Toon Dupuis
(1877-1937).
Dat herinnert ons aan het ontbreken
van werk van de zoon van de grote to
neelspeler, Hans Royaards, wiens mooie
portret van zijn moeder voor de Arnhem
se tentoonstelling gevraagd was. Paul
Grégoire vervaardigde een penning met
het portret van Prinses Beatrix. Met een
kopje is de Haarlemse Anneke Höfte goed
vertegenwoordigd. Pieter d'Honts „Toos"
werd door mij al eerder opgemerkt op
andere belangrijke exposities van beeld
houwkunst. Geestig is voor mij het kleine
beeld van dr. J. H. van Heek ten voete uit
door Titus Leeser. Geestiger nog 't portret,
dat Van Lith van de schilder Willemse
maakte. Van Liths portret van de hier ook
vertegenwoordigde schilder Fiedler heeft
door polychromeren aan duidelijkheid ge
wonnen. De vermoedelijk rake typering in
zo grote vorm van zijn model door Teun
Roosenburg roept een glimlach op. Ver
blijdend zijn twee recente portretstudies
van Rudi Rooyackers, voor wie het zonde
zou zijn als hij de natuur als aanleiding
voor zijn werk liet varen. De bekende A.
Tormotc is' met een penning vertegen
woordigd. Dat ook Wezelaars gade L. We-
zclaar-Dobbelman zich met deze vorm be
zig hield wijst nog eens op een verhoogde
belangstelling voor deze kunst, die aange
wakkerd werd door de leiding van de
beeldhouwklas aan de Rijksacademie.
De tentoonstelling is tot 31 augustus te
zien in de Lakenhal, die steeds meer onze
aandacht gaat vragen door de kwaliteit
van het gebodene.
Bob Buys
De secretaris-generaal van het ministe
rie van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen. dr. J. H. Wesselings, heeft de
P.O. Hooftprijs 1958, de Staatsprijs voor
Letterkunde, uitgereikt aan de in Maas
tricht wonende Limburgse letterkundige
Pierre Kemp. De uitreiking geschiedde bij
Pierre Kemp thuis in tegenwoordigheid
van de voorzitter van de jury, prof. dr. G.
STRAATSBURG (AFP) Het culture
le fonds van de Raad van Europa, in 1958
in het leven geroepen door het comité van
ministers om de samenwerking tussen de
Europese landen op cultureel gebied te
bevorderen, is dinsdag officieel in
Straatsburg ingesteld in tegenwoordig
heid van Robert Schuman, voorzitter van
het Europese parlement, John Edwards,
voorzitter van de Raadgevende Vergade
ring van de Raad van Europa en Rouge-
mont, directeur van het Europese cen
trum voor cultuur.
Robert Schuman wees er in een toe
spraak op dat de inspanning op econo
misch gebied onvoldoende zal zijn zo de
ze niet gesteund wordt door culturele ac
tiviteit, welke daartoe echter gebundeld
I dient te worden.
Stuiveling, dr. J. Hulsker, chef van de af
deling Kunsten van het ministerie van
O. K. en W., en van het jurylid de heer
A. Morriën.
Zij werden met de commissaris der
koningin in Limburg, dr. F. Houben, na
de uitreiking van de prijs, door het college
van B. en W. in de Prinsenkamer ten stad-
huize ontvangen. Na afloop van deze ont
vangst heeft het gezelschap als gast van
het gemeentebestuur aangezeten aan een
lunch te Maastricht.
In het rapport dat de jury heeft opge
steld en waarin de motivering voor de toe
kenning van de prijs is opgenomen staat
onder meer: „De dichter Pierre Kemp is
in onze litteratuur een uitzonderlijke ver
schijning, doordat hij voor de uitdrukking
van zijn levensgevoel een vorm heeft ont
wikkeld, die men op het eerste gezicht en
op het eerste gehoor als eigen herkent.
Dat op zichzelf betekent reeds een grote
verdienste in een tijd, die op alle gebieden
van de kunst naar nieuwe vormen en uit
drukkingswijzen zoekt. Het bewonderens
waardige van Kemps gedichten schuilt in
de verbinding van losheid en discipline."
De jury werd gevormd door: prof. dr. G
Stuiveling, voorzitter en de heren A
Morriën, J. J. M. Nord. A. Roland Holst,
J. Wit en H. J. Michael secretaris.
DE VEELBESPROKEN en ook in deze
kolommen uitvoerig aangekondigde voor
ttelling van „Saint Joan" door het ver
maarde Dxiblin Gate Theatre, na het inter
nationale Parijse festival op weg naar
Ierland terug, is thans in ons land te zien.
Maandag heeft het Utrechtse publiek de
gastspelers met langdurig enthousiasme
toegejuicht, dinsdagavond het Haagse en
vandaag komt Amsterdam aan de beurt.
Uiteraard gaat de belangstelling daarbij
in de eerste plaats uit naar de titelrol. Na
de kennismaking (een zeer toepasselijk
woord, want men reageert hier vooral
verstandelijk op) met de ook wat het
emotionele en instinctieve betreft diep
doordachte creatie van Siobhan McKenna
moet men zich afvragen: kan dit stuk
van Bernard Shaw eigenlijk ooit anders
of beter gespeeld worden dan als een ge
wilde abstractie van historische gegevens
in wisselende toonaarden, al naar de
toonaarden, al naar de eisen van de met
wijs beleid geselecteerde gelegenheden?
Siobhan McKenna heeft met beheerste
toepassing van haar veelomvattende vir
tuositeit alle elementen keurig aan het
licht gebracht, die Shaw voor zijn cerebra
le constructie nodig achtte. Men krijgt
daardoor een fascinerend inzicht in de lot
gevallen van de zich door bovenaardse
machten bezield wetende Maagd van Or
leans, die door haar compromisloze supe
rioriteit, haar eerlijke rechtlijnigheid, de
door haar opgeroepen geest van verzet
niet alleen tegen de Engelse bezetters van
Frankrijk maar al gauw na de eerste suc
cessen tegen zichzelf mobiliseerde. Ieder
een kent bij benadering de geschiedenis,
voorlopig eindigend met haar dood op de
brandstapel. Shaw heeft in de twintiger
jaren van deze eeuw, kort na haar heilig
verklaring door de rooms-katholieke kerk,
de onvermijdelijkheid van de beredeneer
de veroordeling aangetoond, waarbij hij
gebruik gemaakt zou hebben van de ori
ginele processtukken, mede ter postume
verdediging van haar „niet anders kun
nende" rechters. Dit alles behoeft hier
waarschijnlijk niet nogmaals uiteengezet
te worden. Het viel in deze vertoning al
leen opnieuw op hoe jammer het is, dat
Shaw gemeend heeft zijn bedoeling terwil-
le van de tragen van begrip in een epiloog
nog eens nadrukkelijk te bevestigen. Hoe
zeer men hem immers gelijk moet geven
in zijn veronderstelling, dat een levende
Jeanne d'Arc opnieuw aan actuele belan
gen geofferd zou worden, het ware ruim
schoots voldoende en zelfs beter geweest
als hij het aan de toeschouwers had over
gelaten een dergelijke conclusie voor
zichzelf te trekken uit het zo bekwaam ge
arrangeerde materiaal. Maar misschien
heeft hij er niet op durven vertrouwen, dat
zijn heldin ooit zo energiek als de „natio
nalistische protestante" gespeeld zou wor
den, als nu door Siobhan McKenna ge
schiedt.
BIJ DE LECTUUR van het stuk kan
men de spitsvondigheid van dit droomvo-
mige aanhangsel als een afronding van de
tot in het absurde doorgevoerde logica
bewonderen. Maar juist in deze opvoering
bleek de overbodigheid. Daarmee raken
wij aah h'et zeer bijzondere van de figuur,'
die Siobhan McKenna voor ons neerzet:
zij heeft alle in "het spel en het geding ge
brachte denkbeelden en factoren zoveel
mogelijk geconcretiseerd. Uiteraard lukt
dat slechts ten dele, mede als gevolg van
het fragmentarische karakter (Shaw heeft
zich beperkt tot dat wat naar zijn mening
gedemonstreerd moet worden). Maar er
gebeurt toch een wonder van toneelspeel
kunst: men gelóóft in de unieke verschij
ning van deze Jeanne, dankzij de intens
toegepaste methode van bewustmaking en
verantwoording. Dat wil zeggen: men
krijgt de indruk, dat hier sprake is van
een waarachtige inspiratie, omdat voor zo
ver Shaw daartoe meewerkte aan alle om
standigheden tot het openstaan daarvoor
is voldaan. Want wat is het volstrekt eige
ne en dus tevens het nieuwe van deze ver
tolking? Siobhan McKenna heeft als geen
van haar voorgangsters (bij mijn weten)
zo stellig het boerse van Jeanne's her
komst op de voorgrond geplaatst. Met al
le ingeschakelde zintuigen wordt men
haar wezenlijke verknochtheid aan de bo
dem gewaar. Er groeit een zich machtig
voortplantende natuurkracht in haar.
LANGS DE GROTE OMWEG van kunst
zinnige interpretatie, in jarenlange om
gang met de rol herhaaldelijk herzien,
heeft zij deze geweldige natuurlijkheid
kunnen bereiken. Want dit is waarlijk de
door Shaw tot onoverwinnelijke wijsheid
gepromoveerde Jeanne d'Arc: de strijdba
re kampioene van het ingeboren natuur
recht. Dat het bovennatuurlijke daarmee
in relatie staat, is even „vanzelfsprekend"
als de richtlijn die zij van haar „stem
men" ontvangt. Het is dus geenszins een
mystieke of extatische verbeelding, maar
juist het gezonde verstand, waaraan zij
haar strijdbare rebellie tegen vreemde
overheersing en kunstmatige structuur
van de maatschappij ontleent. Vandaar
het nationalistische en het protestantse
van deze katholieke voorvechtster, dat
van Siobhan McKenna zo prachtig gestal
te kreeg, met alle spanningen tussen het
aardse en het hemelse, het onverzettelij
ke en ondergeschikte, het fiere en het de
vote, het in de bodem gewortelde en het
opwaarts strevende. Dat het daarbij in
eerste instantie in dit stuk tegen de En
gelsen gaat, heeft misschien de echtheid
in het optreden van deze Ierse actrice nog
versterkt. Er is maar één bezwaar: men
kan de hier door Shaw voorgeschreven ge-
dachtengang ook hanteren ter verklaring
van de ommekeer in de aanvankelijk af
wijzende houding der gezagsdragers, die
zij op haar hand weet te krijgen, maar
toch komt die als het ware uit de lucht
vallen. Men ziet daarvan niets gebeuren,
omdat de actrice geen andere middelen
aanwendt dan de verkondiging van haar
overtuiging. Met andere woorden: de ge
bruikelijke tactische manoeuvres ter be
reiking van het strategische doel ontbre
ken. Vandaar dat haar spel in het tweede
deel sterker treft dan in het eerste: on
danks haar aarzelingen uit ontzag voor de
geestelijke autoriteiten laat zij zich niets
wijsmaken, omdat zij innerlijk weet dat
de hoogste zekerheid rechtstreeks opbloeit
uit het nederige contact met haar Schep
per.
MEN KRIJGT grote bewondering voor
deze militante verschijning met haar
naïeve realisme, die telkens weer aan een
levend monument van gothische kunst
doet denken: stevig geplant in de bodem,
met zegevierende scherpte opwaarts stre
vend. Dat zij meer „doet denken" dan
„doet gevoelen" en daardoor ons met be- 1
wonderend ontzag vervult veeleer dan ge
lukkig maakt, mag op rekening van Shaw
worden geschreven. Onvergetelijk is de
ze kleine, stevig op haar standpunt staan
de vrouw met haar ietwat hese stem en
haar eigenaardige dialect (voor deze rol
aangemeten) naar ik thans aanneem zeer
zeker. Tot haar beste scènes reken ik die
van haar bewogen eenzaamheid na de
kroning in de kathedraal van Reims, als
de door haar in hun luister herstelde auto
riteiten haar van hoogmoed beschuldigen.
Opgemerkt moet worden dat de mise-en-
scène van regisseur Hilton Edwards (die
zelf met markante aanwezigheid een enigs
zins a la Van Dalsum gekarakteriseerde
bisschop Cauchon bijdroeg, met milde
waardigheid) vooral door de saaie sym
metrie tamelijk conventioneel aandeed.
Vooral de toespraak van de inquisiteur,
gespeeld door Christopher Casson, had
daaronder te lijden. Daar staat tegenover,
dat het essayistische tweegesprek in het
Engelse kamp prima weergegeven door
Godfrey Quigley en Harold Goldblatt
zowaar de aandacht wist vast te houden.
Van de vele medewerkenden verdient on
getwijfeld ook Charles Mitchell als de
strakke aartsbisschop een aparte vermel
ding. De muzikale intermezzo's ter inlei
ding van de tafrelen vielen wel heel erg
uit de toon!
DE TWEEDE „STER" in deze voorstel
ling is echter de in ons land reeds uit een
eerder bezoek (naast Peggy Ashcroft in
„I-Iedda Gabler" van Ibsen) bekende Mi
chael MacLiammoir als de Dauphin, die
bij alle verveelde zeurderigheid iets van
geschokte maar herkenbare majesteit
heeft bewaard. Hij is ook de ontwerper
van de eenvoudige decors en de schitte
rende, waarlijk schilderachtige kostuums,
waarin blauw en goud in de profane sec
tor overheersen. Deze interessante voor
stelling heeft het verlangen naar meer
Iers toneel aanzienlijk versterkt.
David Koning
De Koningin heeft dinsdagavond in het
gebouw voor Kunsten en Wetenschappen
in Den Haag de opvoering bijgewoond van
Shaws „St.. Joan". In de pauze liet de Ko
ningin onder anderen de hoofdrolspeelster
Siobhan McKenna aan zich voorstellen.
De zangeres Anny Delorie, die de hoofd
rol vertolkt in de opera Orfeo, heeft een
hersenschudding en moet enige tijd rust
houden. In haar plaats zal donderdag 28
mei te Den Haag in het Gebouw van K.
en W. de titelrol worden gezongen door
Maria von Hoscay van de Staatsopera te
Hamburg.
Anny Delorie sloeg zondagmiddag op de
Afsluitdijk met haar auto driemaal over
de kop. Maandagmiddag trad zij nog op
ir Rotterdam waar zij zich echter onwel
voelde.
Plet laatste concert in de Beethoven-
cyclus van het Noordhollands Philharmo-
nisch Orkest werd geopend met de ouver
ture „Die Geschöpfe des Prometheus" in
een markante uitvoering. Hierna werd. met
Cor de Groot als solist, het derde piano
concert ten gehore gebracht. Men kent De
Groot als een virtuoos en betrouwbaar
pianist wiens spel uitemunt door techni
sche gaafheid en van wiens optreden steeds
de zekerheid uitgaat van de man die zijn
instrument in de finesses beheerst. Het op
treden is hem tol een tweede natuur ge
worden. Hij zal nooit in het musiceren een
noot verloren laten gaan. Ook nu weer
muntte zijn spel uit door een wellicht wat
onbewogen superioriteit die eigenlijk wei
nig verrassends heeft maar de toehoorder
steeds het geruststellende besef biedt dat
de uitvoering punctueel zal verlopen. Dat
men enige warmte ervoer in het tweede
deel of de melancholieke humor van de
finale proefde zou te veel gezegd zijn. Maar
men heeft het feest der herkenning be
leefd.
Na de pauze heeft het orkest onder lei
ding van Henri Arends een verzorgde uit
voering gegeven van de derde symfonie
(Eroïca). De dirigent had aan de details
veel aandacht besteed en zo hoorde men
reeds in het eerste deel een verfijning in
hot samenspel die aan het heroïsche ka
rakter geen afbreuk deed. De treurmars
bezat suggestieve momenten, al was in het
middengedeelte daarvan een gebrek aan
spanning te constateren. De rapheid van
het scherzo ging gepaard met een grote
mate van exactheid en ook het riskante
hoorntrio gelukte over het algemeen ver
dienstelijk. De finale vormde een feeste
lijke bekroning van het geheel.
Met deze uitvoering heeft het orkest de
Beethovencyclus op alleszins waardige
wijze besloten.
Sas Bunge
Siobhan McKenna in
de titelrol van „Saint
Joan" van Shaw.
Met deze rol won zij
in 1948 onder re
gie van Larvrence
Olivier de titel
van „de beste actrice
van het jaar". Siob
han McKenna is ge
boren in 1923 te Bel
fast. Zij werd opge
voed in het Domini
can en St. Louis
Cour,ent. Als sty.--
dente begon zij to
neel te spelen en
werd op 17-jarige
leeftijd „ontdekt"
door de pers, toen zij
de rol van Lady
Macbeth speelde. Er
volgde uoor haar
spoedig een engage
ment bij het Abbey
Theatre, waar zij tot
1947 bleef. Daarna
speelde zij jarenlang
in Londen, ook voor
film en televisie, bij
de Old Vic en in het
Shakespearefestival
in Stratford aan de
Avon. In 1955 debu
teerde zij als Jeanne
d'Arc en in „De
Kalktvin" van Enid
Bagnold op de Ame
rikaanse planken. Zij
is gehuwd met de
acteur Dennis O'Dean
en woont in Ierland,
waarvan zij een fel
verdedigster is. Er
zijn van haar (in toneelstukken en met vooruraenten van poëzie en verhalen) vele
grammofoonplaten vervaardigd. Men ziet voorts links op de foto Charles Mitchell,
rechts Michael MacLaimmoir.
HET ROGERI KWARTET, bestaande
uit de heren Gerard den Hertog, eerste
viool, Dolf Bettelheim, tweede viool, Ja
cob Moelker, altviool, en Joop Klemann,
cello, musiceerde dinsdagavond in de klei
ne zaal van het Concertgebouw te Amster
dam, onder auspicieën van de Kunst
maand 1959". Met de vertolking van het
Tweede Strijkkwartet, opus 10, van Zoltan
Kodaly en van het Vierde van Willem Pij
per gaf het ensemble een goede dunk van
zijn samenspel, vooral wat de stuwing be
treft. Zelfs werd men op bepaalde punten
verrast door het effect van een geraffi
neerde interpretatiekunst, die bijzondere
verwachtingen wekt voor de verdere groei
van het kwartet. Intussen gaf het gebode
ne ruimschoots stof tot overweging en
zo men wil tot vergelijking. Dit laatste
zou echter op een doelloze bezigheid kun
nen uitlopen, die alleen tot uitkomst zou
geven, dat Kodaly uit- en voor de gemeen
schap schept, gebonden als hij is aan de
tradities van zijn volk, en dat Pijper zich
een eigen wereld schiep die men moet
ontdekken. Maar dat raakt de intensiteit
van beider kunst niet, die ieder voor zich
haar eigen waarde bezit. Wie graag peren
lust hoeft daarom van druiven niet afke
rig te zijn, zelfs hl zijn deze in de broei
hitte van een serre tot rijpheid gekomen.
HET PUBLIEK werd bovendien vergast
op een zelden gespeeld werk van Mozart,
het Divertimento in Bes, opus 287, voor
zes instrumenten, namelijk de vier strij
kers van het Kwartet plus twee hoorns.
Het is echter gebruikelijk om, ter verdub
beling van de cellopartij ook nog een con
trabas, als zevende instrument voor de
uitvoering in te schakelen. De contrabas-
s»st Cees de Ligt bleek voor deze delica
te aanpassing de geschikte vertolker, en
Advertentie
Reeds een geringe hoeveelheid
5s voldoende voor een prachtige
haarglans bij dames èn heren
de hoornisten Jan Bos en Marinus Clarijs
toonden zich de musici die voor dergelijk
broos musicieren als geknipt zijn.
Wat de strijkers in deze „nachtmuziek"
betreft, deze zijn wel degelijk voor enkel
voudige bezetting gedacht behoudens
dan de bas want de eerste vioolpartij
is dermate solistisch behandeld, dat ver
dubbeling dwaasheid zou zijn. Men weet
trouwens dat Mozart dit „Divertimento"
graag te voorschijn haalde, wanneer hij
zijn virtuositeit op de viool nog eens wil
de tonen. Met dat al is het een bijzonder
fraai en onderhoudend stuk. Gerard den
Hertog, de primarius van het Rogeri
Kwartet, wist er op vaardige en smaak
volle wijze een bijzonder mooie beurt mee
te maken, niet het minst in het expressie
ve Adagio, waarin de hoorns zwijgen en
nu ook de toegevoegde contrabas op non
activiteit gesteld werd. Heerlijk is zo'n
confrontatie met een volmaakt schoon
werk uit Mozart's jeugdperiode. En dat
gold in 1777 als ontspanningsmuziekl
Jos. de Klerk