Siobhan McKenna een boerse bezielde Saint Joan HET NEDERLANDSE PORTRET SINDS 1880" IN LAKENHAL Koningin bezocht „Saint Joan" van Shaw Waardig slot van Beethovencyclus WOENSDAG 27 MEI 1959 HAART,EMS DAGBLAD - OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT 7 P. C. Hooft prijs uitgereikt aan Pierre Kemp Cultureel fonds ingesteld Dublin Gate Theatre speelt Shaw Anny Delorie ziek In Kunstmaand A msterdam Rogeri Kwartet speelt Kodaly, Pijper en Mozart J5 NA HET ARNHEMS Gemeentemuseum heeft nu ook de Lakenhal te Leiden een tentoonstelling van het Nederlandse por tret;. Men mag aannemen, dat het plan voor deze expositie niet naar het Arnhem se voorbeeld ontstond. Een expositie als de Leidse vraagt een lange tijd van voor bereiding. Hier immers vertoont men het Nederlandse portret vanaf 1880; boven dien zijn meer levende figuren vertegen woordigd dan in Arnhem. De Leidse ex positie is door uitvoerigheid interessanter on door kwaliteit indrukwekkender. De beperking in het aantal vertegenwoor digde kunstenaars in Arnhem maakte dat enigen gepasseerd moesten worden en enkelen geen zin in deelname hadden. Ook de heer J. N. van Wessem, directeur van de Lakenhal, ontmoette enige weigerin gen, maar men kan toch moeilijk zeggen dat op pijnlijke wijze iets gemist wordt hier. „Mocht", schrijft de heer Van Wes sem, „de tentoonstelling op enigen een behoudende indruk maken, dan kan daar uit alleen maar blijken hoe levend het be houdende is". Dat een portrettententoon- stelling verre van vervelend behoeft te zijn, bewees Arnhem al. Hier in de Laken hal is het nog levendiger. Mogelijk was het ook een voordeel, dat men zich thans niet beperkte tot kunstenaars, die van het portret een specialiteit maakten. Want, portretten kunnen juist bij hen, die niet in dit onderwerp zich specialiseerden, uit schieters betekenen. Ik denk onder ande re aan H. Berseriks portretjes van zijn vrouw. Het merendeel der vertegenwoor digden houdt zich in het algemeen al veel met de mens bezig. Floris Verster (1861- 1927), W. B. Tholen (1860-1931) en Coba Ritsema deden dit weinig, maar hun prachtig schildersschap garandeerde op zijn minst mooie schilderijen. De impres sionist kon zijn modellen wel bekijken met niet meer interesse dan voor een bloem stuk, stadsgezicht of landschap, maar het zelfportret leidde veelal tot meer. Breit- ners portret van mevr. Mann-Bouwmees- ter is een prachtig schilderij, maar in zijn zelfportretten komt ons vee! meer een mens tegemoet. Echt portretschilder is Is. Israels, met een klein portretje wel mooi, maar misschien toch wat onvoldoende ver tegenwoordigd. DE ONDERTITEL van deze tentoonstel ling, „Traditie en Vernieuwing", wordt alleen al waar gemaakt door de aanwezig heid van werk van Menso Kamerlingh On nes (1860-1925) en diens zoon H. H. Ka merlingh Onnes. Van getrouw en fraai weergeven van het uiterlijk groeide men naar een meer psychologische benadering van het model. En H. H. Kamerlingh On nes is thans een onzer belangrijkste figu ren. Ondertussen was er ook een meer puur schilderkunstige ontwikkeling gaan de, waarin het portret min of meer met succes gepast kon worden. In het alge meen gaat het van een respectvol bekijken van het model (W. Witsen, 1860-1923, en Jan Veth, 1864-1925) over naar het inne men van een houding tegenover of met de mens. Jan Toorop (1858-1928) maakte in zijn werk de ontwikkeling mee van het impressionisme naar een uitingsvorm van meer geestelijke inhoud. Maar misschien prefereren we juist bij hem een impres sionistisch schilderij als dat van de cel list Pablo Casals boven het latere werk, dat van opvattingen getuigt, die we ook in het, mij dan meer overtuigende werk van Willem van Konijnenburg (1868-1943) te rug vinden. Het impressionisme onder gaan we echter veel minder of nauwelijks als geschiedenis dan Van Konijnenburgs stijl. Hoe levend bleef het ook in handen van een Betsy Westendorp-Osieck en een Kees Verwey. Van de laatste werd weer eens het portret van Van Deyssel ge vraagd, dat ondanks uitstekende pictura le verhoudingen wel uit de lijst leek te barsten door de indrukwekkende persoon lijkheid van het model. Een nieuwe om lijsting onderving dit verschijnsel en het resultaat verschijnt ons er monumentaler door. Ook Otto B. de Kat wist het im pressionisme levend te houden. Dat een meer psychologische benadering hem wel lag al, kunnen de liefhebbers van zijn werk weten. Hier valt dat op aan een klein portret van zijn collega Jan Wiegers in ets en aquatint. MET DIE MEER PSYCHOLOGISCHE benadering was Jan Sluyters (1881-1957) hier wel de eerste, in ieder geval de dui delijkste. De heer Van Wessem koos eni ge voor Sluyters zeer zuivere zaken wat betreft diens portretkunst. Ondanks de wil tot een kubistisch vormen kwam Leo Gestel (1881-1941) Sluyters met een por tret van de dichter Rensburg nabij. Ch. Eyck toonde altijd flair in dezelfde rich ting. Het expressionisme kon sterk zijn in het nadruk leggen op bepaalde psychi sche verschijningen. We ontmoeten hier enige expressionisten en van hen is W. J. Rozcndaal wel het meest duidelijke voorbeeld van een expressionistisch por trettist, al is van de levende figuren Jan Wiegers wel de oudste aanhanger van het expressionisme, dat het klinkt mogelijk paradoxaal hij bedachtzaam is blijven hanteren. Het portret, dat Wiegers van zijn toen nog kleine zoon schilderde, treft in het bijzonder door gelijkenis met Wie gers echtgenote. Van H. H. Kamerlingh Onnes wil ik nog de aandacht vestigen op diens portret van prof. dr. P. Ehrenfest, dat naar opvattingen zo dicht het vroege werk van een Van der Leek nabij komt en zo heel veel mooier is. Was het Charley Toorop of de criticus H. P. Bremmer zelf, die het belang van H. H. Kamerlingh On nes niet inzag? Hij komt tenminste niet voor op het grote doek dat Charley loorop schilderde van Bremmer en diens vrouw met. kunstenaars uit hun tijd, waarop we onder meer Van der Leek ontmoeten. De magische realist A. C. Willink is daarop vertegenwoordigd door een detail van een werk van hem. Op deze expositie ontmoe ten we van hem het grote doek naar zich zelf en zijn vrouw, die royaal de meedo genloze benadering van het uiterlijk door haar echtgenoot onderging. Als Schu macher tot de magische realisten gere kend mocht worden, dan kunnen we Fern- hout er misschien ook een noemen, ge zien zijn kinderportretten hier. De naam werd gevonden door de criticus Plas- schaert, wiens beeltenis door Van Konij nenburg we hier tegenkomen, en slaat voor mijn gevoel toch wel zeer op Willink, de h^r ook vertegenwoordigde Pyke Koch en Hynckes, wiens luttele portretwerk we hier niet missen, om de aard van hun ver beelden. MET HET NOEMEN van het zelfportret van Kruyder (1881-1935) grijp ik in de tijd weer even terug. Ook moet een portret van de helaas voor te velen nog legenda rische Maastrichtenaar Henri Jonas (1878- 1944) vermeld worden. Zij zouden echter niet onder de titel van de Arnhemse ten toonstelling „Portrettisten", gepast heb ben. Dat doen natuurlijk specialisten als J. Bruyn, Paul Citroen, Sierk Schroder en sinds enige jaren ook W. Schrofer. Alvorens over te gaan naar de beeldhou wers wijs ik nog op het geschilderde por tret van diens echtgenote door W. J. van de Kerke, op jongere expressionisten als Micp de Leeuwe en Willy Rieser, op het grafische werk van de door mij al eerder met waardering besproken jonge graficus A. J. Veldhoen, die in J. R. Mensinga een even talentvol collega vindt, op Ch. Roe- lofsz' van zo persoonlijke opvattingen ge tuigend werk, op Daan Wildschuts geesti ge doek, op een mooie tekening van G. V. A. Röling en een schilderij van J. L. Vor- kink, die voor mij een nieuweling is. En dan is nog niet alles van schilders, teke naars en grafici genoemd. De beeldhouwers Evenals in Arnhem is hier het beeld houwwerk misschien weer het meest in drukwekkend. Men vraagt zich af of ook een Mendcs da Costa niet vertegenwoor digd had moeten zijn, maar ik erken diens werk niet erg te missen. Van zijn tijdge noot L. Zijl (1866-1947) wordt een penning geëxposeerd. Aan deze vorm van het por tret werd nogal veel aandacht besteed. En dus is ook G. Brinkgreve vertegenwoor digd. Onbekend was mij het werk van Ruth Brouwer, E. Claus, W. H. J. Put, Nynke Schepers, Greta Taal en Leo de Vries, naast nog anderen met penningen optredend. De opleving van een Neder landse beeldhouwkunst, begonnen met het werk van de twee eerst genoemden, vond een bevestiging in dat van Hildo Krop, John Raedeckcr (1885-1956) en Johan Po- let. De portretten van beide eersten van dit drietal behoren niet tot het minste deel van hun oeuvre en ik persoonlijk koester en zelfs een voorkeur voor. Het is me of het zich meten aan de natuur en de per soonlijkheid van de modellen een grotere gespannenheid aan dit werk geeft. Een spanning, die ik overigens mis in Rae- deckers tekening naar Charlotte Kohier; als men deze tekening vergelijkt met het portret van de hier vertegenwoordigde te- kenares Ro Mogendorff door V. P. S. Es- er, in een gouache van zijn vrouw Dora Esser goed herkenbaar, dan begrijpt men wat ik bedoel met gespannenheid. De Ne derlandse portretkunst vond in een op die van Krop en Raedeckcr volgende genera tie direct al hoogtepunten in het werk van H. M. Wezelaar en L. H. Sondaar. Hoe goed was het te denken aan de beeld houwer Frits van Plall (1899-1945) wiens portret van mr. dr. P. Witteman tot een der sterkste zaken hier behoort. Charlotte van Pallandt heeft het minstens tot een zelfde hoogte gebracht. Men herinnert zich misschien mijn enthousiaste waarde ring voor haar expositie in de Rijksaka- demie. Zij is vertegenwoordigd met een portret van haar collega L. O. Wencke bach. wiens beeltenis van prof. dr. Al- bert Verwey hier te zien is. Van dezelfde generatie is ook Joh. G. Wcrtheim, wiens wat naturalistischer wijze van uitdrukken geen waardering in de weg behoeft te staan. Essers voorganger aan de Rijks- akademie, prof. J. Bronnor. waarderen we weer in zijn „Herinnering aan mevr. Mann-Bouwmcester als Marguerite Gau- tier". Esser zelf plaatst mij, voor een merkwaardige verrassing. Het is name lijk vaak zo dat we aan een portret het gelijken met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen vaststellen zonder ooit het model gezien te hebben. Een in klei gemodelleerde plastiek van Esser leek daar een voorbeeld van, voor ik in de catalogus zag, dat Esser zijn col lega Carasso bedoelde. En ik was waar- Prof. dr. P. Ehrenfest, geportretteerd door H. H. Kamerlingh Onnes Mari Andriessens portret van Emile Erens lijk de enige niet, die moeite met de her kenning had. De heer Van Wessem citeert in zijn inleiding tot deze tentoonstelling de Duitse schilder Liebermann, die op kri tiek van een opdrachtgever op de naar zijn smaak slechte gelijkenis, antwoord de: „Ich habe Sie ahnlicher (meer gelij kend) gemacht als Sie sind". Wij moes ten misschien Carasso nu ook met de ogen van Esser verder bekijken. Want deze kop is een toch levend brok natuur. GEZIEN DE BEPERKING tot het on derwerp portret is het beeldhouwwerk naar uiterlijk wat minder uiteenlopend van aard dan het werk van de schilders, tekenaars en grafici. Hoewel Essers por tretten altijd opvallen door hun nogal fel le expressiviteit, ware het verwarrend hem expressionist te noemen. Anderen leggen niet meer dan hij de nadruk op be paalde vormen of expressies. Ik ga nu ver der mijn catalogus na. De eerste en tot de besten behorende is Mari Andriessen, van wie men de portretten van Emile Erens en de echtgenote van Otto B. de Kat ontmoet. Van de meer als schilder be kende Hagenaar R. J. Drayer exposeert men diens in brons gegoten zelfportret. Bij de penningen ontmoet men het portret van Willem Royaards door Toon Dupuis (1877-1937). Dat herinnert ons aan het ontbreken van werk van de zoon van de grote to neelspeler, Hans Royaards, wiens mooie portret van zijn moeder voor de Arnhem se tentoonstelling gevraagd was. Paul Grégoire vervaardigde een penning met het portret van Prinses Beatrix. Met een kopje is de Haarlemse Anneke Höfte goed vertegenwoordigd. Pieter d'Honts „Toos" werd door mij al eerder opgemerkt op andere belangrijke exposities van beeld houwkunst. Geestig is voor mij het kleine beeld van dr. J. H. van Heek ten voete uit door Titus Leeser. Geestiger nog 't portret, dat Van Lith van de schilder Willemse maakte. Van Liths portret van de hier ook vertegenwoordigde schilder Fiedler heeft door polychromeren aan duidelijkheid ge wonnen. De vermoedelijk rake typering in zo grote vorm van zijn model door Teun Roosenburg roept een glimlach op. Ver blijdend zijn twee recente portretstudies van Rudi Rooyackers, voor wie het zonde zou zijn als hij de natuur als aanleiding voor zijn werk liet varen. De bekende A. Tormotc is' met een penning vertegen woordigd. Dat ook Wezelaars gade L. We- zclaar-Dobbelman zich met deze vorm be zig hield wijst nog eens op een verhoogde belangstelling voor deze kunst, die aange wakkerd werd door de leiding van de beeldhouwklas aan de Rijksacademie. De tentoonstelling is tot 31 augustus te zien in de Lakenhal, die steeds meer onze aandacht gaat vragen door de kwaliteit van het gebodene. Bob Buys De secretaris-generaal van het ministe rie van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen. dr. J. H. Wesselings, heeft de P.O. Hooftprijs 1958, de Staatsprijs voor Letterkunde, uitgereikt aan de in Maas tricht wonende Limburgse letterkundige Pierre Kemp. De uitreiking geschiedde bij Pierre Kemp thuis in tegenwoordigheid van de voorzitter van de jury, prof. dr. G. STRAATSBURG (AFP) Het culture le fonds van de Raad van Europa, in 1958 in het leven geroepen door het comité van ministers om de samenwerking tussen de Europese landen op cultureel gebied te bevorderen, is dinsdag officieel in Straatsburg ingesteld in tegenwoordig heid van Robert Schuman, voorzitter van het Europese parlement, John Edwards, voorzitter van de Raadgevende Vergade ring van de Raad van Europa en Rouge- mont, directeur van het Europese cen trum voor cultuur. Robert Schuman wees er in een toe spraak op dat de inspanning op econo misch gebied onvoldoende zal zijn zo de ze niet gesteund wordt door culturele ac tiviteit, welke daartoe echter gebundeld I dient te worden. Stuiveling, dr. J. Hulsker, chef van de af deling Kunsten van het ministerie van O. K. en W., en van het jurylid de heer A. Morriën. Zij werden met de commissaris der koningin in Limburg, dr. F. Houben, na de uitreiking van de prijs, door het college van B. en W. in de Prinsenkamer ten stad- huize ontvangen. Na afloop van deze ont vangst heeft het gezelschap als gast van het gemeentebestuur aangezeten aan een lunch te Maastricht. In het rapport dat de jury heeft opge steld en waarin de motivering voor de toe kenning van de prijs is opgenomen staat onder meer: „De dichter Pierre Kemp is in onze litteratuur een uitzonderlijke ver schijning, doordat hij voor de uitdrukking van zijn levensgevoel een vorm heeft ont wikkeld, die men op het eerste gezicht en op het eerste gehoor als eigen herkent. Dat op zichzelf betekent reeds een grote verdienste in een tijd, die op alle gebieden van de kunst naar nieuwe vormen en uit drukkingswijzen zoekt. Het bewonderens waardige van Kemps gedichten schuilt in de verbinding van losheid en discipline." De jury werd gevormd door: prof. dr. G Stuiveling, voorzitter en de heren A Morriën, J. J. M. Nord. A. Roland Holst, J. Wit en H. J. Michael secretaris. DE VEELBESPROKEN en ook in deze kolommen uitvoerig aangekondigde voor ttelling van „Saint Joan" door het ver maarde Dxiblin Gate Theatre, na het inter nationale Parijse festival op weg naar Ierland terug, is thans in ons land te zien. Maandag heeft het Utrechtse publiek de gastspelers met langdurig enthousiasme toegejuicht, dinsdagavond het Haagse en vandaag komt Amsterdam aan de beurt. Uiteraard gaat de belangstelling daarbij in de eerste plaats uit naar de titelrol. Na de kennismaking (een zeer toepasselijk woord, want men reageert hier vooral verstandelijk op) met de ook wat het emotionele en instinctieve betreft diep doordachte creatie van Siobhan McKenna moet men zich afvragen: kan dit stuk van Bernard Shaw eigenlijk ooit anders of beter gespeeld worden dan als een ge wilde abstractie van historische gegevens in wisselende toonaarden, al naar de toonaarden, al naar de eisen van de met wijs beleid geselecteerde gelegenheden? Siobhan McKenna heeft met beheerste toepassing van haar veelomvattende vir tuositeit alle elementen keurig aan het licht gebracht, die Shaw voor zijn cerebra le constructie nodig achtte. Men krijgt daardoor een fascinerend inzicht in de lot gevallen van de zich door bovenaardse machten bezield wetende Maagd van Or leans, die door haar compromisloze supe rioriteit, haar eerlijke rechtlijnigheid, de door haar opgeroepen geest van verzet niet alleen tegen de Engelse bezetters van Frankrijk maar al gauw na de eerste suc cessen tegen zichzelf mobiliseerde. Ieder een kent bij benadering de geschiedenis, voorlopig eindigend met haar dood op de brandstapel. Shaw heeft in de twintiger jaren van deze eeuw, kort na haar heilig verklaring door de rooms-katholieke kerk, de onvermijdelijkheid van de beredeneer de veroordeling aangetoond, waarbij hij gebruik gemaakt zou hebben van de ori ginele processtukken, mede ter postume verdediging van haar „niet anders kun nende" rechters. Dit alles behoeft hier waarschijnlijk niet nogmaals uiteengezet te worden. Het viel in deze vertoning al leen opnieuw op hoe jammer het is, dat Shaw gemeend heeft zijn bedoeling terwil- le van de tragen van begrip in een epiloog nog eens nadrukkelijk te bevestigen. Hoe zeer men hem immers gelijk moet geven in zijn veronderstelling, dat een levende Jeanne d'Arc opnieuw aan actuele belan gen geofferd zou worden, het ware ruim schoots voldoende en zelfs beter geweest als hij het aan de toeschouwers had over gelaten een dergelijke conclusie voor zichzelf te trekken uit het zo bekwaam ge arrangeerde materiaal. Maar misschien heeft hij er niet op durven vertrouwen, dat zijn heldin ooit zo energiek als de „natio nalistische protestante" gespeeld zou wor den, als nu door Siobhan McKenna ge schiedt. BIJ DE LECTUUR van het stuk kan men de spitsvondigheid van dit droomvo- mige aanhangsel als een afronding van de tot in het absurde doorgevoerde logica bewonderen. Maar juist in deze opvoering bleek de overbodigheid. Daarmee raken wij aah h'et zeer bijzondere van de figuur,' die Siobhan McKenna voor ons neerzet: zij heeft alle in "het spel en het geding ge brachte denkbeelden en factoren zoveel mogelijk geconcretiseerd. Uiteraard lukt dat slechts ten dele, mede als gevolg van het fragmentarische karakter (Shaw heeft zich beperkt tot dat wat naar zijn mening gedemonstreerd moet worden). Maar er gebeurt toch een wonder van toneelspeel kunst: men gelóóft in de unieke verschij ning van deze Jeanne, dankzij de intens toegepaste methode van bewustmaking en verantwoording. Dat wil zeggen: men krijgt de indruk, dat hier sprake is van een waarachtige inspiratie, omdat voor zo ver Shaw daartoe meewerkte aan alle om standigheden tot het openstaan daarvoor is voldaan. Want wat is het volstrekt eige ne en dus tevens het nieuwe van deze ver tolking? Siobhan McKenna heeft als geen van haar voorgangsters (bij mijn weten) zo stellig het boerse van Jeanne's her komst op de voorgrond geplaatst. Met al le ingeschakelde zintuigen wordt men haar wezenlijke verknochtheid aan de bo dem gewaar. Er groeit een zich machtig voortplantende natuurkracht in haar. LANGS DE GROTE OMWEG van kunst zinnige interpretatie, in jarenlange om gang met de rol herhaaldelijk herzien, heeft zij deze geweldige natuurlijkheid kunnen bereiken. Want dit is waarlijk de door Shaw tot onoverwinnelijke wijsheid gepromoveerde Jeanne d'Arc: de strijdba re kampioene van het ingeboren natuur recht. Dat het bovennatuurlijke daarmee in relatie staat, is even „vanzelfsprekend" als de richtlijn die zij van haar „stem men" ontvangt. Het is dus geenszins een mystieke of extatische verbeelding, maar juist het gezonde verstand, waaraan zij haar strijdbare rebellie tegen vreemde overheersing en kunstmatige structuur van de maatschappij ontleent. Vandaar het nationalistische en het protestantse van deze katholieke voorvechtster, dat van Siobhan McKenna zo prachtig gestal te kreeg, met alle spanningen tussen het aardse en het hemelse, het onverzettelij ke en ondergeschikte, het fiere en het de vote, het in de bodem gewortelde en het opwaarts strevende. Dat het daarbij in eerste instantie in dit stuk tegen de En gelsen gaat, heeft misschien de echtheid in het optreden van deze Ierse actrice nog versterkt. Er is maar één bezwaar: men kan de hier door Shaw voorgeschreven ge- dachtengang ook hanteren ter verklaring van de ommekeer in de aanvankelijk af wijzende houding der gezagsdragers, die zij op haar hand weet te krijgen, maar toch komt die als het ware uit de lucht vallen. Men ziet daarvan niets gebeuren, omdat de actrice geen andere middelen aanwendt dan de verkondiging van haar overtuiging. Met andere woorden: de ge bruikelijke tactische manoeuvres ter be reiking van het strategische doel ontbre ken. Vandaar dat haar spel in het tweede deel sterker treft dan in het eerste: on danks haar aarzelingen uit ontzag voor de geestelijke autoriteiten laat zij zich niets wijsmaken, omdat zij innerlijk weet dat de hoogste zekerheid rechtstreeks opbloeit uit het nederige contact met haar Schep per. MEN KRIJGT grote bewondering voor deze militante verschijning met haar naïeve realisme, die telkens weer aan een levend monument van gothische kunst doet denken: stevig geplant in de bodem, met zegevierende scherpte opwaarts stre vend. Dat zij meer „doet denken" dan „doet gevoelen" en daardoor ons met be- 1 wonderend ontzag vervult veeleer dan ge lukkig maakt, mag op rekening van Shaw worden geschreven. Onvergetelijk is de ze kleine, stevig op haar standpunt staan de vrouw met haar ietwat hese stem en haar eigenaardige dialect (voor deze rol aangemeten) naar ik thans aanneem zeer zeker. Tot haar beste scènes reken ik die van haar bewogen eenzaamheid na de kroning in de kathedraal van Reims, als de door haar in hun luister herstelde auto riteiten haar van hoogmoed beschuldigen. Opgemerkt moet worden dat de mise-en- scène van regisseur Hilton Edwards (die zelf met markante aanwezigheid een enigs zins a la Van Dalsum gekarakteriseerde bisschop Cauchon bijdroeg, met milde waardigheid) vooral door de saaie sym metrie tamelijk conventioneel aandeed. Vooral de toespraak van de inquisiteur, gespeeld door Christopher Casson, had daaronder te lijden. Daar staat tegenover, dat het essayistische tweegesprek in het Engelse kamp prima weergegeven door Godfrey Quigley en Harold Goldblatt zowaar de aandacht wist vast te houden. Van de vele medewerkenden verdient on getwijfeld ook Charles Mitchell als de strakke aartsbisschop een aparte vermel ding. De muzikale intermezzo's ter inlei ding van de tafrelen vielen wel heel erg uit de toon! DE TWEEDE „STER" in deze voorstel ling is echter de in ons land reeds uit een eerder bezoek (naast Peggy Ashcroft in „I-Iedda Gabler" van Ibsen) bekende Mi chael MacLiammoir als de Dauphin, die bij alle verveelde zeurderigheid iets van geschokte maar herkenbare majesteit heeft bewaard. Hij is ook de ontwerper van de eenvoudige decors en de schitte rende, waarlijk schilderachtige kostuums, waarin blauw en goud in de profane sec tor overheersen. Deze interessante voor stelling heeft het verlangen naar meer Iers toneel aanzienlijk versterkt. David Koning De Koningin heeft dinsdagavond in het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in Den Haag de opvoering bijgewoond van Shaws „St.. Joan". In de pauze liet de Ko ningin onder anderen de hoofdrolspeelster Siobhan McKenna aan zich voorstellen. De zangeres Anny Delorie, die de hoofd rol vertolkt in de opera Orfeo, heeft een hersenschudding en moet enige tijd rust houden. In haar plaats zal donderdag 28 mei te Den Haag in het Gebouw van K. en W. de titelrol worden gezongen door Maria von Hoscay van de Staatsopera te Hamburg. Anny Delorie sloeg zondagmiddag op de Afsluitdijk met haar auto driemaal over de kop. Maandagmiddag trad zij nog op ir Rotterdam waar zij zich echter onwel voelde. Plet laatste concert in de Beethoven- cyclus van het Noordhollands Philharmo- nisch Orkest werd geopend met de ouver ture „Die Geschöpfe des Prometheus" in een markante uitvoering. Hierna werd. met Cor de Groot als solist, het derde piano concert ten gehore gebracht. Men kent De Groot als een virtuoos en betrouwbaar pianist wiens spel uitemunt door techni sche gaafheid en van wiens optreden steeds de zekerheid uitgaat van de man die zijn instrument in de finesses beheerst. Het op treden is hem tol een tweede natuur ge worden. Hij zal nooit in het musiceren een noot verloren laten gaan. Ook nu weer muntte zijn spel uit door een wellicht wat onbewogen superioriteit die eigenlijk wei nig verrassends heeft maar de toehoorder steeds het geruststellende besef biedt dat de uitvoering punctueel zal verlopen. Dat men enige warmte ervoer in het tweede deel of de melancholieke humor van de finale proefde zou te veel gezegd zijn. Maar men heeft het feest der herkenning be leefd. Na de pauze heeft het orkest onder lei ding van Henri Arends een verzorgde uit voering gegeven van de derde symfonie (Eroïca). De dirigent had aan de details veel aandacht besteed en zo hoorde men reeds in het eerste deel een verfijning in hot samenspel die aan het heroïsche ka rakter geen afbreuk deed. De treurmars bezat suggestieve momenten, al was in het middengedeelte daarvan een gebrek aan spanning te constateren. De rapheid van het scherzo ging gepaard met een grote mate van exactheid en ook het riskante hoorntrio gelukte over het algemeen ver dienstelijk. De finale vormde een feeste lijke bekroning van het geheel. Met deze uitvoering heeft het orkest de Beethovencyclus op alleszins waardige wijze besloten. Sas Bunge Siobhan McKenna in de titelrol van „Saint Joan" van Shaw. Met deze rol won zij in 1948 onder re gie van Larvrence Olivier de titel van „de beste actrice van het jaar". Siob han McKenna is ge boren in 1923 te Bel fast. Zij werd opge voed in het Domini can en St. Louis Cour,ent. Als sty.-- dente begon zij to neel te spelen en werd op 17-jarige leeftijd „ontdekt" door de pers, toen zij de rol van Lady Macbeth speelde. Er volgde uoor haar spoedig een engage ment bij het Abbey Theatre, waar zij tot 1947 bleef. Daarna speelde zij jarenlang in Londen, ook voor film en televisie, bij de Old Vic en in het Shakespearefestival in Stratford aan de Avon. In 1955 debu teerde zij als Jeanne d'Arc en in „De Kalktvin" van Enid Bagnold op de Ame rikaanse planken. Zij is gehuwd met de acteur Dennis O'Dean en woont in Ierland, waarvan zij een fel verdedigster is. Er zijn van haar (in toneelstukken en met vooruraenten van poëzie en verhalen) vele grammofoonplaten vervaardigd. Men ziet voorts links op de foto Charles Mitchell, rechts Michael MacLaimmoir. HET ROGERI KWARTET, bestaande uit de heren Gerard den Hertog, eerste viool, Dolf Bettelheim, tweede viool, Ja cob Moelker, altviool, en Joop Klemann, cello, musiceerde dinsdagavond in de klei ne zaal van het Concertgebouw te Amster dam, onder auspicieën van de Kunst maand 1959". Met de vertolking van het Tweede Strijkkwartet, opus 10, van Zoltan Kodaly en van het Vierde van Willem Pij per gaf het ensemble een goede dunk van zijn samenspel, vooral wat de stuwing be treft. Zelfs werd men op bepaalde punten verrast door het effect van een geraffi neerde interpretatiekunst, die bijzondere verwachtingen wekt voor de verdere groei van het kwartet. Intussen gaf het gebode ne ruimschoots stof tot overweging en zo men wil tot vergelijking. Dit laatste zou echter op een doelloze bezigheid kun nen uitlopen, die alleen tot uitkomst zou geven, dat Kodaly uit- en voor de gemeen schap schept, gebonden als hij is aan de tradities van zijn volk, en dat Pijper zich een eigen wereld schiep die men moet ontdekken. Maar dat raakt de intensiteit van beider kunst niet, die ieder voor zich haar eigen waarde bezit. Wie graag peren lust hoeft daarom van druiven niet afke rig te zijn, zelfs hl zijn deze in de broei hitte van een serre tot rijpheid gekomen. HET PUBLIEK werd bovendien vergast op een zelden gespeeld werk van Mozart, het Divertimento in Bes, opus 287, voor zes instrumenten, namelijk de vier strij kers van het Kwartet plus twee hoorns. Het is echter gebruikelijk om, ter verdub beling van de cellopartij ook nog een con trabas, als zevende instrument voor de uitvoering in te schakelen. De contrabas- s»st Cees de Ligt bleek voor deze delica te aanpassing de geschikte vertolker, en Advertentie Reeds een geringe hoeveelheid 5s voldoende voor een prachtige haarglans bij dames èn heren de hoornisten Jan Bos en Marinus Clarijs toonden zich de musici die voor dergelijk broos musicieren als geknipt zijn. Wat de strijkers in deze „nachtmuziek" betreft, deze zijn wel degelijk voor enkel voudige bezetting gedacht behoudens dan de bas want de eerste vioolpartij is dermate solistisch behandeld, dat ver dubbeling dwaasheid zou zijn. Men weet trouwens dat Mozart dit „Divertimento" graag te voorschijn haalde, wanneer hij zijn virtuositeit op de viool nog eens wil de tonen. Met dat al is het een bijzonder fraai en onderhoudend stuk. Gerard den Hertog, de primarius van het Rogeri Kwartet, wist er op vaardige en smaak volle wijze een bijzonder mooie beurt mee te maken, niet het minst in het expressie ve Adagio, waarin de hoorns zwijgen en nu ook de toegevoegde contrabas op non activiteit gesteld werd. Heerlijk is zo'n confrontatie met een volmaakt schoon werk uit Mozart's jeugdperiode. En dat gold in 1777 als ontspanningsmuziekl Jos. de Klerk

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 3