WKi' N DEN HOUT GAVEN DIE HAARLEMSE AMAZONES EN DRAGONDEROFFICIEREN ELKAAR RENDEZ-VOUS „GALGENPROZA" VAN NICO WIJNEN Wekelijks toegevoegd aan alle edities van Haarlems Dagblad/Oprechte Haarlemsche Courant en IJmuider Courant Litteraire Kantteken i ngen i&ÉI Mi RUITERS EN PAARDEN TE HAARLEM IN HET MIDDEN DER 19 DE EEUW ■pi* ^y M4i ii „ER VALT IN DIE TIJD in Haarlem nog veel te rijden en Haarlem geniet in de negen tiende eeuw ah garnizoens plaats een zekere bekendheid. Speciaal de cavalerie is er een attractie voor de bevolking, maar omgekeerd hebben ook de bewoners aantrekkelijkheid wor de militairen van elke rang en het behoeft nauwelijks te worden vermeld, dat de of ficieren gaarne deelnamen aan het gezelschapsleven, dat in de hoofdstad van Noordholland, verschillende bloeiperioden ge kend heeft. Het kan er vlot toe gaan en des zomers, wanneer de Haarlemmers en Amster dammers hun Kennemer bui tenplaatsen betrekken, delen hun huizen in het sociaal ver keer Deze regels schreef jhr. F. J. E. van hennep in zijn „Honderd, jaar IIartekamp" om Haarlem als hippisch centrum te schetsen. Het is juist dit jaar, om precies te zijn op 16 juni, een eeuw geleden dat cle nog geen twee jaar tevoren ge stichte militaire rijschool, welke na veel overleg tenslotte in Haarlem was gevestigd, naar Venlo werd overgeplaatst. Daardoor ging natuurlijk het hippische karakter van het gar nizoen teloor. Het was trou wens tóch al een jaar van ver rassingen, want juist in mei was het eerste regiment dra gonders tweeëndertig jaar lang in Haarlem in garnizoen ge legen en in zo'n lange tijd kun nen er heel wat banden voor het leven worden gesmeed! Eén voorbeeld daarvan was het huwelijk van Barthold Baron van Verschuer, de latere Heer van de Hartekamp nabij Benne- Hij heeft eerst als jong lui tenant en daarna als renstal- bezitter en paardenfokker die gehele hippische bloeiperiode van Haarlem en omgeving mee gemaakt tussen 1840 en 1860. HET WAS IN DIE JAREN, dat de houten rijbaan in het Kenaupark bij de Manegebrug over de Nieuwe Gracht werd gebouwd en het cavalerie-centrum zich bevond tussen Nassau- plein, Nieuwe Gracht en Kinderhuisvest. Geëxerceerd werd op het Drilveld (Frans Halsplein). Verder had men Den Hout, de duinen en de bossen in de omgeving en vooral alle talrijke nog niet verharde bos- en landwegen. Er kon vrijelijk urenver ge draafd en gegaloppeerd worden en in Den Hout was het 's mor gens wij zouden zeggen: tegen koffietijd een dagelijks rendez-vous van Haarlems eerste burgers, van de bewoners der talrijke buitenplaatsen en van de officieren van het gar nizoen. Amazones in dameszadel gezeten, met haar sierlijke lange rijkleding en getooid met de bevallige hoedjes met lange doorzichtige sluiers koketteerden met de jonge en oudere offi cieren der dragonders, die nauwsluitende blauwe wapenrokken droegen. De heren, altijd met hoge hoed en lange „sous-pied- pantalons" waren zoveel mogelijk present om het terrein niet zonder slag of stoot aan de militairen over te laten en voorts om de vraagstukken, welke in de paardenwereld dier dagen waren gerezen, deugdelijk te bespreken. En die vraagstukken waren van werkelijke importantie om dat de landspaardenfokkerij er ten nauwste bij betrokken was. Tenminstedat meenden de heren. En niet alleen zij! U moet wel bedenken, dat de negentiende eeuw eigenlijk „de" eeuw van het paard was. Zowel in het leger, als in de land bouw, in het stadsverkeer en ook bij het verkeer op grotere af stand, zelfs in de industrie als energie-bron was het paard on misbaar. Een goede paardenfokkerij werd daarom belangrijk geacht. En zoals vele groot-grondbezitters dier dagen zich met de landbouw daadwerkelijk hebben ingelaten, zo deden zij dat óók met de paardenfokkerij. Zij deden datop hun manier. En die manier was meer in het belang van het leger en van de gebruikers van „luxe" paarden dan in dat van de boer. De boer wenste een degelijk paard, dat kon werken. De heren daarbij druk gesteund door de officieren voelden meer voor een edel, snel en sierlijk paard. IN BORCULO onderhield Koning Willem II in de veertiger jaren een „Koninklijke Stoeterij", waar tal van edele en zeer kostbare Engelse hengsten stonden, welke dieren voor de fok kerij in den lande kosteloos ter beschikking gesteld werden. Ook in het westen hebben Crommelin uit Haarlem, baron Van Tuyll de zogenaamde Koninghengsten gestaan: van Seroöskerken uit Amsterdam, mr. H. te Den Haag, Sassenheim en Velsen. En A van Lennep eveneens uit Amsterdam, vele heren in Haarlems omgeving kochten E v. d. Oudermeulen. m Den Haag en L. van tijd tot tijd fokprodukten van de Ko- C Enschede te Utrecht, ninklijke Stoeterij. Het initiatief sloeg in, want reeds het Er was een duidelijke relatie met deze eerste jaar had men eenentachtig leden. Koninklijke onderneming, maar de band Maar wat belangrijker was, was de belang- met het Hof was sterker dan alleen via stelling van het Koninklijk Huis. Koning aankoop van snelle paarden. In 1844 was Willem II, zelf een onvervaard en onver- namelijk opgericht de „Sociëteit tot aan- moeibaar ruiter, liefhebber van een edel moediging der verbetering der paarden- en snel paard, was beschermheer, zijn fokkerij in het Koninkrijk der Nederlan- broer Prins Frederik was ere-lid, terwijl den", waarvan het bestaan niet evenredig de Kroonprins (later Koning Willem III) lang zou zijn met de naam! De bedoeling en zijn broers de prinsen Alexander en van de oprichters is uit de titel alleen al Hendrik gewone leden waren. Men kan duidelijk, zouden wij zeggen. Maar men dus gerust zeggen, dat de Sociëteit een trachtte dat doel te bereiken door het or ganiseren vanwedrennen. En voor wedrennen had men renpaarden nodig, welke men voor heel veel geld in En geland kon gaan kopen, maar die men na tuurlijk ook zélf kon proberen te fokken. Welnu tot dit laatste besloten de leden en daartoe maakten zij dan gebruik van de „Koningshengsten". HET IS NIET DUIDELIJK waar de So ciëteit werd opgericht, maar wèl weten we, dat dit in het westen des lands moet zijn gebeurd. In het eerste bestuur zaten na melijk de heren mr. A. H. v. Wickevoort Koning Willem III tijdens een jachtrit op Het Loo. Naar het schilderij van Nicolaas Pieneman (1852) exclusief gezelschap vormde. Nóg belang rijker was het, dat de prinsen actief in het zadel aan de door de Sociëteit uitgeschre ven rennen deelnamen. De heren waren dan als speelgenoten onder elkaar. ER IS TE HOOI EN TE GRAS wel wat te vinden over die rennen, waarvoor de leden dan paarden inschreven, maar voor Haarlem was het vooral belangrijk, dat de eerste rennen gehouden werden te Zand- voort f n wel op 6 en 7 september 1844. In het stads-archief te Haarlem bevindt zich een boekje, dat het verloop dezer dagen beschrijft. Het is ondertekend met B. Zo wel stijl als woordkeus en niet in de laat ste plaats de humor, doen veronderstellen dat men hier met een geesteskind van de onvolprezen Nicolaas Beets te maken heeft. Hij zegt bijvoorbeeld over de eerste Baron en barones Van Verschuer-Braats ter valkenjacht op Het Loo (1843). ren, waarin een paard van Prins Alexan der, door een jockey gereden, startte en won: „Prins Alexander danste van blijd schap op zijn hielen en middelerwijl hijgde zijn jockey naar adem en zijn paard liep het bloed en schuim en zweet langs de zijden". Beets vond het geheel eigenlijk een fiasco en besloot zijn propaganda-ge- schrift (want dat zal her toch wel geweest zijn) met de woorden: „Wij nemen dus afscheid van beiden (namelijk van de ver toners en de aansehouwers SI.) maar ge ven aan de eersten den raad om de laat- sten eerst te leeren wedden, gelijk de En- gelschen, dan zal hun de tijd zoo lang niet vallen en het zal voor beiden beter zijn". IN DE BESCHEIDEN in het Haarlems archief, hoewel weinig in aantal, komen we in de volgende jaren onder anderen Van Wickevoort Crommelin tegen als Commissaris en als voorzitter. Als leden jhr. Barnaart, jhr. Gevers van Endegeest, jhr. Teding van Berkhout, jhr. Boreel, jhr. v. d. Poll en baron van Verschuer, dezelfde waarover in de aanhef sprake was. Het waren vooral Van Wickevoort Crommelin en Van Verschuer, die paarden fokten op hun buitens en boerderijen. Zo is er een programma bewaard gebleven van de keuring van fokdieren, welke op de Dreef in De Haarlemmer Hout werd gehouden in het jaar 1853. Zij, die de oude Dreef nog gekend hebben, schaduwrijk en rustig, toen er vóór 1914 de grote paarden markten plaats vonden, zullen zich die drukte kunnen voorstellen. Weliswaar was de Koninklijke Stoeterij in Borculo toen al opgeheven (1850) maar wanneer we de afstamming lezen der door de heren Crommelin, Van Verschuer en Gevers van Endegeest aangegeven paar den, dan zien we, dat. ze vrijwel alle kin deren zijn van „Koningshengsten"! De band met het Hof werd al spoedig inniger doordat, de rennen op den duur niet meer in Zandvoort, Scheveningen of Arnhem gereden werden waar er onvol doende publiek kwam maar geconcen treerd werden op Het Loo. De eerste ren nen daar werden uitgaande van de Sociëteit gegeven in 1845 en wel in het valkenjachtseizoen, volgens toenmaal gel dende mode in het Engels genoemd „haw- kinseason" en voorts op 9 september. Men moet weten, dat in januari 1840 op Het Loo met toestemming van Koning Wil lem I een valkenjachtclub „The Loo Royal Hawking Club" was opgericht, waaraan vooral de reeds genoemde prinsen hun medewerking verleenden. Slechts een zeer select gezelschap werd lid tegen het toen ongetwijfeld hoge bedrag van 100.per jaar pn men joeg enkele weken in juni met de valken uit Valkenswaard. Dikwijls waren ook de dames der leden present en het waren mondaine dagen daar op de Ve- luwse heide. Maar men vond het toch na enkele jaren blijkbaar een nogal eenzijdig genoegen, zodat het oprichten van de „So ciëteit" de leden op de gedachten bracht ter afwisseling van het jachtgebeuren hun paarden ook op 't Loo om het snelst te laten lopen. Nog weer later werden schietwedstrijden en folkloristische ontspanning voor de be volking ingelast, zodat er werkelijk een rijk programma kon worden opgediend aan de talrijke gasten, die van heinde en ver en velen zelfs uit het buitenland naar het Loo waren gekomèn. Daar was dan het. echtpaar Van Verschuer gaarne geziene gas ten en wellicht is uit die tijd de latere zo hechte genegenheid van koningin So phie, gemalin van Willem III, voor de MEER OF MINDER litterair geslaagd, het boek van Nico Wijnen, dat onder de titel „De nacht gaat aan de dag vooraf" bij Bert Bakker/Daamen n.v. (Den Haag) het licht zag, verdient aandacht en res pect, ten dele zelfs bewondering. Het is een getuigenis, -een fel protest tegen de lichtvaardigheid waarmee wordt vergeten met hoeveel doden, met hoeveel pijn en angst en verminking die aan de dood voorafging, de bevrijding van het slaven juk der dictatuur werd betaald. Het is een dringend, een aanklagend beroep op het menselijk geweten, op de menselijke verantwoordelijkheid voor de schande van de gruwelnacht, die historisch nu wel tot het verleden ?nag behoren, maar die voortduurt in de herinnering, in de nacht merrie van het onvergetelijke, het onuit wisbare van het bloed dat in stromen is gevloeid, het onontkoombare van miljoe nen laatste doodskreten, het onherroepe lijke wat de mens den mens heeft aange daan. Een beroep óók op het menselijk bewustzijn, dat dit alles, dit onnoemelijk- mensonwaardige, dit onvoorstelbaar-ver achtelijke en afschuwwekkende, niet uoor niets geleden zal zijn, zodat er op de lange nacht, waarin de worgengelen rondgingen, een dag zal volgen waarop wij elkander weer in de ogen kunnen zien. Ik weet niet of Nico Wijnen kennis heeft genomen van het ontstellende boek, dat in 1954 in Mi laan (en later ook in Nederland) verscheen en waarbij Thomas Mann in zijn voor laatste levensjaar een van hoop, geloof en beduchtheid getuigend voorwoord schreef: de verzameling brieven van ter dood ver oordeelden uit alle hemelstreken laatste woorden, geschreven in het aangezicht van een m.arteldood, een fusillade, een dood in de kuil, een dood aan de galg, een dood onder de knuppel, een dood in de gas kamer een duivelse dood. Ik weet even min of Wijnen uit eigen ervaring heeft ge schreven. Al moet dat haast wel zo zijn in grote trekken althans het doet er uit het oogpunt van getuigenis, van aan klacht, van protest, niet toe, want wat de auteur te boek stelde heeft hem op de tong gebrand als een steeds weer opborrelend vergif der herinnering, dat alleen onscha delijk kan worden gemaakt door het ge loof, door het willen-geloven, het möèten- geloven (wil het leven nog dragelijk zijn) dat de infernale macht der verschrikking een nacht ivas, die aan de dag voorafging. NICO WIJNEN heeft zijn boek geen ro man genoemd, maar „galgenproza", onverteerde en onverteerbare brokstuk ken van een geheugen of neen, van een geweten waarin de galg als een mene tekel gebrand staat. Brokstukken zeg ik, omdat de verbindende draad, die de schrijver door het met onverminder de verschrikking voortlevend verleden heenweeft, te kunstmatig is om te kun nen doen geloven aan de waarschijnlijk heid der ontmoetingen, die de eerste ja ren van strijd tegen de verfoeilijke tiran nie die van de Spaanse burgeroorlog moeten verbinden met de perfide uit barsting van de nationaalsocialistische terreur. Het komt deze „cri de coeur" want dat is het: een kreet, die met een navrante hoonlach om wat er van de „bevrijding" is geworden wordt aange heven niet ten goede dat Wijnen een aantal kunstgrepen te baat heeft genomen om er een aaneengeschakeld verhaal van te maken. Tóch zo iets als een roman dus. Het episodische, zoals dat in het weer op vlammen van een smeulende ontzetting in flarden van onvergetelijk leed telkens opnieuw werkelijkheid wordt, zou schok kender, indrukwekkender en nóg overtui gender zijn geweest. PICO. PIET KOS, de „hoofdpersoon" van Wijnens requisitoir, heeft meege vochten in de Spaanse burgeroorlog en werd tijdens de bezettingsjaren als ver- zetsstrijder gearresteerd, zoals kan wor den afgeleid uit zijn transport naar een Duits concentratiekamp. Hij is terugge keerd, terug naar het leven en zijn stad, terug in het „heden", maar in gezelschap van de doden. Alles wat is gebeurd de wanhopige strijd om de Spaanse vrijheid, de nederlaag, het verzet tegen de Hitier- benden, het hellekamp van de nazibeulen, de lijkenstapels, de foltering, de verbran dingsovens, de proef-laboratoria van de S.S.-artsen, de angst, de ontbering, de verontmenselijking, de redeloze hoop, de verharde koelbloedigheid, de galg dat alles gebeurt voor hem nóg. De vrede was geen einde van de ontzetting, de bevrij ding geen ontheffing van het onontkoom bare weten dat de mens den mens een wolf is, die zich in de schapevacht van de ordentelijke burger schuilhoudt, maar elk ogenblik te voorschijn kan springen zodra de barre nood aan de man komt In zijn kamer gezeten, jaren na die nacht merrie, komen de wanden op Pico toe, de raamspijlen worden tralies en door een deurgat loert het borende oog van de geweldpleging. Hij vlucht de stad in en vindt (na een compositorisch bijkoms tig bezoek aan een luxueuze nachtkroeg) een toevlucht bij Maria Recalde, een Spaanse, die hem tijdens de vrijheids strijd om Madrid heeft verpleegd. Daar, in de intimiteit van haar nabijzijn, in de veiligheid van haar kamer, breekt tijdens de zwarte, slapeloze nacht het verleden weer open als een zwerende wond: de do den herleven, de levenden sterven in hun hart aan hun onherstelbaar leed zo geeft de eindeloze dag van gisteren terug wat hij nam, evenals de zee haar wrak stukken. IK HEB STERK de indruk gekregen dat Wijnen het eigenlijke „verhaal" nader hand heeft geweven om de episode van het Duitse concentratiekamp, die op zichzelf een afgeronde en indringend ge schreven novelle het boek als derde hoofdstuk („In de schaduw van de galg") besluit. Wat daaraan als flitsen van her innering aan de jaren tussen Spaanse bur geroorlog en nazi-tirannie voorafgaat, is deels aangrijpend en met overtuigende soberheid geschreven (Maria's tweevou dig gefnuikte liefde), deels een composi torische toegift, die aan de kern van dit revolterende boek voorbijgaat., al bevatten deze fragmenten bladzijden van voortref felijke vertelkunst. Gaaf is dit „galgen proza", dat zich zijns ondanks in de tra vestie van een roman heeft gehuld, dus niet. Maarals revolte en dat is ten aanzien van een getuigenis als dit meer waard dan een litterair-onberispelijlc werk stuk kan het zijn uitwerking niet mis sen. Want dat dit opstaand verleden de schrijver met opstandigheid heeft ver vuld tegen een al te gemakkelijke geheu genzwakte, blijkt onmiskenbaar uit de fel- satirische introductie „De bevrijding gaat gekleed in feestneus" een titel, die wel bedoeld zal zijn als een variant op „De vrijheid gaat in 't rood gekleed" van Theun de Vries, aan wiens politieke over tuiging Nico Wijnen zich, dunkt me, moei lijk verwant kan voelen. HET IS STRIEMEND wat Wijnen daar schrijft, het klinkt als een daverende gongslag, als een signaal van het doden- appèl tijdens de kermisroes van een „be vrijdingsfeest": „het carillon speelt, de hoempa speelt, het pierement speelt, de drumband speelt en de juke-box speelt. Licht is er en vrolijkheid. De bevrijding speelt haar doedeldans". Maar dat eer ste woord van afschuw en verontwaardi ging is niet zijn laatste. Wijnen wil gelo ven „dat de generatie na ons het geluk wèl zal kunnen grijpen". Hij wil het ge loven, quia absurdum, ondanks alles, omdat het niet zo mag, niet zo kan zijn dat zoveel onuitsprekelijke smart werd geleden, zoveel pijn en ontzetting werd doorstaan voor niets. Daarom respec teer ik dit boek, mijn bezwaren ten spijt, hogelijk. Daarom wens ik het onder ve ler ogen opdat men zich herinnere, niet uit haat, maar uit eerbied voor het menseleven. En als het hart zou blijven zwijgen, laat dan het redelijk verstand spreken alvorens de wolven opnieuw los breken, van links of van rechts, in een wereld die zichzelf niet meer kent. Wij nen heeft gelijk: „Een verhaal van gis teren. Gisteren? Neen nu. Nog steeds nu". C. J. E. Dinaux Vrouwe van „de Hartenkamp" ontsproten. Ook van Van Wickevoort Crommelin liepen paarden in de Apeldoornse rennen mede en de liefde tot het snelle paard heeft hem nimmer meer losgelaten. Het ging over op zijn zoon, die op de „Cruquius-boer- derij" in het drooggevallen Haarlemmer meer paarden fokte en op zijn kleinzoon, de beroemdste draverfokker welke Neder land ooit gekend heeft. Heel lang heeft het valkenjagen niet geduurd. Eigenlijk was 1854 het laatste jaar. Daarna werd het stil op de Soerense heide en bleven de heren en dames paardenliefhebbers thuis. MAAR AL BEHOORDEN de valken jachten dan tot het verleden, het contact van de Heemsteedse heren met het Loo werd niet verbroken. Tot 1863 onderhield koning Willem III namelijk op het Loo een stoeterij en zo vonden we, dat Van Verschuer nog in 1857 een driejarige half bloedmerrie uit die Kon. Stoeterij kocht. Van al die hippische glorie der vijftiger jaren is weinig meer over: de Zandvoorter renbaan kent alleen de héél oude Zand voorter bij overlevering (zij lag nabij het dorp in de Waterleidingduinen), de „Socië- Het Tweede Regiment Dragonders maakt zijn entree - anno 1849 - in de stad. teit" is zacht ingeslapen, op het Loo wor den al lang geen rennen meer gereden en geen paarden meer gefokt. „Berkenrode" van de Van Wickevoort Crommelins is een fabriek van handschoenen geworden, de „Cruquius-boerderij" telt nog slechts een enkel paard, maar van gewone bloede. „De IJartekamp" wordt niet meer particulier bewoond en misschien is er nog de paar denstal, waar iets van de oude glorie te herkennen valt. Slechts enkele van de il lustere namen komt men ook nü nog in de paardensport tegen: Van Bylandt, Van Tuyll en.... de leden van het Koninklijk Huis, zoals Prins Bernhard en de twee oudste Prinsessen Slob

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 15