Hoe wordt een concertseizoen samengesteld? Eindelijk een Kanaaltunnel VEERTIENDE^EEUWSE TOSCAANSE POEZIE Litteraire Kanttekeningen Wekelijks toegevoegd nan idle edities van Haarlems Dagblad Oprechte Haarlemsche Courant en IJmuider Courant Een gesprek met de N.Ph.O .-dirigent Henri Arends NACH ITALIEN NU HET EIGENLIJKE CON- CERTSEIZOEN van het Noord hollands Philharmonisch Or kest beëindigd is met de ge bruikelijke Beethoven-cyclus leek het een goed moment om eens wat naders te ver nemen over een punt dat, naast waardering, ook critiek heeft ondervonden: het pro- gramma-beleid. Zonder voor uit te lopen op de plannen voor het komende seizoen die binnen afzienbare tijd be kend gemaakt zullen worden heeft Sas Bunge in dit ar tikel de samenvatting gege ven van een gesprek met diri gent Henri Arends waarin hij zo vriendelijk was een aantal hierop betrekking hebbende vragen te beantwoorden. De belangstellende lezer zal het niet ontgaan dat de samen stelling van een seizoenpro gramma een zaak is van zeer uitvoerige overwegingen. De grondslag van het beleid wordt gevormd door een monsterverbond van drie we zensvreemde elementen: het artistiek inzicht van de diri gent en zijn medewerkers, de organisatorische vorm van het concertleven, en de gegeven geldelijke beperkingen. WANNEER DE WINTERSERIE twee a drie maanden oud is beginnen er in het hoofd van de dirigent reeds plannen rond te waren die hij over tien maanden en later hoopt te kunnen realiseren. Hoe ontstaan die plannen, waar vinden ze hun oorsprong? Dit is een ongrijpbaar proces dat in gang komt door het lezen van muziektijdschriften vooral buitenlandse waarin nieuwuitgekomen werken besproken worden en pre mières gerecenseerd; dan zijn er de tips van collega's die elders, meestal op een of ander festival, een boeiende compo sitie gehoord hebben. Maar het belangrijkste is het doorlezen van grote stapels orkestpartituren, liefst aan de hand van bandopnamen en grammofoonplaten. Deze partituren komen langs twee wegen in handen van de dirigent: in de eerste plaats door toezending van de zijde van de componist zelf die prijs stelt op uitvoering van zijn muziek en weet bij de dirigent van het N.Ph.O. in ieder geval een gewillig oor en misschien een enthousiast verdediger te vinden; en voorts door aanbieding van de zijde der uitgevers die hun vertegenwoordigers op pad zenden om een pas uitgekomen partituur te plaatsen, hetgeen met het oog op materiaalverhuur en rechten méér inhoudt dan de verkoop van een boekje met noten. Met dit vooronderzoek is de dirigent ongeveer drie maanden bezig, waarna hij een lijst opmaakt van de gekozen werken en deze over het stramien van de achttien concertprogramma's van het winterseizoen gaat verdelen: met andere woorden ik stel Henri Arends met opzet hierover een duidelijke vraag de kiemcel van het speelplan, het zaadje waaruit tenslotte het gehele, tientallen werken omvattende programma, groeit is het streven om de moderne muziek als vast bestanddeel in het programma op te nemen. Statutair is het doel van het Noord hollands Philharmonisch Orkest de symfonische muziek tot uitvoering te brengen en de dirigent ziet er terecht zijn taak in deze doelstelling zo volledig mogelijk te helpen verwezen lijken. Dat hij hierbij in de eerste plaats er op bedacht moet zijn een bestaande lacune in het repertoire èn in de waardering op te heffen, is ten dele te wijten aan de situatie zoals hij die bij zijn intrede als dirigent aantrof. Dit stelt hij overigens vast met alle waardering voor het werk zijner voorgangers bij het Haarlemse orkest. Bij deze planning moeten noodzakelijkerwijs enkele punten open blijven. Deze betreffen de concerten die door de tweede dirigent, Marinus Adam, zullen worden geleld, alsmede die welke door gastdirigenten worden waargenomen. Reeds in dit stadium pleegt Henri Arends dikwijls overleg met dr. Th. de Crauw die namens het bestuur met het toezicht op de artistieke aangelegenheden belast is. Tenslotte wordt het gehele plan voor het komende seizoen aan het bestuur voorgelegd. Het omdat mede een voorlopige keuze van solisten en gasten. tie zal vervullen die echter de taak van een concertinstituut niet mag belemme ren. Een „uitdunning" in deze groep zal wat het N.Ph.O. betreft vooral noodzake lijk zijn om een ander doel te bereiken: het publiek door middel van herhalingen volledig vertrouwd te maken met het bes te van wat de eigen tijd heeft voortge bracht en nog voortbrengt. OVER DIT ONDERWERP, namelijk de keuze van een verantwoord bestanddeel aan nieuwe werken, zegt de dirigent ten slotte nog dit: „Ik probeer hierbij steeds rekening te houden met wat een groten deels behoudend publiek kan boeien. Het gaat er niet om de luisteraar muzikale in formaties op te dringen die hem niet in teresseren. Er zijn echter in de afgelopen veertig jaar werken ontstaan die een mu ziekliefhebber gehoord moet hebben, wil hij de gelegenheid hebben zijn muzikale ervaringsveld te verruimen. Wij bevinden ons op ieder gebied óók in de muziek, in een stadium van zoeken, van beweging. Dit vereenvoudigt niet de taak van een di rigent die het waardevolle hoopt te vin den in een zee van de meest uiteenlopen de uitingen. Maar ik wil een gedeelte van de beschikbare programmatijd blijven be steden aan een confrontatie, die, naar ik meen, voor ons allen van belang is, voor de componist, voor de uitvoerende musi ci, maar vooral voor de luisteraar. Nie mand behoeft bang te zijn dat daarbij verwaarloosd zal worden het beste wat het verleden aan muziek heeft voortgebracht. Want ook dit is van waarde voor ónze tijd, voor de luisteraar anno 1959". H pgggiiifiiiiiiiii if f.ï $iS Sas Bunge De Heemsteedse schilderes mevrouw Lilly van Cleeff maakte de beide kooltekeningen bij het nevenstaande artikel. Hierboven: Henri Arends een orkestrepetitie met het N.Ph.O. houts tijdens DIT BRENGT ONS in het gesprek op de plaats die de keuze van de solisten in neemt bij de vaststelling van de program ma's. Immers, in zekere zin wordt iedere opzet doorkruist door de gewoonte die voorschrijft dat een concert de medewer king van een solist behoeft. En deze heeft weer zijn eigen repertoire, en tevens moet men rekening houden met het feit dat hij of zij in verband met engagementen el ders, niet altijd beschikbaar is. Met be trekking tot de solist pleegt Henri Arends twee wegen te volgen. In de eerste plaats kan het zijn dat er een bepaald solistisch werk is dat hij in ieder geval in 't seizoen tot uitvoering' wil brengen. Hij noemt als voorbeeld in het afgelopen seizoen het vioolconcert van Frank Martin. Bij wer ken zoals deze die nog niet vast in het re pertoire geworteld zijn, is de keuze van de uitvoerenden meestal beperkt. In het ge noemde geval lag het voor de hand dat men hiervoor Martin's landgenoot Hans Heinz Schneeberger uitnodigde, die het betreffende stuk vele malen gespeeld heeft en er, zoals men zich zal herinneren, ook te Haarlem een kapitale uitvoering van heeft gegeven. Voorts zijn er dan de stukken van het ijzeren repertoire! De soloconcerten die men nu eenmaal niet mag missen en waar voor men dus ook een groot aantal ex- centanten kan vinden die het betreffende werk beheersen. Hiertoe stelt het N.Ph.O. zich in verbinding met de impresario's aan wie men een opgave doet toekomen van de nog „open" plaatsen in het con certschema. De ;mpresario's weten daar wel raad mee! Zij sturen soms niet min de» dan dertig namen van door hen verte genwoordigde kunstenaars, en dirigent en bestuur hebben dus geen gebrek aan keu ze. Hierbij kan aangetekend worden dat de ze gang van zaken anders is dan die wel ke bij de meeste orkesten gebruikelijk is: daar wordt de impresario lang van te vo ren uitgenodigd tot een bezoek aan de di rigent en aldus is de solist de centrale factor bij de opbouw der diverse concert programma's. WANNEER MEN, zoals Henri Arends, uitgaat van de gedachte dat het repertoire in de volle breedte gebracht moet worden, doet zich de vraag voor: welke combina tie-mogelijkheden zijn er van oud en nieuw, klassiek en modern? Voor de beant woording van deze vraag betrekt de diri gent zich op hetgeen een goede chef de cui sine als maatstaf zal hanteren bij de sa- |l~ I: Iflï menstelling van een menu wil het mu zikaal diner de luisteraar niet vermoeien en de mogelijkheden van zijn gehoor spijsverteringsorgaan niet overschrijden, dar. moet, aldus Arends, aan een zekere behoefte aan contrastwerking voldaan worden, moeten zware en lichte bestand delen in evenwicht met elkaar gebracht worden en moet het programma zo moge lijk een pièce de résistance vermelden, één werk dat qua lengte en betekenis dui delijk „hoofdschotel" is. Natuurlijk kan om redenen van prakti sche aard het slechts beschikbaar zijn van een solist, de noodzaak om program ma's die ook in de provincie gaan eenvou dig te houden, gebrek aan repetitietijd niet altijd aan deze eisen voldaan worden. Minder geslaagd noemt de dirigent uit een oogpunt van samenstelling dan ook het programma van het vierde vrijdag avondconcert in het afgelopen seizoen op 1 december 1958; de combinatie van twee hier nog niet bekende werken, de „litur gische" symfonie van Honegger en het pianoconcert van Luctor Ponse zal voor sommigen, met de nog niet. verwerkte her innering aan de voorafgaande Bartok- avond op 9 december, wellicht wat veel geweest zijn. Als voorbeeld van een goede programma-opbouw noemt de dirigent de concerten van 7 oktober (Wagenaar-Liszt- Bartok-Strawinsky (of van het daarop volgende concert op de zeventiende (Haydn-Hindemith-Brahms). Volgens Hen ri Arends is het zeer wel verantwoord om na een modern werk een oude, een mees tal dus: bekende compositie te spelen. Echter ziet hij ook hier de noodzaak om bepaalde interne relaties tussen de betref fende componisten als richtsnoer te ne men. Het gaat namelijk niet aan om zon der meer de luisteraar met het een of an dere paradepaard naar huis te sturen. (De chef-kok laat zijn gasten geen uitsmijter als dessert serveren.) HET ORKESTREPERTOIRE van Bach tot onze dagen is onoverzienbaar groot en neemt nog steeds toe met nieuwe werken en door herontdekking van oude, al of niet belangrijke, werken uit vroeger tijd. Op verschillende wijzen komt hierin een selec tie tot stand voor de praktijk van de uit voering. In de eerste plaats heeft de diri gent zijn eigen voorkeuren, zijn er com ponisten wier werk hem „ligt", andere die hij noodzakelijkerwijs moet uitvoeren om dat men het als een deel van zijn taak be schouwt, men stelt een dirigent nu een maal aan om een orkest te leiden, niet om uitsluitend zijn muziek ten gehore bren gen. Gastdirigenten hebben in dit opzicht een voorsprong, men vraagt hen meest al een eigen programma te komen bren gen. Voor werken die hem persoonlijk min der aanspreken is de vaste dirigent aan gewezen op hun medewerking. Daarnaast ziet hij het als een gelukkige omstandig heid dat het vaak iuist een terrein betreft waarnaar de voorkeur van de tweede di rigent, Marinus Adam, uitgaat die hier dan een belangrijke aanvullende taak ver richt. IN DE VEEL TOEGEPASTE opzet om een seizoen gedeeltelijk af te stemmen op de herdenking van één figuur, ziet Hen ri Arends (mijns inziens terecht) weinig aantrekkelijks. Op zichzelf beschouwt hij echter de gedachte van het terugkeren van een bepaalde, liefst moderne componisten naam op de programma's als produktief; in het afgelopen seizoen was dit, zoals men weet, Béla Bartók van wie zes werken tot uitvoering zijn gekomen. Bij deze over weging dient vermeld dat het begrip „mo dern" betrekking heeft op componisten ge boren na 1880. Voor de toekomst wordt trouwens in het algemeen een achteruit gang voorzien van de zogenaamde „popu laire klassieken" op de concertprogram ma's,» ten gunste van de grote klassieken en de modernen. Dat wil zeggen, op den duur zullen componistennamen als: Grieg, Menselssohn, Schumann, Dvorak, Smeta- na, Saint-Saëns, Rachmaninoff minder op de winterprogramma's voorkomen. Hun werk immers begint door de gigantische verspreiding via radio en grammoffoon voor een groot deel steeds meer in de sfeer VERTALEN is een kunst, verzen ver talen een duivelskunst. Bloem, die ervan kan meespreken hij herdichtte onder andere Wordsworth's „She was a phantom of delight" alsof de „lake-poet" het in het Nederlands had geschreven! noemde het destijds terecht de moeilijkste van alle kunsten. Twee talen dusdanig te beheer sen dat er van alles ivat een samenstel van ivoorden tot poëzie maakt metrum, ritme, rijm, klank-, beeld en gevoelsgehalte van de woorden, de geheime verbindingen die de woorden met elkaar en met hun be-teken-is aangaan en nog veel meer niets verloren gaat bij de overzetting in de andere taal, dat vereist een dichter- van ontspanningsmuziek te geraken, schap in het kwadraat. Volwaardige poëzie- waarin het nog lange tijd een nuttige func- vertalers zijn dan ook nog zeldzamer dan Het lijkt er vu wel enigszins op, dat een hon derdvijftig jaar oud plan voor een onderwater-tunnel tussen Frankrijk en Enge land eindelijk werkelijkheid zal kunnen worden. En wel binnen de tijd van tien- jaren. Technische studies heb ben aangetoond, dat er geen onoverkomelijke moei lijkheden zijn voor de aan leg van een tunnel van on geveer 57.5 k.m. onder de woelige Straat van Dover. Wat moeilijker zal zijn is het geld ervoor te vinden, want het project zal niet minder dan 1 miljard gul den kosten. De Engelse en Franse re geringen en de oud Suez- kanaal maatschappij zou den waarschijnlijk voor het grootste gedeelte van dit kapitaal zorgen. Men hoopt, dat de V.S. zullen zorgen voor de ont brekende fondsen. De bodem van het Kanaal bestaat ter plaatse uit drie kalklagen, vervolgens een laag mergelklei en een laag groenzand ,met water ge vuld, dat een druk naar boven toe uitoefent. De onderste van de drie kalklagen is ondoordring baar waterdicht. Men zoekt thans een route, waar die kalklaag dik genoeg is om het aanleggen van een tun nel mogelijk te maken. Volgens de huidige plannen zouden er twee tunnels komen, waardoor de elektrische treinen tussen Engeland en Frankrijk heen en weer zouden rijden, met daar tussen een derde, smallere tunnel voor de ventilatie. De tunnel zou niet voor autorijders toegankelijk zijn, omdat ventilatie en riumte ingeval van defecten aan auto's grote moeilijk heden zouden scheppen. Men meent voorts, dat het voor vele automobilisten een „onverdraaglijke in spanning" zou zijn, in een rechte lijn meer dan 50 k.m. onder de grond door te rijden. De tunnel zou volgens het plan bij Folkestone aan de Engelse kust en tussen Calais en Boulogne aan de Franse kant beginnen. Zij zou 90 m. onder de opper vlakte van de Straat van Dover lopen. Het idee voor een Kanaaltunnel werd het eerst naar voren gebracht door een Frans ingenieur in 1802. Maar de oorlog met Engeland deed het project in rook opgaan. De Fransen begonnen in 1880 een proeftunnel van 2000 meter aan te leggen. Van Engelse zijde werd er eveneens een proef tunnel van 2000 m geboord. Deze proeftunnels zijn bewaard, gebleven, al staat er. nu dan ook water in. volwaardige dichters, hetgeen een reden is ze dubbel in ere te houden. Ik noem er twee: Dolf Verspoor en mr. W. van Elden. Ik noem ze hier hoewel ze in deze kwaliteit heel wat meer op hun naam hebben staan als herdichters van twee cyclische dichtwerken uit de veertiende eeuw, van twee getijdenboeken of jaar kransen of hoe men deze sonnetten op de twaalf maanden van het jaar wil noe men, twee „corona's", de een van Folgore da San Gimignano, de tweede van Cenne de la (of della) Chittara, beiden inwoners van Siena, van wie de laatstgenoemde een briljante parodie dichtte op de jaarkrans van de eerste, en wel zo, dat de parodist zijn voorbeeld en „slachtoffer" niet alleen op de (vers)voet, maar eveneens strofe voor strofe, rijm voor rijm, beeld voor beeld volgt, er daarbij kans toe ziend om „alles op z'n kop te zetten". Bezingt Folgore, hoewel van onaanzienlijke kom-af, de ge neugten van een onbekommerd bestaan, de hoofsheid van de in adelsstijl levende patriciërs, Cenne-met-de-gitaar-die men zich denken kan als een vag eb onder ende liedjeszanger hekelt de zelfgenoegzaam heid van de bevoorrechte „fyne luyden". Tegenover het Arcadië van de een, de misère van de armoede bij de ander. Tegenover het hedonistische „gedenk te leven" van het beschermd levensdomein een „zie maar dat je niet van ontbering omkomt" van de rauwe werkelijkheid. Het zij als stem en tegenstem, als lof en blaam, als zoetheid en bitterheid, twee verrukkelijke, onafscheidelijk verbonden bundeltjes, beide als proeve van beeld rijk opsommende miniatuurkunst mous serend, het eerste van levenskunst, het tweede van grimmigheid; beide als beeld en tegenbeeld zinrijk voor de kentering der tijden; beide vermakelijk, kleurrijk, sprankelend en speels, hiér uit overdaad, daar uit gebrek. OVER DE VERTALERS een korte aan tekening. Dolf Verspoor, een even erva ren als veelzijdig romanist, vertaalde verzen van Roland Holst en Achterberg, Slauerhoff en Vestdijk, Vasalis en Nijhoff meesterlijk in het Frans, een aantal son netten van Camoëns uit het Portugees in het Nederlands en publiceerde kort ge leden in de „Ooievaar-reeks" een emi nente keur van klaagzangen, balladen, liedjes (merendeels „villancicos") en copias onder de titel „Spaanse lyriek van lief en leed", waarmee hij zich niet min der onderscheidde dan met zijn overzet ting van een vijftiental van de honderd vijftig bewaard gebleven sonnetten (de Canzonieri) van de dertiende-eeuwse Ita liaanse (Sienese) dichter Cecco Angiolieri, wiens snierend parlando, dat aan de Forum-poëzie doet denken, in de enige mij bekende vertaling van Dante Gabriel Rossetti op geen stukken na zo frappant tot zijn recht kwam als in Verspoors proeve van meesterschap in deze „moei lijkste van alle kunsten". Mr. W. van El- den mocht ik enige tijd geleden roemen als de vertaler van een keur uit het „Car- mina Burana", deze soms zo charmante soms ook navrante middeleeuwse vagan- tenpoëzie. Er bestaat van zijn hand een niet in de handel zijnde bewerking van een dertiende-eeuws latijns wintergedicht, een juweel, van eenzelfde melodieuze, be vallige gaafheid, van eenzelfde harmo nische compositie als Vivaldi's „heront dekte" „Vier Jaargetijden": eenvoudig, zuiver en letterlijk „in harmonie met alle dingen". Binnenkort zal dan nog zijn vol ledige vertaling een werkstuk van jaren en jaren, verschijnen van Shakespeare's sonnetten, die mij, te oordelen naar het geen ik er van ken, subliem lijkt. MAAR TERUG NAAR DE beide bundel tjes van Verspoor en Van Elden, naar „De maanden onzer jaren" van Folgore en „De twaalf magere maanden" van Cenne (ver schenen in de serie „Het nieuwe Voor hout" bij L. J. C. Boucher, 's-Gravenhage). Folgore is (en blijft ook in de vertaling van Verspoor) door en door een hoofs dichter, wiens charmante poëzie niets anders doet dan de heerlijkheden opsom men (inderdaad: aaneengeschakeld noe men, wat aan zijn gedichten een verras send modern aspect geeft) van het zalig nietsdoen. Een dergelijk compendium van al wat de zinnen bekoort en binnen 's men sen bereik ligt als de tijd vredig en de beurs goed gevuld is, kan misschien alleen zo gul en kleurrijk als een „memento vivere" worden geschreven aan de voor avond van bedreigde tijden: Folgore dichtte zijn „corona dei mesi" kort voor dat zijn geboortestad Siena werd geteis terd door de pest en ook anderszins de sybaritische rust moest wijken voor de onvree van een woelig tijdsbestek. De cyclus was opgedragen aan een „brigata", een Sienese club van aartsverkwisters en principiële levensgenieters, eenzelfde niet hètzelfde, zoals nu wel vaststaat genootschap, waarvan de leden in Dante's Inferno hun aardse losbandigheid moeten boeten met hoogst onplezierige heilig heden. -Er zou namelijk een Sienese bri gata zijn geweest, bestaande uit een twaalftal bloeiende jongelingen, die have en goed verkwanselden en in een jaar tijds een tweehonderdduizend gouden florijnen in de vriendenkring wisten te verbrassen. Zo zwelgend gaat het in Folgore's geurige en kleurige corona nu wel niet toe, maar voor de schrapers en moraalridders heeft deze zanger van het levensfestijn geen goed woord, hetgeen zijn sappige vers alleen maar ten goede kwam. HET VOLLE RELIEF krijgt zoals ik al aanduidde deze maandencyclus pas als men hem naast zijn tegendeel, het satirische pendant van Cenne-met-de- gitaar, plaatst, dat Van Elden niet minder dichterlijk wist te evenaren als Verspoor zijn origineel. Evenals de opstandige Cenne strofe voor strofe, rijm voor rijm, beeld voor beeld zijn antipode op de hielen zit om hem waar hij maar kan parodistisch te lijf te gaan, heeft Van Elden met poë tische spitsvondigheid de tegenstem ge zongen bij Dolf Verspoors verdietste Coronadichter. Het is een verfijnd genoe gen, van maand tot maand dit spel van woord en wederwoord, van lust en last, te volgen. „Zalen met knappend vuur en open schouwen" verkeren in „Holen vol rook als bergbouwers bouwen", de buit van Maart se verse vis, „bij scholen uit hun zeeën en rivieren", wordt bij Cenne-Van Elden een plaag van „padden, bloedzuigers en pieren", het hoofse ruiterfeest in Folgo's Mei maand ontaardt in een woest volkstoer- nooi in Cenne's lente. In plaats van dadels, limoenen en jonge most bij de één, wrange mispels en water bij de ander, en zo gaat dat voort, de jaarring rond. Hier prijst Folgore de Decembermaand: „Ik nood u met december in te gaan tot zalen laag: vuren van eikeblokken, wandtapijten en scherts en schaak en gokken, de teerling om en om, de kaarsen aan en daar is Cenne's antwoord: „Ga in december met slechts weinig aan Bij een moeras vol ijs en modder hokken; Steeds zult ge als maal boekweit met bonen schrokken, De waard komt uit het zwijnenkot vandaan." Zelden werd de kunst van het vertalen zo perfekl beoefend. C. E. Dinaux n Op iedere drie Westduitsers wil er één zijn vakantie in Italië doorbrengen. Dat is gebleken uit een opinie-onderzoek onder 300.000 bezoekers van een internationale tentoonstelling te München. Na Italië volgde Oostenrijk (twintig percent), daarna West-Duitsland zelf (twaalf percent), ver volgens Zuid-Frankrijk (tien percent), Spanje (zeven percent), Zwitserland (vijf percent). Een der deskundigen op het ge bied van het toerisme zei: „Men brengt zijn vakantie in de regel door. waar alle andere mensen heengaande plaatsen, waarover iedereen spreekt. Denk toch aan uw gezondheid en ga daar heen waar rust is".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 15