Hoe wordt een concertseizoen samengesteld?
Eindelijk een Kanaaltunnel
VEERTIENDE^EEUWSE TOSCAANSE POEZIE
Litteraire
Kanttekeningen
Wekelijks toegevoegd nan idle edities van
Haarlems Dagblad Oprechte Haarlemsche Courant
en IJmuider Courant
Een gesprek met de N.Ph.O .-dirigent Henri Arends
NACH ITALIEN
NU HET EIGENLIJKE CON-
CERTSEIZOEN van het Noord
hollands Philharmonisch Or
kest beëindigd is met de ge
bruikelijke Beethoven-cyclus
leek het een goed moment
om eens wat naders te ver
nemen over een punt dat,
naast waardering, ook critiek
heeft ondervonden: het pro-
gramma-beleid. Zonder voor
uit te lopen op de plannen
voor het komende seizoen
die binnen afzienbare tijd be
kend gemaakt zullen worden
heeft Sas Bunge in dit ar
tikel de samenvatting gege
ven van een gesprek met diri
gent Henri Arends waarin hij
zo vriendelijk was een aantal
hierop betrekking hebbende
vragen te beantwoorden. De
belangstellende lezer zal het
niet ontgaan dat de samen
stelling van een seizoenpro
gramma een zaak is van zeer
uitvoerige overwegingen.
De grondslag van het beleid
wordt gevormd door een
monsterverbond van drie we
zensvreemde elementen: het
artistiek inzicht van de diri
gent en zijn medewerkers, de
organisatorische vorm van het
concertleven, en de gegeven
geldelijke beperkingen.
WANNEER DE WINTERSERIE twee a drie maanden oud is
beginnen er in het hoofd van de dirigent reeds plannen rond
te waren die hij over tien maanden en later hoopt te kunnen
realiseren. Hoe ontstaan die plannen, waar vinden ze hun
oorsprong? Dit is een ongrijpbaar proces dat in gang komt
door het lezen van muziektijdschriften vooral buitenlandse
waarin nieuwuitgekomen werken besproken worden en pre
mières gerecenseerd; dan zijn er de tips van collega's die
elders, meestal op een of ander festival, een boeiende compo
sitie gehoord hebben. Maar het belangrijkste is het doorlezen
van grote stapels orkestpartituren, liefst aan de hand van
bandopnamen en grammofoonplaten. Deze partituren komen
langs twee wegen in handen van de dirigent: in de eerste plaats
door toezending van de zijde van de componist zelf die prijs
stelt op uitvoering van zijn muziek en weet bij de dirigent van
het N.Ph.O. in ieder geval een gewillig oor en misschien een
enthousiast verdediger te vinden; en voorts door aanbieding
van de zijde der uitgevers die hun vertegenwoordigers op pad
zenden om een pas uitgekomen partituur te plaatsen, hetgeen
met het oog op materiaalverhuur en rechten méér inhoudt dan
de verkoop van een boekje met noten.
Met dit vooronderzoek is de dirigent ongeveer drie maanden
bezig, waarna hij een lijst opmaakt van de gekozen werken en
deze over het stramien van de achttien concertprogramma's
van het winterseizoen gaat verdelen: met andere woorden
ik stel Henri Arends met opzet hierover een duidelijke vraag
de kiemcel van het speelplan, het zaadje waaruit tenslotte het
gehele, tientallen werken omvattende programma, groeit is het
streven om de moderne muziek als vast bestanddeel in het
programma op te nemen. Statutair is het doel van het Noord
hollands Philharmonisch Orkest de symfonische muziek tot
uitvoering te brengen en de dirigent ziet er terecht zijn taak
in deze doelstelling zo volledig mogelijk te helpen verwezen
lijken. Dat hij hierbij in de eerste plaats er op bedacht moet zijn
een bestaande lacune in het repertoire èn in de waardering
op te heffen, is ten dele te wijten aan de situatie zoals hij die
bij zijn intrede als dirigent aantrof. Dit stelt hij overigens
vast met alle waardering voor het werk zijner voorgangers
bij het Haarlemse orkest.
Bij deze planning moeten noodzakelijkerwijs enkele punten
open blijven. Deze betreffen de concerten die door de tweede
dirigent, Marinus Adam, zullen worden geleld, alsmede die
welke door gastdirigenten worden waargenomen. Reeds in dit
stadium pleegt Henri Arends dikwijls overleg met dr. Th. de
Crauw die namens het bestuur met het toezicht op de artistieke
aangelegenheden belast is. Tenslotte wordt het gehele plan
voor het komende seizoen aan het bestuur voorgelegd. Het
omdat mede een voorlopige keuze van solisten en gasten.
tie zal vervullen die echter de taak van
een concertinstituut niet mag belemme
ren. Een „uitdunning" in deze groep zal
wat het N.Ph.O. betreft vooral noodzake
lijk zijn om een ander doel te bereiken:
het publiek door middel van herhalingen
volledig vertrouwd te maken met het bes
te van wat de eigen tijd heeft voortge
bracht en nog voortbrengt.
OVER DIT ONDERWERP, namelijk de
keuze van een verantwoord bestanddeel
aan nieuwe werken, zegt de dirigent ten
slotte nog dit: „Ik probeer hierbij steeds
rekening te houden met wat een groten
deels behoudend publiek kan boeien. Het
gaat er niet om de luisteraar muzikale in
formaties op te dringen die hem niet in
teresseren. Er zijn echter in de afgelopen
veertig jaar werken ontstaan die een mu
ziekliefhebber gehoord moet hebben, wil
hij de gelegenheid hebben zijn muzikale
ervaringsveld te verruimen. Wij bevinden
ons op ieder gebied óók in de muziek, in
een stadium van zoeken, van beweging.
Dit vereenvoudigt niet de taak van een di
rigent die het waardevolle hoopt te vin
den in een zee van de meest uiteenlopen
de uitingen. Maar ik wil een gedeelte van
de beschikbare programmatijd blijven be
steden aan een confrontatie, die, naar ik
meen, voor ons allen van belang is, voor
de componist, voor de uitvoerende musi
ci, maar vooral voor de luisteraar. Nie
mand behoeft bang te zijn dat daarbij
verwaarloosd zal worden het beste wat het
verleden aan muziek heeft voortgebracht.
Want ook dit is van waarde voor ónze tijd,
voor de luisteraar anno 1959".
H pgggiiifiiiiiiiii
if
f.ï
$iS
Sas Bunge
De Heemsteedse schilderes mevrouw Lilly van Cleeff maakte de beide
kooltekeningen bij het nevenstaande artikel. Hierboven: Henri Arends
een orkestrepetitie met het N.Ph.O.
houts
tijdens
DIT BRENGT ONS in het gesprek op de
plaats die de keuze van de solisten in
neemt bij de vaststelling van de program
ma's. Immers, in zekere zin wordt iedere
opzet doorkruist door de gewoonte die
voorschrijft dat een concert de medewer
king van een solist behoeft. En deze heeft
weer zijn eigen repertoire, en tevens moet
men rekening houden met het feit dat hij
of zij in verband met engagementen el
ders, niet altijd beschikbaar is. Met be
trekking tot de solist pleegt Henri Arends
twee wegen te volgen. In de eerste plaats
kan het zijn dat er een bepaald solistisch
werk is dat hij in ieder geval in 't seizoen
tot uitvoering' wil brengen. Hij noemt als
voorbeeld in het afgelopen seizoen het
vioolconcert van Frank Martin. Bij wer
ken zoals deze die nog niet vast in het re
pertoire geworteld zijn, is de keuze van de
uitvoerenden meestal beperkt. In het ge
noemde geval lag het voor de hand dat
men hiervoor Martin's landgenoot Hans
Heinz Schneeberger uitnodigde, die het
betreffende stuk vele malen gespeeld heeft
en er, zoals men zich zal herinneren, ook
te Haarlem een kapitale uitvoering van
heeft gegeven.
Voorts zijn er dan de stukken van het
ijzeren repertoire! De soloconcerten die
men nu eenmaal niet mag missen en waar
voor men dus ook een groot aantal ex-
centanten kan vinden die het betreffende
werk beheersen. Hiertoe stelt het N.Ph.O.
zich in verbinding met de impresario's
aan wie men een opgave doet toekomen
van de nog „open" plaatsen in het con
certschema. De ;mpresario's weten daar
wel raad mee! Zij sturen soms niet min
de» dan dertig namen van door hen verte
genwoordigde kunstenaars, en dirigent en
bestuur hebben dus geen gebrek aan keu
ze.
Hierbij kan aangetekend worden dat de
ze gang van zaken anders is dan die wel
ke bij de meeste orkesten gebruikelijk is:
daar wordt de impresario lang van te vo
ren uitgenodigd tot een bezoek aan de di
rigent en aldus is de solist de centrale
factor bij de opbouw der diverse concert
programma's.
WANNEER MEN, zoals Henri Arends,
uitgaat van de gedachte dat het repertoire
in de volle breedte gebracht moet worden,
doet zich de vraag voor: welke combina
tie-mogelijkheden zijn er van oud en
nieuw, klassiek en modern? Voor de beant
woording van deze vraag betrekt de diri
gent zich op hetgeen een goede chef de cui
sine als maatstaf zal hanteren bij de sa-
|l~
I: Iflï
menstelling van een menu wil het mu
zikaal diner de luisteraar niet vermoeien
en de mogelijkheden van zijn gehoor
spijsverteringsorgaan niet overschrijden,
dar. moet, aldus Arends, aan een zekere
behoefte aan contrastwerking voldaan
worden, moeten zware en lichte bestand
delen in evenwicht met elkaar gebracht
worden en moet het programma zo moge
lijk een pièce de résistance vermelden,
één werk dat qua lengte en betekenis dui
delijk „hoofdschotel" is.
Natuurlijk kan om redenen van prakti
sche aard het slechts beschikbaar zijn
van een solist, de noodzaak om program
ma's die ook in de provincie gaan eenvou
dig te houden, gebrek aan repetitietijd
niet altijd aan deze eisen voldaan worden.
Minder geslaagd noemt de dirigent uit
een oogpunt van samenstelling dan ook
het programma van het vierde vrijdag
avondconcert in het afgelopen seizoen op
1 december 1958; de combinatie van twee
hier nog niet bekende werken, de „litur
gische" symfonie van Honegger en het
pianoconcert van Luctor Ponse zal voor
sommigen, met de nog niet. verwerkte her
innering aan de voorafgaande Bartok-
avond op 9 december, wellicht wat veel
geweest zijn. Als voorbeeld van een goede
programma-opbouw noemt de dirigent de
concerten van 7 oktober (Wagenaar-Liszt-
Bartok-Strawinsky (of van het daarop
volgende concert op de zeventiende
(Haydn-Hindemith-Brahms). Volgens Hen
ri Arends is het zeer wel verantwoord om
na een modern werk een oude, een mees
tal dus: bekende compositie te spelen.
Echter ziet hij ook hier de noodzaak om
bepaalde interne relaties tussen de betref
fende componisten als richtsnoer te ne
men. Het gaat namelijk niet aan om zon
der meer de luisteraar met het een of an
dere paradepaard naar huis te sturen. (De
chef-kok laat zijn gasten geen uitsmijter
als dessert serveren.)
HET ORKESTREPERTOIRE van Bach
tot onze dagen is onoverzienbaar groot en
neemt nog steeds toe met nieuwe werken
en door herontdekking van oude, al of niet
belangrijke, werken uit vroeger tijd. Op
verschillende wijzen komt hierin een selec
tie tot stand voor de praktijk van de uit
voering. In de eerste plaats heeft de diri
gent zijn eigen voorkeuren, zijn er com
ponisten wier werk hem „ligt", andere die
hij noodzakelijkerwijs moet uitvoeren om
dat men het als een deel van zijn taak be
schouwt, men stelt een dirigent nu een
maal aan om een orkest te leiden, niet om
uitsluitend zijn muziek ten gehore bren
gen. Gastdirigenten hebben in dit opzicht
een voorsprong, men vraagt hen meest
al een eigen programma te komen bren
gen. Voor werken die hem persoonlijk min
der aanspreken is de vaste dirigent aan
gewezen op hun medewerking. Daarnaast
ziet hij het als een gelukkige omstandig
heid dat het vaak iuist een terrein betreft
waarnaar de voorkeur van de tweede di
rigent, Marinus Adam, uitgaat die hier dan
een belangrijke aanvullende taak ver
richt.
IN DE VEEL TOEGEPASTE opzet om
een seizoen gedeeltelijk af te stemmen
op de herdenking van één figuur, ziet Hen
ri Arends (mijns inziens terecht) weinig
aantrekkelijks. Op zichzelf beschouwt hij
echter de gedachte van het terugkeren van
een bepaalde, liefst moderne componisten
naam op de programma's als produktief;
in het afgelopen seizoen was dit, zoals men
weet, Béla Bartók van wie zes werken tot
uitvoering zijn gekomen. Bij deze over
weging dient vermeld dat het begrip „mo
dern" betrekking heeft op componisten ge
boren na 1880. Voor de toekomst wordt
trouwens in het algemeen een achteruit
gang voorzien van de zogenaamde „popu
laire klassieken" op de concertprogram
ma's,» ten gunste van de grote klassieken
en de modernen. Dat wil zeggen, op den
duur zullen componistennamen als: Grieg,
Menselssohn, Schumann, Dvorak, Smeta-
na, Saint-Saëns, Rachmaninoff minder op
de winterprogramma's voorkomen. Hun
werk immers begint door de gigantische
verspreiding via radio en grammoffoon
voor een groot deel steeds meer in de sfeer
VERTALEN is een kunst, verzen ver
talen een duivelskunst. Bloem, die ervan
kan meespreken hij herdichtte onder
andere Wordsworth's „She was a phantom
of delight" alsof de „lake-poet" het in het
Nederlands had geschreven! noemde
het destijds terecht de moeilijkste van alle
kunsten. Twee talen dusdanig te beheer
sen dat er van alles ivat een samenstel
van ivoorden tot poëzie maakt metrum,
ritme, rijm, klank-, beeld en gevoelsgehalte
van de woorden, de geheime verbindingen
die de woorden met elkaar en met hun
be-teken-is aangaan en nog veel meer
niets verloren gaat bij de overzetting in
de andere taal, dat vereist een dichter-
van ontspanningsmuziek te geraken, schap in het kwadraat. Volwaardige poëzie-
waarin het nog lange tijd een nuttige func- vertalers zijn dan ook nog zeldzamer dan
Het lijkt er vu wel
enigszins op, dat een hon
derdvijftig jaar oud plan
voor een onderwater-tunnel
tussen Frankrijk en Enge
land eindelijk werkelijkheid
zal kunnen worden. En wel
binnen de tijd van tien-
jaren.
Technische studies heb
ben aangetoond, dat er
geen onoverkomelijke moei
lijkheden zijn voor de aan
leg van een tunnel van on
geveer 57.5 k.m. onder de
woelige Straat van Dover.
Wat moeilijker zal zijn is
het geld ervoor te vinden,
want het project zal niet
minder dan 1 miljard gul
den kosten.
De Engelse en Franse re
geringen en de oud Suez-
kanaal maatschappij zou
den waarschijnlijk voor het
grootste gedeelte van dit
kapitaal zorgen.
Men hoopt, dat de V.S.
zullen zorgen voor de ont
brekende fondsen.
De bodem van het Kanaal
bestaat ter plaatse uit drie
kalklagen, vervolgens een
laag mergelklei en een laag
groenzand ,met water ge
vuld, dat een druk naar
boven toe uitoefent.
De onderste van de drie
kalklagen is ondoordring
baar waterdicht. Men zoekt
thans een route, waar die
kalklaag dik genoeg is om
het aanleggen van een tun
nel mogelijk te maken.
Volgens de huidige
plannen zouden er twee
tunnels komen, waardoor
de elektrische treinen
tussen Engeland en
Frankrijk heen en weer
zouden rijden, met daar
tussen een derde, smallere
tunnel voor de ventilatie.
De tunnel zou niet voor
autorijders toegankelijk
zijn, omdat ventilatie en
riumte ingeval van defecten
aan auto's grote moeilijk
heden zouden scheppen.
Men meent voorts, dat het
voor vele automobilisten
een „onverdraaglijke in
spanning" zou zijn, in een
rechte lijn meer dan 50 k.m.
onder de grond door te
rijden.
De tunnel zou volgens
het plan bij Folkestone aan
de Engelse kust en tussen
Calais en Boulogne aan de
Franse kant beginnen. Zij
zou 90 m. onder de opper
vlakte van de Straat van
Dover lopen.
Het idee voor een
Kanaaltunnel werd het
eerst naar voren gebracht
door een Frans ingenieur in
1802. Maar de oorlog met
Engeland deed het project
in rook opgaan.
De Fransen begonnen in
1880 een proeftunnel van
2000 meter aan te leggen.
Van Engelse zijde werd
er eveneens een proef
tunnel van 2000 m geboord.
Deze proeftunnels zijn
bewaard, gebleven, al staat
er. nu dan ook water in.
volwaardige dichters, hetgeen een reden
is ze dubbel in ere te houden. Ik noem er
twee: Dolf Verspoor en mr. W. van Elden.
Ik noem ze hier hoewel ze in deze
kwaliteit heel wat meer op hun naam
hebben staan als herdichters van twee
cyclische dichtwerken uit de veertiende
eeuw, van twee getijdenboeken of jaar
kransen of hoe men deze sonnetten op de
twaalf maanden van het jaar wil noe
men, twee „corona's", de een van Folgore
da San Gimignano, de tweede van Cenne
de la (of della) Chittara, beiden inwoners
van Siena, van wie de laatstgenoemde een
briljante parodie dichtte op de jaarkrans
van de eerste, en wel zo, dat de parodist
zijn voorbeeld en „slachtoffer" niet alleen
op de (vers)voet, maar eveneens strofe
voor strofe, rijm voor rijm, beeld voor
beeld volgt, er daarbij kans toe ziend om
„alles op z'n kop te zetten". Bezingt Folgore,
hoewel van onaanzienlijke kom-af, de ge
neugten van een onbekommerd bestaan,
de hoofsheid van de in adelsstijl levende
patriciërs, Cenne-met-de-gitaar-die men
zich denken kan als een vag eb onder ende
liedjeszanger hekelt de zelfgenoegzaam
heid van de bevoorrechte „fyne luyden".
Tegenover het Arcadië van de een, de
misère van de armoede bij de ander.
Tegenover het hedonistische „gedenk te
leven" van het beschermd levensdomein
een „zie maar dat je niet van ontbering
omkomt" van de rauwe werkelijkheid.
Het zij als stem en tegenstem, als lof en
blaam, als zoetheid en bitterheid, twee
verrukkelijke, onafscheidelijk verbonden
bundeltjes, beide als proeve van beeld
rijk opsommende miniatuurkunst mous
serend, het eerste van levenskunst, het
tweede van grimmigheid; beide als beeld
en tegenbeeld zinrijk voor de kentering
der tijden; beide vermakelijk, kleurrijk,
sprankelend en speels, hiér uit overdaad,
daar uit gebrek.
OVER DE VERTALERS een korte aan
tekening. Dolf Verspoor, een even erva
ren als veelzijdig romanist, vertaalde
verzen van Roland Holst en Achterberg,
Slauerhoff en Vestdijk, Vasalis en Nijhoff
meesterlijk in het Frans, een aantal son
netten van Camoëns uit het Portugees
in het Nederlands en publiceerde kort ge
leden in de „Ooievaar-reeks" een emi
nente keur van klaagzangen, balladen,
liedjes (merendeels „villancicos") en
copias onder de titel „Spaanse lyriek van
lief en leed", waarmee hij zich niet min
der onderscheidde dan met zijn overzet
ting van een vijftiental van de honderd
vijftig bewaard gebleven sonnetten (de
Canzonieri) van de dertiende-eeuwse Ita
liaanse (Sienese) dichter Cecco Angiolieri,
wiens snierend parlando, dat aan de
Forum-poëzie doet denken, in de enige
mij bekende vertaling van Dante Gabriel
Rossetti op geen stukken na zo frappant
tot zijn recht kwam als in Verspoors
proeve van meesterschap in deze „moei
lijkste van alle kunsten". Mr. W. van El-
den mocht ik enige tijd geleden roemen
als de vertaler van een keur uit het „Car-
mina Burana", deze soms zo charmante
soms ook navrante middeleeuwse vagan-
tenpoëzie. Er bestaat van zijn hand een
niet in de handel zijnde bewerking van
een dertiende-eeuws latijns wintergedicht,
een juweel, van eenzelfde melodieuze, be
vallige gaafheid, van eenzelfde harmo
nische compositie als Vivaldi's „heront
dekte" „Vier Jaargetijden": eenvoudig,
zuiver en letterlijk „in harmonie met alle
dingen". Binnenkort zal dan nog zijn vol
ledige vertaling een werkstuk van jaren
en jaren, verschijnen van Shakespeare's
sonnetten, die mij, te oordelen naar het
geen ik er van ken, subliem lijkt.
MAAR TERUG NAAR DE beide bundel
tjes van Verspoor en Van Elden, naar „De
maanden onzer jaren" van Folgore en „De
twaalf magere maanden" van Cenne (ver
schenen in de serie „Het nieuwe Voor
hout" bij L. J. C. Boucher, 's-Gravenhage).
Folgore is (en blijft ook in de vertaling
van Verspoor) door en door een hoofs
dichter, wiens charmante poëzie niets
anders doet dan de heerlijkheden opsom
men (inderdaad: aaneengeschakeld noe
men, wat aan zijn gedichten een verras
send modern aspect geeft) van het zalig
nietsdoen. Een dergelijk compendium van
al wat de zinnen bekoort en binnen 's men
sen bereik ligt als de tijd vredig en de
beurs goed gevuld is, kan misschien alleen
zo gul en kleurrijk als een „memento
vivere" worden geschreven aan de voor
avond van bedreigde tijden: Folgore
dichtte zijn „corona dei mesi" kort voor
dat zijn geboortestad Siena werd geteis
terd door de pest en ook anderszins de
sybaritische rust moest wijken voor de
onvree van een woelig tijdsbestek. De
cyclus was opgedragen aan een „brigata",
een Sienese club van aartsverkwisters en
principiële levensgenieters, eenzelfde
niet hètzelfde, zoals nu wel vaststaat
genootschap, waarvan de leden in Dante's
Inferno hun aardse losbandigheid moeten
boeten met hoogst onplezierige heilig
heden. -Er zou namelijk een Sienese bri
gata zijn geweest, bestaande uit een
twaalftal bloeiende jongelingen, die have
en goed verkwanselden en in een jaar
tijds een tweehonderdduizend gouden
florijnen in de vriendenkring wisten te
verbrassen. Zo zwelgend gaat het in
Folgore's geurige en kleurige corona nu
wel niet toe, maar voor de schrapers en
moraalridders heeft deze zanger van het
levensfestijn geen goed woord, hetgeen zijn
sappige vers alleen maar ten goede kwam.
HET VOLLE RELIEF krijgt zoals ik
al aanduidde deze maandencyclus pas
als men hem naast zijn tegendeel, het
satirische pendant van Cenne-met-de-
gitaar, plaatst, dat Van Elden niet minder
dichterlijk wist te evenaren als Verspoor
zijn origineel. Evenals de opstandige Cenne
strofe voor strofe, rijm voor rijm, beeld
voor beeld zijn antipode op de hielen zit
om hem waar hij maar kan parodistisch
te lijf te gaan, heeft Van Elden met poë
tische spitsvondigheid de tegenstem ge
zongen bij Dolf Verspoors verdietste
Coronadichter. Het is een verfijnd genoe
gen, van maand tot maand dit spel van
woord en wederwoord, van lust en last, te
volgen. „Zalen met knappend vuur en open
schouwen" verkeren in „Holen vol rook als
bergbouwers bouwen", de buit van Maart
se verse vis, „bij scholen uit hun zeeën en
rivieren", wordt bij Cenne-Van Elden een
plaag van „padden, bloedzuigers en pieren",
het hoofse ruiterfeest in Folgo's Mei
maand ontaardt in een woest volkstoer-
nooi in Cenne's lente. In plaats van dadels,
limoenen en jonge most bij de één, wrange
mispels en water bij de ander, en zo
gaat dat voort, de jaarring rond. Hier
prijst Folgore de Decembermaand:
„Ik nood u met december in te gaan
tot zalen laag: vuren van eikeblokken,
wandtapijten en scherts en schaak en
gokken,
de teerling om en om, de kaarsen aan
en daar is Cenne's antwoord:
„Ga in december met slechts weinig aan
Bij een moeras vol ijs en modder hokken;
Steeds zult ge als maal boekweit met
bonen schrokken,
De waard komt uit het zwijnenkot
vandaan."
Zelden werd de kunst van het vertalen
zo perfekl beoefend.
C. E. Dinaux
n
Op iedere drie Westduitsers wil er één
zijn vakantie in Italië doorbrengen. Dat is
gebleken uit een opinie-onderzoek onder
300.000 bezoekers van een internationale
tentoonstelling te München. Na Italië
volgde Oostenrijk (twintig percent), daarna
West-Duitsland zelf (twaalf percent), ver
volgens Zuid-Frankrijk (tien percent),
Spanje (zeven percent), Zwitserland (vijf
percent). Een der deskundigen op het ge
bied van het toerisme zei: „Men brengt
zijn vakantie in de regel door. waar alle
andere mensen heengaande plaatsen,
waarover iedereen spreekt. Denk toch aan
uw gezondheid en ga daar heen waar
rust is".