KNIKKERS
De onzakelijke wetenschap
KNIKKERS
KNIKKERS
Vestdijks zesde Anton Wachter-roman
discaucs
Arthur Koestier:
„The Sleepwalkers"
Litteraire
Kanttekeningen
Erbij
AMSTERDAMSE FABRIEK AAN DE ROL
ZATERDAG 18 JULI 1959
PAGINA DRu
MILJOENEN KLEURIGE STUITERS, in Amster
dam geboren uit een glasstroom van
1500 gr. C, vermaken Engelse, Franse,
Duitse, Ethiopische, Australische, Cubaan
se en andere kinderen over de gehele
wereld. Een glazen knikker is eigenlijk
een merkwaardig ding, omdat het in feite
ampei" „iets" is. Maar wanneer wij vol
wassenen zo'n kleurig glazen bolletje in
de hand nemen, wordt de verbeelding
geprikkeld en onweerstaanbaar het beeld
van onze kinderjaren opgeroepen. De
hele omvangrijke Duitse knikker-fabricage
is sedert de oorlog verdwenen en Neder
land beschikt slechts over één knikker-
fabriek op het Realeneiland te Amster
dam, wele zich in eerste instantie met de
produktie van veilig glas voor allerlei
doeleinden bezig houdt. Hier spuien de
machines jaarlijks 50 miljoen knikkers (15
tot 17 mm groot) in verschillende kleuren,
welke verkregen worden door verschil
lende metaaloxydes door de glasmassa te
mengen. Voordat we het vergeten: ook
Frankrijk heeft nog een fabriek, maar
daarmee heeft men het voor Europa ook
gehad. De grootste knikkerproducent is
lapan, dat vrijwel volledig het uitgestrekte
Aziatische kinderland beheerst.
HOE ONTSTAAN NU de glazen knik
kers en hoe krijgt men het glas zo mooi
rond? Tien jaar geleden, toen men in
Amsterdam met de produktie wilde starten
was dit ook voor de betrokken fabriek een
open vraag. Men wist slechts, dat de Ja
panners glazen staven, waarin de kleuren
reeds aangebracht waren, aan stekjes sne
den en daarna (vermoedelijk) een bepaald
rolproces toepasten. Men slaagde er niet
in, het hoe en wat goed aan de weet te
komen en toch lagen er bergen scherven
voor de deur, die -r- sedert de Belgische
markt na de oorlog voor dit afvalmateriaal
verzadigd raakte almaar hoger werden.
Men dacht aan glazen knopen of aan zo
genaamde melkst.eentjes, totdat het ver
lossende woord viel: knikkers. Na vele
experimenten, waarbij men nog vrij primi
tief te werk ging en het leeuwenaandeel
van het prodxiktieproces neerkwam op
handenarbeid, werden de eerste nog
blanke glazen stxiiters gemaakt. Ze
trokken dadelijk de aandacht van een
Amerikaanse importeur, die om „knikkers
met een beestje erin" verzocht, maar men
zag geen kans om met de uitzettingscoëffi-
cient van twee materialen in het reine te
komen.
Voorlopig was de vraag om tot een al
gehele mechanische produktie te geraken,
veel belangrijker en tenslotte slaagde men
er dan ook in om met behulp van in
genieurs een eigen knikkermachine te ont
werpen. Maar de heer A. Ziekenoppasser,
directeur van genoemd bedrijf, drukte ons
op het hart, het principe van deze instal
latie als een geheim te willen beschouwen.
Niet slechts een, knikker, maar ook een
journalistiek artikel kan raar rollen en
men vindt het niet nodig, de Japanners
„tips" aan de hand te doen veronder
steld natuurlijk, dat de werkwijze ginds
minder efficiënt zou zijn.
WEL KUNNEN WE VERTELLEN, dat
de gloeiende glasstroom uit twee ope
ningen spoelt en door snelle wentelende
messen steeds weer in kleine „brokjes" ge
sneden wordt, die in bekervormige mallen
terecht komen, welke het ronde model
vormen. De knikkers komen daarna op
onderling gelijke afstanden over een lange
ijzeren baan aanrollen Iedere dag fabri
ceert men een andere kleur en staat het
programma toevallig op blauw, dan wordt
elke vijf minuten een aantal scheppen glas
met een hoeveelheid cobaltoxyde toege
voegd. Soms komen er ook wel eens mis
baksels over de rolbaan. die aan koekjes
doen denken, maar deze worden eenvoudig
weer in de smeltpot geworpen. Interessant
is, dat de glazen stuiter onbetwist heerser
geworden is in knikkerland, want de vraag
naar het „ordinaire" kleiprodukt is de
laatste jaren zo teruggelopen, dat de drie
fabrieken in ons land, die zich met dit
object bezig hielden, de vervaardiging
hebben opgegeven. Wel vraagt Noord-
Afrika naar deze zogenaamde kalkknik-
kers (omdat ze goedkoop zijn), maar ze
kunnen niet geleverd worden.
VOLGENS de heer Ziekenoppasser zijn
negers over het algemeen dol op glazen
stuiters, die zij bijzonder mooi en boeiend
vinden. Maarze hebben er geen geld
voor. EvënaIs de Spanjaarden, die in hun
land dit speelgoed niet kennen en verrukt
zijn over zo'n glazen bolletje hiel zijn
grillige kleurnerven. Het klinkt misschien
enigszins vreemd, dat Spanje te arm zou
zijn om glazen knikkers te kopen, maar
onze zegsman verzekerde met nadruk, dat
de stuiters ginds, ondanks alle belangstel
ling, niet aan het rollen te krijgen zijn.
Beter ging het destijds met de Spanjaar
den, die op Gibraltar in Engelse dienst een
goed loon verdienden. Maar deze tijd, dat
de bazaars in deze garnizoensplaats jaar
lijks ongeveer anderhalf miljoen knikkers
slijten konden, vormt door de jongste poli
tieke ontwikkelingen een afgesloten hoofd
stuk. Inmiddels is er afzetgebied genoeg
de stuiters gaan zelfs naar IJsland,
terwijl ook Nieuw-Guinea interesse gaat
tonen.
NU ZOU MEN ZO ZEGGEN, dat men
met knikkers alleen maar kan knikkeren,
waarbij het met de vinger in een holletje
mikken het belangrijkste is, maar men kan
er veel meer mee doen. Hierbij denken we
niet aan de offset-drukmachines, die met
knikkers gevulde zeefbakken vragen,
maar aan iets anders. In Pakistan en India
is knikkeren met een grote „K" namelijk
een volkssport. Er wordt daar een spel
beoefend, dat tussen miniatuurgolf en bil
jart ligt en een bijzondere vaardigheid
vereist. Zo werd de knikkerfabriek on
langs bezocht door een heer uit Bombay,
die een nogal opzienbarende demon
stratie gaf. Hij liet een stuiter door een
enkel simpel zetje van de duim een cirkel
vormige baan beschrijven, waarna de
knikker plotseling op een bepaald punt
als een soort boemerang weer terug
ging rollen. Onderwijl werdeen tweede
stuiter „afgevuurd", die de eerste tijdens
zijn retourreis trof en uit zijn baan stootte.
Dit merkwaardige spel wordt ginds door
jong en oud beoefend en kent ook zijn
grootmeesters. Helaas is de Indiase knik-
kermarkt reeds sedert jaar en dag door
Japan veroverd, dat door de kortere af
stand ook goedkoper leveren kan.
INMIDDELS HEEFT MEN in Amster
dam wel eens knikkers gemaakt, die 5 cm
en meer groot waren, maar dit bleek geen
enkele zin te hebben. Men houdt zich daar
om aan vaste maten en wanneer de glazen
bolletjes, die barsten en andere fouten ver
tonen, uitgesorteerd zijn, gaat rood, blauw
en geel op een gegeven ogenblik in de
mengbak. Voorheen leverde men de knik
kers gewoon in grote zakken af, maar de
vraag naar 6 of 12 stuks in een doosje of
een vast aantal in een plastic zakje, maak
te de investering van 20 a 50.000 gulden
jaarlijks aan detailverpakking noodzake
lijk. Overigens zijn er ook klanten, die een
bepaald aantal zonder meer bestellen en
daar gemeten wordt per getal en niet naar
gewicht, bedient men zich van een houten
schep met 100 holletjes. (Voor de Engelsen
heeft men een schep met 144 gaten, zodat
men per gros kan werken).
EN ZO ROLLEN de knikkers van het
Realeneiland maar voort. De landen, waar
de glasfabrieken al sedert jaren geen
brood meer in de veelkleurige stuiters
zien, zijn blij mét de Nederlandse produk
tie. Uiteraard gaat er ook veel naar de
Nederlandse speelgoedmarkt. Zorgen over
een teruggang van de vraag hoqft men
zich niet te maken, want zolang er kin
deren zijn, zal er wel voortgeknikkerd
worden.
Jaap Stigter
ARTHUR KOESTLER heeft genoeg
gekregen van het schrijven van politieke
romans, en is teruggekeerd naar de we
tenschap, waar hij zich aan het begin van
zijn carrière als journalist al in specia
liseerde. Met behoud van zijn kunst om
karakters te maken, heeft hij nu een lang
boek geschreven over de totstandkoming
van het moderne bc-eld van het heelal, ge
concentreerd op de drie figuren die er de
meeste invloed op hebben gehad: Coper
nicus, Kepler en Galilei. De inleidende
delen behandelen de oudheid en de mid
deleeuwen, aan het slot komt Newton ter
sprake en dan is er nog een conclusie:
daartussen hebben de drie hoofdpersonen
ieder hun deel, de eerste twee niet veel
minder dan een volledige biografie. Het
is een machtig werk, niet alleen door
zijn omvang.
WAT KOESTLER HIER doet is bemid
delen in de „koude oorlog" tussen de na
tuurwetenschappen en de mensweten
schappen; tussen de alpha- en de bêta-fa-
culteiten. In de verkorte uitgave van Toyn-
bee's Study of History komen de namen
van Copernicus, Galilei, Descartes en
Newton niet voor, zijn zijn eerste woor
den. Niettemin waren zij het die het heel
al van een ordelijk ingerichte ruimte in
een griezelige oneindigheid veranderden
en de Europese wetenschap op gang
brachten. Het is inderdaad een wonderlij
ke toestand, dat de meeste cultuurfiloso
fen en hun lezers de exacte wetenschap
pen menen te mogen negeren, al klagen
zij wel eens over de schadelijkheid van
de ongebreidelde onderzoeklust; maar
het zou nog veel wonderlijker zijn als die
wetenschappen niet onbereikbaar opgeslo
ten waren in hun gespecialiseerde termi
nologie.
THE SLEEPWALKERS is een populari
serend werk, van wetenschappelijk stand
punt gezien, maar het heeft voor de al
gemene lezer het voordeel dat de auteur
zich niet zuchtend naar hem overbuigt om
alles in gewone woorden te vertalen, ten
minste niet alleen; Koestier doet er zijn
eigen ideeën over de psychologie van de
wetenschapsmannen bij, en die waren hun-
zelf evenmin bekend als aan de buiten
staander. De moraal, bij'voorbaat aange
kondigd, is dat mannen van de weten
schap geen onbevangen koele denkers hoe
ven te zijn. en dat er geen reden is om aan
te nemen dat het belang van de mensheid
beter aan hen overgelaten zou kunnen wor
den dan aan de gangbare politici. In theo
rie is dat misschien geen grote verrassing,
al is er de laatste jaren toevallig wel eens
gedaan alsof atoomgeleerden niet alleen in
telligenter moesten zijn dan anderen,
maar bovendien altijd vervuld waren van
onpartijdige goede wil. In de praktische
toepassing is het des te interessanter:
wanneer Koestier dc beperkingen op hun
intelligentie en goede wil aanwijst in de
Hellenistische tijd en de middeleeuwen,
en vervolgens ook bij zijn hoofdpersonen
en ten slotte zelfs bij onze tijdgenoten.
OP DEN DUUR BLIJKT dat het idee
van dubbeldunk nog een veel ruimere gel
digheid heeft dan George Orwell het gaf
in zijn beeld van de volmaakte totalitaire
staat. De mogelijkheid om twee tegenstrij
dige gedachten tegelijk te onderhouden, de
Robert Casadesus speelt Mozarts pianocon
certen in d (K.V. 466) en in Bes (K.V. 456)
met het Columbia Symphony Orchestra o.l.v.
George Szell (Philips G 03518 L). Rudolf Ser-
kin speelt de pianoconcerten in d (K.V. 466)
en in A (K.V. 488) van Mozart, respectievelijk
met het Philadelphia Orchestra o.l.v. Eugene
Ormandy en het Columbia Symphony Or
chestra o.l.v. Alexander Schneider (Fontana
699 030 C.L.).
ene actief en de andere min of meer pas
sief, is aan iedereen gegeven. Na Aristar-
chus negeerde de Griekse astronomie ver
der de observatie van het heelal, en be
ijverde zich om er een beeld van op te
stellen dat door de verschijnselen duide
lijk tegengesproken werd, maar dat het
voordeel had dat het aan nerveuze gene
raties de geruststelling gaf dat buiten de
aarde tenminste de dingen harmonisch
geregeld waren. Zo werd de wetenschap
op de plaats staande gehouden tot de tijd
van Copernicus, die overigens nog een
schuwe vernieuwer was en die met de
plaatsing van de zon in het midden van
het heelal eerder de traditionele astrono
mie dacht te redden dan te overwinnen.
Kepler waagde zich veel verder naar bui
ten, in moeilijke opgenblikken nog ge
steund, maar nooit van zijn onderzoek af
geleid, door een voorstelling van troost
rijke harmonie in het heelal. Galilei was
„helemaal beangstigend modern", ver
lost van de oude illusies, maar des te
meer onderhevig aan persoonlijke gebre
ken, eigenwijsheid en ijdelheid.
ZIJ HADDEN TWEE GROEPEN tegen
standers. Ten eerste waren er de tradi
tionele academici, die hun positie be
dreigd voelden door de aantasting van de
beginselen waarop hun colleges berust
ten. Ten tweede was er de kerk, maar op
dat punt wordt het boek van Koestier his
torisch bijzonder interessant, wanneer
hij laat zien hoe soepel het vaticaan op
trad tegen de drie hoofdpersonen, altijd
bereid om theologische waarheden en we
tenschappelijke hypothesen vreedzaam
naast elkaar te laten leven. Zoals het hier
staat, verdedigde Galilei niet de vrije in
telligentie tegen de middeleeuwse onder
drukking, maar zijn persoonlijke eigen
wijsheid (want hij bracht een onjuiste op
vatting in over een kwestie die hij onvol
doende kende) tegen een tolerante geeste
lijke overheid, die alleen niet bereid was
zijn speculaties als een nieuw stuk evan
gelie te erkennen.
ZO KOMT GALILEI er niet mooi af, te
minder doordat zijn werk in de dynamica,
dat veel belangrijker was dan zijn astro
nomie, hier niet aan de orde komt. Ook
zijn biografie is niet zo goed gevuld als
die van de anderen: Copernicus en Kepler,
en in het voorbijgaan Tycho de Brahe,
wiens werk van belang is geweest voor
Kepler. De conclusie van Koestier uit de
rapporten van het beroemde proces van
Galilei daarentegen is een van de voor
naamste van zijn boek: ook in de uitspraak
bij die gelegenheid toonde het Vaticaan
zich geen tegenstander van de weten
schappelijke ontwikkeling, maar vele tra
ditionalisten begrepen het geval gaarne
verkeerd, en zo ging het op den duur toch
gelden als een blijk van kerkelijk conser
vatisme in de wetenschap.
In hoeverre Koestier gelijk heeft met
zijn interpretatie van de historische fei
ten, moeten kenners van de wetenschap
pelijke geschiedenis uitmaken. Drie din
gen heeft hij in ieder geval gedaan: en
kele mooie biografieën geleverd, de al
pha's en bèta's voor de duur van zijn
boek bijeengebracht, en het probleem van
moraal tegenover inzicht verhelderd. Dat
er een nogal ontevreden stemming in
het boek heerst, komt ons begrip voor dit
laatste probleem ten goede. Koestier houdt
niet van de scheiding tussen moraal en
wetenschap, en ook niet van stilstand in
de wetenschap. Heel goed, maar wat is de
oplossing? Is er een moraal denkbaar zon
der beperkingen op de onbevangen visie,
opzettelijk of gedwongen?
Het moet Koestier niet verweten wor
den dat hij op dat probleem niet door
gaat. Integendeel: wat wij nodig hebben
is niet een oplossing ervan, maar een dui
delijk besef dat het bestaat, en dat is pre
cies wat wij uit dit boek overhouden.
S. Af.
OP PHILIPS G 03518 L speelt Casa
desus twee pianoconcerten van Mozart:
K.V. 466 in d, het meest bekende en ge
liefde van de drieëndertig en K.V. 456
in Bes dat ook nog altijd tot de tien
meest-gespeelde behoort van de werken
die Mozart voor piano en orkest schreef.
De combinatie MozartCasadesus ge
niet een zo grote reputatie dat het
eigenlijk wat overbodig lijkt hierop nog
eens de aandacht te vestigen. Toch wil
ik in het bijzonder even wijzen op één
zijde van deze plaat, die trouwens over
het geheel zeer mooi van opname is;
de pianoklank is bij benadering authen
tiek. de orkestklank in alle geledingen
doorzichtig. Het betreft het pianocon
cert no. 18 K.V. 456 en hiervan vooral
het tweede deel, een reeks variaties
over een thema met gavotte-inslag in de
toonsoort g kleine terts; het is reeds
dikwijls opgemerkt dat deze bij Mozart
vaak het tooncentrum van zijn meest,
geïnspireerde momenten is: getuige een
symfonie, een pianokwartet en een
strijkkwintet in g.
REEDS HET THEMA van dit „an
dante un poco sostenuto" treft door de
subtiele verschuivingen in belichting:
de mineur-majeur-overgang en terug,
het balancement in de tonale relaties
van boven- en onderkwint. Als dan in
de eerste variatie (eigenlijk: figuratie)
het thema door de piano wordt ingezet
met de onnadrukkelijke intensiteit die
Mozart eigen is, gewekt door toonher
halingen en vertragingen, door ritmi
sche en melodische versiering, dan weet
men dat hij onderweg is naar zijn eigen
domein, maar dat paradijs in muziek
waarvan hij de sleutel had. Paradijs is,
volgens sommigen, afgeleid van het
Perzische woord „pardes", dat park be
tekent. Van een park niet een soort
stadsplantsoen maar een echte paleis
tuin kan een moeilijk definieerbare,
ontijdelijke bekoring uitgaan. Het park
biedt namelijk met zijn aangelegde
lanen, zijn stenen vazen op sokkels, zijn
samengaan van op toevalligheid bere
kende verwilderingszones en strakke
sier het beeld van een onwaarschijnlijke
toestand. Het park is geen on-natuur,
maar het bezit een eigen verbórgen-
aanwezige natuur: de rijkdom van zijn
biologisch-heraldisch verleden, zijn ge
schiedenis. Het is dit aspect van Mo
zart's genie dat belicht wordt in de in
terpretatie van Casadesus.
HIJ VOERT ONS MEE in het gebor
duurde lover, de trapsgewijs dalende
cascades; in zijn spel wordt de natuur
opgeheven in het ornament, sterft het
ornament om in natuur herboren te
worden. Dit is waarlijk musiceren, pia
no-spelen. Velen kennen de regels van
het spel, weinigen weten de inzet. Het
concert is gecomponeerd voor een vijf
entwintigjarige blinde pianiste, ge
naamd Marie Thérèse Paradies. Maar
dat zal wel toeval zijn. Casadesus' ver
tolking heeft overigens ook in de hoek-
delen alle kwaliteiten die men van hem
kent: een lichtvoetige voortvarendheid
die steeds gevoelig reageert op de im
pulsen die de muziek uitzendt. Het door
George Szell geleide Columbia Sympho
nic Orchestra doet méér dan begeleiden:
er is een prachtige overeenkomst van
intentie tussen solist en orkest, een
overeenkomst die vooral tot uiting
komt in de snedigheid waarmee de
houtblazers hun figuren naar de piano
toespelen en weer opvangen.
DE UITVOERING VAN HET piano
concert in d, aan de andere plaatzijde,
is wat minder van kwaliteit. Inderdaad,
hier zou men van een zeer goede uitvoe
ring, maar juist niet van een interpre
tatie kunnen spreken. Zou de pianist
het veelgevraagde werk misschien al te
dikwijls gespeeld hebben? Zijn neiging
om de linkerhand op de zware maat
delen kort en heftig te scanderen is be
paald storend: vooral in het beweeglijke
middenfragment van de Romance valt
dit krachtvertoon bij het plaatsen van
de akkoorden op de eerste maatslag uit
de toon.
DIT NEEMT NIET WEG dat Casa
desus' spel nog altijd verre superieur is
aan dat van Rudolf Serkin (Fontana
699030 C.L.). Vergelijk alléén de inzet
van het eerste thema van het eerste
deel in beide versies. Casadesus weet
wat de overredingskracht van de een
voud is; Perkin is daar blijkbaar niet
aan toe en tracht Mozart interessant te
maken met amechtige frasering en
twijfelachtig pedaalgebruik. Elders
weer zoekt hij het in een motorisch
recht-toe, recht-aan. Daarbij komt
(maar dat is niet zijn schuld) een blik
ken pianoklank, vooral afschuwelijk in
de discant. Ormandy sluit zich in een
soortgelijke „opvatting" bij de solist aan
met een stoere, lawaaiige begeleiding
van het orkest. Mozart is ver te zoeken.
„MOE, MURW EN DANKBAAR" besloot
Anton Wachter zijn eerste studiejaar in
„De beker van de min", Vestdijks vijfde
Wachter-roman. De kroegjool, het „ru
moer der zalen", de wat gallige nasmaak
van de snel gedoofde bevlieging voor
Esther Ornstein, de eerste examenweeën,
het hachelijke vakantieverblijf in het
stadje ivaar alles begon en alles eindigde
wat het beginnen waard was, Wachters
Lahringen, de onverhoeds ontketende
„liefde" tenslotte voor Tini Houtsma, die
zich hals over kop in een verloving dreigde
te bestendigen, dat was met elkaar
ruimschoots voldoende geweest om binnen
de hermetiek van het Wachter-complex
beroeringen te weeg te brengen die de
eerstejaars-student Anton voor de zoveel
ste maal in verwarring brachten. Er was
nog iets gepasseerd met Jans, het dienst
meisje van zijn tante Bertha, nauwelijks
vermeldenswaard, nauwelijks een er
varing die een bijdrage kon leveren tot de
erotische plattegrond, die Anton stuntelig
in kaart was gaan brengen, maar dal, ge
zien tegen de achtergrond van het Ina
Dammanbeeld, toch een incident betekende
waar hij als „Blitz-overwinning zowel
trots op kon zijn als zich „moe en murw"
om kon voelen. Dank zij dit voorval en de
strategie van de alles bedisselende tante
Bertha was het kooideurtje van een „on
welkome verloving" dan nog juist op tijd
opengezet (niet door hem opengedaan!) om
de gevangen vogel een minder ontnxxchte-
rende kans te bieden als deze foeilelijke
spiritistische Tini Houtsma, hoewel zijn
vooruitzichten op een vrije vlucht alles
behalve veelbelovend schenen. Het zou wel
in zaken der liefde en dientengevolge in
die „des levens" voorlopig bij een vluchten,
bij uitvluchten en toevluchten, blijven,
móéten blijven zolang de verloren maar
niet prijsgegeven Ina Damman tussen de
vergeefs afwachtende Wachter en de in
zichzelf weggedoken Anton zichtbaar en
voelbaar aanwezig was als een diepe witte
leegte van gemis, die het afscheid van een
beslissende jexigdliefde had achtergelaten.
En die leeggevloeide, bloedeloze plek in
zijn binnenste binnenste zou in de eerst
komende tijd zo niet voor goed de
circulatie van een ongeschonden en vrij-
stromend gemoedsleven belemmeren en
zelfs beletten, zou z\jn gevoelens doen ver
kommeren in een uithoek van zijn ver
langen, waar ze met behulp van injecties
met allerhande surrogaten kunstmatig in
het leven werden gehouden
Ditmar), toebedeeld krijgt of jufster:
zichzélf tegen wil en dank toebedeelt. Want
heimelijk wil hij immers de ontgooche
ling, het échec, ondanks alle Lahrings-be-
nepen bravoure (nu ja bravoure), waar
mee hij op jacht is naar overwinningen,
naar een schijnbare zelfbevestiging, naar
een kweeksel van de meerderwaardig-
heidsgevoelens der burgerlijk-banale man
nelijkheid, waarmee hij zowel zijn jeugd-
schuld zou kunnen amortiseren als zijn
„onbeantwoorde" jeugdliefde zou kunnen
compenseren.
In een verbluffende psychische „Klein-
malerei" heeft Vestdijk de resultaten van
zijn microscopische waarnemingen vast
gelegd: een Wachter die, tweedejaars stu
dent nu, zijn domicilie zoekt symbo
lisch in de doolhof van zijn paradoxale ge
voelens, reëel in de studentikoze wereld,
als leerschool van het „grote" leven. Het
erotische avontuur, dat zijn ambivalente
kwelgeest hem oplegt, is navenant: ka
mertjeszonde, in een huiverige begeerte-
dienarij met kunst- en vliegwerk opgeroe
pen uit een heimelijke afkeer, die aan de
twijfelachtige geneugten niettemin een
SURROGATEN meer is het niet, meer
js kon het noodlottigerwijs niet zijn wat
Anton in de zesde Wachter-roman, in „De
Sas Bunge vrije vogel en zijn kooien" (Nijgh van
raffinement van luister bijzet. Pas op zijn
vierde domicilie, op zijn tweede adres in
de Amsterdamse Helmersstraat (de eer
ste) aangeland, weet hij langs voor hem
onvermijdelijke omwegen een driehoeks
verhouding met de gezusters Melchior, zijn
beide hospita's, te construeren met de
lang niet meer jeugdige Fietje en de nóg
wat oudere Clasina: een Pyrrusoverwin
ning, waarmee hij zich voorlopig schade
loos kan stellen voor Lahrings oud zeer,
al bekomt het divertissement hem als een
opgewarmde, verzuurde stamppot. Want
het is kleintjes wat hij beleeft, wat muf
in zijn heimelijkheid, wat stiekumpjes in
de eigelijke onvrijwilligheid waarmee hij
zich als een gekortwiekte vogel een
soort albatros a la Baudelaire in zijn
kooitjes manoeuvreert wat al te ge
makkelijk, wat zielig in de hulpeloosheid
van zijn tragiek, de meest navrante be
klemming waartoe een tragiek kan wor
den vernauwd. Men moet een meester zijn
om het kleine groot te maken en Vest
dijk is hoe dan ook een meester.
DAT DEZE VRIJAGE-a-TROIS, fase
voor fase uit de psychische doeken ge
daan, Anton nauwelijks een presentabele
zelfrechtvaardiging kan bieden, hem even
min een afdoende weerwraak en een
overtroeving van zijn kwade genius Max
Mees kan opleveren en enkel maar zijn
begeerte naar schuldgevoel zal kunnen voe
den opdat Ina Damman nog smettelozer
„uitgespaard" kan worden in de moed
willige vertekening van zijn duistere ge
voelens dat alles weet Anton Wachter in
het ijzige reservaat van zijn herinnering
maar al te wel. Verloochend heeft hij Ina
Damman in genen dele. Nog altijd is hij
in zelfgesprek met haar, vertrouwt hij
haar onmogelijk-mogelijkerwijs zijn ge
voelen toe: dat hij wel „nooit zal trou
wen, nooit!" „om mij moet je het niet
laten", laat hij Ina antwoorden, om haar
te kunnen zeggen wat éénmaal gezegd had
moeten worden, maar woordeloos moest
blijven na het voor altijd onvoltooide af
scheid: „En dan zou hij heel ijverig gaan
betogen: dat het zeker niet om haar zou
zijn. misschien wel dóór haar, maar niet
óm haar, en dat zou ze dan begrijpen, zo
als er zoveel in deze gesprekken was dat
ze begreep, beter dan wanneer hij het
zou hebben uitgesproken. En ten slotte
kwam dan altijd het moment dat hij af
scheid van haar moest nemen, woordeloos,
of met een eenvoudige groet".
WIE „INA DAMMAN" kent, weet het:
nog steeds vertrekt er onherroepelijk een
trein altijd is hij vertrekkend, maar de
rooksliert die een jeugdliefde omhult is
met de jaren verglaasd; schoon, doorzich
tig. onbereikbaar hangt ze boven Anton
Wachters volwassenheid en in haar scha
duw, in het halfduister van geknotte ge
voelens. spelen zich dan de benepen, troos
teloze. nutteloze, allerminst bevrijdende,
nauwelijks nog beschamende kamertjes
zonden af, wurgend in hun duffe sjofel
heid, die door een mislukte amoureuze cul
ture, bestemd voor de mede-studente
Gonnie Ruhling (een onbeduidend wicht
waarschijnlijk) besloten wordt als naroes
van een doorstane waterpokken-infectie,
van een ziekte dus. Evenals Wachter
ga ik aan het incident (want meer was
het niet) met mevrouw Löbel, de leen-
vrouwe van zijn „vriend" Frits Kloppen
burg, stilzwijgend voorbij, nu Anton de
gastrol van gigolo door zijn onhandigheid
verspeelde, en houd ik halt in „de wind
stilte", die na dit libideuze kienspel en de
ernstige ziekte van Antons moeder (hoe
voortreffelijk beschreven!) is ingetreden.
OPGELOST IS ER allicht niets. Er is,
niet zonder enige inspanning maar meer
nog met „fantastisch" flair, een kandi
daatsexamen in de medicijnen afgelegd,
Een herinnering aan Grock, 's werelds
grootste clown, die deze week in Imperia
te Italië overleed.
de tweede roemruchte stap op de weg naar
een maatschappelijke bevestiging. En
verder? Anton Wachter zal verhuizen, de
grauwe kamer van de eerste Helmers
straat zal wel verwisseld worden met het
onherbergzame van een dito „kast" en
voor het wissel-paar Clasina-Fietje zal
wel een surrogaat worden gevonden een
surrogaat voor een surrogaat. We zullen
zien wat Wachter in het volgende deel (het
zojuist verschenen „De rimpels van Es
ther Ornstein") te wachten staat.
MICROSCOPISCH HEEFT, zoals ik zei,
Vestdijk het psychisch proces van een
zielsontsteking-na-amputatie gevolgd, de
afscheidingen die zich daarbij voordoen
op hun kwaadaardigheid getoetst en daar
mee tot in de finesses (die iets anders
zijn dan „bijzonderheden") het verloop
genoteerd van een zich voortzettende, niet
te stuiten gevoelsinkapseling. En het is
de ijzige ironie van zijn microscoperen die
hem het object dichter naar zich toe doet
halen naarmate hij er zich verder van ver
wijdert. Deze ijzig-scherpomlijnde dis
tantie vindt in de compositie haar spiegel
beeld: ook hier, evenals in „De beker van
de min", drie vijfdelige hoofdstukken, ge
schreven ieder in een misleidend-keuve
lende praattoon. Aan de achterzijde van
dit met diabolische speel(on)lust geweven
stramien kan men de werkelijkheid van
Vestdijks schrijverschap aflezen: het on
voltooide afscheid van Ina Damman.
C. J. E. Dinaux