Prinses Wilhelmina's verjaarsdatum, Q ft symbool van Nederlands vrijheid disc&ucs Pleidooi voor Polderrniain Litteraire fe &m Wekelijks toegevoegd, aan alle edities van Haarlems Dagblad/Oprechte Ilaarlentsche Courant en IJmuider Courant Kanttekeningen 'y'.y.-i'yfokykxWstty.Ss&Xy&y WIJ ZIJN van huis uit wei nig geneigd tot collectieve feest viering! In het Amerikaanse natio nale leven ondanks het „time is money" worden niet minder dan twaalf malen per jaar de za ken en kantoren gesloten voor de viering van een nationaal feest. Het begint al op 12 februari met de herdenking van Lincoln's Ge boortedag en eindigt op 11 no vember met de viering van Ar mistice-Day". De meeste landen vieren een „nationale" feestdag. De Fransen hun 14de juli, de Rus sen herdenken hun revolutie op de 7de november. In ons land is zelfs de „Bevrijdingsdag" als officiële nationale feestdag afge schaft. De behoefte aan een col lectieve feestviering op basis van een gebeuren dat heel ons volk geraakt heeft lijkt steeds geringer te worden. Hoogstens hebben wij plaatselijke feesten, zoals Leiden op 3 oktober het WIJ HERDENKEN weliswaar in grote eensgezindheid aan de vooravond van onze Bevrijdingsdag onze gevallenen, verzetsstrijders en militairen, maar vergeten daarbij dat hun offers gebracht toerden om de bevrijding eens te kunnen vieren. Daardoor blijft naar mijn mening deze dodenherdenking een onvolledig ge beuren. Men komt lol deze gedachten vooral op een dag als vandaag, aan de voor avond van de 31ste augustus, omdat in het verleden in de jaren vóór de laatste wereldoorlog die dag de enige „nationale" feestdag was. Op de verjaardag van Koningin Wilhelmina vierde heel het Nederlandse volk, in alle rangen en standen, een soort collectieve belevenis der nationale saamhorigheid en groeide dit Oranje feest uit boven een persoonsverheerlijking. Het was tot een werkelijke traditie geworden. Ook tijdens de oorlogsjaren vierden de Nederlanders in de „vrije wereld" in grote saamhorigheid de verjaardag van de Koningin en werd deze dag in het bezette vaderland met een verborgen intensiteit beleefd. Nu Prinses Wilhelmina de kroon aan haar dochter Juliana heeft overgedragen en zich geheel teruggetrokken heeft uit het nationale en openbare leven, is helaas de viering van de 31ste augustus ook verdwenen. ontzet viert met haring en brood en Alkmaar en Groningen eens een dagje feest vieren respectie velijk op 8 oktober en op 28 au gustus. Het is een merkwaardige apathie van de Nederlandse mens om niet eens meer de Bevrijdings dag als een feest te kunnen vie ren. Is het een gevolg van de te leurstellingen over het feit dat de illusies en verwachtingen, in de jaren van de bezetting ontstaan, niet verwezenlijkt zijn? In feite liebaan in Den Haag geen parade en 's avonds geen knetterend vuurwerk meer in de harten van velen zal er vreugde zijn. ER IS ééN NATIONAAL „Geschenk" hetwelk men de grijze Vorstin kan aanbie den, en dat is dat wij maandag, op de 31ste augustus, aan onze kinderen vertellen dat daar in dat paleis, tussen de oude bomen, een Vrouw leeft, die in hoge mate de oor zaak ervan is dat zij als jonge vrije mensen op straat kunnen spelen en 's avonds aan een welgevulde dis kunnen aanschuiven met hun vaders en moeders. De grote Nederlandse wijsgeer Huizin- ga heeft in zijn „Schaduwen van Morgen" geschreven dat de Nederlandse mens wei nig gevoel heeft voor illusie en retoriek.. Daarom is wellicht het wijzen op zulke simpele dingen als „in vrijheid spelen" kunnen wij het feit van de Bevrij ding niet vergeten, want het is de dag dat in ons land de rechten van de mens weer hersteld wer den, dat het nationale leven en de opbouw van het land weer nieuwe impulsen konden krijgen. Alles wat wij nu in vrijheid be leven kunnen, hangt ermee samen en het blijft wonderlijk dat er over de eensgezinde viering van zo'n belangrijk feit zoveel onenigheid en negativisme konden ontstaan. en „in overvloed te eten hebben" de bes te manier om onze kinderen te doordrin gen van de waarde van deze dagelijkse dingen, die jarenlang voor ons verloren waren, slechts zéér kort in vreugde op nieuw werden genoten, en nu als vanzelf sprekend worden aanvaard. OM DEZE WAARDEN te herwinnen heeft Prinses Wilhelmina in de zwaarste dagen van ons bestaan „gevochten". Want „werken en leven" kon men het niet meer noemen! Als de jeugd van Neder land daarvan doordrongen wordt, zal ook zij vol vreugde en dankbaarheid de ver jaardag van Wilhelmina, Prinses der Ne derlanden, vieren en de 31ste augustus tot in lengte van dagen in ere houden. Gerard Ruilen Hierboven: Koningin Wilhelmina tijdens een toespraak voor de microfoon van Radio Oranje. Op de tweede foto: De commissie van beheer van Oranjehavende club van Engelandvaarders, met de Koningin in Londen bijeen. Derde van links de schrij ver van nevenstaand artikel. Maar wij hebben daardoor eigenlijk niets meer. De viering van de verjaar dag van Koningin Juliana heeft een ge heel ander karakter gekregen dan vroe ger de „Koninginnedag" was. Het is moei lijk hiervoor een psychologische verkla ring te vinden, want ook Koningin Juliana is een vorstin die door haar volk wordt be mind en vereerd. Er hangen weliswaar op die dag vele vlaggen uit, er worden fees ten „georganiseerd", plechtige woorden gesproken en de radio-omroepen vereni gen zich voor korte tijd in een „nationaal programma". Een programma, dat in het algemeen'een staalkaart is van fantasie loosheid en burgerlijkheid en dat als muzi kaal hoogtepunt soms op z'n best de Piet Hein-Rhapsodie ten gehore brengt. Ook het nieuwe medium, de televisie, pleegt zich niet boven haar normale middelmatig heid te kunnen opheffen. In de jaren van vóór de oorlog, toen de radio niet zulk een factor van algemene be tekenis was en de televisie nauwelijks tot ontwikkeling was gekomen en als „me dium" hier ten lande onbekend, was ons volk wél in staat tot een collectieve feest viering. INDIEN DE MONARCHIE in ons land een periode van devaluatie zou doormaken, zou men dit alles kunnen begrijpen, maar recente gebeurtenissen hebben integen deel aangetoond dat de plaats van ons Huis van Oranje zeer gehecht is en nega tieve invloeden nauwelijks effect kunnen hebben op het algemeen gevoelen van ons volk ten opzichte van het vorstenhuis. Het is wellicht de ongunst van het kli maat. de steeds sterker wordende behoefte aan persoonlijke welstand en zekerheden en de al-maar groeiende belangstelling voor alles wat „buitenlands" is, die het ons niet mogelijk maken een werkelijk „natio naal" feest te vieren. Of het nu de herden king is van onze Bevrijding, of de verjaar dag van een lid van ons Koninklijk Huis. het is en blijft een lauwe vertoning! Dat de meesten van ons weinig behoef te zouden gevoelen om met een feestneus te gaan lopen of te hossen, is ook maar betrekkelijk. Tijdens de carnavalsfeesten in het zuiden van ons land schijnen nog zeer veel mensen daar geen bezwaar te gen te hebben. Maar een „nationale" feest dag-viering heeft in wezen iets mystieks, zoals trouwens de oorsprong van de mees te „feesten" in het religieuze gelegen is. Het „feest" had immers oorspronkelijk een magische bedoeling, het wilde van de hogere machten een vervulling afdwingen of hen voor iets danken. Een goede oogst, een rijke jacht, een voorspoedige vis vangst, vele oorzaken voerden tot een al gemeen „feest". Het vervulde een alge meen gevoelde menselijke behoefte. Het verkleinde buitendien het standsverschil en creëerde een verbroedering, waarnaar de mens innerlijk en vaak onbewust steeds streeft. Daarom meen ik dat het ontbre ken van een nationaal feest te betreuren is. DIT ZIJN GEDACHTEN die opkomen bij de nadering van de 31ste augustus, de verjaardag van Wilhelmina, Prinses der Nederlanden. Dan komen de herinnerin gen terug. De herinneringen aan onze jeugd toen deze dag de climax was van een feestelijke vakantietijd. Door de col lectiviteit van dat feest ging de burger lijkheid, het stijlloze van zo'n viering ver loren en ten onder in de algemene echte vreugde. Is ook het verdwijnen van zulk een feest het bewijs van de ontluistering van het leven? Waar de „nationale idee" meer een administratieve regeling is geworden? De vervreemding van Nederland van zijn tradities kan dodelijk worden, omdat een volk steeds zijn historie behoort te bele ven. Wanneer men beseft wat Prinses Wil helmina voor dit land en zijn bewoners ge daan heeft in de tijden dat wij van ieder een en alles verlaten schenen, dan kan het slechts verbazen dat op elke 31ste augustus niet een eindeloze stoet mensen optrekt naar het paleis Het Loo om haar desnoods in een eerbiedige stilte te huldi gen voor al hetgeen zij voor ons heeft ge daan. IK WEET dat dit beslist niet de wens zou zijn van de jarige en dat zij zich waar schijnlijk terug zou trekken in de uiterste uithoek van haar paleis, maar het zou de consequentie zijn van haar daden, van haar leven dat geheel in dienst heeft ge staan van haar volk. Bestond dit begrij pelijk verzet harerzijds niet, dan zou het wellicht het overwegen waard zijn, de la cune van een echte „nationale feestdag" weg te nemen door de 31ste augustus blij vend als d e nationale feestdag wederom in te voeren. Dit zou niets afdoen aan de viering van de verjaardag van Koningin Juliana op 30 april, want de 31ste augus tus zou dan moeten worden beschouwd als de symbolische datum van de herwin ning van onze vrijheid onder de leiding van Koningin Wilhelmina. Maar. hoe dan ook, zij zal niet kunnen verhinderen dat op de 31ste augustus van dit jaar de gedachten en de goede wen sen van ontelbaren de ontelbaren die niet zo snel vergeten naar haar zul len uitgaan. Want al klinkt er geen uit bundige muziek meer, al is er op de Ma- genaamde rechtsgevoel van de op sensatie beluste massa, de lafhartigheid, de be schamende rechtlijnigheid van het onge differentieerd denkende en oordelende brein, aan de kaak stelt. Let daarop en vraag u af. of Polderman nu wel zó „humo ristisch" is. POLDERMAN heeft zich vergrepen aan een mensenleven, dat staat vast. Maar het is niet de bevooroordeelde openbare aanklager die hem in staat van beschul diging stelt, het is Polderman zélf, de stem van zijn geweten, die dat al heeft gedaan toen hij werd geconfronteerd met het stoffelijk overschot van zijn slachtof fer. Op dat ogenblik is het vonnis geveld, dóór Polderman over Polderman, en de zittende magistratuur, niet blindelings maar verblind recht doende, komt men selijk dus te laat, de gratie en wijziging van de doodstraf in een gevangenisstraf van twintig jaar komt te laat: Adriaan Polderman is al overleden. Degeen die in de Leeuwardense strafgevangenis aan de pokken sterft is slechts zijn schim. MISSCHIEN HEEFT De Bree de omme keer in Poldermans hart ietwat gefor ceerd. Maar indien hij hem min of meer mocht idealiseren en die indruk krijgt men als de zondaar die zijn schuld heeft beleden en bereid is boete te doen, dan is dat niet zonder opzet. De Bree noemt zijn boek immers „Pleidooi voor Polderman". Niet de retorische verdedi ger levert dit pleidooi, hij is, als men zijn goede bedoelingen op de koop toe wil ne men, niet meer dan een zich formeel van zijn plicht kwijtende jurist, zodra het erop aankomt. Wie voor Polderman pleit, al is het dan ook voor een „verachtelijke moor denaar", is De Bree. Hij neemt het men selijk voor hem op tégen tallozen, in wier simplistische brein voor de achter gronden van dit menselijk tekort geen schijn van begrip is. MET BEHULP van een gewiekste roman techniek weet De Bree zelfs zijn aandach tige en welwillende lezer, die hij omtrent alle „feiten" en heel wat pijnlijke bijzon derheden stap voor stap heeft ingelicht, halverwege te verleiden tot. een overijld oordeel. Men meent het nu wel te weten: Polderman is in een hoogst ernstige mate schuldig, al voelt men deernis voor deze mens in zijn tragiek. Maar dan onthult de schrijver ons een en ander over de mens-Polderman, maakt hij ons in de laatste hoofdstukken bekend met zijn ver leden, met schijnbaar onbeduidende voor vallen, die van een goedaardig mens een bezeten man, verward geraakt in bezeer de gevoelens, kunnen maken en ten slotte een schuldbeladen mens. En het is op dat ogenblik dat de schrijver zijn overijlde lezer er toe brengt, zijn visie te herzien en dat De Bree de ware strekking van zijn indringend geschreven roman te ken nen geeft: het onmetelijke en onpeilbare probleem van de schuld, van schuld en boete, van de menselijke verantwoorde lijkheid van degeen die faalt én van de- geen die over dat falen oordeelt. Adriaan Polderman uit Sint Laurens, die zich aan Maatje Kodde vergreep, heeft misschien nooit geleefd. Hij leeft nu. De Bree heeft hem ons voor ogen gesteld en men hoeft niet ver te gaan om hem en zijn tegen speelster te ontmoeten. Dat wil dus zeg gen: de „ouderwetse" roman van De Bree is een goed boek. C. J. E. Dinaux 99 99 Twee werken van Max Reger: Variaties en Fuga over een thema van Mozart op. 132; Romantische Suite op. 125. Het Residentie- Orkest onder Willem van Otter loo. (Philips A 00486 L; Samenspel op de brug. „PLEIDOOI VOOR POLDERMAN", de tweede (bij P. N. van Kampen, Amster dam, verschenen) roman van L. W. de Bree, is er een van de oude stempel. Daar wil allerminst mee gezegd zijn dat het als kunstwerk tot de tweede rang zou be horen. Er zijn immers pretentieuze ultra moderne romans genoeg verschenen, die men zonder daarbij iets te verliezen on gelezen kan laten èn er zijn ook traditio nele romans, die met een respectabel vak manschap opgebouwd en met een over tuigende kracht geschreven zijn, inderdaad „geschréven". En aan de andere kant kan men heel wat meesterwerken in het do mein van de prozakunst noemen, die met de overgeleverde compositie- en schrijf wijze hebben gebroken om uit te drukken wat met. de gangbare expressiemiddelen niet gezegd had kunnen worden, én er zijn braaf-volgzame romanwerkjes, die als vul ling van de boekenkast uitstekende dien sten bewijzen, mits de bandjes maar deco ratief genoeg zijn. DE SCHRIJVER DE BREE, een histori cus, koos een naar zijn zeggen historisch onderwerp als thema, een gegeven da terend uit het jaar 1861. Hij wilde op een doodgewone manier een verhaal vertellen dat zich afspeelt in het leven van doodge wone mensen. En het is juist dat niet- buitennissige, het eenvoudigweg-vertellen- de, dat in het door de schrijver uit het verleden opgediepte geval overtuigt van de waarheid van zijn verhaal, afgezien van de vraag of Adriaan Polderman al dan niet heeft geleefd. Het was er vast en zeker De Bree niet om te doen, een ge ruchtmakende moordzaak uit de oude doos te halen en de lezers te onthalen op de sensatie van een afschuwelijk misdrijf en een even afschuwelijke, anachronistische '•echtspleging. Daarvoor zijn we tegen woordig te „realistisch"! De Bree werpt echter een probleem op, waarvoor niet de stugge, gesloten boer Polderman uit Sint Laurens representatief is, maar de mens van toen en van nu, de mens in zijn hache lijke verstriktheid van bewuste en onbe wuste motieven, in zijn conflict tussen wil en daad, tussen innerlijke onvermijdelijk heid en schuldgevoel. ZIEHIER DE FEITEN. Polderman heeft zijn tweede vrouw, Maatje Kodde, door verstikking om het leven gebracht. Dat is afgrijselijk. Er is veel dat tegen Polder man pleit, meer dan genoeg. Met boeren- slimheid heeft hij zich aan de huwelijkse voorwaarden, waaronder hij is getrouwd, weten te onttrekken. Hij heeft zlic vrouw Maatje door zijn schraapzucht veel ont houden, haar mishandeld, haar met een demonisch raffinement gesard en schrik aangejaagd, haar te schande gemaakt dooi de goegemeente te waarschuwen, „geen geld en goederen" aan haar af te geven, haar bedreigd en tenslotte gedood. Daar staat tegenover dat Maatje Kodde, wier huwelijk met Polderman kinderloos is ge bleven, zich een uitdagende vrijage met de overigens weinig verliefde mulder van de overkant heeft veroorloofd, in laag hartige plagerijen niet voor haar echtge noot onderdeed, hem tijdelijk verliet in de vurige hoop op een ontbinding van het huwelijk en na haar terugkeer in het echtelijk huis niets heeft nagelaten om Adriaan Polderman in geldzaken het vuur na aan de schenen te leggen. Gedood, neen, dat heeft ze niet. Een hel, dat huwe lijk, een jammerlijke misère, waarvan de kiem al ligt in de ongemotiveerde ver- dachtmakingen, die Polderman sinds het plotselinge overlijden van zijn eerste vrouw te verduren had. En dan breekt de noodlottige nacht aan van wederzijdse angst voor geweldpleging, de nacht waarin Polderman dan de gruwelijke moord pleegt, het lijk ijlings in de stal begraaft en de stomme getuigen listig doet verdwijnen. Wat. volgt de geruchten, de voorlopige aanhouding, de ontdekking van liet slachtoffer, het voorarrest en eindelijk dan de terechtzitting, die met 'n doodvon nis wordt besloten is, zou men kunnen zeggen, een nauwkeurig gereconstrueerd „historisch tafreel", maar tevens een karikatuur van de rechtspleging anno 1861, door de schrijver grimmig met zwarte kool aangezet, om het euvel van een proces te demonstreren, waarin alleen de dode fei ten, niet de levende motieven, de diepere drijfveren meespreken, die tot het misdrijf hebben geleid. De Bree heeft zich niet tot sentimentaliteiten laten verleiden. Wel overwogen bouwde hij zijn verhaal op. met ingehouden passie en in sobere bewoor ding schreef hij het historische drama van een des doods schuldig man en diens echtelijke tegenspeelster. Maar let op de Daumier-achtige krijtstrepen, waarmee hij de domheid, de kortzichtigheid, de zelf genoegzame deugdzaamheid, het wrede tvrimitivismo van Ho „vox pODUll", het ZO- VAN MAX REGER'S bekendste or kestwerk kan men een opname krijgen van de uitvoering door het Residentie orkest onder Willem van Otterloo. Op Philips A 00486 L hoort men de „Varia ties en Fuga over een thema van Mo zart" in een krachtige en evenwichti ge uitvoering; niet alleen komt het voor Reger typische, veeltallige contrapunt goed tot zijn recht, maar ook aan de klankkleur is grote aandacht besteed (vergelijk de derde en de zesde varia tie). Wel zou men zich het tempo van de fuga wat sneller kunnen denken. De bedachtzaamheid waarmee deze finale wordt opgezet doet de ingenieuze be kroning van het werk wat didactisch klinken en ontneemt aan de climax de combinatie van fuga- en variatie- thema het glorieuze karakter. Maar overigens bewijst het Residentieorkest opnieuw de hoge kwaliteit van zijn en- semblespel; voor het soort fijn-gediffe rentieerde orkestrale „machines" als dit variatiewerk heeft Van Otterloo een bijzondere aanleg. Persoonlijk kan ik er niet zo bijster enthousiast voor wor den. Maar dit hangt af van de mate waarin men een musicus en zijn mu ziek waardeert om het „muzisch" tem perament. Dit laatste miste Max Re ger, die natuurlijk een groot componist geweest is, ten enenmale. Hij was het type van de Duitse muzikant met een lust in het ambachtelijke en een neiging tot melancholie: zijn enorme produkti- viteit werd drie maal onderbroken door periodes van zware depressie, de laat ste maal in 1914, vóór het ontstaan van dit monumentale variatiewerk. Hij sig neerde zijn brieven dikwijls met „Max Reger, noten-arbeider", dronk zelfs voor een Duitser onmatig veel bier en had de gewoonte aan verschillende composities, die in zijn studeervertrek op grote lessenaars opengeslagen wa ren, gelijktijdig te werken, zodat hij van de ene partituur naar de ander wandelde, hier een stemvoering verbe terend daar een instrumentaal trekje toevoegend. IN HET DAGELIJKS LEVEn onder scheidde hij zich door een wat massie ve, mistroostige humor; zoals bleek toen men hem geëngageerd had als pianist in een concert voor fabrieksar beiders. In plaats van achter de vleu gel plaats te nemen, kwam hij naar vo ren en zei: „Jongens, zullen we maar niet liever de kisten met sigaren opro ken die ik voor jullie heb meege bracht?" Het concert ging niet door natuurlijk, maar het succes was ver zekerd. Hij is de musicus die uit zijn enorme kunnen soms een echte inspiratieve vonk weet te slaan. Hij denkt rechtlij nig, ontwikkelt zijn motieven met ze kerheid, volvoert zonder aarzelen de meest gewaagde stemcombinaties, is geen moment het slachtoffer van on voorziene omstandigheden. En dit al les binnen het raam van een zelf opge bouwde, voor gebruik gereed gemaak te techniek, een materiaalordening, waarbinnen eindeloos variatie moge lijk is, maar die geen speling toelaat. Een hedendaags vertegenwoordiger van dit componistentype is Paul Hin- demith en in Nederland: Henk Badings. Zonder de muzikale waarde van een dergelijke houding te onderschatten, biedt hun werk naar mijn mening juist iets te weinig de mogelijkheid om zich door de muziek te laten overvallen. En daarmee mist hun creatie dat element van ons bestaan dat juist in muziek zulk een aangrijpende symbolische vorm kan vinden: het moment van ver rassing dat tevens als een vervulling komt; de doorbraak naar een ander ni veau die al het voorgaande zin geeft. DE AFWEZIGHEID van dit onbere kenbare, dat echter óók de grootste technische bewerktuiging vraagt om het in klank te vangen, duidt op een tijdelijk verloren-raken van Orpheus, de oerzanger, die de dieren wist te temmen met een muziek die des men sen was omdat de goden er niet vreemd aan waren. En dit bedoelde ik toen ik zei dat Regers muzikanteske muziek ten enenmale a-musisch is. WIE HIER NOG AAN mocht twijfe len, wordt het misschien gewaar in de Romantische Suite op. 125 van dezelfde componist, op de andere plaatzijde op genomen. Deze drie stukken zijn een poging van Reger om het orkestrale pa let van Debussy dienstbaar te maken aan zijn eigen muzikale voorstellings wereld. Drie gedichten van Eichen- dorff, van het soort Nacht-und-Nebel- romantiek waar.onze oosterburen eer tijds mee dweepten, vormen het uit gangspunt; vandaar de titel „Roman tische Suite". Een filmproducer zou wellicht dankbaar gebruik kunnen ma ken van deze reeks elfjes-, vogeltjes-, maanlicht- en zonsopgangeffecten in het lila-rose kleurengamma dat slech te kunsthandels plegen te etaleren. Dan kan men het werk van de notenarbei- der met zijn goed-gevulde instrumen- tenkist zonder dubbele bodem beter waarderen. Dat is tenminste écht. Sas Bunge

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 13