Prinses Wilhelmina's verjaarsdatum,
Q ft
symbool van Nederlands vrijheid
disc&ucs
Pleidooi voor Polderrniain
Litteraire
fe &m
Wekelijks toegevoegd, aan alle edities van
Haarlems Dagblad/Oprechte Ilaarlentsche Courant
en IJmuider Courant
Kanttekeningen
'y'.y.-i'yfokykxWstty.Ss&Xy&y
WIJ ZIJN van huis uit wei
nig geneigd tot collectieve feest
viering! In het Amerikaanse natio
nale leven ondanks het „time
is money" worden niet minder
dan twaalf malen per jaar de za
ken en kantoren gesloten voor de
viering van een nationaal feest.
Het begint al op 12 februari met
de herdenking van Lincoln's Ge
boortedag en eindigt op 11 no
vember met de viering van Ar
mistice-Day". De meeste landen
vieren een „nationale" feestdag.
De Fransen hun 14de juli, de Rus
sen herdenken hun revolutie op
de 7de november. In ons land
is zelfs de „Bevrijdingsdag" als
officiële nationale feestdag afge
schaft. De behoefte aan een col
lectieve feestviering op basis
van een gebeuren dat heel ons
volk geraakt heeft lijkt steeds
geringer te worden. Hoogstens
hebben wij plaatselijke feesten,
zoals Leiden op 3 oktober het
WIJ HERDENKEN weliswaar in grote eensgezindheid aan de vooravond van
onze Bevrijdingsdag onze gevallenen, verzetsstrijders en militairen, maar vergeten
daarbij dat hun offers gebracht toerden om de bevrijding eens te kunnen vieren.
Daardoor blijft naar mijn mening deze dodenherdenking een onvolledig ge
beuren. Men komt lol deze gedachten vooral op een dag als vandaag, aan de voor
avond van de 31ste augustus, omdat in het verleden in de jaren vóór de laatste
wereldoorlog die dag de enige „nationale" feestdag was. Op de verjaardag van
Koningin Wilhelmina vierde heel het Nederlandse volk, in alle rangen en standen,
een soort collectieve belevenis der nationale saamhorigheid en groeide dit Oranje
feest uit boven een persoonsverheerlijking.
Het was tot een werkelijke traditie geworden. Ook tijdens de oorlogsjaren vierden
de Nederlanders in de „vrije wereld" in grote saamhorigheid de verjaardag van de
Koningin en werd deze dag in het bezette vaderland met een verborgen intensiteit
beleefd.
Nu Prinses Wilhelmina de kroon aan haar dochter Juliana heeft overgedragen en
zich geheel teruggetrokken heeft uit het nationale en openbare leven, is helaas de
viering van de 31ste augustus ook verdwenen.
ontzet viert met haring en brood
en Alkmaar en Groningen eens
een dagje feest vieren respectie
velijk op 8 oktober en op 28 au
gustus. Het is een merkwaardige
apathie van de Nederlandse mens
om niet eens meer de Bevrijdings
dag als een feest te kunnen vie
ren. Is het een gevolg van de te
leurstellingen over het feit dat de
illusies en verwachtingen, in de
jaren van de bezetting ontstaan,
niet verwezenlijkt zijn? In feite
liebaan in Den Haag geen parade en
's avonds geen knetterend vuurwerk meer
in de harten van velen zal er vreugde zijn.
ER IS ééN NATIONAAL „Geschenk"
hetwelk men de grijze Vorstin kan aanbie
den, en dat is dat wij maandag, op de 31ste
augustus, aan onze kinderen vertellen dat
daar in dat paleis, tussen de oude bomen,
een Vrouw leeft, die in hoge mate de oor
zaak ervan is dat zij als jonge vrije
mensen op straat kunnen spelen en
's avonds aan een welgevulde dis kunnen
aanschuiven met hun vaders en moeders.
De grote Nederlandse wijsgeer Huizin-
ga heeft in zijn „Schaduwen van Morgen"
geschreven dat de Nederlandse mens wei
nig gevoel heeft voor illusie en retoriek..
Daarom is wellicht het wijzen op zulke
simpele dingen als „in vrijheid spelen"
kunnen wij het feit van de Bevrij
ding niet vergeten, want het is de
dag dat in ons land de rechten
van de mens weer hersteld wer
den, dat het nationale leven en
de opbouw van het land weer
nieuwe impulsen konden krijgen.
Alles wat wij nu in vrijheid be
leven kunnen, hangt ermee samen
en het blijft wonderlijk dat er over
de eensgezinde viering van zo'n
belangrijk feit zoveel onenigheid
en negativisme konden ontstaan.
en „in overvloed te eten hebben" de bes
te manier om onze kinderen te doordrin
gen van de waarde van deze dagelijkse
dingen, die jarenlang voor ons verloren
waren, slechts zéér kort in vreugde op
nieuw werden genoten, en nu als vanzelf
sprekend worden aanvaard.
OM DEZE WAARDEN te herwinnen
heeft Prinses Wilhelmina in de zwaarste
dagen van ons bestaan „gevochten".
Want „werken en leven" kon men het niet
meer noemen! Als de jeugd van Neder
land daarvan doordrongen wordt, zal ook
zij vol vreugde en dankbaarheid de ver
jaardag van Wilhelmina, Prinses der Ne
derlanden, vieren en de 31ste augustus tot
in lengte van dagen in ere houden.
Gerard Ruilen
Hierboven: Koningin Wilhelmina tijdens een toespraak voor de microfoon van Radio
Oranje. Op de tweede foto: De commissie van beheer van Oranjehavende club
van Engelandvaarders, met de Koningin in Londen bijeen. Derde van links de schrij
ver van nevenstaand artikel.
Maar wij hebben daardoor eigenlijk
niets meer. De viering van de verjaar
dag van Koningin Juliana heeft een ge
heel ander karakter gekregen dan vroe
ger de „Koninginnedag" was. Het is moei
lijk hiervoor een psychologische verkla
ring te vinden, want ook Koningin Juliana
is een vorstin die door haar volk wordt be
mind en vereerd. Er hangen weliswaar op
die dag vele vlaggen uit, er worden fees
ten „georganiseerd", plechtige woorden
gesproken en de radio-omroepen vereni
gen zich voor korte tijd in een „nationaal
programma". Een programma, dat in het
algemeen'een staalkaart is van fantasie
loosheid en burgerlijkheid en dat als muzi
kaal hoogtepunt soms op z'n best de Piet
Hein-Rhapsodie ten gehore brengt. Ook
het nieuwe medium, de televisie, pleegt
zich niet boven haar normale middelmatig
heid te kunnen opheffen.
In de jaren van vóór de oorlog, toen de
radio niet zulk een factor van algemene be
tekenis was en de televisie nauwelijks tot
ontwikkeling was gekomen en als „me
dium" hier ten lande onbekend, was ons
volk wél in staat tot een collectieve feest
viering.
INDIEN DE MONARCHIE in ons land
een periode van devaluatie zou doormaken,
zou men dit alles kunnen begrijpen, maar
recente gebeurtenissen hebben integen
deel aangetoond dat de plaats van ons
Huis van Oranje zeer gehecht is en nega
tieve invloeden nauwelijks effect kunnen
hebben op het algemeen gevoelen van ons
volk ten opzichte van het vorstenhuis.
Het is wellicht de ongunst van het kli
maat. de steeds sterker wordende behoefte
aan persoonlijke welstand en zekerheden
en de al-maar groeiende belangstelling
voor alles wat „buitenlands" is, die het ons
niet mogelijk maken een werkelijk „natio
naal" feest te vieren. Of het nu de herden
king is van onze Bevrijding, of de verjaar
dag van een lid van ons Koninklijk Huis.
het is en blijft een lauwe vertoning!
Dat de meesten van ons weinig behoef
te zouden gevoelen om met een feestneus
te gaan lopen of te hossen, is ook maar
betrekkelijk. Tijdens de carnavalsfeesten
in het zuiden van ons land schijnen nog
zeer veel mensen daar geen bezwaar te
gen te hebben. Maar een „nationale" feest
dag-viering heeft in wezen iets mystieks,
zoals trouwens de oorsprong van de mees
te „feesten" in het religieuze gelegen is.
Het „feest" had immers oorspronkelijk
een magische bedoeling, het wilde van de
hogere machten een vervulling afdwingen
of hen voor iets danken. Een goede oogst,
een rijke jacht, een voorspoedige vis
vangst, vele oorzaken voerden tot een al
gemeen „feest". Het vervulde een alge
meen gevoelde menselijke behoefte. Het
verkleinde buitendien het standsverschil
en creëerde een verbroedering, waarnaar
de mens innerlijk en vaak onbewust steeds
streeft. Daarom meen ik dat het ontbre
ken van een nationaal feest te betreuren is.
DIT ZIJN GEDACHTEN die opkomen
bij de nadering van de 31ste augustus, de
verjaardag van Wilhelmina, Prinses der
Nederlanden. Dan komen de herinnerin
gen terug. De herinneringen aan onze
jeugd toen deze dag de climax was van
een feestelijke vakantietijd. Door de col
lectiviteit van dat feest ging de burger
lijkheid, het stijlloze van zo'n viering ver
loren en ten onder in de algemene echte
vreugde.
Is ook het verdwijnen van zulk een
feest het bewijs van de ontluistering van
het leven? Waar de „nationale idee" meer
een administratieve regeling is geworden?
De vervreemding van Nederland van zijn
tradities kan dodelijk worden, omdat een
volk steeds zijn historie behoort te bele
ven. Wanneer men beseft wat Prinses Wil
helmina voor dit land en zijn bewoners ge
daan heeft in de tijden dat wij van ieder
een en alles verlaten schenen, dan kan
het slechts verbazen dat op elke 31ste
augustus niet een eindeloze stoet mensen
optrekt naar het paleis Het Loo om haar
desnoods in een eerbiedige stilte te huldi
gen voor al hetgeen zij voor ons heeft ge
daan.
IK WEET dat dit beslist niet de wens
zou zijn van de jarige en dat zij zich waar
schijnlijk terug zou trekken in de uiterste
uithoek van haar paleis, maar het zou de
consequentie zijn van haar daden, van
haar leven dat geheel in dienst heeft ge
staan van haar volk. Bestond dit begrij
pelijk verzet harerzijds niet, dan zou het
wellicht het overwegen waard zijn, de la
cune van een echte „nationale feestdag"
weg te nemen door de 31ste augustus blij
vend als d e nationale feestdag wederom
in te voeren. Dit zou niets afdoen aan de
viering van de verjaardag van Koningin
Juliana op 30 april, want de 31ste augus
tus zou dan moeten worden beschouwd
als de symbolische datum van de herwin
ning van onze vrijheid onder de leiding
van Koningin Wilhelmina.
Maar. hoe dan ook, zij zal niet kunnen
verhinderen dat op de 31ste augustus van
dit jaar de gedachten en de goede wen
sen van ontelbaren de ontelbaren die
niet zo snel vergeten naar haar zul
len uitgaan. Want al klinkt er geen uit
bundige muziek meer, al is er op de Ma-
genaamde rechtsgevoel van de op sensatie
beluste massa, de lafhartigheid, de be
schamende rechtlijnigheid van het onge
differentieerd denkende en oordelende
brein, aan de kaak stelt. Let daarop en
vraag u af. of Polderman nu wel zó „humo
ristisch" is.
POLDERMAN heeft zich vergrepen aan
een mensenleven, dat staat vast. Maar
het is niet de bevooroordeelde openbare
aanklager die hem in staat van beschul
diging stelt, het is Polderman zélf, de
stem van zijn geweten, die dat al heeft
gedaan toen hij werd geconfronteerd met
het stoffelijk overschot van zijn slachtof
fer. Op dat ogenblik is het vonnis geveld,
dóór Polderman over Polderman, en de
zittende magistratuur, niet blindelings
maar verblind recht doende, komt men
selijk dus te laat, de gratie en wijziging
van de doodstraf in een gevangenisstraf
van twintig jaar komt te laat: Adriaan
Polderman is al overleden. Degeen die
in de Leeuwardense strafgevangenis aan
de pokken sterft is slechts zijn schim.
MISSCHIEN HEEFT De Bree de omme
keer in Poldermans hart ietwat gefor
ceerd. Maar indien hij hem min of meer
mocht idealiseren en die indruk krijgt
men als de zondaar die zijn schuld
heeft beleden en bereid is boete te doen,
dan is dat niet zonder opzet. De Bree
noemt zijn boek immers „Pleidooi voor
Polderman". Niet de retorische verdedi
ger levert dit pleidooi, hij is, als men zijn
goede bedoelingen op de koop toe wil ne
men, niet meer dan een zich formeel van
zijn plicht kwijtende jurist, zodra het erop
aankomt. Wie voor Polderman pleit, al is
het dan ook voor een „verachtelijke moor
denaar", is De Bree. Hij neemt het men
selijk voor hem op tégen tallozen, in
wier simplistische brein voor de achter
gronden van dit menselijk tekort geen
schijn van begrip is.
MET BEHULP van een gewiekste roman
techniek weet De Bree zelfs zijn aandach
tige en welwillende lezer, die hij omtrent
alle „feiten" en heel wat pijnlijke bijzon
derheden stap voor stap heeft ingelicht,
halverwege te verleiden tot. een overijld
oordeel. Men meent het nu wel te weten:
Polderman is in een hoogst ernstige mate
schuldig, al voelt men deernis voor deze
mens in zijn tragiek. Maar dan onthult
de schrijver ons een en ander over de
mens-Polderman, maakt hij ons in de
laatste hoofdstukken bekend met zijn ver
leden, met schijnbaar onbeduidende voor
vallen, die van een goedaardig mens een
bezeten man, verward geraakt in bezeer
de gevoelens, kunnen maken en ten slotte
een schuldbeladen mens. En het is op dat
ogenblik dat de schrijver zijn overijlde
lezer er toe brengt, zijn visie te herzien
en dat De Bree de ware strekking van
zijn indringend geschreven roman te ken
nen geeft: het onmetelijke en onpeilbare
probleem van de schuld, van schuld en
boete, van de menselijke verantwoorde
lijkheid van degeen die faalt én van de-
geen die over dat falen oordeelt. Adriaan
Polderman uit Sint Laurens, die zich aan
Maatje Kodde vergreep, heeft misschien
nooit geleefd. Hij leeft nu. De Bree heeft
hem ons voor ogen gesteld en men hoeft
niet ver te gaan om hem en zijn tegen
speelster te ontmoeten. Dat wil dus zeg
gen: de „ouderwetse" roman van De Bree
is een goed boek.
C. J. E. Dinaux
99
99
Twee werken van Max Reger: Variaties en
Fuga over een thema van Mozart op. 132;
Romantische Suite op. 125. Het Residentie-
Orkest onder Willem van Otter loo.
(Philips A 00486 L;
Samenspel op de brug.
„PLEIDOOI VOOR POLDERMAN", de
tweede (bij P. N. van Kampen, Amster
dam, verschenen) roman van L. W. de
Bree, is er een van de oude stempel. Daar
wil allerminst mee gezegd zijn dat het als
kunstwerk tot de tweede rang zou be
horen. Er zijn immers pretentieuze ultra
moderne romans genoeg verschenen, die
men zonder daarbij iets te verliezen on
gelezen kan laten èn er zijn ook traditio
nele romans, die met een respectabel vak
manschap opgebouwd en met een over
tuigende kracht geschreven zijn, inderdaad
„geschréven". En aan de andere kant kan
men heel wat meesterwerken in het do
mein van de prozakunst noemen, die met
de overgeleverde compositie- en schrijf
wijze hebben gebroken om uit te drukken
wat met. de gangbare expressiemiddelen
niet gezegd had kunnen worden, én er zijn
braaf-volgzame romanwerkjes, die als vul
ling van de boekenkast uitstekende dien
sten bewijzen, mits de bandjes maar deco
ratief genoeg zijn.
DE SCHRIJVER DE BREE, een histori
cus, koos een naar zijn zeggen historisch
onderwerp als thema, een gegeven da
terend uit het jaar 1861. Hij wilde op een
doodgewone manier een verhaal vertellen
dat zich afspeelt in het leven van doodge
wone mensen. En het is juist dat niet-
buitennissige, het eenvoudigweg-vertellen-
de, dat in het door de schrijver uit het
verleden opgediepte geval overtuigt van
de waarheid van zijn verhaal, afgezien
van de vraag of Adriaan Polderman al dan
niet heeft geleefd. Het was er vast en
zeker De Bree niet om te doen, een ge
ruchtmakende moordzaak uit de oude doos
te halen en de lezers te onthalen op de
sensatie van een afschuwelijk misdrijf en
een even afschuwelijke, anachronistische
'•echtspleging. Daarvoor zijn we tegen
woordig te „realistisch"! De Bree werpt
echter een probleem op, waarvoor niet de
stugge, gesloten boer Polderman uit Sint
Laurens representatief is, maar de mens
van toen en van nu, de mens in zijn hache
lijke verstriktheid van bewuste en onbe
wuste motieven, in zijn conflict tussen wil
en daad, tussen innerlijke onvermijdelijk
heid en schuldgevoel.
ZIEHIER DE FEITEN. Polderman heeft
zijn tweede vrouw, Maatje Kodde, door
verstikking om het leven gebracht. Dat is
afgrijselijk. Er is veel dat tegen Polder
man pleit, meer dan genoeg. Met boeren-
slimheid heeft hij zich aan de huwelijkse
voorwaarden, waaronder hij is getrouwd,
weten te onttrekken. Hij heeft zlic vrouw
Maatje door zijn schraapzucht veel ont
houden, haar mishandeld, haar met een
demonisch raffinement gesard en schrik
aangejaagd, haar te schande gemaakt dooi
de goegemeente te waarschuwen, „geen
geld en goederen" aan haar af te geven,
haar bedreigd en tenslotte gedood. Daar
staat tegenover dat Maatje Kodde, wier
huwelijk met Polderman kinderloos is ge
bleven, zich een uitdagende vrijage met
de overigens weinig verliefde mulder van
de overkant heeft veroorloofd, in laag
hartige plagerijen niet voor haar echtge
noot onderdeed, hem tijdelijk verliet in de
vurige hoop op een ontbinding van het
huwelijk en na haar terugkeer in het
echtelijk huis niets heeft nagelaten om
Adriaan Polderman in geldzaken het vuur
na aan de schenen te leggen. Gedood,
neen, dat heeft ze niet. Een hel, dat huwe
lijk, een jammerlijke misère, waarvan de
kiem al ligt in de ongemotiveerde ver-
dachtmakingen, die Polderman sinds het
plotselinge overlijden van zijn eerste
vrouw te verduren had. En dan breekt de
noodlottige nacht aan van wederzijdse
angst voor geweldpleging, de nacht
waarin Polderman dan de gruwelijke
moord pleegt, het lijk ijlings in de stal
begraaft en de stomme getuigen listig doet
verdwijnen. Wat. volgt de geruchten, de
voorlopige aanhouding, de ontdekking van
liet slachtoffer, het voorarrest en eindelijk
dan de terechtzitting, die met 'n doodvon
nis wordt besloten is, zou men kunnen
zeggen, een nauwkeurig gereconstrueerd
„historisch tafreel", maar tevens een
karikatuur van de rechtspleging anno 1861,
door de schrijver grimmig met zwarte kool
aangezet, om het euvel van een proces te
demonstreren, waarin alleen de dode fei
ten, niet de levende motieven, de diepere
drijfveren meespreken, die tot het misdrijf
hebben geleid. De Bree heeft zich niet tot
sentimentaliteiten laten verleiden. Wel
overwogen bouwde hij zijn verhaal op. met
ingehouden passie en in sobere bewoor
ding schreef hij het historische drama
van een des doods schuldig man en diens
echtelijke tegenspeelster. Maar let op de
Daumier-achtige krijtstrepen, waarmee hij
de domheid, de kortzichtigheid, de zelf
genoegzame deugdzaamheid, het wrede
tvrimitivismo van Ho „vox pODUll", het ZO-
VAN MAX REGER'S bekendste or
kestwerk kan men een opname krijgen
van de uitvoering door het Residentie
orkest onder Willem van Otterloo. Op
Philips A 00486 L hoort men de „Varia
ties en Fuga over een thema van Mo
zart" in een krachtige en evenwichti
ge uitvoering; niet alleen komt het voor
Reger typische, veeltallige contrapunt
goed tot zijn recht, maar ook aan de
klankkleur is grote aandacht besteed
(vergelijk de derde en de zesde varia
tie). Wel zou men zich het tempo van
de fuga wat sneller kunnen denken. De
bedachtzaamheid waarmee deze finale
wordt opgezet doet de ingenieuze be
kroning van het werk wat didactisch
klinken en ontneemt aan de climax
de combinatie van fuga- en variatie-
thema het glorieuze karakter. Maar
overigens bewijst het Residentieorkest
opnieuw de hoge kwaliteit van zijn en-
semblespel; voor het soort fijn-gediffe
rentieerde orkestrale „machines" als
dit variatiewerk heeft Van Otterloo een
bijzondere aanleg. Persoonlijk kan ik
er niet zo bijster enthousiast voor wor
den. Maar dit hangt af van de mate
waarin men een musicus en zijn mu
ziek waardeert om het „muzisch" tem
perament. Dit laatste miste Max Re
ger, die natuurlijk een groot componist
geweest is, ten enenmale. Hij was het
type van de Duitse muzikant met een
lust in het ambachtelijke en een neiging
tot melancholie: zijn enorme produkti-
viteit werd drie maal onderbroken door
periodes van zware depressie, de laat
ste maal in 1914, vóór het ontstaan van
dit monumentale variatiewerk. Hij sig
neerde zijn brieven dikwijls met „Max
Reger, noten-arbeider", dronk zelfs
voor een Duitser onmatig veel bier en
had de gewoonte aan verschillende
composities, die in zijn studeervertrek
op grote lessenaars opengeslagen wa
ren, gelijktijdig te werken, zodat hij
van de ene partituur naar de ander
wandelde, hier een stemvoering verbe
terend daar een instrumentaal trekje
toevoegend.
IN HET DAGELIJKS LEVEn onder
scheidde hij zich door een wat massie
ve, mistroostige humor; zoals bleek
toen men hem geëngageerd had als
pianist in een concert voor fabrieksar
beiders. In plaats van achter de vleu
gel plaats te nemen, kwam hij naar vo
ren en zei: „Jongens, zullen we maar
niet liever de kisten met sigaren opro
ken die ik voor jullie heb meege
bracht?" Het concert ging niet door
natuurlijk, maar het succes was ver
zekerd.
Hij is de musicus die uit zijn enorme
kunnen soms een echte inspiratieve
vonk weet te slaan. Hij denkt rechtlij
nig, ontwikkelt zijn motieven met ze
kerheid, volvoert zonder aarzelen de
meest gewaagde stemcombinaties, is
geen moment het slachtoffer van on
voorziene omstandigheden. En dit al
les binnen het raam van een zelf opge
bouwde, voor gebruik gereed gemaak
te techniek, een materiaalordening,
waarbinnen eindeloos variatie moge
lijk is, maar die geen speling toelaat.
Een hedendaags vertegenwoordiger
van dit componistentype is Paul Hin-
demith en in Nederland: Henk Badings.
Zonder de muzikale waarde van een
dergelijke houding te onderschatten,
biedt hun werk naar mijn mening juist
iets te weinig de mogelijkheid om zich
door de muziek te laten overvallen. En
daarmee mist hun creatie dat element
van ons bestaan dat juist in muziek
zulk een aangrijpende symbolische
vorm kan vinden: het moment van ver
rassing dat tevens als een vervulling
komt; de doorbraak naar een ander ni
veau die al het voorgaande zin geeft.
DE AFWEZIGHEID van dit onbere
kenbare, dat echter óók de grootste
technische bewerktuiging vraagt om
het in klank te vangen, duidt op een
tijdelijk verloren-raken van Orpheus,
de oerzanger, die de dieren wist te
temmen met een muziek die des men
sen was omdat de goden er niet vreemd
aan waren. En dit bedoelde ik toen ik
zei dat Regers muzikanteske muziek
ten enenmale a-musisch is.
WIE HIER NOG AAN mocht twijfe
len, wordt het misschien gewaar in de
Romantische Suite op. 125 van dezelfde
componist, op de andere plaatzijde op
genomen. Deze drie stukken zijn een
poging van Reger om het orkestrale pa
let van Debussy dienstbaar te maken
aan zijn eigen muzikale voorstellings
wereld. Drie gedichten van Eichen-
dorff, van het soort Nacht-und-Nebel-
romantiek waar.onze oosterburen eer
tijds mee dweepten, vormen het uit
gangspunt; vandaar de titel „Roman
tische Suite". Een filmproducer zou
wellicht dankbaar gebruik kunnen ma
ken van deze reeks elfjes-, vogeltjes-,
maanlicht- en zonsopgangeffecten in
het lila-rose kleurengamma dat slech
te kunsthandels plegen te etaleren. Dan
kan men het werk van de notenarbei-
der met zijn goed-gevulde instrumen-
tenkist zonder dubbele bodem beter
waarderen. Dat is tenminste écht.
Sas Bunge