NIEUWE FRANSE ROMANS MET MIJTER. STAF EN ROE OP ZOEK NAAR EEN BOEK GUGGENHEIM MUSEUM: VERGUISD EN GEPREZEN ZATERDAG 21 NOVEMBER 1959 E*bij PAGINA DRIE Onze tuinen kamerplanten De expositie-galerij tvordt gevormd door de onafgebroken naar boven leidende spiraalvloer, die steeds ruimere bogen heeft tot aan het 29 meter hoge glazen dak. Fluorescentie-licht ts op alle „verdiepingen" aanwezig (foto bovenaan de pagina). Daaronder: de schilderyen zijn op afstand van de muur opgehangen door speciale stalen steunen. lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllilTllllllirillllllllllllllllllllllllllllll ELKE NIEUWE ROMAN van Frangoise Sagan is een evenement dat minder met litteratuur te maken heeft dan met de doorwerking van de reclame rond haar verrassend debuut. En men kan begrij pen, dat zij in een interview nogal bits en bitter de mening heeft geuit, dat zij wel van critiek houdt, maar niet van critici, die over allerlei bijkomstigheden schrij ven, doch niet over de wezenlijke waarde van haar werk. Zonder onhoffelijk te wil len zijn, moet er eindelijk wel rekening mee gehouden wordgn, dat zelfs Frangoise Sagan niet aan de wrede nauwkeurigheid van de Burgerlijke Stand ontkomt en dat zij dus niet meer de zeer jonge romancière is, die in haar eersteling het cynisme van een ontgoochelde jeugd met een zeer per soonlijk accent en onsentimentele helder heid wist weer te geven. Haar vierde ro man: Aimez-vous Brahms (uitg. Julliard) behoort dan ook los van haar wonderkind-legende beoordeeld te wor den. Het is de vraag of er dan evenveel aandacht aan geschonken zou zijn als nu het geval is. Het onderwerp is eenvoudig: een variatie op de driehoeksverhouding. Paule. een 39- jarige binnenhuisarchitecte is reeds vele jaren de vriendin van een egoïstische, weinig eenkennige transportondernemer Roger, die geen huwelijk wenst om meer vrijheid voor kortstondige avonturen te hebben. In deze door gewoonte gesterkte liaison, die een bijna conjugale rust heeft, treden voor Paule ogenblikken van verve ling en eenzaamheid op. In zo'n ogenblik ontmoet zij de veel jongere Simon. Op vlammende liefde. Maar na enige tijd voelt Paule dat Roger en zij te zeer aan elkaar gebonden zijn en zij keert naar haar weinig standvastige, maar vertrouw de amant terug. Berustend, want zonder zich illusies te maken over wat haar te wachten staat, zoals ook Simon, die met de geestdrift der jeugd van haar houdt, be rust, omdat het in het leven „nu eenmaal gaat zoals het gaat". BIJ DE UITWERKING van dit gegeven stipt de schrijfster vele thema's aan, die ieder op zichzelf onderwerp van een ro man zouden kunnen zijn: de onvermijde lijke eenzaamheid van de mens, de trieste zekerheid, dat elk geluksgevoel op mis verstand berust, de broosheid der liefde, de vrouw van veertig jaar, die zich be wust wordt dat haar jeugd voorbij is Het onbevredigende is, dat de romancière over deze thema's heenglijdt; alleen dat der eenzaamheid dat ook in haar vorige romans een grote plaats innam is enigs zins verdiept en gevoelig beschreven. Frangoise Sagan heeft ook thans weer geen scherp omlijnde karakters getekend; Pau le, Roger en Simon missen duidelijke contouren. Wel toont zij een intelligent be grip van het gevoelsleven van haar perso nen en geeft zij soms verrassend juiste psychologische trekjes. Vooral in het laat ste deel van haar roman vindt de lezer haar bekende sourdine-toon terug, waarin nu het verveeld-cynische door gevoelig heid, zelfs door een zekere sentimentaliteit, vervangen is. Het milieu waarin haar per sonen leven is een ander dan dat van haar vorige romans. Maar ook thans is de „we reld" van Sagan zonder enig elan, zonder enige diepte in vreugde of smart en zonder enig werkelijk menselijk belang. EVENEENS IN EEN PARIJS milieu een salon in een oud, deftig huis op het lie Saint Louis speelt de roman van Claude Mauriac „Le diner en ville(uitg. Albin Mechel"). Om een ronde tafel zijn acht gasten aan een diner verenigd, vier dames en vier heren uit de kringen der society en der kunst. Het boek duurt de tijd, die de maal tijd in beslag neemt. Geen uitvoerige be schrijving van het decor, geen voorstel ling van personen; er wordt opgediend, gegeten en gesproken. De auteur zegt niet wie aan het woord is; de lezer moet dat zelf opmaken uit de woordenkeus, de zins patronen, de geuite gedachten en de „mo nologues intérieurs". Uit de gesprekken komen de karakters echter steeds her kenbaarder te voorschijn. Zo leert de le zer de verschillende gevoelens der aan wezigen tyennen uit hetgeen zij zeggen en verzwijgen, uit hetgeen zij onder woorden brengen en in zichzelf overdenken. Hij leeft met hen mede in het heden, dank zij hun salon-conversatie, maar leert ook iets van het wezenlijke van hun verleden, van hun stille angsten en verlangens ken nen, dank zij hun onverklankte monolo gen. Hij merkt zo, dat in de sfeer van dif fuse sensualiteit die hen omgeeft en bindt, deze mondaine gasten, onder de luchtig- NAAR VERLUIDT zou de nobele Sint onlangs,met Salomonische wijsheid een meningsverschil hebben beslecht, dat zich in de hogere leiding van zijn verzamel- centrale tot een conflict dreigde toe te spitsen. „Een pocket is een pocket en een boek is een boek", aldus, volgens door gaans welingelichte Spaanse bron, de woordelijke tekst van het Klaselijke de creet. „Kijk", zei een vooraanstaand boekverkoper uit Halverdam, „dat is nou eens een uitspraak waar je wat aan hebt en waar we zelf nooit op gekomen zouden zijn. Daarvoor zaten we misschien ook te diep in de materie. Het was ook niet een voudig: Vestdijk in een pocket, Jan Mens in een boek, Den Doolard in een Omnibus, en daar ging je. Maar waar blééf je! Maar nu hoeven we nergens meer te blijven. De zaak is opgelost. Een pocket is een pocket, linksaf. Een boek is een boek, rechtsaf. En voor wat geen boek en geen pocket is, trapje-op, past u op het roetje, dat wil nog wel eens rollebol len. Daar is nu bij voorbeeld dè Omnibus van dit najaar, door de Arbeiderspers aan het rollen gebracht: De druivenplukkers naast De zeven zigeuners mèt Oriënt-Ex- press driemaal Den Doolaard in één band, voor minder dan een retourtje- Helerdam. Past u op het roetje. En heeft u de nieuwe Vestdijk al gezien: „De Zie ner", zijn zoveelste roman, een bóék van De Bezige Bij, waarin het probleem van het kunstenaarschap, van de creatie ve mens, die zoals Thomas Mann het in zijn jeugdjaren formuleerde moet schéppen in plaats van léven, wordt voor gedragen in een briljante variant van Vestdijks „Slingelandt": Pieter Le Roy is gedoemd een „koppelaar" te blijven en de beker van de min, die hij anderen biedt, aan zichzelf te laten voorbij gaan een meesterwerk onder zijn meesterwerken. Naast Vestdijk staat een zestal „debu ten" te wachten op de pieten die hen naar waarde zullen weten te schatten. Voorop Paul Christiaans, door J. M. Meulenhoff gepresenteerd: een opmerkelijke eerste ling, van het soort waarbij men de oren spitst: „De fluwelen kraag" verhult de tragedie van een vriendelijk en voorko mend man, een jong advocaat, die in zijn dood het geheimenis van zijn eigenlijke leven met zich meeneemt, zoals als het erop aankomt ieder mens. Hij wordt geflankeerd door „De bigamist", een schalks boek met vele delicate situaties, waarin Mr. Jan Derks, „de gewone man" van de radio en medewerker aan De Volkskrant en De Tijd, het vrije woord geeft aan velerlei dat menigeen denkt of niet durft te denken de moraal van de schijnmoraal, waarvoor de Haagse uitge ver Ten Hagen terecht niet terugdeinsde. L. J. C. Boucher (Den Haag) introduceer de „De Grootvorstin", een opmerkelijke lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllillllllllHIIHIi heid van hun conversatie, gekweld wor den door de gedachte aan het ouder wor den en aan de dood, die onafwendbaar komen gaat. Claude Mauriac 'heeft,- als Michel Butor c.s., doch op andere wijze, de romanvorm willen vernieuwen. In zijn opzet kan ik weinig nieuws ontdekken. Hij heeft met virtuositeit meer een curieu ze dan een belangrijke roman geschreven, die van de lezer wel een zeer grote aan dacht, goede wil en inspanning eist om steeds te kunnen volgen wie wie is en wie wat' zegt. DAT DE HERSCHREVEN roman van Marguerite Yourcenar: „Le denier du rêve" (uitg. Pion) in de laatste plaats ge noemd wordt, houdt geen waardeoordeel in. Stilistisch en wat zuiverheid en harmo nie der taal betreft, steekt ze ver boven de juist genoemde boeken uit. In een voor- woord zet de schrijfster uitvoerig uiteen waarom zij haar vijfentwintig jaar gele den verschenen roman, die in het fascis tische Rome van 1933 speelt, omgewerkt heeft. Een van de belangrijkste redenen is dat zij aan een onderwerp, dat haar ter harte gaat en nog actueel rijpere schrijverstechniek kon wijden en zij de voornaamste elementen droom en werkelijkheid thans zo kon afwegen, dat zij samensmolten tot één geheel: het leven. Een bezwaar van deze nauwgezet heid is. dat de lezer in deze ordening van Frangoise Sagan het leven iets te zeer de tussenkomst van de schrijfster merkt. „Le denier du rêve" is geen politieke roman, hoewel het kernthema gevormd wordt door de nutteloze, want tot misluk king gedoemde aanslag op de dictator door Marcella, de dochter van een anar chistische dorpsonderwijzer, wiens vriend de jonge Mussolini eens was. Rond deze Marcella treden, in een steeds sfeervol beschreven Rome, allerlei bijpersonen op, die allen boeiend en concreet getekend zijn. Deze galerij van warm-menselijke figuren en de voorname schrijfkunst van Marguerite Yourcenar maken de lectuur van haar roman tot een bijzonder genot. S. Elte roman, geschreven door de sinoloog M. Ondei, waarin een Keizerrijk (laat het China zijn) aan het einde van een cul tuurperiode ten val wordt gebracht door een volksrepubliek en een mens (lees: dè mens) bekneld raakt tussen gisteren en morgen, een actuele, geen historische roman. In „Rennen zonder richting", de roman waarmee de journalist Anton Klop pers bij Querido's Uitg. Mij zijn entree maakte in de litteratuur, wordt „een be scheiden iemand, onopvallend en wat vaag", verliefd op zijn sportauto, een tech nische schone en een kind van het men selijk vernuft, dat wonderen schept om ze metterdaad tot nuttigheden te degrade ren. H. L. Leffelaar, eveneens journalist, heeft in „Leven op rantsoen" (N.V. De Arbeiderspers) zijn ervaringen in een Ja pans concentratiekamp aan de hand van kernachtige dagboekaantekeningen ge confronteerd met zijn „overlevende" le ven: in de doolhof van zijn herinneringen zoekt hij het spoor terug van zijn „ran cunes", zonder het in „de mesthoop" van zijn verleden te kunnen vinden er zijn wonden die piet helen, ziekten waarvoor geen naam is en boeken die aan die won den en ziekten hun ontstaan te danken hebben, zoals dit in het verleden kerven de werk van Leffelaar. De jonge Jack uit „Wennen aan de wereld" (N.V. Em. Que- rido), de roman waarmee Elisabeth de Jong-Keesing de eerste proeve van haar onmiskenbaar talent aflegt, vindt de weg in onze hedendaagse maatschappij met haar taboes en morele codes niet, omdat hij tijdens de tweede wereldoorlog als schipbreukeling op een Zuidzee-eiland ter wereld gekomen buiten de „geordende samenleving" is opgegroeid: in het con flict, dat daarvan onvermijdelijk het ge volg is, mag het recht zijn aan de zijde van de civilisatie, het gelijk is bij Jacks onbevangenheid, zodat deze roman nogal wat te denken geeft over de huidige staat van zaken. HET DERDE DEEL van de reportage, die Wim Hornman rijk geïllustreerd te boek stelde over zijn reis dwars door Afri ka „De gesel van de angst" (Sijthoff, Leiden) sluit daarbij veelzeggend aan: de tijd is voorbij dat Europa „de wereld" was. „Donkere" werelddelen, hier Afrika, komen in beweging, het gekleurde ras ontwaakt, beangst en beangstigend, maar met historische onafwendbaarheid, waar voor Hornman geen wapens, maar begrip vraagt. De roman uit Nieuw-Guinea „Wij zijn mensen", die Martien Blonde 1 bij Sijthoff publiceerde, benadert het pro bleem van het blanke ras onder tropische hemel van een meer romantische zijde, die de controverse tussen „het christen dom en een agressieve, weerbare Papoea cultuur" tot pièce de résistance kiest Johan Fabriciusvaardig verteller, die het meer in de breedte dan in de diepte zoekt, situeerde zijn jongste roman „De heilige paarden" (Leopolds Uitg. Mij) op het eiland Soémba ten tijde van het be gin dezer eeuw: een primitief-inheemse be schaving gaat te niet een door het moe derland gevestigde orde normaliseert de adat, de oude generatie van Oemboe (had- ja) Pomboe moet allengs wijken voor een jongere, dié van Pomboez's zoon Pati een ten dele spectaculaire stof, waaraan de vertelkwaliteiten van Fabricius eer konden behalen. Theo M. Eerdmans liet zijn roman „Het bewaasde kijkglas" (N.V. De Arbeiderspers) eveneens onder vreemde hemel spelen: de emigrant Do nald Menalda verlaat, onweerstaanbaar aangetrokken door een „Hollandse" jeugd liefde, Canada, ontvlamt op zijn terug reis in liefde voor een jeugdige Ameri kaanse, die zijn eenzaamheid niet kan verdrijven en ongewild zijn tocht halver wege doet verkeren in een „binnenwaart se reis", een verkenning van zichzelf „eenzaamheid is een innerlijke gesteld heid", zegt hij Brooks Atkinson na. In „Engel met één vleugel" (N.V. Bosch Keuning) zoekt Aart Romijn, die hiermee zijn vijfentwintigste boek boekte, het niet in den vreemde; hij blijft bij huis en haard, laat een eenvoudige ziel als Opoe Dobbinga de biechtvrouwe en raadgeef ster zijn van jonge huisgenoten, die be zwaard zijn van hart, en haar tot het inzicht komen dat de rechte weg vele kronkelingen maakt, té veel dan dat zij als een tweevleugelige engel alle leed zou kunnen helen met de zalf der onbetwist bare moraal. Bescheiden houdt zich ach ter deze min of meer lofwaardige diver siteiten „Het harde paradijs" schuil van Elisabeth Zernike, waarmee Querido de pieten verraste: het huwelijk tussen Mar- guérite Puyvot en de kreupele pottenbak ker Michel Cordès heeft in zijn tragiek alle mildheid te danken aan „de wonder lijk stille toon", die Herman Robbers des tijds al in deze innemende schrijfster prees en het jongste boek van deze bijna zeventigjarige de rang der voornaamheid verleende. ONDER DE VERTALINGEN ontbreekt allicht A. J. Cronin niet: ditmaal heeft hij het leven van „Twee zusters", beiden verpleegster, verweven in de geschiede nis van een schuld, een bellettristisch werk van boeiende strekking, waaraan Sijthoff een plaats inruimde in zijn suc cesvolle Ibisreeks. Frangoise Sagans vier de roman „Houdt U van Brahms verscheen bij de N.V.A. Manteau, Brus sel. Nadrukkelijke vermelding verdient de bij dezelfde uitgeefster verschenen verta ling van de roman van Henri Queffélec, „Gevecht met de onzichtbare", waarin de huiveringwekkende ontketening der kern energie tot kernprobleem wordt van een manhaftig atoomgeleerde „zal het ko mende tijdperk niet vol van wantrouwen zijn en van geheim? En zal de eenzaam heid niet verschrikkelijk worden?" Quef félec schreef een roman over onze naas te toekomst, opdat wij onze verantwoor delijkheid daarvoor tijdig zullen beseffen. En tot slot dan want de Halverdamse boekverkoper zendt te midden van zijn pocketstapels noodseinen uit een blik in een roman van één der „angry young men": John Braine, die met zijn „Plaats aan de top" (Room at the top) het scena rio leverde voor de gelijknamige film, waarin Simone Signoret de hoofdrol ver tolkte van de versmade vrouw, die terwil- le van een „carrière" lafhartig verloo chend wordt. Sijthoff presenteerde dit boek als bóék als curieus specimen van deze ontnuchterende tijd. C. J. E. Dinaux De overzichtsfoto (hierboven), werd gemaakt voor het gebouw met een lichte verf beschilderd werd. Het geheel betonnen gebouw is niet met ornamenten versierd, omdat Frank Lloyd Wright de vrije beweging der lijnen noch wilde onderstrepen noch wilde verminderen door niet-functionele hulpmiddelen. De hoofdingang is links; de kantoorafdelingen zijn in de kleine aanbouw ondergebracht. HET NIEUWE SOLOMON R. GUGGENHEIM MUSEUM in New York is, sinds het vorige maand geopend werd met een expositie van honderdvieren dertig schilder- en beeldhouwwerken van wereldberoemde kunstenaars, aan lof en verguizing onderhevig geweest. Het gebouw van de architect Frank Lloyd Wright valt in het stadsbeeld van New York onmiddellijk op door de* ronde lijnen van de zes ineenlopende verdiepingen. Het gebouw is gedekt, door een koepel van draad glas, 29 meter boven de begane grond. Het daglicht dat hierdoor binnendringt wordt evenals het kunstlicht „gefiltreerd", zodat het slechts als diffuus licht tot de kunstzalen kan doordringen: er ontstaan dus nergens glinsterende plekken of schaduwen. Binnen in het cilindervormige gebouw is geen trap, maar een zacht glooiende, schroefvormig verlopende hel ling, die een totale lengte heeft van ongeveer 500 meter. Met behulp van een lift kan men deze spiraal op elke hoogte binnenkomen of verlaten. De schilde rijen zijn volgens een geheel nieuwe manier opgehangen aan de muurvlakte die zich aan één zijde van de langzaam in een spiraal stijgende vloer bevindt. In het lage aangebouwde gedeelte bevinden zich de administratieve afdelingen. kan verdragen dan de gewone groenbla- dige soort. In deze tijd van het jaar zal men voor haar een zonnig plekje moeten zoeken; volop licht heeft ze in ieder geval nodig. In de normaal verwarmde kamer zal men veel moeten sproeien en doe dat vooral met lauw water; het is ook nuttig indien de bonte bladeren éénmaal per week met een vochtig sponsje worden af genomen; dat voorkomt het optreden van luis. De plant kan ook vrij veel water en voedsel hebben en het ts wel nuttig haar éénmaal per week of om de veertien da gen een weinig te bemesten; de bekende kamerplantenkunstmest kan men voor dit doel wel gebruiken. Indien verpot moet worden kan men dat beter volgend voor jaar doen; gebruik er dan de bekende bloemistengrond voor en vergeet niet dat onder in de pot ook wat scherven moe ten komen. G. Kromdijk Wagner en Brahms: Goed tegen maagzweren HET MUSEUM wil de herinnering levend houden aan wijlen Solomon R. Guggenheim, industrieel, filantroop en be schermer van de kunst. Reeds voor de eerste wereldoorlog begon hij met het bij eenbrengen van schilderijen en dat waren toen vooral de werken van oude meesters, Amerikaanse landschappen en werken uit de School van Barbizon. Aan het eind van de twintiger jaren kreeg hij grote belang stelling voor de schilderkunst van de twin tigste eeuw en vooral voor de werken die naar zijn mening een nieuwe kijk op de wereld gaven en in grote tegenstelling staan tot de oudere kunst. Zijn oor spronkelijke collectie moderne kunst ver kreeg hij met behulo van baronesse Hilla Rebay, die de eerste directrice van de Guggenheim Stichting werd bij de oprich ting in 1937. Deze verzameling werd voor lopig ondergebracht in een gehuurd ge bouw en in 1943 gaf hij Frank Llovd Wright opdracht een nieuw gebouw te ontwerpen. De collectie telt thans ruim 2 500 kunstwerken. Guggenheim stierf in 1P49 en vermaakte zijn gehele collectie aan de Stichting. ONMIDDELLIJK na de opening schreef Jonn Canaday in The New York Times dat de architect Wright geen beter gebouw had kunnen doen neerzetten als hij de be doeling had een interieur te scheppen, waarin schilderkunst als expressieve kunst tot nul gereduceerd kon worden en waar in ze alleen nog maar een functie kon hebben als architectonisch accessoire. „Er is heel wat moeite en concentratie voor nodig om het werk zo te exposeren dat het zelfstandig aan zijn waarde toe komt', schreef Canaday. De meningen van de kunstenaars zelf zijn verdeeld. Een minderheid vindt het gebouw opwindend of non-conformistisch maar de meesten hebben er geen goed woord voor over. De bezoekers hebben veelal te kampen met hoogtevrees omdat er siert ts een lage afscheiding tussen de wentelende expositiegang en de ruimte die er door omsloten wordt. Ook is er nog al wat bezwaar tegen de wijze waarop de kunstwerken zijn bevestigd. Zij zijn aan lange metalen steunpunten op afstand van de muur bevestigd. Dat geeft een zweven de indruk die het werk niet ten goede komt. ..Het gebouw aldus Canaday misvormt de schilderijen en de schilde rijen misvormen het gebouw", waarmee hij beider bestaansrecht erkent maar niet hun tweeëenheid, die de opzet is. FATSHEDERA LIZEI is de bonte, kleinbladige vingerplant, die tegenwoor dig ook veel gekweekt wordt. Het is een dankbare kamerplant die altijd door groeit, doch die wel iets meer warmte De 24-jarige Franse dirigent Robert Bronstein gelooft in de geneeskrachtige werking van klassieke muziek. In Londen waar hij het Royal Philharmonic Orches tra in de Festival Hall leidde, verklaarde Bronstein dat ziekten als maagzweren „geheeld kunnen worden met een ruime dosis Wagner of Brahms". „Muziek is zo logisch, zo verkwikkend, dat zij therapeu tisch kan worden aangewend", aldus de dirigent. Hij gelooft dat melodieuze klan ken niet alleen gunstig inwerken op de zenuwen, maar dat ook fysieke kwalen er mee genezen kunnen worden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1959 | | pagina 17