OOK IN FRANSE LICHTE MUZIEK
WEINIG KOREN ONDER VEEL KAF
Halsbrekende kanowedstrijd
tassen de ijsvelden van de
Sint Laurensrivier
Erbij
ZORGEN VAN ZUILENDRAGERS,
VERZUILDERS ZUILBESTELLERS
KORTOM: VERZUILINGSZORGEN
Rockefellerstichting teert
in op kapitaal
De Engelse EEN UITGEVER ZELF litteratuur
Vissen met wit bloed
ZATERDAG 16 JANUARI 1960
PAGINA TWEE
lljiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiii^
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiL
ER IS AL EINDELOOS veel over het Neder
lands verzuilingsverschijnsel geschreven en wan
neer men weer een boekje tegenkomt, dat dit van
alle kanten hekeken en uitgekauwde onderwerp
behandelt, dan heeft men spoedig de neiging om
het ongelezen ter zijde te leggen. We weten het
nu wel. de verzuiling is een kwalijk fenomeen,
waar we eigenlijk allemaal een beetje om moeten
lachen, behalve bepaalde typen echte zuilen-
dragers, of dragers van het zuilenbestel, of verzuil-
ders, of hoe men ze anders nog wil noemen. Maar
dan vergeet men toch, dat er over verzuiling ook
in badinerende trant geschreven kan worden en
dat er (soms) op deze toon nog iets nieuws ge
debiteerd kan worden. De wetenschappelijke
analyse blijft natuurlijk altijd interessant, als deze
nieuwe gezichtspunten biedt. Van beide stand
punten uit biedt ons het door Heijnis. Zaandijk,
uitgegeven boekje „Verzuiling" aangename en
belangwekkende lectuur. Het boekje zelf rust
namelijk op twee zuilen, een van de scherts en
een van de wetenschap. Die van scherts is zelf
weer verzuild omdat er vrolijke-stukjes-schrijvers
van uiteenlopende levensbeschouwing aan hebben
meegedaan. Jan Blokker, Remco Campert, mr.
Jan Derks, Toost, Karei Jonckheere, Jac. van der
Ster. Kees Stin en D. van der Stoer). Vooral de
bijdrage van Kees Stin is bijzonder geestig. Draait
men het boekje om. dan kan men aan de andere
kant met de wetenschappelijke uiteenzetting van
prof. dr. T. P. Knivt. hoogleraar in de sociologie
aan de Rijksuniversiteit te Utrecht beginnen. Hu
heeft een groot aantal nieuwe cijfers <r"c>mbineerd
en komt zo tot de vorming van een helder beeld
van de tegenwoordige toestand.
VOLGENS PROF. KRUYT komt verzuiling overal
in het Westen in meerdere of mindere mate voor.
Men ziet bij voorbeeld in vele westerse landen dat
het onderwijs naar verschillende levensbeschouwe
lijke instellingen is georganiseerd „Zuilen ontstaan
pas, als wij te maken hebben met vrijwillige organi
saties op levensbeschouwelijke grondslag ter behar
tiging van wereldse zaken." Verzuiling is daarom een
modern verschijnsel, immers zo zegt prof Kruvt
de vrijwillige bundeling van enkelingen tot organisa
ties om samen een of ander sociaal-economisch of
cultureel doel te bereiken is pas in de vorige eeuw
begonnen. Wanneer nu in ons land de geest van ooen-
heid bij een groot deel van het volk of van de leiders
zwak is, doch de wil om in afzonderlijke levensbe
schouwelijke organisaties op te trekken daarentegen
zeer sterk,' dan is het gevolg daarvan een zeer sterk
verzuilde organisationele structuur Volgens de hoog-
geleerde schrijver is het immers duidelijk, dat we pas
van een zuil kunnen spreken, wanneer er een geheel
complex van levensbeschouwelijke organisaties aan
wezig is; dus scholen, voetbalclubs, tuinbouwbonden,
vakverenigingen enzovoort
ER IS PAS EEN ZUIL al het gehele leven, van de
wieg tot het graf door levensbeschouwelijke organi
saties wordt omvat. Is het zover, dan kan men er
natuurlijk toe over gaan, deze situatie als de juiste
te beschouwen, óf men kan zich op het standpunt
stellen dat de verzuiling in deze vorm een complete
scheiding tussen de levensbeschouwelijke groepen fe
weeg brengt, en menen dat een levensbeschouwelijke
verdieping slechts ontstaat wanneer men ook bijtijds
geconfronteerd wordt met andere inzichten. Hieruit
vloeit voort, dat men zal streven naar zoveel moge
lijk gezamenlijke vorming, zeker daar waar het le
vensbeschouwelijk element niet prevaleert. Maar
in Nederland aldus prof. Kruyt is de ontwikke
ling gegaan in de richting van de eerste mogelijkheid.
UIT DE ANALYSE van de door prof. Kruyt verza
melde gegevens blijkt nu. dat er toch wel enige ver
andering optreedt. Er zijn nog overblijfselen uit de
pre-zuilentijd, waardoor confessionelen en neutralen
nog in een organisatie samenwerken en deze prefe
reren boven de jonge confessionele Ten tweede wor
den de randkerkelijken zij die nauwelijks nog als
kerkelijk beschouwd kunnen worden geleidelijk
ontkerstend, aldus prof. Kruyt. Ten derde wordt één
verzuild gebied zonder ontkerstening losgelaten, het
duidelijkst bij (je politieke keuze. Zo deelt prof.
Kruyt mee dat het verzuildhridspercentage van de
rooms-katholieken wat betreft de politieke keuze
langzaam daalt en dit ondanks de toeneming van het
katholiek bevolkingsdeel (met verzuildheidspercentage
wordt bedoeld het percentage van een levensbeschou
welijke groep, dat zich ook daadwerkelijk en feitelijk
aan die groep gebonden acht). Dat percentage daalde
van 88 in 1946 tot 84.3 in 1959. Ook bij de protestants-
christelijke partijen constateert prof. Kruyt een der
gelijke afneming, namelijk van 23.6 tot 20.4. Helaas
kunnen voor andere gebieden van het sociale leven
dergelijke cijfers niet gegeven worden. Wel is het
interessant te zien op welk gebied ons volk het
meest verzuild is Dat is ongetwijfeld bij het onder
wijs het geval; 63 percent van de ouders kiest een
confessionele lagere school voor de kinderen, 52 per
cent stemt op een confessionele politieke partij, 40
percent leest een confessioneel blad. Deze cijfers zijn
overigens niet allemaal even nauwkeurig. De keuze 1
van de vakbond blijkt sterker verzuild te zijn dan
die van de politieke partij. Men moet er echter wel
bij bedenken, dat er stemplicht en schoolplicht be-
staat, maar geen verplicht lidmaatschap van een
vakbond. Ongeveer 33 percent van alle werknemers
is georganiseerd.
WAT BETREFT de keuze van een dagblad, blijkt
79 percent van de katholieken een rooms dagblad te
lezen, 58 percent van de gereformeerden een dagblad e
van hun levensbeschouwing, 9 percent van de her-
vormden en 8 percent leden van een ander kerkge-
nootschap. Hierbij dient men wel in het oog te hou-
den, dat de protestant-christelijke dagbladpers, in
tegenstelling tot die der rooms-katholieken, weinig
ontwikkeld is en bij voorbeeld weinig regionale bla-
den heeft
Prof. Kruyt gaat nog in op de positieve kanten van
de verzuiling en erkent de waarde van het verschijn- e
sel in de emancipatiestrijd, waarbij de organisaties e
optreden ter bescherming van de belangen der leden.
Maar deze strijd heeft ook een keerzijde, namelijk
de isolatie die tot verstarring leidt. Ook economisch e
is de verzuiling schadelijk door de talrijke doublures,
die in de maatschappij optreden. Bepaald ergerlijk E
is het voorbeeld dat prof. Kruyt aanhaalt van een e
kerkgenootschap, dat de aan haar rekenplichtige or- e
ganisaties verplicht bij het aannemen en uitvoeren j|
van bouwwerken alleen personen van die levensbe-
schouwing in te schakelen. Wanneer men dan nog
rekening houdt met de overheidssubsidies die aan E
deze instanties worden verstrekt krijgt het geheel een E
nog bedenkelijker karakter. Volgens prof. Kruyt e
werkt echter langzaam een nieuwe geest, die de ver- e
zuildheid doet afnemen. Laat ons met prof. Kruyt ho- E
pen dat deze geest spoedig sterker wordt zodat de e
laatste strofe van het gedicht van Joost dat in het E
boekje is opgenomen nog slechts als een reminiscentie E
aan vervlogen tijden de lachlust kan opwekken:
„Zo staen wy als een kloeck Symbool
Van Leeuwenmoedt en Apekool
En dragen stil ons Kruysje,
En al wie onze Hoogmoedt schendt
Verkracht het stevig Fundament
Van Hollands heyligh Huysje."
W. Langeveld I
llllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllilllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIÜ
De voorzitter van de Rockefeller-stich-
ting, Dean Rusk, heeft verklaard dat voor
de subsidies die in 1958 werden verleend
voor projecten in Zuid-Amerika. Afrika,
het Midden-Oosten en Azië, het basiska
pitaal van de stichting is aangesproken en
dat dit ook in de komende jaren het geval
zal zijn. In 1958 werd 31,5. miljoen dollar
uitgegeven, terwijl de winst slechts 22.5
miljoen bedroeg. Het basiskapitaal, dat
eind 1958" 578.5 miljoen dollar bedroeg, zal
de komende jaren met gemiddeld vijf mil
joen per jaar afnemen.
ELK JAAR worden in Frankrijk ongeveer dertigduizend chansons vervaardigd.
Daarvan woiylen er tienduizend uitgegeven en drieduizend brengen het tot een
grammofoonplaat. De vier zendernetten van de Franse omroep verwerken dageljjks
ruim tweehonderd chansons, de commerciële zender Europe nr. 1 brengt het tot
tweehonderdvüftig, Radio-Luxemburg tot honderdvijftig en Radio Monte Carlo tot
een kleine tweehonderd: in totaal achthonderd chansons per dag, of veertig uur
plaatjes draaien. In 1957 stortte de Franse omroep bijna 327 miljoen franken aan de
SACEM de Franse Buma Radio Luxemburg bijna 68 miljoen en Radio-Monte
Carlo ruim dertig miljoen aan auteursrechten. In 1957 werden in Frankrijk tien
miljoen 45-toerenplaten verkocht, er werd voor bijna twee miljard franken aan
grammofoonplaten uitgevoerd. De chanson-industrie heeft daarmee de exportwaarde
van de haute couture overtroffen. Hetzelfde geldt voor de auteursrechten. In 1956
betaalde België aan Frankrijk ruim 113 miljoen, Italië zestig miljoen, Zweden
zestien miljoen, Zwitserland 34 miljoen, de Verenigde Staten ruim 177 miljoen,
Canada veertig miljoen en Duitsland zeventig miljoen franken aan rechten.
DEZE CIJFERS treft men aan in een
recente publikatie van de chansonkenner
André Halimi, bij de uitgeverij „La table
ronde" onder de titel „On connait la chan
son!" verschenen met voorwoorden van
Georges Brassens en Guy Béart. De schrij
ver laat niet veel over van de bij som
migen nog altijd hardnekkige illusies om
trent een romantische, spontane beoefe
ning van een bekoorlijke volkskunst. Het
chanson is tot industrie verworden, met
alle hardheid en commerciële intriges van
dien. Natuurlijk bestaat het échte chanson,
erfgenaam van Jean-Baptiste Clément,
Aristide Bruant en Delmet, ook nog wel,
maar het leidt een moeilijk bestaan tussen
de overweldigende massa bastaarden, die
voor een goed deel verfranste Italiaanse
of Amerikaanse Drodukten zijn. De tekst
dichter Alexandre Breffort zei „Chansons
maken eist veel tijd.om ze geplaatst te
krijgen".
HELEMAAL SOMBER behoeft men het
ook niet in te zien, want het is lang ge
leden dat de criticus Emile Henriot, lid
van de Académie Francaise, schreef: „Het
chanson is de letterkunde voor de on-
geletterden". Sindsdien hebben heel wat
bezitters van grote namen uit de littera
tuur zich beijverd om bijdragen tot een
soort chansonkunst voor intellectuelen te
leveren. Soms zijn ze daar nog in geslaagd
ook.
Mensen die. niet ten onrechte overigens,
klagen over de kwaliteit van het lichte lied
in Nederland en zich dan meestal tot ver
gelijkingen met de Franse chansons laten
verleiden en ook dat niet geheel ten
onrechte mogen toch wel bedenken, dat
ih het Franse doorsnee-chanson gemeen
plaatsen, gebrek aan oorspronkelijkheid,
stoplappen, woordarmoede en slordigheid
opgeld doen. Een dagje luisteren naar
Europe nr. 1 of naar Radio-Luxemburg is
soms al voldoende om de liefde voor het
Franse chanson aanzienlijk te doen be
koelen.
DAARMEE DOET men dan het werke
lijk goede chanson, dat gekenmerkt wordt
door een harmonische trouvaille, van tekst
en muziek en een onder een luchthartig
waas verscholen vleugje weemoed, natuur
lijk onrecht. Doch het is opmerkelijk, dat
in het boekje van Halimi steeds dezelfde
namen terugkomen fer "illustratie van die
categorie: Montand, Béart. Bécaud, Bras
sens, Aznavour en vooral Trenet En de
het vorig jaar overleden Boris Vian niet
te vergeten. Reden genoeg voor een paar
door Halimi onbarmhartig te kijk gezette
chansonproducenten, die op handige wijze
hun voortbrengsels pousseren door tevens
op te treden als dicjockey (een ook in
Frankrijk welig tierende figuur) en als
medewerker aan dag- en weekbladen, om
te beweren dat ook Halimi vriendjes
politiek bedrijft.
DE AUTEUR van „On connait la chan
son"!" troost zich tenslotte met een paar
hartversterkende uitkomsten van enquêtes
volgens welke een jong studentikoos, ont
wikkeld publiek de voorkeur geeft aan
chansonniers van het genre Brassens en
Béart. We kunnen ons echter niet aan de
indruk onttrekken, dat zelfs in Frankrijk
die groep maar een kleine minderheid
vormt tegenover de 338.796 kopers van de
plaat met „Arrivederci Roma" of de 316.823
belangstellenden voor „La prière péru-
vienne"
J. H. Bartman
Fredric Warburg, An Occupation
Gentlemen Hutchinson, London.
for
QUEBEC LIGT aan de oever van de St.
Laurens, een zeer brede rivier. In de win
ter is het ijzig-koud in de streek. Dan drij
ven er in de St. Laurens kleine ijsvelden.
Een mooi gezicht biedt de winterse St.
Laurens ongetwijfeld, maar het vele ijs en
de hiermede verbonden gevaren maken
het voor de bewoners der kleine eilandjes
in de rivier heel moeilijk om het verkeer
met het „vasteland" te onderhouden.
Daarom hebben zij zich in de loop der tij
den gewend aan het gebruik van speciale
boten voor de winter, ijs-kano's. Die bie
den plaats aan een schipper en vier op
varenden. De kiel van zo'n ijskano is be
slagen met ijzer of aluminium, zodat de
bemanning het bootje enigszins als een
slede kan voortduwen over de ijsschotsen
en -veldjes. Te „varen" met zo'n ijskano
vereist niet alleen grote behendigheid,
veel ervaring, durf en doorzettingsvermo
gen bij de leden der bemanning, maar ook
een volkomen op elkaar afgestemd en in
gespeeld zijn der opvarenden. Hapert het
aan dit laatste, dan is de kans zeer groot,
dat een tochtje per ijskano op de St. Lau
rens eindigt met een koude onderdompe
ling.
EENMAAL PER JAAR krijgen de ijska-
novaarders van Quebec en de eilandjes in
de rivier de kans om hun krachten te me
ten. Dit is tijdens de snelheidswedstrijd op
het „dwars-over-de-rivier-parcours" van
Quebec naar Levis (op de andere oever).
Weinig sportgebeurtenissen hebben zo
veel belangstelling als die ijskano-races.
Zestigduizend, 'soms zelfs meer toeschou
wers volgen op de oevers van de rivier vol
spanning de prestaties der ijskanovaar-
ders. Deze zijn in twee klassen verdeeld:
amateurs en professionals. De amateurs
zijn vrijwel allemaal uit Quebec afkoms
tig. De professionals komen van de eiland
jes en zijn mannen, die min of meer be
roepshalve met hun ijskano's uitvaren in
de winter. Maar amateur of professional,
de een zowel als de ander moet een felle,
verbeten strijd voeren tegen de snerpende
koude, het ijskoude rivierwater, de verra
derlijke ijsschotsen en de niet minder ver
raderlijke stromingen in de St. Laurens
Boven links: de start van de professio
nals. De boten worden over de met ijs
bedekte oever naar open water geduwd.
Daarnaast: De race in volle gang.
Onder: kampioen Lachance.
alvorens hij het einddoel, Levis, kan be
reiken. Soms krijgt men de indruk, dat de
wedstrijddeelnemers veeleer aan het
„schots trappen" (een vermaak, waar
mede wij ons in onze jeugd in Nederland
bij invallende dooi onledig hielden) zijn
dan aan het varen. Praktisch gesproken
komt het er echter op neer, dat de be
manningen der boten soms „trappen" en
dan weer roeien.
HET BEHOEFT wel geen betoog, dat
de professionals in de regel een betere tijd
maken dan de amateurs. De mannen der
eilandjes lie d'Orléans, lie aux Grues,
en andere zijn doorgewinterde, snel
handelende en snel beslissende kanovaar
ders. Hun prestaties zijn niet te onder
schatten. Het is, alsof een centraal uur
werk de bewegingen van elk lid ener be
manning regelt en wel zodanig, dat er aan
het samenspel niets, maar dan ook niets
ontbreekt.
DE bemanningen staan, naast hun ijs-
kano's, opgesteld op de oever der rivier.
Een kanonschot weerklinkt, het start
schot. Het geluid rolt weg over het wijde
water. De tienduizenden toeschouwers hef
fen een oorverdovend geschreeuw aan.
De mannen duwen hun lege boten voort
over sneeuw en ijs naar het open water.
Hun met ijzer beslagen laarzen roffelen
tegen de grond. Dan, aan de zoom van het
water, springen zij in de boten en beginnen
zij te roeien, bij een grote ijsschots is er
iets verkeerds met een der kano's. Een
man te water. Kopje onder. Dat is Liguori
Lachance van het lie d'Orléans, horen
wij naast ons iemand zeggen. Wat, dat
zou Liguori zijn? merkt iemand anders op,
hoe kom je er bij, het isVervolgens
vernemen wij, dat Liguori Lachance
reeds driemaal een boot heeft gecomman
deerd, die de overwinningstrofee behaalde.
Aardige bijzonderheid: De bemanning be
stond alle drie keren uit zijn vier broers.
GELEIDELIJK AAN beginnen de ka
no's de andere oever te naderen. Er is
aan boord van elk der kano's een samen
werking tot in de perfectie. Fracties van
een seconde zijn beslissend om manoeu
vres als in of uit de boten springen niet
te doen verkeren in vijf natte pakken en
een omgeslagen boot. Een sprong op een
grote ijsschots. De mannen duwen hun
boot nu. Dan springen zij weer binnen
boord en pakken de riemen. Een ande
re boot probeert het ook. Mis. Twee man
nen gaan te water. Geen nood! Zij wor
den spoedig opgevist. De overige boten
varen door.
DE AFSTAND van Quebec naar Levis,
dus de lengte van het parcours, is iets gro
ter dan vier kilometer. De gemaakte tij
den verschillen van jaar tot jaar. Dit is
begrijpelijk, omdat de gesteldheid van
weer en water variëren. De mate van on
gunst der elementen is mede bepalend
voor de tijden, die men kan maken.
Daarom vecht men ook niet om een „vol
strekt" record, maar slechts om een
jaarrecord. Maar de snelste tijd, die ooit
een bemanning maakte tijdens de ijskano-
wedstrijden was 28 minuten.
FREDRIC WARBURG, directeur van
Seeker and Warburg en als zodanig de uit
gever van George Orwell. H. G. Wells (in
zijn laatste tijd), Alberto Moravia en An
gus Wilson, is zelf pas kort geleden met
schrijven begonnen, toen hij al bijna zes
tig jaar oud was. Hij heeft eerst een paar
stukken voor de New Yorker geschreven
en is, aangemoedigd door de goede ont
vangst daarvan, begonnen aan een geschie
denis van zijn carrière als uitgever, waar
van An Occupation for Gentlemen het eer
ste deel is. In het begin klinkt het alsof
hij door de aanmoediging op een verkeerd
spoor gebracht is: daar staan een aantal
zware grapjes over geld en over de gave
om er veel van te verdienen (de auteur is
geparenteerd aan de bankiersfamilie War
burg, van Hamburg en Londen en New
York). Dit moeilijke stadium wordt al
gauw overwonnen. Het grootste deel van
dit boek is interessant en onderhoudend,
een „success story" met stevige obstakels
en talrijke merkwaardige persoonlijkhe
den.
NA EEN JEUGD als net jongetje in de
Edwardiaanse tijd, enige oorlogservaring
in 1917-1918 en enkele jaren in Oxford, ging
Fredric Warburg in 1922 bij de uitgeverij
Routledge werken omdat hij er een intro
ductie van een familielid bij kreeg en met
de overweging dat hij toch zijn deel niet
had gekregen van het Warburgse talent
voor groot geld verdienen. Hij deed het
heel behoorlijk, na een paar jaar al als
onderdirecteur, maar tevreden was hij op
den duur niet in dit oude en deftige kan
toor. Zijn ambitie werd aangemoedigd
door zijn tweede vrouw, en in 1935 hield
hij zulke krasse betogen over de noodzaak
om in de moeilijke tijden nieuwe uitge
verstechnieken te gebruiken met meer luid
ruchtige publiciteit, dat hij werd ontsla
gen. Hij meende zonder al teveel moeite
een baan bij een andere uitgever te zul
len vinden, maar het lukte hem niet;
„...mijn charme van optreden was min
der onweerstaanbaar dan mijn vrouw mij
wilde doen geloven, of de directeuren be
grepen dat het mijn bedoeling was hun
bedrijf op zijn kop te zetten om ruimte
te maken voor mijn eigen plannen". Het
was weer zijn vrouw, beweert hij, die hem
op het idee bracht om met een eigen uit
geverij te beginnen (niet dat zij zo'n res
pect had voor zijn kunnen, zei zij, maar
zij had een zeer lage dunk van dat van de
andere uitgevers). Een van de talrijke uit
geverijen die in die tijd voor een faillisse
ment stonden was het vijfentwintig jaar
oude huis van Martin Seeker, en Warburg
kocht dat met hulp van een lening van een
tante en met het geld van een jongeman
die zijn mededirecteur zou worden, al was
hij helaas alweer iemand die meer geïnte
resseerd bleek in boeken dan in geld.
DAARNA BESCHRIJFT Fredric Warburg
dan de eerste jaren (tot 1940) van zijn
eigen uitgeverij, die zich een naam maak
te met haar politieke vrijmoedigheden en
met enkele boeken die goed verkochten.
Maar financieel wilde de uitgeverij niet lo
pen en ze moest in gang gehouden wor
den met nieuwe leningen. Het is een span
nende geschiedenis, zelfs al weten wij dat
Seeker and Warburg in 1959 in ieder geval
een bloeiende uitgeverij is; de verhalen
over persoonlijkheden en boeken zijn al
tijd lezenswaard, vaak in verband met de
Spaanse burgeroorlog, waarbij Warburg
de aanhangers van beide zijden tegen zich
innam door zijn onafhankelijke radicale
politiek. Een reportage van John Langdon-
Davies „Behind the Spanish Barricades"
wekte ergernis aan de rechterzijde (en
zelfs de Observer weigerde een adverten
tie voor het boek); de vertaling van Gide's
„Retour de l'U.R.S.S." maakte dat de uit
gever genegeerd werd door vele van zijn
bekenden aan de linkerzijde. Andere ver
halen hebben niet direct met de politiek
te maken: het bezoek van Jomo Kenyatta
in 1938, bijvoorbeeld die bij de Warburgs
kwam eten met een luipaardvel over zijn
schouders en een speer in de hand.
„AN OCCUPATION for Gentlemen" (de
titel, ontleend aan een gesprek dat de
auteur in zijn voorwoord beschrijft, is een
beetje ironisch bedoeld en hoeft niemand
af te schrikken) is een geschikt boek om
lezers met problemen van beroepskeuze
te animeren voor het vak van uitgever.
Het is alleen in zoverre misleidend, dat
het aardiger geschreven is dan het leven
zelf kan zijn. De citaten uit de conversatie
met Pamela de Bayou, mevrouw War
burg. dragen daar in belangrijke mate toe
bij. In zijn nawoord vertelt de auteur dat
zij er in sterke maar niet onvriendelijke
bewoordingen aanmerking op heeft ge
maakt. omdat hij een schandelijk eenzijdig
beeld van haar heeft gegeven.
Veel meer had zij ook niet kunnen zeg
gen, want hoewel zij zeker gelijk zal heb
ben, vertolken de conversaties een stem
ming van ongesuikerde affectie die ons be
ter doet begrijpen dat de auteur het barre
bestaan van kleine uitgever overleefd
heeft. Affectie was verder misschien niet
altijd een belangrijk element in de barriè
re van Fredric Warburg. „Ik was kenne
lijk niet een populaire figuur", zegt hij
als hij zich 1935 herinnert, en wie weet,
misschien zou de lezer hem wel niet
kunnen uitstaan; maar dat geldt voor vele
amateurs, al vestigen zij meestal niet zo
zakelijk de aandacht op die mogelijkheid.
Als autobiograaf heeft hij in ieder geval
recht op onze sympathie.
S. M.
De Sowjet-Russische Zuidpool-onder-
zoeker. de bioloos Alexander Andrieyashov
heeft verklaard dat hij in de Zuidpool vis
sen heeft gevangen, die geen rood bloed
hadden maar bloed dat deed denken aan
water. Tijdens de eerste Zuidpool-expedi-
tie van het schip „OB" werden drie vissen
van dit soort, afwijkend van de tot dusver
gevangen vissoorten, gevangen bij de
Kerguelen Archipel.
Bij latere expedities van het schip wer
den meerdere exemplaren gevangen, waar
bij tevens vissen in de netten verstrikt
raakten van een type dat tot dusver on
bekend was. zo heeft Alexander Andriya-
shev verklaard. Al deze vissen hadden
kleurloos bloed, dat even doorschijnend
was als water.