OOK IN FRANSE LICHTE MUZIEK WEINIG KOREN ONDER VEEL KAF Halsbrekende kanowedstrijd tassen de ijsvelden van de Sint Laurensrivier Erbij ZORGEN VAN ZUILENDRAGERS, VERZUILDERS ZUILBESTELLERS KORTOM: VERZUILINGSZORGEN Rockefellerstichting teert in op kapitaal De Engelse EEN UITGEVER ZELF litteratuur Vissen met wit bloed ZATERDAG 16 JANUARI 1960 PAGINA TWEE lljiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiii^ iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiL ER IS AL EINDELOOS veel over het Neder lands verzuilingsverschijnsel geschreven en wan neer men weer een boekje tegenkomt, dat dit van alle kanten hekeken en uitgekauwde onderwerp behandelt, dan heeft men spoedig de neiging om het ongelezen ter zijde te leggen. We weten het nu wel. de verzuiling is een kwalijk fenomeen, waar we eigenlijk allemaal een beetje om moeten lachen, behalve bepaalde typen echte zuilen- dragers, of dragers van het zuilenbestel, of verzuil- ders, of hoe men ze anders nog wil noemen. Maar dan vergeet men toch, dat er over verzuiling ook in badinerende trant geschreven kan worden en dat er (soms) op deze toon nog iets nieuws ge debiteerd kan worden. De wetenschappelijke analyse blijft natuurlijk altijd interessant, als deze nieuwe gezichtspunten biedt. Van beide stand punten uit biedt ons het door Heijnis. Zaandijk, uitgegeven boekje „Verzuiling" aangename en belangwekkende lectuur. Het boekje zelf rust namelijk op twee zuilen, een van de scherts en een van de wetenschap. Die van scherts is zelf weer verzuild omdat er vrolijke-stukjes-schrijvers van uiteenlopende levensbeschouwing aan hebben meegedaan. Jan Blokker, Remco Campert, mr. Jan Derks, Toost, Karei Jonckheere, Jac. van der Ster. Kees Stin en D. van der Stoer). Vooral de bijdrage van Kees Stin is bijzonder geestig. Draait men het boekje om. dan kan men aan de andere kant met de wetenschappelijke uiteenzetting van prof. dr. T. P. Knivt. hoogleraar in de sociologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht beginnen. Hu heeft een groot aantal nieuwe cijfers <r"c>mbineerd en komt zo tot de vorming van een helder beeld van de tegenwoordige toestand. VOLGENS PROF. KRUYT komt verzuiling overal in het Westen in meerdere of mindere mate voor. Men ziet bij voorbeeld in vele westerse landen dat het onderwijs naar verschillende levensbeschouwe lijke instellingen is georganiseerd „Zuilen ontstaan pas, als wij te maken hebben met vrijwillige organi saties op levensbeschouwelijke grondslag ter behar tiging van wereldse zaken." Verzuiling is daarom een modern verschijnsel, immers zo zegt prof Kruvt de vrijwillige bundeling van enkelingen tot organisa ties om samen een of ander sociaal-economisch of cultureel doel te bereiken is pas in de vorige eeuw begonnen. Wanneer nu in ons land de geest van ooen- heid bij een groot deel van het volk of van de leiders zwak is, doch de wil om in afzonderlijke levensbe schouwelijke organisaties op te trekken daarentegen zeer sterk,' dan is het gevolg daarvan een zeer sterk verzuilde organisationele structuur Volgens de hoog- geleerde schrijver is het immers duidelijk, dat we pas van een zuil kunnen spreken, wanneer er een geheel complex van levensbeschouwelijke organisaties aan wezig is; dus scholen, voetbalclubs, tuinbouwbonden, vakverenigingen enzovoort ER IS PAS EEN ZUIL al het gehele leven, van de wieg tot het graf door levensbeschouwelijke organi saties wordt omvat. Is het zover, dan kan men er natuurlijk toe over gaan, deze situatie als de juiste te beschouwen, óf men kan zich op het standpunt stellen dat de verzuiling in deze vorm een complete scheiding tussen de levensbeschouwelijke groepen fe weeg brengt, en menen dat een levensbeschouwelijke verdieping slechts ontstaat wanneer men ook bijtijds geconfronteerd wordt met andere inzichten. Hieruit vloeit voort, dat men zal streven naar zoveel moge lijk gezamenlijke vorming, zeker daar waar het le vensbeschouwelijk element niet prevaleert. Maar in Nederland aldus prof. Kruyt is de ontwikke ling gegaan in de richting van de eerste mogelijkheid. UIT DE ANALYSE van de door prof. Kruyt verza melde gegevens blijkt nu. dat er toch wel enige ver andering optreedt. Er zijn nog overblijfselen uit de pre-zuilentijd, waardoor confessionelen en neutralen nog in een organisatie samenwerken en deze prefe reren boven de jonge confessionele Ten tweede wor den de randkerkelijken zij die nauwelijks nog als kerkelijk beschouwd kunnen worden geleidelijk ontkerstend, aldus prof. Kruyt. Ten derde wordt één verzuild gebied zonder ontkerstening losgelaten, het duidelijkst bij (je politieke keuze. Zo deelt prof. Kruyt mee dat het verzuildhridspercentage van de rooms-katholieken wat betreft de politieke keuze langzaam daalt en dit ondanks de toeneming van het katholiek bevolkingsdeel (met verzuildheidspercentage wordt bedoeld het percentage van een levensbeschou welijke groep, dat zich ook daadwerkelijk en feitelijk aan die groep gebonden acht). Dat percentage daalde van 88 in 1946 tot 84.3 in 1959. Ook bij de protestants- christelijke partijen constateert prof. Kruyt een der gelijke afneming, namelijk van 23.6 tot 20.4. Helaas kunnen voor andere gebieden van het sociale leven dergelijke cijfers niet gegeven worden. Wel is het interessant te zien op welk gebied ons volk het meest verzuild is Dat is ongetwijfeld bij het onder wijs het geval; 63 percent van de ouders kiest een confessionele lagere school voor de kinderen, 52 per cent stemt op een confessionele politieke partij, 40 percent leest een confessioneel blad. Deze cijfers zijn overigens niet allemaal even nauwkeurig. De keuze 1 van de vakbond blijkt sterker verzuild te zijn dan die van de politieke partij. Men moet er echter wel bij bedenken, dat er stemplicht en schoolplicht be- staat, maar geen verplicht lidmaatschap van een vakbond. Ongeveer 33 percent van alle werknemers is georganiseerd. WAT BETREFT de keuze van een dagblad, blijkt 79 percent van de katholieken een rooms dagblad te lezen, 58 percent van de gereformeerden een dagblad e van hun levensbeschouwing, 9 percent van de her- vormden en 8 percent leden van een ander kerkge- nootschap. Hierbij dient men wel in het oog te hou- den, dat de protestant-christelijke dagbladpers, in tegenstelling tot die der rooms-katholieken, weinig ontwikkeld is en bij voorbeeld weinig regionale bla- den heeft Prof. Kruyt gaat nog in op de positieve kanten van de verzuiling en erkent de waarde van het verschijn- e sel in de emancipatiestrijd, waarbij de organisaties e optreden ter bescherming van de belangen der leden. Maar deze strijd heeft ook een keerzijde, namelijk de isolatie die tot verstarring leidt. Ook economisch e is de verzuiling schadelijk door de talrijke doublures, die in de maatschappij optreden. Bepaald ergerlijk E is het voorbeeld dat prof. Kruyt aanhaalt van een e kerkgenootschap, dat de aan haar rekenplichtige or- e ganisaties verplicht bij het aannemen en uitvoeren j| van bouwwerken alleen personen van die levensbe- schouwing in te schakelen. Wanneer men dan nog rekening houdt met de overheidssubsidies die aan E deze instanties worden verstrekt krijgt het geheel een E nog bedenkelijker karakter. Volgens prof. Kruyt e werkt echter langzaam een nieuwe geest, die de ver- e zuildheid doet afnemen. Laat ons met prof. Kruyt ho- E pen dat deze geest spoedig sterker wordt zodat de e laatste strofe van het gedicht van Joost dat in het E boekje is opgenomen nog slechts als een reminiscentie E aan vervlogen tijden de lachlust kan opwekken: „Zo staen wy als een kloeck Symbool Van Leeuwenmoedt en Apekool En dragen stil ons Kruysje, En al wie onze Hoogmoedt schendt Verkracht het stevig Fundament Van Hollands heyligh Huysje." W. Langeveld I llllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllilllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIÜ De voorzitter van de Rockefeller-stich- ting, Dean Rusk, heeft verklaard dat voor de subsidies die in 1958 werden verleend voor projecten in Zuid-Amerika. Afrika, het Midden-Oosten en Azië, het basiska pitaal van de stichting is aangesproken en dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. In 1958 werd 31,5. miljoen dollar uitgegeven, terwijl de winst slechts 22.5 miljoen bedroeg. Het basiskapitaal, dat eind 1958" 578.5 miljoen dollar bedroeg, zal de komende jaren met gemiddeld vijf mil joen per jaar afnemen. ELK JAAR worden in Frankrijk ongeveer dertigduizend chansons vervaardigd. Daarvan woiylen er tienduizend uitgegeven en drieduizend brengen het tot een grammofoonplaat. De vier zendernetten van de Franse omroep verwerken dageljjks ruim tweehonderd chansons, de commerciële zender Europe nr. 1 brengt het tot tweehonderdvüftig, Radio-Luxemburg tot honderdvijftig en Radio Monte Carlo tot een kleine tweehonderd: in totaal achthonderd chansons per dag, of veertig uur plaatjes draaien. In 1957 stortte de Franse omroep bijna 327 miljoen franken aan de SACEM de Franse Buma Radio Luxemburg bijna 68 miljoen en Radio-Monte Carlo ruim dertig miljoen aan auteursrechten. In 1957 werden in Frankrijk tien miljoen 45-toerenplaten verkocht, er werd voor bijna twee miljard franken aan grammofoonplaten uitgevoerd. De chanson-industrie heeft daarmee de exportwaarde van de haute couture overtroffen. Hetzelfde geldt voor de auteursrechten. In 1956 betaalde België aan Frankrijk ruim 113 miljoen, Italië zestig miljoen, Zweden zestien miljoen, Zwitserland 34 miljoen, de Verenigde Staten ruim 177 miljoen, Canada veertig miljoen en Duitsland zeventig miljoen franken aan rechten. DEZE CIJFERS treft men aan in een recente publikatie van de chansonkenner André Halimi, bij de uitgeverij „La table ronde" onder de titel „On connait la chan son!" verschenen met voorwoorden van Georges Brassens en Guy Béart. De schrij ver laat niet veel over van de bij som migen nog altijd hardnekkige illusies om trent een romantische, spontane beoefe ning van een bekoorlijke volkskunst. Het chanson is tot industrie verworden, met alle hardheid en commerciële intriges van dien. Natuurlijk bestaat het échte chanson, erfgenaam van Jean-Baptiste Clément, Aristide Bruant en Delmet, ook nog wel, maar het leidt een moeilijk bestaan tussen de overweldigende massa bastaarden, die voor een goed deel verfranste Italiaanse of Amerikaanse Drodukten zijn. De tekst dichter Alexandre Breffort zei „Chansons maken eist veel tijd.om ze geplaatst te krijgen". HELEMAAL SOMBER behoeft men het ook niet in te zien, want het is lang ge leden dat de criticus Emile Henriot, lid van de Académie Francaise, schreef: „Het chanson is de letterkunde voor de on- geletterden". Sindsdien hebben heel wat bezitters van grote namen uit de littera tuur zich beijverd om bijdragen tot een soort chansonkunst voor intellectuelen te leveren. Soms zijn ze daar nog in geslaagd ook. Mensen die. niet ten onrechte overigens, klagen over de kwaliteit van het lichte lied in Nederland en zich dan meestal tot ver gelijkingen met de Franse chansons laten verleiden en ook dat niet geheel ten onrechte mogen toch wel bedenken, dat ih het Franse doorsnee-chanson gemeen plaatsen, gebrek aan oorspronkelijkheid, stoplappen, woordarmoede en slordigheid opgeld doen. Een dagje luisteren naar Europe nr. 1 of naar Radio-Luxemburg is soms al voldoende om de liefde voor het Franse chanson aanzienlijk te doen be koelen. DAARMEE DOET men dan het werke lijk goede chanson, dat gekenmerkt wordt door een harmonische trouvaille, van tekst en muziek en een onder een luchthartig waas verscholen vleugje weemoed, natuur lijk onrecht. Doch het is opmerkelijk, dat in het boekje van Halimi steeds dezelfde namen terugkomen fer "illustratie van die categorie: Montand, Béart. Bécaud, Bras sens, Aznavour en vooral Trenet En de het vorig jaar overleden Boris Vian niet te vergeten. Reden genoeg voor een paar door Halimi onbarmhartig te kijk gezette chansonproducenten, die op handige wijze hun voortbrengsels pousseren door tevens op te treden als dicjockey (een ook in Frankrijk welig tierende figuur) en als medewerker aan dag- en weekbladen, om te beweren dat ook Halimi vriendjes politiek bedrijft. DE AUTEUR van „On connait la chan son"!" troost zich tenslotte met een paar hartversterkende uitkomsten van enquêtes volgens welke een jong studentikoos, ont wikkeld publiek de voorkeur geeft aan chansonniers van het genre Brassens en Béart. We kunnen ons echter niet aan de indruk onttrekken, dat zelfs in Frankrijk die groep maar een kleine minderheid vormt tegenover de 338.796 kopers van de plaat met „Arrivederci Roma" of de 316.823 belangstellenden voor „La prière péru- vienne" J. H. Bartman Fredric Warburg, An Occupation Gentlemen Hutchinson, London. for QUEBEC LIGT aan de oever van de St. Laurens, een zeer brede rivier. In de win ter is het ijzig-koud in de streek. Dan drij ven er in de St. Laurens kleine ijsvelden. Een mooi gezicht biedt de winterse St. Laurens ongetwijfeld, maar het vele ijs en de hiermede verbonden gevaren maken het voor de bewoners der kleine eilandjes in de rivier heel moeilijk om het verkeer met het „vasteland" te onderhouden. Daarom hebben zij zich in de loop der tij den gewend aan het gebruik van speciale boten voor de winter, ijs-kano's. Die bie den plaats aan een schipper en vier op varenden. De kiel van zo'n ijskano is be slagen met ijzer of aluminium, zodat de bemanning het bootje enigszins als een slede kan voortduwen over de ijsschotsen en -veldjes. Te „varen" met zo'n ijskano vereist niet alleen grote behendigheid, veel ervaring, durf en doorzettingsvermo gen bij de leden der bemanning, maar ook een volkomen op elkaar afgestemd en in gespeeld zijn der opvarenden. Hapert het aan dit laatste, dan is de kans zeer groot, dat een tochtje per ijskano op de St. Lau rens eindigt met een koude onderdompe ling. EENMAAL PER JAAR krijgen de ijska- novaarders van Quebec en de eilandjes in de rivier de kans om hun krachten te me ten. Dit is tijdens de snelheidswedstrijd op het „dwars-over-de-rivier-parcours" van Quebec naar Levis (op de andere oever). Weinig sportgebeurtenissen hebben zo veel belangstelling als die ijskano-races. Zestigduizend, 'soms zelfs meer toeschou wers volgen op de oevers van de rivier vol spanning de prestaties der ijskanovaar- ders. Deze zijn in twee klassen verdeeld: amateurs en professionals. De amateurs zijn vrijwel allemaal uit Quebec afkoms tig. De professionals komen van de eiland jes en zijn mannen, die min of meer be roepshalve met hun ijskano's uitvaren in de winter. Maar amateur of professional, de een zowel als de ander moet een felle, verbeten strijd voeren tegen de snerpende koude, het ijskoude rivierwater, de verra derlijke ijsschotsen en de niet minder ver raderlijke stromingen in de St. Laurens Boven links: de start van de professio nals. De boten worden over de met ijs bedekte oever naar open water geduwd. Daarnaast: De race in volle gang. Onder: kampioen Lachance. alvorens hij het einddoel, Levis, kan be reiken. Soms krijgt men de indruk, dat de wedstrijddeelnemers veeleer aan het „schots trappen" (een vermaak, waar mede wij ons in onze jeugd in Nederland bij invallende dooi onledig hielden) zijn dan aan het varen. Praktisch gesproken komt het er echter op neer, dat de be manningen der boten soms „trappen" en dan weer roeien. HET BEHOEFT wel geen betoog, dat de professionals in de regel een betere tijd maken dan de amateurs. De mannen der eilandjes lie d'Orléans, lie aux Grues, en andere zijn doorgewinterde, snel handelende en snel beslissende kanovaar ders. Hun prestaties zijn niet te onder schatten. Het is, alsof een centraal uur werk de bewegingen van elk lid ener be manning regelt en wel zodanig, dat er aan het samenspel niets, maar dan ook niets ontbreekt. DE bemanningen staan, naast hun ijs- kano's, opgesteld op de oever der rivier. Een kanonschot weerklinkt, het start schot. Het geluid rolt weg over het wijde water. De tienduizenden toeschouwers hef fen een oorverdovend geschreeuw aan. De mannen duwen hun lege boten voort over sneeuw en ijs naar het open water. Hun met ijzer beslagen laarzen roffelen tegen de grond. Dan, aan de zoom van het water, springen zij in de boten en beginnen zij te roeien, bij een grote ijsschots is er iets verkeerds met een der kano's. Een man te water. Kopje onder. Dat is Liguori Lachance van het lie d'Orléans, horen wij naast ons iemand zeggen. Wat, dat zou Liguori zijn? merkt iemand anders op, hoe kom je er bij, het isVervolgens vernemen wij, dat Liguori Lachance reeds driemaal een boot heeft gecomman deerd, die de overwinningstrofee behaalde. Aardige bijzonderheid: De bemanning be stond alle drie keren uit zijn vier broers. GELEIDELIJK AAN beginnen de ka no's de andere oever te naderen. Er is aan boord van elk der kano's een samen werking tot in de perfectie. Fracties van een seconde zijn beslissend om manoeu vres als in of uit de boten springen niet te doen verkeren in vijf natte pakken en een omgeslagen boot. Een sprong op een grote ijsschots. De mannen duwen hun boot nu. Dan springen zij weer binnen boord en pakken de riemen. Een ande re boot probeert het ook. Mis. Twee man nen gaan te water. Geen nood! Zij wor den spoedig opgevist. De overige boten varen door. DE AFSTAND van Quebec naar Levis, dus de lengte van het parcours, is iets gro ter dan vier kilometer. De gemaakte tij den verschillen van jaar tot jaar. Dit is begrijpelijk, omdat de gesteldheid van weer en water variëren. De mate van on gunst der elementen is mede bepalend voor de tijden, die men kan maken. Daarom vecht men ook niet om een „vol strekt" record, maar slechts om een jaarrecord. Maar de snelste tijd, die ooit een bemanning maakte tijdens de ijskano- wedstrijden was 28 minuten. FREDRIC WARBURG, directeur van Seeker and Warburg en als zodanig de uit gever van George Orwell. H. G. Wells (in zijn laatste tijd), Alberto Moravia en An gus Wilson, is zelf pas kort geleden met schrijven begonnen, toen hij al bijna zes tig jaar oud was. Hij heeft eerst een paar stukken voor de New Yorker geschreven en is, aangemoedigd door de goede ont vangst daarvan, begonnen aan een geschie denis van zijn carrière als uitgever, waar van An Occupation for Gentlemen het eer ste deel is. In het begin klinkt het alsof hij door de aanmoediging op een verkeerd spoor gebracht is: daar staan een aantal zware grapjes over geld en over de gave om er veel van te verdienen (de auteur is geparenteerd aan de bankiersfamilie War burg, van Hamburg en Londen en New York). Dit moeilijke stadium wordt al gauw overwonnen. Het grootste deel van dit boek is interessant en onderhoudend, een „success story" met stevige obstakels en talrijke merkwaardige persoonlijkhe den. NA EEN JEUGD als net jongetje in de Edwardiaanse tijd, enige oorlogservaring in 1917-1918 en enkele jaren in Oxford, ging Fredric Warburg in 1922 bij de uitgeverij Routledge werken omdat hij er een intro ductie van een familielid bij kreeg en met de overweging dat hij toch zijn deel niet had gekregen van het Warburgse talent voor groot geld verdienen. Hij deed het heel behoorlijk, na een paar jaar al als onderdirecteur, maar tevreden was hij op den duur niet in dit oude en deftige kan toor. Zijn ambitie werd aangemoedigd door zijn tweede vrouw, en in 1935 hield hij zulke krasse betogen over de noodzaak om in de moeilijke tijden nieuwe uitge verstechnieken te gebruiken met meer luid ruchtige publiciteit, dat hij werd ontsla gen. Hij meende zonder al teveel moeite een baan bij een andere uitgever te zul len vinden, maar het lukte hem niet; „...mijn charme van optreden was min der onweerstaanbaar dan mijn vrouw mij wilde doen geloven, of de directeuren be grepen dat het mijn bedoeling was hun bedrijf op zijn kop te zetten om ruimte te maken voor mijn eigen plannen". Het was weer zijn vrouw, beweert hij, die hem op het idee bracht om met een eigen uit geverij te beginnen (niet dat zij zo'n res pect had voor zijn kunnen, zei zij, maar zij had een zeer lage dunk van dat van de andere uitgevers). Een van de talrijke uit geverijen die in die tijd voor een faillisse ment stonden was het vijfentwintig jaar oude huis van Martin Seeker, en Warburg kocht dat met hulp van een lening van een tante en met het geld van een jongeman die zijn mededirecteur zou worden, al was hij helaas alweer iemand die meer geïnte resseerd bleek in boeken dan in geld. DAARNA BESCHRIJFT Fredric Warburg dan de eerste jaren (tot 1940) van zijn eigen uitgeverij, die zich een naam maak te met haar politieke vrijmoedigheden en met enkele boeken die goed verkochten. Maar financieel wilde de uitgeverij niet lo pen en ze moest in gang gehouden wor den met nieuwe leningen. Het is een span nende geschiedenis, zelfs al weten wij dat Seeker and Warburg in 1959 in ieder geval een bloeiende uitgeverij is; de verhalen over persoonlijkheden en boeken zijn al tijd lezenswaard, vaak in verband met de Spaanse burgeroorlog, waarbij Warburg de aanhangers van beide zijden tegen zich innam door zijn onafhankelijke radicale politiek. Een reportage van John Langdon- Davies „Behind the Spanish Barricades" wekte ergernis aan de rechterzijde (en zelfs de Observer weigerde een adverten tie voor het boek); de vertaling van Gide's „Retour de l'U.R.S.S." maakte dat de uit gever genegeerd werd door vele van zijn bekenden aan de linkerzijde. Andere ver halen hebben niet direct met de politiek te maken: het bezoek van Jomo Kenyatta in 1938, bijvoorbeeld die bij de Warburgs kwam eten met een luipaardvel over zijn schouders en een speer in de hand. „AN OCCUPATION for Gentlemen" (de titel, ontleend aan een gesprek dat de auteur in zijn voorwoord beschrijft, is een beetje ironisch bedoeld en hoeft niemand af te schrikken) is een geschikt boek om lezers met problemen van beroepskeuze te animeren voor het vak van uitgever. Het is alleen in zoverre misleidend, dat het aardiger geschreven is dan het leven zelf kan zijn. De citaten uit de conversatie met Pamela de Bayou, mevrouw War burg. dragen daar in belangrijke mate toe bij. In zijn nawoord vertelt de auteur dat zij er in sterke maar niet onvriendelijke bewoordingen aanmerking op heeft ge maakt. omdat hij een schandelijk eenzijdig beeld van haar heeft gegeven. Veel meer had zij ook niet kunnen zeg gen, want hoewel zij zeker gelijk zal heb ben, vertolken de conversaties een stem ming van ongesuikerde affectie die ons be ter doet begrijpen dat de auteur het barre bestaan van kleine uitgever overleefd heeft. Affectie was verder misschien niet altijd een belangrijk element in de barriè re van Fredric Warburg. „Ik was kenne lijk niet een populaire figuur", zegt hij als hij zich 1935 herinnert, en wie weet, misschien zou de lezer hem wel niet kunnen uitstaan; maar dat geldt voor vele amateurs, al vestigen zij meestal niet zo zakelijk de aandacht op die mogelijkheid. Als autobiograaf heeft hij in ieder geval recht op onze sympathie. S. M. De Sowjet-Russische Zuidpool-onder- zoeker. de bioloos Alexander Andrieyashov heeft verklaard dat hij in de Zuidpool vis sen heeft gevangen, die geen rood bloed hadden maar bloed dat deed denken aan water. Tijdens de eerste Zuidpool-expedi- tie van het schip „OB" werden drie vissen van dit soort, afwijkend van de tot dusver gevangen vissoorten, gevangen bij de Kerguelen Archipel. Bij latere expedities van het schip wer den meerdere exemplaren gevangen, waar bij tevens vissen in de netten verstrikt raakten van een type dat tot dusver on bekend was. zo heeft Alexander Andriya- shev verklaard. Al deze vissen hadden kleurloos bloed, dat even doorschijnend was als water.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 16