l
9
9
I
w
\W:
f
m
m
m
Bridge
Dammen
NEDERLANDSE RIJMMANIAKKEN
ZATERDAG 5 MAART 1960
Erbij
PAGINA VIER
Schaken
n
ff
nuf
tü
JÉI
ff
m
s
J
ff
s
ff f
ff
iü
SSJ
1
H
tfff
ff i
lüf
SI
Sf
!Si
1
1
Jj
a
Hf
aj
B
a
nn
jg
s
11
SS
a
W. Kiélich
KABOUTER KWIEK EN DE BRIEF
Een dezer dagen waren wij getuige van
een simultaanseance. Aan één bord stond
de simultaanspeler zeer slecht. Hij had
nog slechts een paard tegen loper-Fpaard
en pion.
„Kan je matzetten met loper cn paard?"
vroeg hij zijn tegenstander.
„Neen", antwoordde deze ruiterlijk.
Prompt offerde de simultaanspeler zijn
paard tegen de laatste pion en er werd
tot remise besloten, natuurlijk volkomen
ten onrechte, want het eindspel van K
L P tegen K is glad gewonnen en zelfs
van elementair karakter. Toch hebben ook
spelers van klasse er grote moeite mee.
De eminente eindspelspecialist André
Chéron toont in zijn schitterend handboek:
„Lehr- und Handbuch der Endspiele", En-
gelhardt Verlag, deel 2, prijs DM 13.70 aan,
dat de winstvoering geenszins een aanlei
ding voor nachtmerries behoeft te zijn.
Alles wordt tot vrij eenvoudige proporties
teruggebracht, wanneer men zich de stel
ling van diagram 1 goed inprent.
Algemeen bekend is, dat de zwarte Ko
ning slechts kan worden matgezet in het
hoekveld van de witte loper, in casu dus
op hl (of a8). Het gaat er nu om, de Z.K.
gevangen te houden in de gevangenis, ge
vormd door de driehoek blhlh7. Daar-
toen dient men de loper te plaatsen op het
tweede veld (g6)der hypotenusa (blh7)
van die driehoek en het paard op het vier
de veld van de (horizontale) lijn, op welke
de loper zich bevindt. Deze twee stukken
bewaken zodoende de bovenste punt van
de gevangenis (de velden f4f5g5h5).
De koning daarentegen dient de andere
punt van de driehoek af te sluiten. Na
tuurlijk is ook het spiegelbeeld mogelijk
in dier voege, dat de koning (op g7) de bo
venkant afsluit en de loper plus het paard
de onderkant (op c2 en c4). In principe
maakt dit geen enkel verschil. Het grote
geheim, de sleutel tot de opgave, is dus
de efficiënte opstelling van loper op g6 en
paard op e6.
Door enig gemanoeuvreer dringt men
dan gemakkelijk de koning terug binnen
de tweede gevangenis, gevormd door de
kleinere driehoek dlhlh5.
Hier zien wij op kleine schaal hetzelfde
principe als in diagram 1: de loper op het
tweede veld der hypotenusa, het paard op
het vierde veld van de rechte (ditmaal ver
ticale) lijn, op welke de loper staat.
Wij geven thans een voorbeeld van de
wijze, waarop de Z.K. uit de eerste tot de
tweede gevangenis wordt teruggedrongen
en gaan daarbij uit van diagram 1.
1. Rg6-c2 Kd2-e3. Ieder die dit eindspel
niet kent, zou hier nu haast automatisch
2. Kc3 spelen, maar deze zet is niet juist,
omdat wit dan niet verder komt. Zie 2.
Kc3? Ke2, 3. Rg6 Kdl, 4. Kb2 Kd2 en de
beginstelling is weer ontstaan. De juiste
voortzetting is hier: 2. Kb2-cl!een op
merkelijke zet, wel de moeilijkste van de
hele winstvoering. De essentie is, dat de
W.K. in het geheel niet nodig is aan de
bovenzijde van de kerker; d4-e4-f4 en f5-
g5-h5 worden door Chéron's ei-van-Co-
lumbus-opstelling hermetisch afgegren
deld. De witte koning moet echter behalve
d2 ook dl voor zijn rekening nemen. Weet
men dit. dan gaat het verder van een leien
dakje. Dus: 2. Kb2-cl Ke3-e2, 3. Rc2-g6
Ke2-e3, 4. Kcl-dl! Weer een soort
gelijke opmerkelijke zet; de velden d3-d4-
e4-f4 zijn voor rekening van LfP; De W.K.
verzorgt de onderkant. 4Ke3-f2, 5.
Kdl-d2 Kf2-f3, 6. Kd2-d3 Kf3-g4. Zwart
belet zo lang mogelijk, dat hij met R'n5 in
de tweede kerker wordt opgesloten. 7. Kd3-
e3 Kg4-h4, 8. Ke3-f4 Kh4-h3, 9. Rg6-h5
De eerste phase is afgesloten, de Z.K.
zit in de gevangenis dl-hl-h5. Nu moeten
L en P naar de juiste plaats worden ge
dirigeerd voor het inleiden van de derde
phase, het terugdrijven van de Z.K. naar
zijn dodencel, de driehoek f 1 -hl-h3 9.
Kh3-g2, 10. Kf4-e3 Kg2-g3, 11. Rh5-e2
Kg3-h4, 12. Ke3-f4 Kh4-h3, 13. Pe6-g5t
Kh3-g2, 14. Pgö-e4 en de stelling van dia
gram 2 is bereikt.
Volgende week zullen wij de slotphase
bespreken en behandelen, hoe men de Z.K.
in de gevangenis van diagram 1 krijgt. De
lezer die daarvoor geen belangstelling heeft
adviseren wij te gaan ganzenborden, totdat
hij terecht komt inde gevangenis!
Mr. Eel. Spanjaard
8 3
9AB6
O V 10 9
10
X>300CCCtrr-sX£XXXr^---^SCXO-C^~-~.COO(X>~'s~ •~~CCCCC~~~-~CO
6 5 4 3
B
10
V
9 8 2
O
H
8 2
A
8 7 4
4» H 7 2
C H 10 5
O A B 7
V B 9 5
A V 9 6 5 4
C743
-
H 6 3 2
Noord gever, allen kwetsbaar. Het bie
den verliep: noord pas oost 1 klaveren
zuid 1 schoppen west 2 harten
noord 3 ruiten oost 3 harten allen
passen.
Oost, Boender, mag van Slavenburg
(west) de zwakke Snns niet spelen, zodat
noord (Goudsmit.) straffeloos met 3 ruiten
kon interveniëren en oost nu wel de har-
tensteun moest laten horen. Het was ver
standig dat west er geen 4 harten van
maakte, zuid zou zeker gedoubleerd
hebben.
Zij nog even vermeld het bieden mét de
zwakke Sans: oost 1 SA zuid 2 schop
pen west 2 SA noord kan nu geen 3
ruiten meer bieden hij wordt zéker ge
doubleerd. Zegt oost 3 SA, dan gaat dat
contract één down.
Nu was het eindbod dus 3 harten, te
spelen door west. Noord begon natuurlijk
met schoppen, zuid maakte de eerste 2
slagen. Als Goudsmit biedt, hééft hij te
bieden, zodat ik als zuid er zeker van was
dat hij óf hartenaas óf klaverenaas moest
hebben. Om west niet de kans te geven
eventueel een op te ruimen op schop
penheer, speelde ik als zuid 2, oost (de
dummy) maakte *Boer. Hartenheer werd
nagespeeld en noord won met troefaas, nu
kwam west in een zogenaamde cross-
r u f f te recht, want noord speelde ruiten,
zuid troefde waarna klaveren volgde, enz.
drie down.
H. W. Filarski
Het was zeker méér dan vijf jaren ge
leden, dat mr. F. W. Goudsmit en schrijver
dezes samen in een serieuze bridgepartij
hadden gespeeld. De griep zorgde ervoor,
dat deze periode het vorige weekeinde
onderbroken werd want enkele zieken
onder de kandidatengroep-Nederlandse
afvaardiging bracht ons als invallers
vorige zaterdag in Amsterdam weer als
partners aan de bridgetafel.
Dit ging zó onverwacht, dat wij slechts
5 minuten tijd hadden ons biedsvsteem te
bespreken hetgeen 4 minuten te lang
was, want binnen de minuut waren wij
paraat voor de strijd, onder andere tegen
de gebroeders Kaiser en Slavenburg
Boender.
Ach ware de N.B.B. in staat 6 spelers
van de kwaliteit van „oude Frits" naar
het wereldkampioenschap af te vaardigen.
Wat een genoegen te kunnen spelen met
deze oude meester, wiens sprankelende
geest nog altijd jong en scherp is. Ik zal
duizenden bridgepartijen welke ik in mijn
leven gespeeld heb vergeten, maar niet
die van zaterdagmiddag 27 februari 1960
toen ik met mijn vriend Frits het bridge
speelde, waarvan men gewoonlijk slechts
droomt.
Het grootste genoegen was, dat het niet
eens gehéél volmaakt was en dat wij
evenmin door de kaarten héén konden
kijken het was gewoon maar héél goed,
bijzonder effectief, en dat alles op basis
van de allereenvoudigste biedmethode.
Ziehier een spel, geheel in oude stijl ge
boden en gespeeld:
Van de Nederlandse correspondentie
club. aangesloten bij de Koninklijke Ne
derlandse Dambond, zijn damliefhebbers
lid welke van het briefdammen houden, en
bijvoorbeeld door ziekte, werkzaamheden
niet naar een damclub kunnen gaan. De
N.C.C.-club organiseert jaarlijks toer
nooien om het briefdamkampioenschap van
Nederland of stelt de liefhebbers in de
gelegenheid met damliefhebbers in het
binnen- of buitenland matches te organi
seren. De voorzitter is Herm de Jongh,
Paramariboplein 51 II. Amsterdam-W. Bij
hem kan men zich voor deelname op
geven.
Hieronder volgt een partij, gespeeld in
het kampioenschap van Nederland 1959
1960.
H. J. van Marle, Dordrecht (wit)M. Dol
Leerdam (zwart):
1 33-28 16-21. 2. 39-33 21-26, 3. 44-39 18-
23, 4. 31-27 11-16, 5. 34-30 17-21, 6. 30-25
12-18. Het briefspe] is een uitstekend mid
del om onderzoekingstochten of huisstudies
in de praktijk te brengen. Het zijn dan ook
veelal vreemde en hoogst merkwaardige
partijen welke worden gespeeld. 7. 40-34
7-11. 8. 49-44 2-7, 9. 27-22? 18x27. Deze
aanval met de lange vleugel wordt te vroeg
ingezet. Met 9. 28-22 krijgt het spel een
interessant karakter. 10. 37-31 26x37, 11.
42x22 21-26, 12. 41-37 7-12, 13. 47-42 1-7,
14. 44-40 12-18, 15. 37-31 18x27, 16. 31x22
7-12, 17. 36-31 26x37, 18. 42x31? 12-17.
Met de 18de zet 42x31? ontstaat voor wit
nadeel doordat de stand te vroeg is onder
mijnd. Indien 18. 32x41 28x37 38x27 blijft
wit in het verdere spel minder kwetsbaar.
Stand na 12-17:
ococc<xoocccccocooccoocxxxx>';<xy>D(x>^<x>xxxcooo.ox>ooax»c
Er dreigt 19-24, 28x30 17x26 met stuk
winst voor zwart, 19. 34-29 23x34, 20. 40x29
20-24, 21. 29x20 15x24. Opnieuw dreigt
19-23, 22. 32-27 8-12. Wit staat zeer moei
lijk. Op 38-32 volgt dam met 14-20 en 13-
18. Ook ineens 19-23 levert winst op.
23. 31-26 3-8, 24. 38-32 of 19-23, 25.
28-30 17x37. De voorpost op 37 staat sterk
en onoverwinnelijk. 26. 50-44 12-18, 27. 43-
38 18-22, 28. 27x18 13x22. 29. 45-40 8-13, 30.
40-34 11-17. 31. 34-29 13-18, 32 30-24 16-21,
33. 39-34 6-11, 34. 24-20 10-15, 35. 44-40 15x
24, 36. 29x20 11-16, 37. 48-42 37x48. Tracht
zich van de sterke schijf 37 te ontdoen door
stukverlies, maar loopt in een geestig zetje.
38. 38-32 48x30, 39. 35x24 14-19, 40. 24x13
21-27, 41. 32x23 9x38 en zwart won.
Een fraaie damzet toverde de Leidse
meester Wim Huisman met zwart in zijn
partij tegen de Utrechtse kampioen M. L.
Vos in het kampioenschap van Nederland
1960.
Uit de opening verliep het spel als volgt:
1. 32-28 18-23, 2. 33-29 23x32, 3. 37x28
19-24, 4. 39-33 14-19, 5. 41-37 20-25, 6. 29x20
25x14, 7. 37-32 12-18, 8. 46-41 7-12, 9. 41-37
14-20, 10. 44-39 10-14, 11. 34-29 5-10, 12. 50-
44 19-23, 13. 28x19 14x34, 14. 40x29 20-25,
15. 33-28 17-21, 16. 38-33 21-26, 17. 42-38 9-
14, 18. 31-27 11-17.
Stand na de 18de zet van zwart:
WIM HUISMAN
'/dm-
:iéÊ.
o amfr
X
M. I, VOS
Met de 19de zet vervolgde wit met 19.
27-21 16x27, 20. 32x21, waarmede zwart op
dam kwam door 17-22, 21. 28x17 25-30, 22.
35x24 13-19. 23. 24x22 8-13. 24. 17x19 14x34,
25. 39x30 26x50 en na enkele zetten won
zwart.
Oplossingen en correspondentie te zen
den aan het adres van de damredacteur
B. Dukel, Wijk a. Zeeërweg 125, IJmuiden.
B. Dukcl
AL HEEFT ONS LAND nooit een Shakespeare of een Goethe voortgebracht,
dichten hebben we toch altijd graag gedaan. Vooral in de achttiende eeuw
heerste er in Nederland een ware rijmwoede, die vele wonderlijke produkten
tot gevolg had. Het was toen mode om ook de meest prozaïsche stof poëtisch te
behandelen als het maar rijmde, was het mooi. Een handboek voor dienst
boden, een inleiding tot de kunst van het toveren, een vaderlandse geschiedenis,
politieke pamfletten, schotschriften, de Heidelbergse Catechismus dit zijn
nog. maar enkele van de talloze berijmde werken, die ons uit- die tijd zijn over
geleverd. De kroon spant in dit opzicht ongetwijfeld de berijmde spraakkunst
van Jan van Belle.
HET WAS DE onderwijzer-bibliophiel
F. Bezemer, die dit zeldzame boekje aan
het eind van de vorige eeuw her-ontdekte
en het beschreef in zijn bundel „Nieuws
uit oude boeken".
De volledige titel van Van Belle's bij
zondere leerboek luidt:
„Korte wegwijzer, ter Spel-, Spraak- en
Dichtkunden. Tot gemak voor 't geheugen
van Ouden en Jongen, in Neederduitse
Dichtmaate, op 100 Bladzijden gesteld door
Jan van Belle. Te Haarlem gedrukt, bij
Izaak van der Vinne, Boek- en Papierver
kooper in de Warmoesstraat, 1748".
Van Belle was een groot minnaar van
onze taal. Hij liet zelfs zijn dochter bij de
Remonstranten dopen, omdat die naar zijn
mening het Nederlands zuiverder uit
spraken dan de Gereformeerden. En hij
vond ook, dat de leerlingen van zijn school
te Haarlem, tegelijk met de grammatica
van het Nederlands, de geheimen van de
dichtkunst behoorden te leren.
Ziehier hoe hij twee vliegen in één klap
sloeg door de jeugd op dichterlijke wijze
de declinaties van de zelfstandige naam
woorden bij te brengen:
Nom.: De krolse Kat was heel belust na Spek.
Gen.: Der krolse Katte aardskaterlijk gebrek.
Dat.: Der krolse Katte een Kater toegezonden.
Acc.: De krolse Kat beet een van onze honden.
Voc.: O krolse Kat! gekroopen uit liet gat.
Abl.Van krolse Katte, of, van de krolse Kat.
DIT GAAT ZO op dezelfde wijze door
met nog 24 andere zelfstandige naamwoor
den, mannelijke, vrouwelijke en onzijdige.
Van Belle besloot dit deel van zijn boek
met de regels:
„Zie hier. mijn Kind! een vijf en twintig
droomen,
Als Spooken uit mijn Herssenpot gekoomen".
Maar er kwamen nog veel meer spoken
uit zijn hersenpot, zoals blijkt uit deze
conjugatie van het werkwoord stelen:
..Kunt gij dit nóg niet genoeg verstaan.
Doorsnuffelt ook de beste Woordenboeken:
Is 't nóg vergeefs, loopt eeuwig Eekels zoeken
En vult daarmeê uw Pensdarm, om, als 't Zwijn
Doormest en vet, Knap voor den Balg te zijn".
Ja, ja, onze schoolmeesters konden vroe
ger op krasse wijze hun pupillen de waar
heid zeggen!
Het rijmen evenwel vermoeide meester
Van Belle op den duur zeer en hij besloot
het grammaticale gedeelte van zijn boek
dan ook met de verzuchting:
„Mijn Dichtpen, nu bijna bek-af, eist rust".
Maar op de volgende bladzijde ging hij
gelukkig monter verder met de mede
deling:
,.De rust baart lust: nu heb ik wat geslaapen
En vind mij, door verfrissinge, als herschaapen,
Nsa "t nuttigen, ik meen van 't zelfde Nat
Dat Noag dronk en hem bevangen had".
VERKWIKT (maar hopelijk niet be
vangen) door de wijn ging onze school
meester nu over tot het onthullen van de
technische geheimen der dichtkunst. „Zes-
voets klinkdichten" en „trippelmaaten"
„Ik steel in 't Stal, daar niet te steelen is.
Gij steelt de Schol, een ander eet de Vis.
Hij steelt den Dief. die 't alles had gestolen,
Wij steelen hem, die 't steelen had bevolen.
Gij-lieden steelt al wat gij steelen kunt.
Zij steelen 't Kruis, een ander steelt de Munt.
Ik stal den Buit, dien Jogchem had gekreegen.
Gij staalt het Staal, geschikt tot eenen Degen."
Enzovoorts vele pagina's achtereen
Arme kinderen, die al deze baarlijke
onzin van buiten moesten leren!
MAAR VAN BELLE had geen pardon
met hen. Hij riep de dommerds, die zijn
nieuwe taalmethode niet geheel konden
volgen, ongeduldig toe:
demonstreerde hij de jeugd met behulp
van zijn eigen, meestal bijzondere kreu
pele verzen, zoals „Bagatel mijner Jongk-
heid" en „Het Farizeeuwse Wijf". Het zou
te veel ruimte eisen ook hier nog voor
beelden van te citeren, maar we mogen
niet nalaten u het bescheiden slot van dit
litteraire meesterwerk mede te delen:
„Ik heb hiermeê mijn Hokken afgesponnen:
Wie w-eet of iets, of niets er meè gewonnen".
Veel profijt verwachtte Van Belle dus
niet van zijn dichterlijke inspanning
terecht, zoals later bleek.
EEN MAN naar Van Belle's hart moet
ongetwijfeld zijn oudere tijdgenoot, de
Middelburgse predikant Carolus Tuinman,
zijn geweest. Deze liet een gedichten
bundel, „Rijmlust" verschijnen, die niet
minder dan 400 klein bedrukte kwarto
bladzijden telt. In de inleiding schreef hij:
,,'t Is genoegzaam alleen het rijm, dat
aan dit werkje mogelijk eenige raarheid
en bevalligheid bijzet. Was er dat boordzel
af, de zaaken die aan de rijmwoorden ver
knocht waren, zouden op zich zeiven mis
schien veeier leeslust niet aanlokken, doch
't zijn enkelijk de rijmklanken, waar om
dit geschreven is. Men zoeke hier dan
slechts rijm op 't onberijmbaarsle; en dat
men meer vind, is een toewerp.
dit rijmwerkje heeft geen hoofd-
klouwen of nagelknabbelen gekost, dewijl
het slechts was eene uitspannings uitspan
ning, welke mijne dichtveder terloops in
eenige afgesnipperde tusschenpoosjes als
spelende vloeide".
DIT LAATSTE geloven wij graag, want
de poëzie van ds. Tuinman beperkte zich
tot het vinden van de onmogelijkste rijmen
op de onmogelijkste woorden. Bijvoorbeeld:
Vrager.
Ei zeg, wat rijmt gij op een walvis?
Antwoorder.
Dat hij vrij grooter dan een kalv is,
Al is het dat hij nog maar halv is.
Hetgeen daaraan is, is niet al vis.
Koopt ymand oesters, 't is getalvis.
Een schol is breed, een spiering smalvis.
Maar was de kat daarbij, zij stal vis.
Doch loopt niet henen met een walvis.
Vrager.
Wat zoud gij rijmen op een podding?
Antwoorder.
Een houten lepel is een potding.
Een zachte mispel is een rot ding.
Een uitgestoken tong, een spot-ding.
Een mal en kreupel dicht een vod-ding.
Een linnen neusdoek is een snot-ding.
Etcetera, etcetera
Het moet een vreemde man zijn geweest,
deze predikant.
VLUG LOOPT KABOUTER Kwiek
door het grote bos. Hij is geweldig blij
die kabouter Kwiek. Geen wonder, want
koning Grijsbaard heeft van alle ka
bouters Kwiek uitgekozen om een brief
weg te brengen. „Kwiek is slim en kan
hard lopen," had de koning gezegd. De
andere kaboutertjes waren wel een
beetje jaloers op Kwiek.
Het was ook geen gewone brief, nee
hoor, het was een hééééél belangrijke
brief! Zó belangrijk, dat er wel vijf
grote, rode zegels op geplakt waren.
Het kaboutertje had de brief goed
verstopt, onder zijn rode jasje. Stel je
voor, dat hij de brief zou verliezen.
Kwiek wist precies wat er in de brief
stond. Dat had koning Grijsbaard hem
verteld. Beste tovenaar Karolus", stond
erin, „geef kabouter Kwiek alsjeblieft
twee rode toverboontjes mee. Ik moet
ze vóór morgenavond om zes uur heb
ben. Als ik ze niet op tijd krijg, ga ik
dood. Vast heel erg bedankt. Koning
Grijsbaard."
Daarom was die brief zo belangrijk.
Want een kabouter kon eigenlijk niet
ouder worden dan zevenhonderd jaar.
Alleen als ze twee rode toverboontjes
slikken, kunnen kaboutertjes veel en
veel ouder worden. Tovenaar Karolus
maakte die toverboontjes en niemand
anders.
DIE TOVENAAR woonde heel ver
weg. Je moest eerst het grote kabouter-
bos door. Dan kwam je bij een rivier
tje. Als je eindelijk het riviertje over
Was, dan moest je nog een heel hoge
berg beklimmen. Op die berg was het
huisje van tovenaar Karolus.
Kwiek liep daarom vlug door, want
hij wilde de koning gauw de boontjes
brengen.
Het windje waaide door de hoge
bomen. Een vlinder vloog tussen de
bloemen door. Het gras ritselde zachtjes
onder de kaboutersch'oentjes. De
bloempjes bogen de kopjes als Kwiek
voorbij ging. „Kijk, daar gaat Kwiek,"
riepen ze tegen elkaar. „Kwiek, die een
gewichtige brief moet wegbrengen!"
O, wat voelde het kaboutertje zich
gelukkig als hij de bloemen zo hoorde
praten. Kwiek voelde steeds of de brief
nog onder zijn jasje zat. Stel je eens
voor, dat hij de brief zou verliezen!
Dan zou hij de toverboontjes nooit krij
gen van tovenaar Karolus. En dan zou
die goede koning Grijsbaard.... brrr,
Kwiek rilde als hij daaraan dacht!
De weg door het bos was erg lang.
Het zonnetje brandde op de puntmuts
van Kwiek. Het kaboutertje kreeg het
warm en werd een beetje slaperig.
„Ik ga even onder die denneboom
zitten," dacht Kwiek.
„Hèhè, hèhè," Kwiek moest gewoon
gapen toen hij onder de boom zat. „Nu
ga ik nog eens naar die mooie brief
kijken," geeuwde hij.
„Doe het niet, doe het niet," riepen
de viooltjes verschrikt.
MAAR HET EIGENWIJZE kabouter
tje had de brief al in zijn handen.
„Oei, wat een mooie brief was het
toch. Wat een praaacht brief. Hoeoa
Hoeee! geeuwde Kwiek. „Een ge
weldig mooie brgra, pfiet, grr-
pfiet
Hola, daar was me die Kwiek zomaar
in slaap gevallen. Hij was ook zo moe
van de lange reis.
De brief viel uit zijn handjes op de
grond. De bosbloemen gilden van schrik.
Maar Kwiek hoorde het niet eens.
Plotseling vloog een grote zwart-witte
vogel op de grond. Het was Kobus Ek
ster. Hij had de hele tijd in de boom
gezeten. Kobus was reuze nieuwsgierig
naar de brief van kabouter Kwiek.
VLIEGENSVLUG greep hij de brief
cn vloog er mee in het topje van de
denneboom. De bosbloemen begonnen
zo hard te gillen, dat Kwiek wakker
schrok.
„Domoor, domoor!", riepen de made
liefjes. „De ekster heeft je brief ge
stolen. Slaapkop dat je bent!"
Verschrikt keek Kwiek om zich heen.
„In de boom, in de boom!" schreeuw-
v, -x
den de paardebloemen. En ja hoor, daar
zat. de ekster. Hij had de brief in zijn
grote snavel.
Het kaboutertje begon vreselijk te
huilen. Dikke tranen biggelden langs
zijn wangen. Hij probeerde in de boom
te klimmen. Het lukte niet! De stam was
veel te dik voor zijn korte kabouter-
armpjes. Steeds harder begon het ke
reltje te huilen.
„Wel, wel", klonk ineens een zware
stem, „wat is hier aan de hand?"
Het was Opa Kraai die juist voorbij
kwam. „Kwiek is een brief kwijt. Kobus
ekster heeft hem gestolen, antwoordden
de bosbloemen. „Ja", riep een pinkster
bloem, „en het is een hééél belangrijke
brief".
„Zozo", kraste de kraai, „dan had het
kaboutertje maar beter moeten uitkij
ken. Afijn, die jonge kaboutex-s ook van
tegenwoordig
„Help me astublieft lieve kraai",
huilde Kwiek. „De kabouterkoning moét
morgenavond om zes uur twee tover
boontjes hebben, andex-s gaat hij dood!"
„Zoooo," bx-omde de oude kraai, „zooo,
dat vex-andert de zaak. Klim vlug op
mijn rug, dan gaan we naar de ekster
boven in de boom."
KWIEK DROOGDE snel zijn tx-anen
en klom op de brede rug van Kras
Kraai.
„Dzjiet!" Daar vlogen ze omhoog.
Maar de ekster vloog snel weg.
„Die brutale x-ekel!" mopperde Kras
Kraai.
„Houd je vast Kwiek! We gaan 'm
achterna.
„Oei, dacht het kaboutertje, „als dat
maar goed afloopt! Zo'n oude kraai
tegen zo'n lelijke dief,"
Maar Kras Kraai deed zijn uiterste
best. Ze doken tussen de boomtakken
door, schoten dan weer pijlsnel om
hoog, vlak achter de ekstei\
INEENS LIET DE DIEF de brief uit
zijn bek vallen. Snel door Kras Kraai
er achter aan en., gelukkig,.. Kwiek
kx-eeg zijn brief terug! Hij begon wa
rempel alweer te huilen. Maar nu van
vx-eugde. „Stop de brief nu goed weg",
zei Kras Kraai, „Morgen zal ik je zelf
op mijn rug naar tovenaar Karolus
brengen. Nu is het al te laat geworden.
Ga daar maar onder die paddestoel
slapen."
De volgende dag gingen Kras en
Kwiek al vroeg op x-eis. De kleine ka
bouter was reuzeblij. Hij kon wel dan
sen van plezier. Maar dat mocht na
tuurlijk niet, want dan zou hij kun
nen vallen.
Het ging vlug over ossen en velden.
Over een rivier en hoge heuvels.
Het was een prachtige tocht! Na uren
vloog Kras boven het huisje van tove
naar Kaï'olus. Hij maakte een paar
i'ondjes en daalde toen vlak voor dc
deur van de tovenaax-. Kwiek klopte op
de deux-. Karolus deed zelf open. De
kabouter gaf hem de brief van koning
Grijsbaard. „Zozo", mompelde de tove
naar toen hij de brief gelezen had, „nou.
de boontjes zitten al in je zak hoor!
Maar je mag er niet van snoepen man
netje."
Kwiek voelde in zijn bi-oekzak en ja
hoor! De tovenaar had de boontjes zo
maar in de zak van Kwiek getoverd!
Nu ging het in snelle vaax-t tex-ug naar
koning Grijsbaai'd.
KRAS MOEST heel heel snel vliegen,
want het was al erg laat. Stel je voor
dat ze na zes uur pas thuis wax-enü
Maar gelukkig waren ze nog net op tijd.
Juist toen de koning de boontjes had in
geslikt, sloegen de sneeuwklokjes zes
uur!
Kwiek vertelde eex-lijk dat de lieve,
oude Kras Kraai hem geholpen had.
Maar toen de koning de goede vogel
wilde bedanken was die nex-gens te vin-
denJan Nelissen
Deze jongens zijn aan 't bokspringen
Weet je, hoe ze van hun achternaam
heten? Kijk maar eens goed in welke
stand ze hun lichaam hebben staan.
Schrijf de letters, die je gevonden hebt
op en zet ze in de goede volgorde.