VOOR JULLIE
B
ui
jfj
llü
HP
A
i
fgj
m
<!i
i
m
II
¥9
ML
Ui
l
m
Éi
m
m\
lm
SU
w,
i
lit
m
B
ut
ff
B
t
1
«f
11
S
Ww 8
ÉM
ül
B
i
Al
B
§1
i
lÉf
Hl
Éi
1
B
Hl
lÉl
jjp
B
ff
A
Bi
Éi
1
§füf
ifü
B
n
Schaken
Bridge
Dammen
Het borstbeeld
aan de vijver
ZATERDAG 2 APRIL 1960
Erbij
PAGINA VIER
m
m m\
wm+l
m ml
mi
Hf
h
HÉ
H
H!
SÉ
iüf
ÜP
1
8
8
fjj
UI
Hl
fSzl
a
ÉI
wk
m
m
ÜP
llll
ÉSÉ
m
1
n
sü
s
A
1
jj
8
m
Hf
s
B
Bi
ëf
B
a
l
8
ÏS
a
Bi
m m m m m i
>COXWDCOX»COCODDCOXCCCOCO3COCCO3ccoooocooccoocxxcoco:
CURIOSITEITEN UIT DE HISTORIE VAN HET BOEK
iShakespeare alias
Ireland
Van een
6 gmgetkM ruet ornle
V"U
In de derde partij van zijn tweekamp
met Botwinnik verbaasde Tal de gehele
schaakwereld door na de openingszetten:
1) e2-e4 c7-c6 2) Pbl- c3 d7-d5 3) Pgl-f3
Rc8-g4 4) h2-h3 Rg4xf3 niet met de dame,
doch met de pion terug te slaan. De zet
5) g2xf3 zal vergeefs in enig theorieboek
zoeken en dat is begrijpelijk, want wit
deformeert zijn pionnenstelling nodeloos.
Tal kwam dan ook duidelijk op verlies te
staan en wist slechts dank zij zijn onge
looflijke vindingrijkheid nog juist te ont
snappen aan een nederlaag.
Natuurlijk is het ook aan Tal bekend dat
de pionnenconstellatie e4-f2-f3 ernstige
bezwaren heeft. Kennelijk beoogde hij,
Botwinnik in een soort overwinningsroes
te brengen en hem uit zijn tent te lokken.
Welke zijn nu de nadelen van de witte
pionnenstand? Wie dat wil weten raad
plege het enkele jaren geleden verschenen
leerboek van Hans Kmoch: „Die Kunst
der Bauernführung". Steinitz (wereldkam
pioen van 1886-94) verschafte aan de scha
kers het inzicht in de fundamentele be
tekenis, welke de opstelling van de pion
nen heeft voor het verloop van een partij.
Kmoch heeft dit in zijn boek uitgewerkt
op een manier, welke wij niet anders dan
uniek kunnen noemen. Hij begint met het
introduceren van een aantal volkomen
nieuwe termen, zoals „ram", voor de con
stellatie van een witte en zwarte pion pal
tegenover elkaar (b.v. wit e4, zwart e5),
„hevel" voor de stand waarin een witte
en een zwarte pion elkaar kunnen slaan,
b.v. wit e4, zwart d5, duo's, b.v. wit b2 en
c2, bufferduo's, b.v. wit b2 en c2, zwart
b4 en c4 (hetgeen afsluiting mogelijk
maakt, omdat b4-b3 met c2-c3 en c4-c3
met b2-b3 wordt beantwoord), kandidaat
(een pion die vrijpion kan worden), enz.
Na een uitvoerige verklaring van al deze
termen bespreekt hij aan de hand van tal
van meesterpartijen de kenmerken van de
pionnenconfiguraties, zoals deze uit be
paalde openingen kunnen ontstaan, b.v. de
Slavische formatie (wit d4-e3-f2, zwart
c6-e6-f7), Aljechin's brandformatie (wit
c4-d4-e5, zwart c7-e6-f7), de Griinfeld-
formatie (wit c3-d4-e4, zwart e7-f7-g6).
In de inleiding zegt hij ook van alles
over de consekwenties van dubbelpionnen.
Hij wijst op het nadeel dat de aanvals-
kracht vermindert, omdat de afruilcapa-
citeit onder de verdubbeling lijdt. Zo is in
de stand wit: pion f5-g2-g5, zwart: pion
f7-g7 de pluspion voor het eindspel waar
deloos. Wit kan geen vrijpion formeren,
omdat zwart f5-f6 met g7-g6 en g5-g6 met
f7xg6! (niet f7-f6 wegens g2-g4-g5) beant
woordt. Ook de pionnenmeerderheid f2-
g2-g3 tegen g7-h7 is zonder betekenis, mits
zwart goed riposteert. Op g4 moet hij h6!
spelen, waarna f4 plus g4-g5 niet baat
wegens h6xg5. Na 1) f4 legt zwart de
meerderheid met h5. aanstonds lam.
Ook aan het- complex'dat Tal vrijwillig
aanvaardde, wijdt Kmoch aandacht. Zo
zien we in diagram 1 de „halflamme
c-tweeling".
zwart zelfs na c5xd4 beter blijft staan,
omdat de witte pionnen dan in drie groe
pen uiteenvallen.
Opgemerkt zij, dat de stelling in dia
gram 1 niet precies identiek is aan die van
de partij TalBotwinnik. De voorste pion
immers van het drietal in diagram 1 (pion
d4) vormt een „hevel" met een pion (c5)
op de vertikaal (c-lijn) van de dubbelpion.
De voorste pion (e4) van Tal's drietal daar
entegen vindt zijn hevelpartner (d5) aan
de andere zijde.
In diagram 2, eveneens te vinden in
Kmochs boek, zien we een positie, uit
welke Tal's formatie kan ontstaan.
'9
ww
■mk ifpB
'W
Wsr/trf'.
/V/Ww.
#ii|GP
mm
mm.
Wanneer zwart in de diagramstelling
e6-e5 speelt, vormen de pionnen d4-e5-
f6-f7 het spiegelbeeld van die in Tal's
partij. Naar aanleiding van diagram 2
merkt Kmoch nog op, dat bij het opruk
ken de „voorman" (f6) vooraan moet en
dat de opmars van pion e6 (Kmoch noemt
dit de „hevelzet") vrijwel altijd slecht is,
omdat veld f5 dan in wit's handen valt.
Onze pionnenprofessor Kmoch zal dus
stellig Tal's zet ten sterkste afkeuren.
Slechts spelers van het formaat van Tal
kunnen zich iets dergelijks permitteren.
Gewone schaakstervelingen doen verstan
dig, vooralsnog de positionele richtlijnen
in acht te nemen.
Volgend maal een geval uit Kmoch's
boek, waarbij de gewraakte pionnenstel
ling tot verlies leidt.
Mr. Ed. Spanjaard
gevaar, dat hij 2 slagen in harten ver
liest. Er is een eenvoudig overzichtelijke
combinatie mogelijk, waarbij west vrij
zeker 9 slagen maakt. Na de 3e klaveren
te hebben getroefd, spele west schoppen
heer, dan schoppen naar de aas, daarna
een schoppentje van oost introeven in
west. Vervolgens ruitenheer, ruitenaas en
ruiten na noord of zuid komt aan slag.
Gaan NZ nu troefspelen, dan lossen zij
daarmede de moeilijkheden voor OW vol
ledig op; spelen zij iets anders, dan gooit
oost zijn 4e ruiten weg en west troeft.
Hierna troefspelen OW maken altijd 9
slagen, onder de enige voorwaarde dat
ruiten bij NZ 3:2 valt. De kans daarop is
groot de tegenstanders boden niets.
Probleem 2: Als de eerste schoppenslag
niet wordt genomen, zal zuid aan slag
komen en schoppen naspelen; heeft noord
dan klaverenaas, dan dreigen OW 4 sla
gen in schoppen en klaverenaas te ver
liezen.
Het goede spel is schoppenaas direct te
nemen met de grote kans dat óf de
schoppens bij NZ 4:3 vallen, óf bij een 5:2
verdeling der schoppens, deze kleur „blok
keert". Dit is zeer aannemelijk noord
heeft bepaald geen vrouw-boer-tien-enz.
van schoppen. In werkelijkheid had zuid
schoppen heer-tien sec; door direct schop
penaas te nemen in oost, waren NZ inder
daad met „geblokkeerde" schoppens blij
ven zitten. Legt u het maar eens uit.
Dit aardige tweede spel ontleende ik
aan „5 Weeks to Winning Bridge" van
Alfred Sheinwold, uit Permabooks, New
York. Voor hen die hun spelpeil serieus
wensen te verbeteren en Engels lezen, een
zéér waardevol werk van bijna 500 blad
zijden gezond bridge-onderricht.
Bridgcvraag van deze week: Noord
gever, allen kwetsbaar. Noord, uw part
ner, opent met 1 harten oost past. Wat
biedt u als zuid met:
a) ♦B6593ÓAB6542«?-10 65
b) *4C?V75OA 10 964*B872
c) *B975<?650AH 10 8*754
Antwoorden elders op deze bladzijde.
H. W. Filarski
Wij zien gaarne partijen met deze nieu
we openingsvariant tegemoet. 3
17-21, 4) 34-29 24x33, 5. 38x18 12x23, 6.
43-38 15-20, 7. 39-33 10-15, 8. 35-30 20-24.
In het volgend gedeelte bracht wit een
tijdelijk offer, waarna het spel volkomen
gelijkwaardig werd. Het is een onderzoek
waard of 40-35 niet consekwenter was ge
weest 9. 40-34 24x35, 10. 34-29 23x34, 11.
22-18 13x22, 12. 28x26 7-12, 13. 44-40 35x44,
14. 49x29 5-10. Liever geef ik de voorkeur
aan 12-18 om op 32-28 met 19-24 en 15x24
te vervolgen. 15. 48-43 12-18, 16. 45-40 9-13,
17. 40-34 15-20, 18. 36-31 20-25, 19. 41-36
3-9, 20. 46-41 1-7, 21. 32-27 8-12, 22. 27-22
18x27, 23. 31x22 14-20, 24. 33-28 10-15, 25.
43-39 20-24, 26. 29x20 25x14. 27. 38-33
12-17, 28. 42-38 19-24, 29. 37-32 13-19, 30.
32-27 7-12. 31. 34-29 2-8, 32. 29x20 15x24,
33. 28-23 17x28. Wel gedwongen, daar op
19x28 met 27-21 dam volgt. 34. 23x32. De
stand na de 34ste zet van wit:
H. LAROS
g mm
Ww.
c
wm.
mm
r
l
mm.
Z77///.
mm,
ÜP
OEFENING IN SPEELTECHNIEK.
De speeltechniek is het zorgenkind van
vele bridgeparen. Eenvoudige routine
spelletjes gaén nog, doch wanneer de spel-
figuur méér aanspraken maakt op com
binatievermogen dan op routine, gaat het
velen hóóg boven de pet.
Ik heb twee leuke praktijkspellen voor
u lost u ze eerst eens op, alvorens de
oplossing te lezen:
1)
West
H B
C V 10 9 7 4
O H 7 5 4
10 3
Oost
A 7 4
9 A 8 6
O A 8 3
B 6 5
oxoccoxcoy
W/W
vMI//,
mË.
WW
Niemand kwetsbaar, paren wedstrijd.
Oost opende 1 SA (zwak), zuid paste, west
2 harten, allen pasten. De tegenpartij (NZ)
begint met klaverenheer (noord), dan kla
verenaas (zuid) en wéér klaveren, die west
introeft met harten 4.
Wat is wests beste speelplan in aan
merking nemend, dat west in een paren
wedstrijd groot belang heeft bij één over
slag of overslagen?
In de onderlinge D C IJ-competitie 1959-
1960 was de 41-jarige boekhouder Henk
Laros in uitstekende vorm. Hij won ach
tereenvolgens elf partijen. De ex-wereld-
kampioen Piet Roozenburg, die een viertal
jaren achtereenvolgens de D C IJ-titel
prolongeerde, voelde zich bedreigd. De
strijd tussen de koplopers Laros en Roo
zenburg is tenslotte door P. Roozenburg
gewonnen. Deze grootmeester doet altijd
iets bijzonders in zijn partijen.
Hieronder volgt de boeiende en leerza
me partij, waarin Roozenburg met wit
speelde. 1. 33-28 18-23, 2. 31-27 20-24, 3.
27-22. Oud-wereldkampioen Ben Springer
schreef eens zeer terecht: „De dammers
spelen het damspel te automatisch". Daar
op maakt Roozenburg een uitzondering.
Want met de derde zet wordt ineens een
geheel nieuwe variant aangeboord. Het
beste lijkt me, dat Laros nu met 24-29
antwoordt. Voor de openings-theoi'ie is
deze opstelling geheel nieuw.
2)
West
9 7 5 2
C A H
O A H B
10 9 4
Oost
A 4
C B 8 6
O V 3 2
H V B 8 5
Kmoch merkt over deze stelling op, dat
de dubbelpion zeer bepaaldelijk een na
deel vormt. De stopvelden c4 en d5 liggen
open, het gehele drietal is praktisch ver
lamd, de hevel „naar buiten" (Aussen-
hebel, d.w.z. wit slaat met d4xc5 van het
centrum naar de rand) bezit geen kracht,
omdat na b6xc5 de zwarte c-pion opweegt
tegen de twee witte c-pionnen, terwijl
West 1 ruiten NZ passen oost 2
klaveren west 2 SA oost 3 SA
allen passen.
Noord komt uit met schoppen 6 hoe
moet west spelen?
De oplossingen:
Probleem 1: West moet zijn verlies-
slagen zien te beperken, tot 2 slagen in
klaveren, 1 slag in ruiten en 1 in harten.
Als west troef gaat trekken, bestaat het
COCODCO
g
XXX5COCCOOC
ooooo
coccccoococ
w
8
mm
m
m
M
IW
9
Wê
w,.
wÊ
mm
8
8 pp
'7777&/y.
P. ROOZENBURG
In dit stadium van de partij moet zwart
19-23 spelen.
Op 39-34 vervolgen met 11-17 en zwart
dreigt 24-29, 23-28 en 17-21. Op de uitval
27-21 en 32x21 kan alsnog 9-13 volgen. Zo
als zwart in de partij vervolgt, krijgt wit
volop gelegenheid op te treden.
34.. 9-13, 35. 47-42 14-20, 36. 41-37 20-25,
37. 39-34 13-18, 38. 50-45 8-13, 39. 45-40
11-17?. De laatste zet van zwart is vrij
wel gedwongen. Op 24-30 volgt 33-29 en
38-33 met 32x14. Op 4, 9 of 10 volgt dam
door 27-22 en 38-32, 40. 33-29 24x33, 41.
38x29 17-22, 42. 40-35 22x31, 43. 36x27 4-9.
44. 42-38 6-11, 45. 35-30 11-17.
De stand na de 45ste zet: zwart: 9 12 13
16 17 18 19 25. En wit: 26 27 29 30 32 34
37 38. Roozenburg aan zet, moet hier ze
ker al hebben berekend dat het tempo aan
wit was. Winst is verzekerd, welke prach
tig tot stand komt door: 46. 32-28 9-14, 47.
37-32 14-20, 48. 38-33 20-24, 49 29x20 25x14,
50. 34-29 14-20, 51. 30-25 19-24, 52. 25x14
24-30, 53. 14-10 30-35. Na 10-4 gaf Laros
zich gewonnen. Een fraaie tempowinst
van Roozenburg!
B. Dukel
Correspondentie te zenden aan het adres
van de damredacteur B. Dukel, Wijk aan
Zeeërweg 125, IJmuiden.
•uaddoqos i :snp pjooa\
-}ub aisinf }aq si (o do unatq a§B( uaa ut
ftjeeq aaaguei sjiaz jo) piBeq.iaiA uaa uba
uauo; }aq uaAoq '.mapf agoq .xaua i.xbbjj
-jatA (agpBui apj[az) uaa uba uauo] }aq
IBBg 'si pjBBM poq uaa s;qoa(S jads uaa
uatput 'qatuqoaipatq au.tapoiu aap utaaiq
-oad uapuB uaa .iaaAv jgjaqjaq (o pds
•uapteq z :poq
agtpnoAuaa uftz st 'uo;iaguts uaa apaui
-S{B tjaaq unaisjaoj} nu ptnz jbba\ qoop
'ua;mj z -iooa hbavz 3) si (q jads qoo
'VS I :poq aisutf
■uauoj ai neaAtu-aaM; do anaiq 3A\natu
uaa uio guuag a; si (ads }tp uba iqoBaq
auauiagjB ap qoop '.maiquapn.1 agucj uaa
jBBA\sqaA\ )jaaq (b (ads 'istnf uajtn.i z "ga
pjooAY}ue uaa si uaqads aup .tazap uaag do
:SBBJAa3puq asqljiaqaM do pjooAvjuy
NOG NOOIT was het zo druk geweest
voor het Drury Lane Theatre te Londen
als op zaterdag 2 april 1796. Op deze dag
zou namelijk aan het Britse publiek een
geheel onbekend en pas ontdekt stuk van
Shakespeare worden gepresenteerd: „Vor-
tigern and Rowena". De wereld dankte de
ontdekking van dit werk en van nog vele
andere handschriften van Shakespeare
aan een zeventienjarige jongeman, Wil
liam Henry Ireland, klerk op een Lon-
dens advocatenkantoor en zoon van een
antiquair, die in Norfolkstreet woonde.
Deze antiquiteitenwinkel van Samuel Ire
land was dankzij de beminnelijkheid en
eruditie van de eigenaar in de loop der
jaren een soor| van sociëteit geworden,
waar dagelijks 'door talrijke bekende fi
guren uit de kunstwereld druk werd ge
discussieerd over kunst, antiek en vooral
over Shakespeare, want de oude Ireland
had een bijkans ziekelijke verering voor
de geniale bard van Stratford.
GROOT WAS DAN ook zijn geluk toen
zijn intelligente zoon William Henry hem
op 10 december 1794 een document voor
legde, dat een hypotheek-acte bleek te
zijn, opgemaakt tussen Shakespeare en
een zekere Michael Fraser, huiseigenaar
te Stratford. De handtekening van de dich
ter, het oude papier, het vergeelde schrift
dat alles leek volkomen authentiek en
toen Samuel de akte de volgende dag liet
zien aan Sir Frederic Eden verklaarde
deze geleerde deskundige dan ook direct,
dat het document echt was.
Vanaf die dag stroomden de Shakes-
peare-schatten binnen in de antiquiteiten
winkel. Een onbekende versie van „King
Lear", fragmenten van „Hamlet", twee
liefdesbrieven aan Anne Hathaway, een
„geloofsbelijdenis", ettelijke nog nimmer
gepubliceerde gedichten en nog veel meer
oude papieren, alle bedekt met het hand
schrift van Shakespeare, bracht William
Henry in de loop van drie maanden naar
zijn verrukte vader.
Het was duidelijk, dat de jongen ergens
een archief van onschatbare waarde had
ontdekt, maar waar zich dit bevond, wil
de hij niet vertellen.
HIJ ZEI SLECHTS, dat een oude zon
derling, die hij geheimzinnig „Mr. M. H."
noemde, een tot nu toe geheel onbekend
gebleven verzameling van Shakespeare-
handschriften bezat en uit vriendschap
voor William Henry daar wel enkele stuk
ken uit wilde afstaan, echter op voor
waarde, dat zijn naam nooit bekend zou
worden.
Het was een raar verhaal, maar Samuel
geloofde het, te meer omdat de archiva
rissen van Herald's College hadden ver
klaard, dat alle vondsten van zijn zoon
echt waren. Spoedig besloot de dolgeluk
kige antiquair zijn kostbare aanwinsten
ten toon te stellen in zijn winkel.
Heel Londen sprak over deze expositie
en honderden mensen verdrongen zich da
gelijks voor de winkel in Norfolkstreet.
Samuel Boswell was zo ontroerd, dat hij
op de knieën ging liggen en zei: „Nu kus
ik deze onbetaalbare relieken en dank
God, dat ik ze heb mogen aanschouwen".
De Prins van Wales verzocht Ireland hem
de Shakespeare-documenten te laten zien
in Clarence House.
Zij echter, die zich de moeite gaven de
inhoud van de manuscripten nauwgezet te
bestuderen, konden het enthousiasme van
de grote massa niet delen. Geen wonder!
In een gedicht, dat Shakespeare opgedra
gen zou hebben aan Anne Hathaway staat
bij voorbeeld:
„Is there on earth a man more true
Than Willy Shakespeare is to you?"
Men was van de grote dichter wel iets
beters gewend! En in de „Profession of
Faith" komt de volgende zeer weinig
Shakespeariaanse bede voor:
„O cherish us like the sweet chicken
that under the cover of her spreading
wings receives her little brood".
DE TWIJFEL, die op grond van deze
en nog meer banale passages van ver
schillende zijden werd geuit, kon echter
de algemene vreugde over de unieke
vondst niet drukken. En deze vreugde
werd nóg groter toen de jonge William
Henry kwam aandragen met weer een
nieuw manuscript, het grootste en waar
devolste van allemaal, namelijk het dus
ver geheel onbekende drama „Vortigern
and Rowena".
Sheridan, de directeur van het Drury
Lane Theatre, haastte zich om de op
voeringsrechten te verkrijgen. Hij bood
Samuel daarvoor 300 pond sterling ineens
en de helft van de recette der eerste zes
tig voorstellingen.
De twijfelaars met aan het hoofd de be
kende criticus Edmund Malone lieten op
zaterdag 2 april 1796 aan de ingang van
het theater pamfletten uitdelen, waarin de
bezoekers bezworen werd zich niet bij de
neus te laten nemen.
Maar het mocht niet baten. De zaal
was stampvol, toen het doek opging. Tij
dens de eerste twee aktes bleef het pu
bliek vrij rustig, maar onder de derde en
vierde akte werd er al geschreeuwd en
gelachen. Uit de hele opvoering bleek, dat
de acteurs het stuk niet au sérieux na
men. Zij speelden het als een dolle pa
rodie en toen Kemble, de hoofdrolspeler,
in de zeer tragische vijfde akte met draai
ende ogen en veel pathos uitriep: „I wish
this solemn mockery were over!" (dit
stond werkelijk in zijn tekst) rolden de
mensen van hun stoelen van het lachen.
DE HILARITEIT steeg ten top op het
moment, dat Rowena door soldaten werd
weggevoerd en haar minnaar riep: „Give
her up, oh, give her up!" Deze kreet
werd prompt door de toeschouwers over
genomen en net zo lang luidkeels herhaald
tot Sheridan het doek maar liet vallen.
Volkomen gebroken ging Samuel Ire
land naar huis. Daar lag zijn zoon, die
reeds in de pauze was weggegaan, rustig
te slapen. De volgende dag bekende Wil
liam Henry aan zijn vader, dat hij zelf
alle manuscripten had vervaardigd. Het
oude papier had hij gevonden in de ar
chieven van zijn werkgever en na veel
oefenen was hij erin geslaagd om met
verdunde inkt het handschrift van Shakes
peare vrij nauwkeurig na te bootsen.
„Ik wist, dat u veel van Shakespeare
hield, vader", zei de jongen „en ik wilde
u een plezier doen". Samuel stuurde hem
onmiddellijk het huis uit.
LATER PUBLICEERDE William Hen
ry in boekvorm een uitvoerige bekentenis
en heel Engeland lachte, behalve de oude
antiquair en enkele van de experts, die de
documenten voor echt hadden verklaard.
Tot aan zijn dood heeft Samuel Ireland
geloofd, dat niet zijn zoon, maar iemand
anders de manuscripten had vervalst.
„Mijn zoon was veel te dom om zo iets
te kunnen presteren", meende hij. Door
deze halsstarrigheid bleef men hem ver
denken medeplichtig te zijn aan het be
drog en al zijn vroegere vrienden wendden
zich van hem af. Eenzaam, verbitterd en
ER WAS EENS een jongetje, dat
nooit zijn speelgoed wilde opruirqen. Op
een dag had het jongetje weer een ver
schrikkelijke rommel gemaakt. Hij had
met zijn garage en zijn auto's gespeeld
en die stonden nu in het midden van de
kamer. Hij had met zijn blokken een
dierentuin gemaakt en alle blokken la
gen nu over de grond verspreid, teza
men met de giraffe, de olifant en de
aap, die onverschillig in een hoek wa
ren gesmeten. En daartussenin, nee
maar! daar lagen kris kras door elkaar
zijn boekjes en plaatjes. Dat was me
ook wat! Hoe kan nu één klein jongetje
zoveel rommel maken! Toen het jon
getje genoeg had van zijn speelgoed
wilde hij buiten op zijn autoped gaan
rijden. Hij pakte zijn jas en wilde al
we|lopen toen zijn moeder hem terug
hield. „Je mag best naar buiten, maar
ik wil eerst even kijken of je wel hebt
opgeruimd," zei ze. Nu je begrijpt best,
dat zijn moeder verschrikkelijk schrok
toen ze de kamerdeur opende en daar
al dat speelgoed zag liggen.
„STOUTE JONGEN!" riep ze boos,
„wil je wel eens gauw opruimen!"
Maar het jongetje zei: „Nee, hoor, dat
doe ik lekker niet! Daar heb ik hele
maal geen zin in!" en hij glipte langs
zijn moeder de gang in en holde naar
buiten. Zijn moeder zuchtte. Eigenlijk
moest ze het stoute jongetje achterna
gaan om hem terug te halen. Maar ze
had nog zoveel werk te doen in de keu
ken en daarom besloot ze maar om
eerst haar werk af te maken. Daar lag
dan al dat speelgoed verspreid door de
kamer en er was niemand om het op
te ruimen. Tenminste, het leek wel als
of er niemand in de kamer was. Maar
als je goed keek, dan zag je een klein
muisje, dat ritselend uit zijn holletje
te voorschijn kwam. Het muisje snuf
felde eens rond en schrok dan plotse
ling terug. Want wat hoorde hij daar?
Wat klonken daar voor stemmetjes?
„Wij liggen hier zo slordig, zeg! Toe
neem ons mee en stop ons weg!"
HET WAS HET speelgoed. Het waren
de blokken en de auto's en de beesten,
die allemaal graag opgeruimd wilden
worden. Maar het muisje was te klein
om dit te doen. Hij kon niet eens een
klein autootje optillen en daarom kon
hij het speelgoed niet helpen. Toen
kwam de poes binnen. Zodra het speel
goed bemerkte, dat de poes was bin
nengekomen begonnen de fijne stem-
fmetjes weer te roepen: „Wij liggen hier
zo slordig, zeg. Toe neem ons mee en
stop ons weg!" Maar de poes was ook
niet groot genoeg en hij moest, net zo
als het muisje, het speelgoed laten lig
gen waar het was. Toen kwam de gro
te hond aanrennen. De kamerdeur
vloog open en de hond sprong naar bin
nen. Onmiddellijk begon het speelgoed
weer te klagen: „Wij liggen hier zo slor
dig! Toe, neem ons mee en stop ons
weg!"
DE HOND HAD deze woorden nog
niet gehoord of hij nam al vrolijk kwis
pelend een blok in zijn bek, waar hij
vlug mee wegrende. Daarna kwam hij
terug om het andere speelgoed te ha
len. Tjonge, wat ging dat vlug! De hond
had er echt plezier in! Hij nam al het
speelgoed mee en hij zorgde er voor,
dat er niets meer bleef liggen. Na een
poosje kwam de moeder de kamer weer
in. Ze keek wel vreemd op toen ze het
speelgoed niet meer zag. Ze begreep
er niets van. Zou het jongetje misschien
teruggekomen zijn om op te ruimen?
Maar nee, dat kon niet, want hij speel
de buiten. Maar wie had het dan wél
gedaan? En waar was het speelgoed
dan gebleven? Ze keek in de speelgoed
kist en in de kast, maar daar was niets
te vinden. Daarna zocht ze in de
schuur en in de slaapkamer. Maar daar
lag ook niets. Eindelijk besloot ze het
jongetje te roepen en hem te vertellen
wat er gebeurd was.
diep teleurgesteld stierf de oude antiquair
in het jaar 1800. De manuscripten, die
hem zo'n korte periode van groot geluk
hadden geschonken, werden later op een
veiling aangekocht door het British Mu
seum, waar ze zich thans nog gevinden.
William Henry heeft nog getracht zijn
jeugdzonde goed te maken door het pres
teren van waardevollere litteraire arbeid.
Er werden een paar romans van hem
uitgegeven, maar een echte Shakespeare
vermocht hij geenszins te wordenNa
een zwervend leven stierf hij, volkomen
vergeten, in een klein dorpje in Sussex op
veertigjarige leeftijd.
XV. Kielich
WAT WAS HET jongetje bedroefd
toen hij het hoorde. Samen met zijn
moeder zocht hij het hele huis door.
Ze keken in alle hoekjes en gaatjes,
maar het speelgoed was en bleef weg.
Je kunt je wel voorstellen hoeveel spijt
het jongetje nu had, omdat hij niet had
opgeruimd. Hij huilde franen met tui
ten, maar daarmee kreeg hij zijn auto's
en blokken niet terug. Drie dagen lang
bleef het speelgoed zoek. En op de vier
de dag vond de moeder het weer terug
in de kelder. Daar lag het keurig net
jes opgestapeld onder een oud matje.
Ze hadden het bij het zoeken niet eens
opgemerkt, zó netjes had de hond het
weggelegd. O, wat was het jongetje
blij, nu hij zijn speelgoed weer terug
zag. Hij bracht het gauw weer naar de
kamer en hij wilde de hele dag niet
meer naar buiten, zó fijn vond hij het
om er weer mee te spelen. En
's avonds? Nu, dat begrijp je zeker'wel!
Het jongetje ruimde nu alles piekfijn
op, hoor! En dat deed hij voortaan iede
re dag, want hij had zijn lesje goed ge
leerd!
Marjan van Beek
Een borstbeeld met een borstrok aan
Dat wou zo graag eens zwemmen gaan.
„Maar ach, ik heb geen benen
En ook geen armen, hè, wat naar,
Dat is een vrees'lijk groot bezwaar,
Kon ik die nou maar lenen!
Men weet niet, wat een borstbeeld wil,
Ik sta hier jarenlang al stil
Eyi iedereen gaat baden.
De zon brandt op mijn arme hoofd,
Het is al bijna gaar gestoofd,
Mijn lichaam lijkt gebraden".
Het borstbeeld dacht: het is een staj,
Hoe kom ik van mijn voetstuk af?
Ik kan hier écht niet tegen.
Een vijver heb ik bij de hand,
Want 'k sta vlak aan de waterkant,
't Probleem maakt mij verlegen!
Een brandweerman kwam naderbij.
„Hallo," zei 't borstbeeld, „ach geef mij
Eens eventjes een zetje!
Ik ben een heel voornaam persoon,
Een ridderode is je loon,
Jij houdt wel van een pretje."
De brandweerman, die rukte en trok
Het borstbeeld van zijn marm'ren blok.
Het viel pardoes in 't water.
„O lieve help, pardon meneer,
Ik deed u hoop ik toch geen zeer?
'k Beging een réuze flater!"
Het borstbeeld voelde eind'lijk grond
Hij spoot het water uit zijn mond,
Zijn neus en uit zijn oren.
„Hoera, riep hij, nu ben 'k fontein,
Da's in de zomer wél zo fijn,
Laat niemand mij hier storen."
Marianne van Raai