De Romeinse society keuvelt over Zenboeddhisme bij een primitief braadspit op een luxueuze daktuin De kluizenaar in het dorp CARE Y VAN BR UGGENMIJN ZUSTER Wekelijks toegevoegd aan alle edities van Wffaarlems^a^la(Wprechmüaé^lemsché^oura^ wBÊSLÉA'jtJÊÊ. en IJ minder Courant JKWL Een groot schrijfster imponerend herdacht in: Litteraire Kanttekeningen ïêmMmms m3&MM#Êê II «■■■B mm Bloemschikken volgens Zen-methode door dames van vage leeftijd s. u. -I m WMËmmM 1 1 I MM- llli mII f^; Ï.\@WXR „De zonnebrillendie in de laatste jaren steeds exotischer en vjjinder achtig er werden, draagt men dit jaar alleen 's avonds na elf uur ter bescher ming legen het blitzlicht der foto grafen", aldus meldt onze 'correspon dent in Rome na een wandeling over de Via Veneto, waarvan wij hierbij een beeld reproduceren zoals dat voork.omt in de film „La dolce vita" van Fellini. ^JCW- MET DRIE WEKEN VERTRAGING zijn de gierzwaluwen in Rome aan gekomen en plotseling is de verlate lente losgebarsten. Indachtig aan de film „La dolce vita" van Fellini, zijn wij naar de Via Veneto gegaan om te zien wat het voorjaar voor nieuws brengt. Langs de terrasjes schuifelen reeds talrijke Amerikaanse toeristen. Zij interesseren ons ditmaal niet. Wij willen ons vandaag met de Romeinen bezig houden, met een bepaald soort Romeinen, de dames van onbepaalde leeftijd, die vaak na het faillissement van een paar huwelijken als drijfhout aan spoelen voor de caféterrasjes van deze straat, die de Amerikanen het strand, „the beach", noemen. We stellen vast dat voor dit soort dames de mode dit jaar haar in pastelkleur voorschrijft, van licht roze tot bisschopspurper. Rome is natuurlijk een grote provinciestad, en wat in andere hoofdsteden een paar jaar geleden opgang deed. sijpelt hier nu langzaam door. We zien dan ook dat. onze dames niet meer zoals een paar jaar geleden, dichteressen zijn, maar dat ze zich wijden aan de abstracte schilderkunstHet is een teken van achter uitgang. Het dichten was namelijk veel moeilijker, want om het bundeltje „eigen werk" achteloos te kunnen vergeten op een caféterrasje, moest het eerst gedrukt worden. Het waren weliswaar dunne verzenbundels, ongeveer twintig bladzijden, en op iedere bladzijde één „hermetisch" gedicht van vier regels, waarvan de zin duister maar zinnelijk was. Ieder kent de tien of twaalf uitgevers, die mits de kopij begeleid, gaat van een behoorlijke cheque, bereid zijn elk werk uit te geven en er voor zorg dragen dat het er „modern" uitziet, zonder enige hoofdletter of leestaken, Om als intellectuele dame naam te maken, moest men dié uitgevers natuurlijk niet hebben. DE SCHILDERKUNST is veel gemakke lijker. Het begint met een heel lange zit ting bij een heel dure kapper, die de haren van de aanstaande kunstenares de ge wenste tint geeft en zo kunstig tot een ragebol fatsoeneert, dat men de indruk krijgt of er na de ark van Noach geen kam meer aan te pas gekomen is. Een leren jasje met een paar verfstrepen geeft on middellijk cachet. En absoluut noodzake lijk zijn pantalons van corduroy, de pijpen heel smal en in kleur harmoniërend mei; de haardos. En nu wordt per dag één uur geschilderd en vele andere uren dienen voor het zich vertonen op de Via Veneto. We zouden haast iets vergeten, iets heel belangrijks voor onze lezeressen: de zonne brillen, die in de laatste jaren steeds exo tischer en vlinderachtiger werden, draagt men dit jaar alleen 's avonds na elf uur ter bescherming tegen het blitzlicht dei- fotografen. KEREN WE TERUG tot onze schilde ressen. Er zijn in Rome in korte tijd wel ongeveer honderd nieuwe kunstgalerijen geopend, waar een ieder de werken, die de geheimzinnige afgronden van haar of zijn onbegrepen persoonlijkheid duidelijk ma ken, kan tentoonstellen. De dikke cheque, die daar voor nodig is, wordt wel onder tekend dooi- een mopperende vader, een vroegere echtvriend, of gewoon maar een echte vriend. Belangrijk is de opening van de tentoonstelling. Men kan niet over suc ces spreken, wanneer er niet tenminste twee heel bleke en kunstmatig blonde jongelieden aanwezig zijn, die uit de verte iets te maken hebben met de kunstredactie van één of ander dagblad. Noodzakelijk zijn verder een paar negers. Vooral na de gebeurtenissen in Zuid-Afrika, hebben be paalde Romeinse dames ontdekt, dat de sterke, gezonde, simpele zwarte man ge schikt is om hun moede zielen geheel nieuwe vervoeringen te leren kennen. Evenwel heeft Rome maar heel weinig ne gers en de weinigen die er zijn hebben allen met nachtclubs en jazzmuziek van doen, zodat ze misschien niet zo simpel meer zijn. DE OPENING van de tentoonstelling ein digt met een „spiedoparty" in het Ne derlands „spilpartijtje" dat is niet een feestje waarbij de gasten de grond moeten omspitten of spit. moeten hebben, maar een festijn, waarbij men in een tuin of op een dakterras op de grond gaat zitten in een kring rondom een „spit", waaraan een geitebok, een jong schaap of een varken wordt gebraden. Het inwendige van dat van vage leeftijd en nog zwevender levens houding, een aantal heren van boven de zestig en enkele jonge meisjes, die later ickebana zullen onderrichten in de pro vincie. Aan de voeten van de niet meer zo jonge dames en nog oudere heren hurken overslanke, honingzoete knapen, die het vermoeiende werk doen de bloemen aan te reiken aan hen die reeds verder in de mystiek zijn doorgedrongen. De meer ver fijnde levenshouding van deze jongelui uit zich voorshands alleen in het feit. dat ze hun taal brouwen en dat ze de „s" kunst zinnig mishandelen.... Raleigh Trevelyan, A. Hermit Disclosed - Longmans, London HET MINSTE WAT men voor het boek van Raleigh Trevelyan moet zeggen, is dat het anders is dan de boeken die men ge woonlijk leest. Het. onderwerp ervan is het leven van een zekere Jimmy Mason, in 1.942 op vierentachtigjarige leeftijd gestor ven in een dorpje vijftig kilometer buiten Londen, Great Canfield. Deze man had zich een bescheiden reputatie verworven als kluizenaar; er waren nu en dan be richten over hem in de kranten versche nen. waarin gesproken werd van een mis lukte grote liefde die hem ertoe gebracht had zich van de mensen af te zonderen. Bijna niemand had hem ooit gezien, in de laatste vijftig jaar. Hij werd beschermd door schuttingen en prikkeldraadversper ringen, en verzorgd door zijn broer, die bijna even oud was en een jaar later stierf, na zijn leven te hebben doorgebracht op hetzelfde stukje land, buiten de schut tingen. De belangstelling van Raleigh Trevelyan in deze kluizenaar werd gewekt toen hij er als jongen vlak in de buurt woonde, en zelfs in het huis waar de gebroeders Mason opgegroeid waren. Zijn verhaal begint rnet een ontdekking op zolder van een oud dagboek van Jimmy, dat hij in de eerst volgende jaren langzaam is gaan ontcijfe ren en overschrijven (hij was toen in dienst, in de vorige oorlog). Daarna heeft hij er een tijd lang niets meer aan gedaan, maar een paar jaar geleden werd zijn be langstelling voor de kluizenaar opnieuw gewekt toen hij op een station een krant dier is gevuld met stopflessen vol witte boontjes. De gasten krijgen ieder een krant bij wijze van servet. Verder zijn er één keukenmes en één lepel. Ieder snijdt, zich een homp vlees af en neemt, een paar lepels bonen. Men keert terug tot de eenvoud en dus zijn messen en vorken afgeschaft. Bij zulk een feest is het onderwerp van ge sprek het „Zenboeddhisme", dat via Amerika ook Rome heeft bereikt. Aange zien het Zenboeddhisme zich bezig houdt met de diepere zin van het. zinneloze, en met. de beredenering van hel onredelijke, is niets beter geschikt voor wie wil vluch ten uit. onze al te technische tijd en niet denken wil aan eigen mislukt, bestaan. ROME HEEFT vier professoren in het Zenboeddhisme. Eén ervan is zelfs werke lijk in San Francisco geweest waar hij de „beatniks" leerde kennen. De lezingen en meditaties van deze Zen-filosofen zijn pun ten van samenkomst der Romeinse café- society. Maar er is één plaats die nog veel meer bezocht wordt: de nieuwe school waar het „ickebana" wordt onderricht, dat is het ritueel schikken van bloemen, in dit geval volgens de Zen-methode. Aan die school zijn drie Japanse mystici verbonden, die in een mengelmoes van Japans, Engels en Italiaans hun leerlingen inwijden in deze kunst. Maar zij spreken weinig, want in de school heerst gewijde stilte, af en toe onderbroken door een even gewijde gong slag. De leerlingen zijn alweer de dames KORT VOOR. haar overlijden heeft Mies de Haan, de jongste dochter en het enige nog levende kind van de Joodse chazzan (voorzanger) De Haan uit Zaandam, haar herinneringen te boek gesteld aan haar zuster Carolina Lea. die zich als Carry van Bruggen een naam verwierf met ro mans en verhalen. Al staken deze ver uit boven de beste vrouwenromansvan die tijd, zij brachten haar voorname geest maar ten dele tot uitdrukking, terwijl haar geniale creatie „Prometheus", het kroon stuk van haar !eve?iswerk. bij verschijnen (in 1919) nauwelijks werd gewaardeerd en sindsdien alleen bij enkelingen bewonde rende erkenning vond als essay van vér strekkende draagwijdte en nijpend-actuele betekenis. Met. een piëteit, deze groot scheepse vrouw ten volle waardig, heeft Mies de Haan in „Carry van Bruggen, mijn zuster" (verschenen in de door Wim J. Simons geleide serie De Beuk) haar moederlijke zuster en hulde gebracht, waarin haar warmste gevoelens de tijd op roepen van onbedreigd samenzijn in het ouderlijk huis, de tijd „van vóór 1914". Hel werd geen biografie, geen litterair por tret. geen studie, maar een bescheiden ge tuigenis van trouw en liefde en eerbied, die door de jaren Carry van Bruggen stierf in 19.32 niet werden getemperd noch roerden verkleind. Voor Mies de Haan was en bleef Carry „de goede fee", de sprookjesvertelster, die met haar twee lingbroer Joop de dichter Jacob Israël de Haan onvergetelijke toneelstukjes wist te improviseren, baldadige streken uithaalde, onverzettelijk haar eigen weg ging. maar met de volle toewijding van haar hart de plaats innam van de overle den moeder, ook toen zijzelf als vrouw van Kees van Bruggen moeder ivas geworden. De sfeer van het vrome milieu kent men uit „De Verlatene" en verstilder, inniger nog, uit „Het huisje aan de sloot" en „Vier jaargetijden": Seideravond. ze moest, er als zoekster naar waarheid, als opstandeling, als prometheïsche verkenster van het leven, ontrouw aan worden. Al in de fragmentarische „Enkele bladen uit Helene's dagboek", waar enkele jaren la ter „Heieen" uit zou groeien, nam ze af scheid van haar jeugddroom, de tradities, de voorgeschreven levensvormen, de dood- gedachte dogma's en verraden normen: „eenmaal meende ik langs een driftige, frisse stroom, te gaan, machtig en donker als mijn bloed, maar eindeloos als mijn gedachtende stroom, bleek nergens heen te leiden, doch wentelend te stikken in zijn eigen oorsprong." ZE MOEST „HELEEN" worden, pro metheïsche wegen gaan, alleen, volstrekt alleen. Ze moest zich ver buiten de idea len van haar tijd begeven in het onher bergzame van haar geestelijke eenzaam heid. Ze moest van „Heieen" „Eva" wor den, die zich bevrijdend had neergelegd bij de consequenties van haar moedig den ken, haar onverbiddelijke scherpzinnig heid. haar afschuw van retorisch leegge bloede leuzen. Leest men in de „Herin neringen uit den ouden tijd" van Annie Sa- lomons hoe „onbekommerd en joyeus" die vooroorlogse jeugdjaren schenen, „alsof de wereld in den bloei van haar jeugd stond", hoe argeloos-idealistisch er ge loofd werd in een gelukkige mensheid die wordende was, dan tekent zich de donke re figuur van Carry van Bruggen tegen deze illusoire achtergrond van hoogge stemd maar misleidend optimisme des te scherper, te hoekiger, te ongenaakbaar der af. Zowel Mies de Haan als Annie Sa- lomons prijzen haar charme, haar „gloed en vuur", haar warme (en ook agressie ve) spontaneïteit. Beiden vermelden met ontzag haar werkkracht, haar veelzijdig heid. haar warsheid van geleerd vertoon, haar critisch wantrouwen tegen elke vorm van gedogmatiseerde kennis al was, dunkt me, haar weerbarstige onafhanke lijkheid van denken Annie Salomons wel wat te veel van het goede. Ten onrechte: groot en groots was Carry van Bruggen in en dóór haar koppige afwijzing van over geleverde leerstellingen en begrippen, die als „fetisjen" de weg versperden naar het vrije denken. Ze wilde voor eigen rekening en risico, op eigen gezag verkennen en ont dekken, uit eigen geestkracht neen zeggen tegen wat voor haar niet meer houdbaar was, neen tegen wat voor haar niet meer geloofwaardig was, ze moest noop en ge loof en diep in het. hart van Heieen-Eva ook een ontoereikende liefde prijsgeven terwille van een mogelijk allesomvattend ja. Men moet de lijn van haar Prometheus deze vermetele diagnose van de crisis van het individualisme, doortrekken naar het „Carnaval der Burgers" van Menno ter Braak, naar „de existentie" van Sartre, „het absurde" van Camus, men moet aan de andere zijde de oorsprong van haar Prometheus-gedachte naspeuren via Nietzsche tot de Socratische levensbe schouwing, om te beseffen hoe dapper de ze geniale vrouw het liefste van haar hart op het spel heeft gezet, hoe fel ze gestre den heeft mét zichzelf tégen zichzelf, met haar inzicht tegen haar tijd, met haar geest tegen haar dichterschap. ZE WILDE ZIELSGRAAG betoverd wor den door een droom van geluk lees haar „Huisje aan de sloot"; ze gunde zich die betovering niet, wetend dat ze op de tocht der eeuwen tussen „twee stormen" stond. Al toen ze de dagboekbladen van Heieen schreef was ze zich ervan bewust dat zij de schepen van illusies achter zich en die van verwachtingen vóór zich verbrand had: „een nar steekt de tong naar mij uit, zotte-bellen blerren, elke gek heeft mij beetgehad." Ze stond alleen, als een voor post in de tijd lees haar „Prometheus". Ze had het leven ervaren in zijn „verschei denheid", als een gedurige „vermomming van het Absolute", en de dood als de „een- Carry van Bruggen heid", de eenheidsdrift als doodsdrift. En toen zij haar zwanezang „Eva" schreef, kort voor haar ongeneeslijke geestesziek te, was haar laatste woord; „en het eind doel van alle wijsheid is het rustig tege- moetzien van den dood". Ook dat was haar niet vergund: ze moest tot het. einde toe strijden met haar angst, haar wanhoop, haar menselijke ontoereikendheid, haar prometheïsche onvervulbaarheid. Prome theus immers zou Zeus moeten worden, dat wil zeggen: hij zou moeten sterven, om zijn opstandigheid volstrekt te vol tooien en deze Zeus zou opnieuw een Pro metheus tegenover zich vinden dat is de tragiek van onze menselijke bewust heid. indien deze zich niet voortijdig prijs geeft aan een credo. Dat was de onver mijdelijke tragiek van de prometheïsche grootse vrouw Carry van Bruggen. IN DE WETENSCHAP dat „nooit haar tong de bittere assche der verzadiging" zou proeven, in de wetenschap dat wij, ons tot inzicht opheffend, in het inzicht opgeheven wórden, beleed ze haar levens overtuiging in het sterkste van haar schrijverschap: liever te sterven dan te bederven, liever halverwege om te komen dan veilig en wel een compromis te slui ten met een schijn van waarhied. Deson danks streed ze met een onverbitterde onvervaardheid maar met bittere ernst tégen de afgoden die ons het uitzicht be nemen op de absolute waarheid, en vóór die enige waarheid, welke in dit levens bestek onachterhaalbaar is.. Als men in Don Quichotte niet de spreekwoordelijke „ridder van de droevige figuur" ziet, maar een manmoedig-verwoede strijder tegen de windmolens der onhoudbare ihu- kocht en daar in een rubriek over onge wone liefdesgeschiedenissen een verhaal vond over Jimmy Mason en de liefde die hem in de eenzaamheid gedreven had. HIJ IS TOEN GAAN WERKEN als een paard om te weten te komen wat er eigen lijk van waar was. Daden had Jimmy niet verricht, en geschriften had hij niet na gelaten behalve dat enkele dagboek; de kennis van zijn leven in de tijd dat er nog wel eens iets in gebeurde, dat wil zeggen in zijn jeugd, moest verkregen worden uit de ondervraging van naasten en buren. Niemand wist veel over hem te vertellen, maar bij stukjes en beetjes kreeg Treve lyan toch een indruk van de persoonlijk heid van de jonge Mason, en ontdekte hij dat de grote liefde er misschien geweest was, maar niet aansprakelijk gesteld kon worden voor het kluizenaarschap. Het ge val bleek er een te zijn van een schichtige zoon van een overweldigende vader, oud- sergeant in de koloniale legers. Als jongen al sprak Jimmy bijna nooit met iemand. Hij bespiedde zijn dorpsgenoten uit zijn tuin, maakte zich denkbeeldige vijanden onder hen, en had de gewoonte om voor het meisje dat hij in stilte tot zijn vriendin had uitgeroepen, vruchten en noten als ge schenken op te hangen aan een spijl van het tuinhek, waar zij altijd wel door de een of ander werden weggehaald. De over gang van de schichtigheid naar de afzonde ring was niet duidelijk aan te geven; bij de aanleg van deze jongen leek er ook geen speciale reden nodig te zijn om het kluizenaarschap te verklaren. Het enige wat er nodig was, zou een beetje geld zijn, en dat hadden de Masons het absolute minimum om van te kunnen leven, met wat de broer Tommy er af* en toe bijver diende. DE AUTEUR VERTELT ons in dit boek hoe het allemaal gegaan is met zijn onder zoekingen: wat hij dacht en begon te be grijpen. wat hij voor schema's opstelde, wat hij op de weekends ondervond wan neer hij oude of voormalige ingezetenen van Great Canfield ging opzoeken, wat hij van zijn zegslieden dacht en wat hij over henzelf ontdekte. Een andere werkwijze was ook niet mogelijk geweest, als er ten minste een heel boek van moest komen, want de onthullingen over Jimmy zelf en zijn dorpsgenoten zijn mager. Men onder vindt een zekere mate van belangstelling en begrip voor de vasthoudendheid van de auteur, maar het is niet mogelijk om voort durend geboeid te blijven. Wat kan ons Jimmy Mason schelen? Raleigh Trevelyan verzekert ons dat hij nogal eens gedacht heeft, toen hij zag hoe zijn held het slacht offer was van een ongelukkig gesternte en een vijandige wereld, dat hij het zelf had kunnen zijn als de dingen anders gelopen waren. Dat is waar, maar de gedachte dat men een ander had kunnen zijn. dringt zich soms veel sterker op dan bij het lezen over deze zonderling. NIETTEMIN, de ongewoonheid van dit boek maakt het lezenswaard. Tien zulke boeken over kleine mannen in kleine dorp jes zouden een straf zijn om te lezen; in één exemplaar blijft het tot het eind toe merkwaardig dank zij zijn originaliteit, die niet de indruk maakt van door de auteur met alle macht gezocht te zijn. maar vanzelf tot stand gekomen lijkt. De verbeelding van de lezer wordt meer dan hij gedacht zou hebben in beslag genomen door Great Canfield en zijn bewoners, niet eens door hun wonderlijkheden, maar vooral door hun alledaagsheid. Het is een aardig resultaat voor zo'n ongewoon boek, dat verder in principe alleen de verwach ting bevestigt dat mensen die dingen doen en denken over het algemeen interssanter zijn dan mensen die stilletjes in een hutje zitten. sies, dan kan men Carry van Bruggen een vrouwelijke hildalgo zonder smet of blaam noemen. Zó is het beeld, dat bij het lezen van de beminnelijke herinneringen van Mies de Haan aan haar zuster Carry voor me oprees uit haar levenswerk. Van „De Ver latene" en „Het huisje aan de sloot", van Heieen bovenal ben ik, alle moderniteiten van de dag van heden ten spijl, blijven houden. „Eva" heb ik niet in de herinnering alleen lief als groot werk van een grote vrouw. Maar boven dat alles stel ik haar grootscheeps wagende „Prometheus", waarin zij de grond onder haar voeten wegschreef terwille van een duizelingwekkende, mis schien dodelijke waarheid, een voorlo pige allicht, maar dezelfde waarmee de ze twintigste-eeuwse mens worstelt om heelhuids niet als robot, maar als mens een eenentwintigste eeuw te kun nen binnengaan. Carry van Bruggen noemde haar „Eva" een „allumeuse": ze was een aanstichtster, die met het vuur van haar geest het pantheon van ver molmde wijsheden in vier hoeken in brand stak. Ze kwam er zelf bij om. Ze zal als een phoenix herrijzen. C. J. E. Dinaux

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 15