Isaac da Costa, minder bezield door de poëzie dan door religieuze en politieke passies 5 Een aangename gast in de Haarlemmerhout Internationaal studenten- filmfestival in Amsterdam Erbij In 1816 deed Da Costa „een allerliefst accuraat en toch modest examen in H Romeinsche recht ZATERDAG 2 3 APRIL 1960 PAGINA TWEE DA COSTA WAS EEN wonderkind. Zijn vader, een welvarend wijnhandelaar, afstammeling van uit Spanje geëmigreerde Portugees-I sraëlietische voorzaten, liet zijn enige zoon aanvankelijk huisonderwijs geven. Toen het kind acht jaar was, achtte zijn onderwijzer het „genoegzaam voorbereid voor de Latijnsche school". Toen hij dertien was, droeg hij, ten bewijze dat hij het onderwijs daar met vrucht gevolgd, had, een door hemzelf in het- Latijn geschreven dichtstuk voor over de twaalf werken van Hercules en werd als student aan het Atheneum Illustre ingeschreven. Twee jaar volgde hij colleges in de klassieke talen en de geschiedenis. VAN GROTE INVLOED waren de lessen van D. J. van Lennep, de vader van de be kende romanschrijver, die het geloof aan een positieve openbaring in de jonge Da Costa wekte. In godsdienstig opzicht had deze geen strenge opvoeding genoten: zijn vader „bewees de godsdienstoefeningen der Joden de gevorderde achting", maar meer ook niet. Als veertienjarige was Da Costa voorzitter van een letterkundig genoot schap en zijn daar voorgedragen Lof der Dichtkunst trok de aandacht van Willem Bilderdijk. BILDERDIJK verkeerde toen in benarde omstandigheden. Door de inlijving van Nederland bij Frankrijk in 1810 had hij zijn positie als leraar van Koning Lodewijk aan het hof verloren. In plaats van een ruime jaarwedde ontving hij een karig pensioentje. „Ik leef van droog brood en gerstenwater, mijn vrouw en kind van aardappelen en azijn", schrijft hij in 1811. Dat opium ook tot zijn dagelijks menu be hoorde, vermeldde hij niet. Hij bewoonde een armzalig somber huis aan de Oude zij dsachterburgwal en het was daar dat hij Da Costa voor het eerst ontving; het was daar dat over de levensrichting van de jonge student en aankomende dichter werd beslist. De invloed van Bilderdijk op Da Costa's ontwikkeling werd sterker en ster ker. Las en bewonderde hij aanvankelijk nog Byron, Victor Hugo en Lamartine, later leerde hij hun „hart en verstand ver pestende en ontzenuwende werken" veraf schuwen. Bij Bilderdijk studeerde Da Costa Romeins Recht, Geschiedenis en andere takken van wetenschap. Daarna ging hij naar Leiden om aan een echte universiteit zijn studiën te voltooien. In 1816 hij was toen achttien jaar deed hij naar het oor deel van zijn examinator „een allerliefst, accuraat en toch modest examen in 't Ro- meinsche recht" en vond toen plotseling zijn Amsterdamse leermeester weer aan zijn zijde. Bilderdijk had hals over kop de hoofdstad verlaten, diep gegriefd over hem aangedaan onrecht. Koning Willem I had namelijk kort na de bevrijding, dus in 1814, Bilderdijk min of meer een professoraat toegezegd. Toen in 1817 een vacature ont stond, benoemde de Amsterdamse ma gistraat echter een jong wiskundige tot hoogleraar in de Nederlandse Taal, Let teren en Vaderlandse Geschiedenis en Bilderdijk ruimde verbitterd het veld, in boze brieven schrijvend over „de woord breuk des Konings" en over het smarte lijke „dat al die professoraten zoo schande lijk en door de alleronbekwaamste lieden die er te vinden zijn, vervuld worden". DE BAND TUSSEN leermeester en leer ling werd nu nog nauwer en weldra bleek welke gevolgen dit voor de laatste hebben zou: na als twintigjarige in de rechten en als eenentwintigjarige in de letteren te zijn gepromoveerd, na gehuwd te zijn met zijn nichtje Hanna Belmonte, legde hij met zijn vrouw de geloofsbelijdenis af en lieten zij zich in de Pieterskerk te Leiden dopen; dan pas ontplooit Da Costa zich als dichter en van nu af tot zijn dood zal hij niet aflaten te getuigen van zijn geloof in Christus. „Vrede in des Heeren naam! aan de Ongo- distén Krijg", dat wordt zijn leuze. DA COSTA VESTIGDE zich te Amster dam als advocaat, maar deze maatschappe lijke arbeid lag de licht bewogen en vu rige Zuiderling niet. Beroemd zijn zijn versregels: Ik ben geen zoon der laauwe Westerstranden! Mijn Vaderland is daar de Zon ontwaakt! En als de gloed der Li- byaansche zanden, Zoo is de dorst naar Dichtkunst die mij blaakt". Het is goed om in het oog te houden dat het minder de Dichtkunst was waarvan zijn hart blaakte dan het geloof. Dat bleek reeds in 1823, een jaar later dus, toen hij vlak na de viering van het vierde eeuwfeest van de uitvinding der boekdrukkunst een boekje liet verschijnen tegen de schijn verlichting van zijn tijd: Bezwaren tegen den geest der eeuw. Men denke zich dat eens in: zojuist had de grote redenaar Van der Palm in de Bavo de zegen der boekdrukkunst ver heerlijkt en had de niet minder befaamde Tollens die bezongendaarna was men in plechtige optocht naar de Haarlemmer hout getogen, waar men zich zou opstellen op de plek waar Laurens Coster zijn uit vinding had gedaan door een A in de schors van een beuk te snijden. Op die plek zou een monument aan de edele Janszoon worden gewijd. En juist als men zich uitput in verheerlijking van al wat verlichting en vooruitgang is, publiceert een jong advocaat een brochure waarin hij de gebreken van die eeuw welke zich zo verlicht waant, in de scherpste bewoor dingen aan de kaak stelt. DA COSTA ZAG de negentiende eeuw als ..diep verzonken in ongeloof, onzedelijk heid en zelfzucht; onder het mom van ver draagzaamheid verderfelijke beginselen in godsdienst en politiek bevorderend; door genotzucht de levensernst verbannend; door oppervlakkige kennis de mens van God afvoerend; door dwepen met de con stitutie en de waarde van de publieke opi nie het fundament van het gezag onder gravend. kortom zichzelf te gronde rich tend". De B e z w a r e n vormden één hartstochtelijke oorlogsverklaring aan de liberale geest van zijn tijd. Men kan het zich nu nauwelijks meer voorstellen, maar wat hij zag als „de geest der eeuw" was naar zijn inzicht geboren uit de heilloze Franse revolutie en kon hem slechts een gruwel zijn. Zo keert hij zich tegen het „wangedrochtelijke Fransche Wetboek, één der krachtigste werktuigen in onze dagen tot bevordering van onrecht, dwinglandij en onzedelijkheid", tegen Parijs waar de gehele bevolking zich aan de allerschande lijkste ontucht overgeeft; tegen de afschaf fing van de slavernij die, meent hij, be hoort „tot die hersenschimmige mensch- lijke wijsheid die de Almacht wil vooruit- Portret van Isaac da Costa, in 1853 ge tekend door A. J. Enle (steendruk van P. Blommers, uitgegeven bij J. J. van Brederode). loopen", immers „op het nageslacht van Cham rust nog de vloek van den gehoon- den Aartsvader". HET IS BEGRIJPELIJK dat Da Costa's brochure opschudding verwekte. Nog in 1823 verschenen vier herdrukken en zag een hele reeks van bestrijdingen en bijvals- betuigen (onder anderen van Bilderdijk) het licht. De aanvallen ontmoedigden Da Costa in genen dele. Integendeel, zij vuur- EéN ZIJNER BESTE vrienden verhaalt dat. hij, wanneer hij eenmaal in vuur ge raakte, zich niet. meer aan zijn oorspronke lijke opzet hield, maar zich dikwijls uit weidingen veroorloofde die soms geniaal, treffend en diep-ernstig waren, maar ook wel eens blijk gaven van „een gemeen zaamheid die aan het alledaagsche. een luim die aan het boertige grensde". Voor beelden geeft deze biograaf uiteraard niet, maar wat hij bedoelde wordt wel duidelijk door een opmerking van Busken Huet in een aan Da Costa gewijd artikel. Daarin verhaalt Huet. dat een jong meisje van een door de dichter uitgesproken lezing tot in de ziel gegriefd huiswaarts keerde. Zij had hem namelijk de bewering horen uiten: Het bloed van Christus is de beste zeep; het wast van alle zonden. In toon en woordkeuze heeft zo'n uit spraak verwantschap met wat extreme predikers in onze dagen soms te berde brengen, maar men kan zich voorstellen dat honderd jaar geleden een dergelijke gemeenzaamheid met het heilige zelfs niet door vrienden en aanhangers van Da Cos ta werd aanvaard. En de kennelijke ver legenheid der biografen is dan ook heel begrijpelijk. IN DE JAREN die volgden, ontplooide Da Costa zulk een activiteit dat het hem aan rust en concentratie om te dichten ontbrak. Hij vormde zich tot een beginsel vast en strijdvaardig verdediger van het strenge Calvinisme, tot de verkondiger van het Réveil, waarvan Bilderdijk de vader was. Het Réveil is een streven naar ver dieping van het godsdienstige leven, een streven dat men ten onrechte als van ty- pisch-Protestantsen huize beschouwt. Het zelfde immers vindt men bij Potgieter die voor een nationaal en bij Alberdingk Thijm die voor een Rooms-Katholiek ré veil zijn krachten inzette. Met alle grote en principiële verschillen is er tussen deze drie auteurs dan ook een duidelijke ver wantschap en was er wederzijdse waar- dering. Thijm droeg één zijner gedichten aan Da Costa op, Potgieter wijdde hem een lofzang na zijn overlijden en dat terwijl Da Costa nooit bitterder vijand heeft ge kend dan het liberalisme! PAS IN 1840, ongeveer vijfentwintig jaar later dus, geschiedde het „dat de lier die sinds lang niet meer ruischte, die sinds lang tot geen harten in dichtmuzijk sprak, weer opeens van verrukking en hemellust bruischte en in stroomende galmen het stilzwijgen brak". Da Costa werd gekozen tot lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en dit bracht de verplichting mede in een openbare zitting het woord te voeren. Da Costa wist dat hij als dichter was gekozen en dat hij dus als dichter, dus in dichtvorm moest spreken. Zo kwam V ij f en twintig jaren, een lied in 1 8 4 0 tot stand, waarin hij de ge beurtenissen der laatste kwarteeuw over zag, voor zijn rechterstoel daagde en von niste. In de slotzang klinkt weer het chi- liastische Kom, Koning Jezus, kom, ja, kom! Met dit breedvoerige gedicht opende Da Costa de reeks van wat hijzelf zijn „poli tieke poëzie" genoemd heeft. De beroemd ste dichtwerken daaruit zijn Wachter! Wat is er van den nacht? waarin hij de revolutie met al haar verschrik kingen onafwendbaar ziet naderen en „1648 en 1848", waarin hij het vredesjaar tegenover het revolutiejaar stelt. Duidelijk blijkt telkens weer dat Da Costa de poëzie als middel bezigde. Hij wilde, zoals hij zelf zeide, zijn verzen „niet brengen voor de rechtbank van de dichterlijke smaak, maar voor die van het Christelijk geweten"; hij heeft nimmer en zeker niet in zijn poli tieke poëzie, een bewust kunstenaar willen honderd jaren niet hebben gedoofd. Wanneer wij zijn verzen meten met zijn eigen maatstaf: gevoel, verbeelding, hel denmoed, moeten wij er bewondering voor hebben. Immers: zijn gevoel was diep en waarachtig, zijn verbeelding is Oosters-rijk en visionair en nimmer heeft het hem aan moed ontbroken als hij. tegen de tijdgeest en de opvatting van zeer velen in, getuigde van zijn geloof en van zijn politieke overtuiging. P. H. Schroder AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA •4 -4 ■4 ■4 4 <4 ■4 -4 -4 HET ZAL DEZER DAGEN op 28 april honderd jaar ge leden zijn, dat te Amsterdam Isaac da Costa op 62-jarige leeftijd overleed, Da Costa van wie mijn leermeester aan de Universiteit, Prinsen, placht te zeggen Als ik zijn dicht werken lees, ben ik een half uur anti-revolutionair. Er zit iets in deze uitspraak. Wie zich thans in de poëzie en het proza van Bilderdijks geliefde leerling verdiept, is aanvanke lijk onthutst, ja, verbijsterd door de woordenvloed die op hem losstormt, op hem neerdondert met ontzaglijk geweld. Maar al lezende gaat hij een steeds groeiende eerbied en een steeds sterker bewondering koesteren voor een dichter die zó wordt voortgezweept door de kracht van zijn geloof. Busken Huet, scherpzinnig als steeds, noemde D,a Costa's talent „eene lier met één snaar". Da Costa immers dichtte niet om der wille van de dichtkunst, hij dichtte louter en alleen ter wille van het geloof; niet het geloof zijner vaderen, maar dat van de Christus en van de verlossing der mensen door Zijn bloed. YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY1 FYYYYYYYYY Blauwe anemonen WAAROM ZAL de ene schrijver het wél hebben over een onaangenaam mens in de Haarlemmerhout en de andere niét over een zeer plezierige gast? Per saldo worden er meer vliegen met stroop ge vangen dan met azijn. Ik zou me dus kun nen voorstellen, dat onze voorvaderen geen al te grote behoefte gevoelden om de heer Nurks in de Hout te gaan zoeken, vreemdelingen dulden zo ze het er kenne- maar óók dat u er wel heen zult gaan om lijk naar hun zin hebben en meteen de eens nader kennis te maken met een vro- kleurigheid van het geheel vergroten? lijke zuiderling. Die verblijft er namelijk Persoonlijk ben ik zelfs geneigd in dit ver- band te zeggen: „hoe meer zielen, hoe al sinds jaar en dag, maar hij wordt voor- meer vreugd» immers waarom zullen er zover ik heb kunnen nagaan hoofdzakelijk wel krenteboompjes en andere uitheemse opgemerkt door rondstruinende kinderen, struiken of bomen worden geplant en geen Da Costa met het borstbeeld van zijn leermeester Bilderdijk. Amsterdam zal dit jaar een internatio naal filmfestival beleven dat uniek is in de wereld. Dezer dagen hebben 175 uni versiteiten en hogescholen overal ter we reld (voor en achter het ijzeren gordijn) een uitnodiging ontvangen om een of meer studentenfilms in te zenden naar de „Ci- nestud 1960". Het studentenfilmfestival wordt gehouden ter gelegenheid van het 15-jarig bestaan van de Algemene Studen ten Vereniging Amsterdam (ASVA), die de organisatie heeft opgedragen aan de stichting Cinestud. De stichting heeft ten doel de studentenfilm in bredere kring on der de aandacht te brengen, alsmede het vervaardigen van films door studenten te bevorderen. Het festival heeft plaats in de studentenbioscoop Kriterion te Amsterdam van 30 september tot en met 8 oktober. De heer F. Spaans, directeur van de stichting Cinestud, verwacht een grote be langstelling. Van de dertig filmacademies die eveneens zijn aangeschreven hoopt hij ongeveer veertig films van elk dertig mi nuten speelduur te ontvangen. Men neemt aan dat uit de communistische landen films worden gezonden die op een hoog niveau staan. Aan Amerikaanse zijde lijkt men althans voor die films niet on der te willen doen en men hoopt nu maar dat het festival van die naijver de vruch ten zal kunnen plukken. Het filmen staat in de Nederlandse uni versiteitssteden nog in de kinderschoenen. De films er kunnen op het festival maximaal negentig worden uitgebracht worden beoordeeld door een jury be staande uit vooraanstaande filmcritici. En toch hoeft u maar enkele stappen ter- Dahlia's komen vrijwel in elke tuin voor; den hem aan. Meer en meer werd hij een aanhanger van hen die aan de tekenen des tijds meenden te zien dat het einde dei- wereld nabij was en dat het Duizendjarige Rijk zou aanbreken. De schokkende ge beurtenissen der laatste vijftig jaar hadden bij velen de overtuiging doen postvatten dat de laatste worsteling een aanvang had genomen en dat de komst des Heren nabij was. Deze Chiliasten (het Griekse woord chilioi betekent duizend) vindt men vooral in de kringen van het Réveil en Da Costa predikte zijn leer waar hij maar kon, aan vankelijk in de kring van vrienden en geestverwanten, later ook in het openbaar, zowel in Amsterdam als elders. Hij moet een geweldig boeiend, ja meeslepend rede naar zijn geweest en zijn diep geloof als mede zijn oosterse geestdrift greep zijn toehoorders en hield hen vast. Toch vindt men bij zijn biografen, wanneer zij over Da Costa als redenaar spreken, een onmis kenbare verlegenheid. zijn. Hij dichtte als de geest in hem ge tuigde, als de bezieling van zijn geloof hem dwong. Merkwaardig daarmee in tegenspraak schijnt dat hij twee grote ge dichten, Hagar en De slag bij Nieuwpoort min of meer op bestelling schreef, als dichterlijke bijschriften bij zeer middelmatige platen. Maar de tegen spraak is inderdaad slechts schijnbaar. Zo wel de Oud-Testamentische als de natio- naal-historische stof boeide de dichter on gemeen en zijn onderwerpen bestuderend voelde hij die belangstelling tot bezieling groeien. Hij ging er geheel in op en de voordracht van De slag bij Nieuwpoort op zijn 61ste verjaardag was een volledige triomf. „Moeilijk zou het zijn", zegt Hase- broek, „de geestdrift der hoorders te beschrijven. Gevoelde men dat men het stervenslied der zangzwaan hoor de? Zeker moest ieder wel gevoelen dat hij bezig was de klanken van een lied op te vangen, dat zoo schoon was als hij, bij den klimmenden opgang van des dichters leeftijd, nauwelijks hopen kon er ooit weder één van hem te zullen hooren". Inderdaad bleek De slag bij Nieuwpoort 's dichters zwanenzang. Een jaar later, op 28 april 1860, overleed hij en enige da gen later legden zijn vrienden en bewonde raars hem ter ruste in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, in de nabijheid van Vondels graf. ONZE TIJD OORDEELT over Da Costa als dichter anders dan de zijne. De retoriek zijner verzen voelen wij als een bezwaar, wat ook over „bezielde retoriek" geschreven moge zijn. Maar het Joodse vuur en de Christelijke kracht verlenen aan zijn verzen een gloed die kruidachtige planten van elders, die toch ook bijzonder veel aan het aangename zijde van het brede pad achter de oude uiterlijk van ZQ.n bos kunnen bijdragen? buitensociëteit te zetten om hem te aan- Vandaar dat voor mij ten aanzien van on- schouwen zoals hij daar in goede welstand ze Hout het „welkom, vreemdeling" van zijn kostelijke blauwe bloemen ten toon |iarte geldt en ik best zou willen meewer- f t wordt nu langzamerhand de tijd de ken aan een verrijking van de ondergroei Qude knM die heeft overgeh^uden met wilde planten uit andere streken. Dahlia's groeien in vrijwel elke Slaan ze aan prachtig. Doen ze het met, gro'ndsoort_ maar dat wil nog nie1 zeggen dan was de Hout blijkbaar toch geen ge- 2(? nie( dankbaar 20uden yzijn voor een schikt bos voor ze en we leggen ons rustig voedzame gr0ndsoort en daarom is het wel bij de mislukking neer. nuUig indien wat oude mest WQrdt onder gespit. Indien de grond echter voldoende INTUSSEN KUNNEN er misschien wel humus bevat kan men ook heel goede re- enkele aardige bloemen worden toegela- sultaten bereiken met de bekende tuin- en ten. Gewone, echte Nederlanders zoals de gazonkorrelmest; per tien vierkante meter witte bosanemonen, die het bijvoorbeeld in js dan een hoeveelheid van ongeveer drie- Bloemendaal zo puik doen en die ook van honderd gram al wel voldoende en dan ouder op ouder in onze binnenduinbossen kan men 'later nog wel eens enkele malen thuishoren. En het kruipende zenegroen een lichte overbemesting geven. met zijn kaarsen van blauwe lipbloemen Dahlia's komen in alle mogelijke soorten zou er kunnen komen, samen met het be- en rassen voor; voor snijbloemen worden scheiden muskuskruid. En van de buiten- veel de cactus-dahlia's gebruikt; ook de landers, ofwel exoten, bijvoorbeeld het decoratieve soorten lenen zich er echter voorjaarshelmkruid en de Middeneuropese voor. Voor perkbeplanting kan men beter bosplant Dentaria ditata, die op het ogen- de laagblijvende Mignon-dahlia's gebrui- blik (in onze tuin) weelderig bloeit met ken; die bloeien dat het een lieve lust is trossen van grote, lichtlila kruisbloemen; en het is nuttig straks regelmatig de dorre om van andere soorten niet te spreken, bloemen weg te nemen. Voor borderbe- Maar genoeg gedroomd over eventuele planting komen dahlia's ook goed tot hun toekomstige bewoners van onze goede recht: de hoogop groeiende soorten komen oude Hout. Dwaalt u maar even verder op de achtergrond; de laagblijvende ivor- door de lanen en laantjes en geniet onder- den in groepjes op de voorgrond, gepoot. wijl vooral in de morgenuren van de vogels. G. Kromdijk Klaverzuring bij mooi weer spreidt tussen een overdaad van allersier- lijkst ingesneden groen blad. Het is de blauwe anemoon uit Zuid-Europa offici eel Anemone apennina die het in ons Haarlemse bos blijkbaar uitstekend naar zijn zin heeft. NATUURLIJK, zo'n plant is niet op eigen gelegenheid of, zoals de gebruikelijke term luidt, vanzelf gekomen. Mensenhan den hebben stellig zijn dikke wortelstok ken geplant en aldus zuiver botanisch ge sproken zich schuldig gemaakt aan wat wel eens met een groot woord flora-ver valsing wordt genoemd. Maar laat ons in dezen toch nooit overdrijven en de zaken zien zoals ze zijn. Onze Hout is een wan delbos, een aangelegd en al ettelijke ma len veranderd wandelbos zelfs; het dient dus om de vreugde van ieder die er komt zo groot mogelijk te doen zijn. Echt wild en oorspronkelijk is er geen grassprietje. Wel, waarom zouden we er dan geen TRACHT DE SPECHT maar eens op te sporen, die telkens weer een korte roffel van zijn harde snavel tegen een iets min der harde stam doet horen. En wees dan niet te zeer teleurgesteld wanneer al uw gespeur alleen tot een eekhoorn leidt, die doodbedaard een opgedolven eikel van ver leden herfst onder, of liever boven, uw ogen gaat zitten opeten. Geniet van de wilde pruim, die sleedoorn heet en die nu zijn talloze witte bloempjes tegen de achtergrond van een blauwe of grijze lucht vertoont. En let terloops eens op de kleine klaverzuring, die een menigte van witte bloemen te midden van zijn aller- sierlijkste klaverblaadjes heeft zitten. Bij zonnig weer zijn die bloempjes wijd open en de bladeren staan breeduit, maar betrekt het oT valt er regen, dan knikken de bloemen gesloten omlaag en de groe ne bladen hebben zich langs de nerven op gevouwen tot hun „slaaphouding". Een aardige kleine bosplant, die klaverzuring, bovendien een rasechte Nederlander. Maar of hij nu wel van oudsher in de Hout heeft gegroeidAch, wat doet het ertoe? We hebben hem en we mogen blij met hem zijn! Kees Hana t:

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 16