Isaac da Costa, minder bezield door de poëzie
dan door religieuze en politieke passies
5
Een aangename gast in
de Haarlemmerhout
Internationaal studenten-
filmfestival in Amsterdam
Erbij
In 1816 deed Da Costa „een allerliefst
accuraat en toch modest examen
in H Romeinsche recht
ZATERDAG 2 3 APRIL 1960
PAGINA TWEE
DA COSTA WAS EEN wonderkind. Zijn vader, een welvarend wijnhandelaar,
afstammeling van uit Spanje geëmigreerde Portugees-I sraëlietische voorzaten,
liet zijn enige zoon aanvankelijk huisonderwijs geven. Toen het kind acht jaar
was, achtte zijn onderwijzer het „genoegzaam voorbereid voor de Latijnsche
school". Toen hij dertien was, droeg hij, ten bewijze dat hij het onderwijs daar
met vrucht gevolgd, had, een door hemzelf in het- Latijn geschreven dichtstuk
voor over de twaalf werken van Hercules en werd als student aan het Atheneum
Illustre ingeschreven. Twee jaar volgde hij colleges in de klassieke talen en de
geschiedenis.
VAN GROTE INVLOED waren de lessen
van D. J. van Lennep, de vader van de be
kende romanschrijver, die het geloof aan
een positieve openbaring in de jonge Da
Costa wekte. In godsdienstig opzicht had
deze geen strenge opvoeding genoten: zijn
vader „bewees de godsdienstoefeningen der
Joden de gevorderde achting", maar meer
ook niet. Als veertienjarige was Da Costa
voorzitter van een letterkundig genoot
schap en zijn daar voorgedragen Lof der
Dichtkunst trok de aandacht van
Willem Bilderdijk.
BILDERDIJK verkeerde toen in benarde
omstandigheden. Door de inlijving van
Nederland bij Frankrijk in 1810 had hij
zijn positie als leraar van Koning Lodewijk
aan het hof verloren. In plaats van een
ruime jaarwedde ontving hij een karig
pensioentje. „Ik leef van droog brood en
gerstenwater, mijn vrouw en kind van
aardappelen en azijn", schrijft hij in 1811.
Dat opium ook tot zijn dagelijks menu be
hoorde, vermeldde hij niet. Hij bewoonde
een armzalig somber huis aan de Oude
zij dsachterburgwal en het was daar dat hij
Da Costa voor het eerst ontving; het was
daar dat over de levensrichting van de
jonge student en aankomende dichter werd
beslist. De invloed van Bilderdijk op Da
Costa's ontwikkeling werd sterker en ster
ker. Las en bewonderde hij aanvankelijk
nog Byron, Victor Hugo en Lamartine,
later leerde hij hun „hart en verstand ver
pestende en ontzenuwende werken" veraf
schuwen. Bij Bilderdijk studeerde Da Costa
Romeins Recht, Geschiedenis en andere
takken van wetenschap. Daarna ging hij
naar Leiden om aan een echte universiteit
zijn studiën te voltooien. In 1816 hij was
toen achttien jaar deed hij naar het oor
deel van zijn examinator „een allerliefst,
accuraat en toch modest examen in 't Ro-
meinsche recht" en vond toen plotseling
zijn Amsterdamse leermeester weer aan
zijn zijde. Bilderdijk had hals over kop de
hoofdstad verlaten, diep gegriefd over hem
aangedaan onrecht. Koning Willem I had
namelijk kort na de bevrijding, dus in 1814,
Bilderdijk min of meer een professoraat
toegezegd. Toen in 1817 een vacature ont
stond, benoemde de Amsterdamse ma
gistraat echter een jong wiskundige tot
hoogleraar in de Nederlandse Taal, Let
teren en Vaderlandse Geschiedenis en
Bilderdijk ruimde verbitterd het veld, in
boze brieven schrijvend over „de woord
breuk des Konings" en over het smarte
lijke „dat al die professoraten zoo schande
lijk en door de alleronbekwaamste lieden
die er te vinden zijn, vervuld worden".
DE BAND TUSSEN leermeester en leer
ling werd nu nog nauwer en weldra bleek
welke gevolgen dit voor de laatste hebben
zou: na als twintigjarige in de rechten en
als eenentwintigjarige in de letteren te zijn
gepromoveerd, na gehuwd te zijn met zijn
nichtje Hanna Belmonte, legde hij met zijn
vrouw de geloofsbelijdenis af en lieten zij
zich in de Pieterskerk te Leiden dopen; dan
pas ontplooit Da Costa zich als dichter en
van nu af tot zijn dood zal hij niet aflaten
te getuigen van zijn geloof in Christus.
„Vrede in des Heeren naam! aan de Ongo-
distén Krijg", dat wordt zijn leuze.
DA COSTA VESTIGDE zich te Amster
dam als advocaat, maar deze maatschappe
lijke arbeid lag de licht bewogen en vu
rige Zuiderling niet. Beroemd zijn zijn
versregels: Ik ben geen zoon der laauwe
Westerstranden! Mijn Vaderland is daar
de Zon ontwaakt! En als de gloed der Li-
byaansche zanden, Zoo is de dorst naar
Dichtkunst die mij blaakt". Het is goed om
in het oog te houden dat het minder de
Dichtkunst was waarvan zijn hart blaakte
dan het geloof. Dat bleek reeds in 1823,
een jaar later dus, toen hij vlak na de
viering van het vierde eeuwfeest van de
uitvinding der boekdrukkunst een boekje
liet verschijnen tegen de schijn verlichting
van zijn tijd: Bezwaren tegen den
geest der eeuw.
Men denke zich dat eens in: zojuist had
de grote redenaar Van der Palm in de
Bavo de zegen der boekdrukkunst ver
heerlijkt en had de niet minder befaamde
Tollens die bezongendaarna was men
in plechtige optocht naar de Haarlemmer
hout getogen, waar men zich zou opstellen
op de plek waar Laurens Coster zijn uit
vinding had gedaan door een A in de
schors van een beuk te snijden. Op die
plek zou een monument aan de edele
Janszoon worden gewijd. En juist als men
zich uitput in verheerlijking van al wat
verlichting en vooruitgang is, publiceert
een jong advocaat een brochure waarin hij
de gebreken van die eeuw welke zich zo
verlicht waant, in de scherpste bewoor
dingen aan de kaak stelt.
DA COSTA ZAG de negentiende eeuw
als ..diep verzonken in ongeloof, onzedelijk
heid en zelfzucht; onder het mom van ver
draagzaamheid verderfelijke beginselen in
godsdienst en politiek bevorderend; door
genotzucht de levensernst verbannend;
door oppervlakkige kennis de mens van
God afvoerend; door dwepen met de con
stitutie en de waarde van de publieke opi
nie het fundament van het gezag onder
gravend. kortom zichzelf te gronde rich
tend". De B e z w a r e n vormden één
hartstochtelijke oorlogsverklaring aan de
liberale geest van zijn tijd. Men kan het
zich nu nauwelijks meer voorstellen, maar
wat hij zag als „de geest der eeuw" was
naar zijn inzicht geboren uit de heilloze
Franse revolutie en kon hem slechts een
gruwel zijn. Zo keert hij zich tegen het
„wangedrochtelijke Fransche Wetboek, één
der krachtigste werktuigen in onze dagen
tot bevordering van onrecht, dwinglandij
en onzedelijkheid", tegen Parijs waar de
gehele bevolking zich aan de allerschande
lijkste ontucht overgeeft; tegen de afschaf
fing van de slavernij die, meent hij, be
hoort „tot die hersenschimmige mensch-
lijke wijsheid die de Almacht wil vooruit-
Portret van Isaac da Costa, in 1853 ge
tekend door A. J. Enle (steendruk van
P. Blommers, uitgegeven bij J. J. van
Brederode).
loopen", immers „op het nageslacht van
Cham rust nog de vloek van den gehoon-
den Aartsvader".
HET IS BEGRIJPELIJK dat Da Costa's
brochure opschudding verwekte. Nog in
1823 verschenen vier herdrukken en zag
een hele reeks van bestrijdingen en bijvals-
betuigen (onder anderen van Bilderdijk)
het licht. De aanvallen ontmoedigden Da
Costa in genen dele. Integendeel, zij vuur-
EéN ZIJNER BESTE vrienden verhaalt
dat. hij, wanneer hij eenmaal in vuur ge
raakte, zich niet. meer aan zijn oorspronke
lijke opzet hield, maar zich dikwijls uit
weidingen veroorloofde die soms geniaal,
treffend en diep-ernstig waren, maar ook
wel eens blijk gaven van „een gemeen
zaamheid die aan het alledaagsche. een
luim die aan het boertige grensde". Voor
beelden geeft deze biograaf uiteraard niet,
maar wat hij bedoelde wordt wel duidelijk
door een opmerking van Busken Huet in
een aan Da Costa gewijd artikel. Daarin
verhaalt Huet. dat een jong meisje van een
door de dichter uitgesproken lezing tot in
de ziel gegriefd huiswaarts keerde. Zij had
hem namelijk de bewering horen uiten:
Het bloed van Christus is de beste zeep;
het wast van alle zonden.
In toon en woordkeuze heeft zo'n uit
spraak verwantschap met wat extreme
predikers in onze dagen soms te berde
brengen, maar men kan zich voorstellen
dat honderd jaar geleden een dergelijke
gemeenzaamheid met het heilige zelfs niet
door vrienden en aanhangers van Da Cos
ta werd aanvaard. En de kennelijke ver
legenheid der biografen is dan ook heel
begrijpelijk.
IN DE JAREN die volgden, ontplooide
Da Costa zulk een activiteit dat het hem
aan rust en concentratie om te dichten
ontbrak. Hij vormde zich tot een beginsel
vast en strijdvaardig verdediger van het
strenge Calvinisme, tot de verkondiger van
het Réveil, waarvan Bilderdijk de vader
was. Het Réveil is een streven naar ver
dieping van het godsdienstige leven, een
streven dat men ten onrechte als van ty-
pisch-Protestantsen huize beschouwt. Het
zelfde immers vindt men bij Potgieter die
voor een nationaal en bij Alberdingk
Thijm die voor een Rooms-Katholiek ré
veil zijn krachten inzette. Met alle grote
en principiële verschillen is er tussen deze
drie auteurs dan ook een duidelijke ver
wantschap en was er wederzijdse waar-
dering. Thijm droeg één zijner gedichten
aan Da Costa op, Potgieter wijdde hem een
lofzang na zijn overlijden en dat terwijl
Da Costa nooit bitterder vijand heeft ge
kend dan het liberalisme!
PAS IN 1840, ongeveer vijfentwintig jaar
later dus, geschiedde het „dat de lier die
sinds lang niet meer ruischte, die sinds
lang tot geen harten in dichtmuzijk sprak,
weer opeens van verrukking en hemellust
bruischte en in stroomende galmen het
stilzwijgen brak". Da Costa werd gekozen
tot lid van het Koninklijk Nederlandsch
Instituut en dit bracht de verplichting
mede in een openbare zitting het woord te
voeren. Da Costa wist dat hij als dichter
was gekozen en dat hij dus als dichter,
dus in dichtvorm moest spreken. Zo kwam
V ij f en twintig jaren, een lied
in 1 8 4 0 tot stand, waarin hij de ge
beurtenissen der laatste kwarteeuw over
zag, voor zijn rechterstoel daagde en von
niste. In de slotzang klinkt weer het chi-
liastische Kom, Koning Jezus, kom, ja,
kom!
Met dit breedvoerige gedicht opende Da
Costa de reeks van wat hijzelf zijn „poli
tieke poëzie" genoemd heeft. De beroemd
ste dichtwerken daaruit zijn Wachter!
Wat is er van den nacht? waarin
hij de revolutie met al haar verschrik
kingen onafwendbaar ziet naderen en
„1648 en 1848", waarin hij het vredesjaar
tegenover het revolutiejaar stelt. Duidelijk
blijkt telkens weer dat Da Costa de poëzie
als middel bezigde. Hij wilde, zoals hij zelf
zeide, zijn verzen „niet brengen voor de
rechtbank van de dichterlijke smaak, maar
voor die van het Christelijk geweten"; hij
heeft nimmer en zeker niet in zijn poli
tieke poëzie, een bewust kunstenaar willen
honderd jaren niet hebben gedoofd.
Wanneer wij zijn verzen meten met zijn
eigen maatstaf: gevoel, verbeelding, hel
denmoed, moeten wij er bewondering
voor hebben. Immers: zijn gevoel was
diep en waarachtig, zijn verbeelding is
Oosters-rijk en visionair en nimmer heeft
het hem aan moed ontbroken als hij.
tegen de tijdgeest en de opvatting van
zeer velen in, getuigde van zijn geloof
en van zijn politieke overtuiging.
P. H. Schroder
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
•4
-4
■4
■4
4
<4
■4
-4
-4
HET ZAL DEZER DAGEN op
28 april honderd jaar ge
leden zijn, dat te Amsterdam
Isaac da Costa op 62-jarige
leeftijd overleed, Da Costa
van wie mijn leermeester aan
de Universiteit, Prinsen, placht
te zeggen Als ik zijn dicht
werken lees, ben ik een half
uur anti-revolutionair. Er zit
iets in deze uitspraak. Wie zich thans in de poëzie en het
proza van Bilderdijks geliefde leerling verdiept, is aanvanke
lijk onthutst, ja, verbijsterd door de woordenvloed die op hem
losstormt, op hem neerdondert met ontzaglijk geweld. Maar
al lezende gaat hij een steeds groeiende eerbied en een
steeds sterker bewondering koesteren voor een dichter die
zó wordt voortgezweept door de kracht van zijn geloof. Busken
Huet, scherpzinnig als steeds, noemde D,a Costa's talent „eene
lier met één snaar". Da Costa immers dichtte niet om der wille
van de dichtkunst, hij dichtte louter en alleen ter wille van
het geloof; niet het geloof zijner vaderen, maar dat van de
Christus en van de verlossing der mensen door Zijn bloed.
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY1
FYYYYYYYYY
Blauwe anemonen
WAAROM ZAL de ene schrijver het wél
hebben over een onaangenaam mens in
de Haarlemmerhout en de andere niét
over een zeer plezierige gast? Per saldo
worden er meer vliegen met stroop ge
vangen dan met azijn. Ik zou me dus kun
nen voorstellen, dat onze voorvaderen
geen al te grote behoefte gevoelden om
de heer Nurks in de Hout te gaan zoeken, vreemdelingen dulden zo ze het er kenne-
maar óók dat u er wel heen zult gaan om lijk naar hun zin hebben en meteen de
eens nader kennis te maken met een vro- kleurigheid van het geheel vergroten?
lijke zuiderling. Die verblijft er namelijk Persoonlijk ben ik zelfs geneigd in dit ver-
band te zeggen: „hoe meer zielen, hoe
al sinds jaar en dag, maar hij wordt voor- meer vreugd» immers waarom zullen er
zover ik heb kunnen nagaan hoofdzakelijk wel krenteboompjes en andere uitheemse
opgemerkt door rondstruinende kinderen, struiken of bomen worden geplant en geen
Da Costa met het borstbeeld van zijn
leermeester Bilderdijk.
Amsterdam zal dit jaar een internatio
naal filmfestival beleven dat uniek is in
de wereld. Dezer dagen hebben 175 uni
versiteiten en hogescholen overal ter we
reld (voor en achter het ijzeren gordijn)
een uitnodiging ontvangen om een of meer
studentenfilms in te zenden naar de „Ci-
nestud 1960". Het studentenfilmfestival
wordt gehouden ter gelegenheid van het
15-jarig bestaan van de Algemene Studen
ten Vereniging Amsterdam (ASVA), die
de organisatie heeft opgedragen aan de
stichting Cinestud. De stichting heeft ten
doel de studentenfilm in bredere kring on
der de aandacht te brengen, alsmede het
vervaardigen van films door studenten te
bevorderen. Het festival heeft plaats in de
studentenbioscoop Kriterion te Amsterdam
van 30 september tot en met 8 oktober.
De heer F. Spaans, directeur van de
stichting Cinestud, verwacht een grote be
langstelling. Van de dertig filmacademies
die eveneens zijn aangeschreven hoopt hij
ongeveer veertig films van elk dertig mi
nuten speelduur te ontvangen. Men neemt
aan dat uit de communistische landen
films worden gezonden die op een hoog
niveau staan. Aan Amerikaanse zijde
lijkt men althans voor die films niet on
der te willen doen en men hoopt nu maar
dat het festival van die naijver de vruch
ten zal kunnen plukken.
Het filmen staat in de Nederlandse uni
versiteitssteden nog in de kinderschoenen.
De films er kunnen op het festival
maximaal negentig worden uitgebracht
worden beoordeeld door een jury be
staande uit vooraanstaande filmcritici.
En toch hoeft u maar enkele stappen ter-
Dahlia's komen vrijwel in elke tuin voor;
den hem aan. Meer en meer werd hij een
aanhanger van hen die aan de tekenen des
tijds meenden te zien dat het einde dei-
wereld nabij was en dat het Duizendjarige
Rijk zou aanbreken. De schokkende ge
beurtenissen der laatste vijftig jaar hadden
bij velen de overtuiging doen postvatten
dat de laatste worsteling een aanvang had
genomen en dat de komst des Heren nabij
was. Deze Chiliasten (het Griekse woord
chilioi betekent duizend) vindt men vooral
in de kringen van het Réveil en Da Costa
predikte zijn leer waar hij maar kon, aan
vankelijk in de kring van vrienden en
geestverwanten, later ook in het openbaar,
zowel in Amsterdam als elders. Hij moet
een geweldig boeiend, ja meeslepend rede
naar zijn geweest en zijn diep geloof als
mede zijn oosterse geestdrift greep zijn
toehoorders en hield hen vast. Toch vindt
men bij zijn biografen, wanneer zij over
Da Costa als redenaar spreken, een onmis
kenbare verlegenheid.
zijn. Hij dichtte als de geest in hem ge
tuigde, als de bezieling van zijn geloof
hem dwong. Merkwaardig daarmee in
tegenspraak schijnt dat hij twee grote ge
dichten, Hagar en De slag bij
Nieuwpoort min of meer op bestelling
schreef, als dichterlijke bijschriften bij
zeer middelmatige platen. Maar de tegen
spraak is inderdaad slechts schijnbaar. Zo
wel de Oud-Testamentische als de natio-
naal-historische stof boeide de dichter on
gemeen en zijn onderwerpen bestuderend
voelde hij die belangstelling tot bezieling
groeien. Hij ging er geheel in op en de
voordracht van De slag bij Nieuwpoort op
zijn 61ste verjaardag was een volledige
triomf.
„Moeilijk zou het zijn", zegt Hase-
broek, „de geestdrift der hoorders te
beschrijven. Gevoelde men dat men
het stervenslied der zangzwaan hoor
de? Zeker moest ieder wel gevoelen dat
hij bezig was de klanken van een lied
op te vangen, dat zoo schoon was als
hij, bij den klimmenden opgang van
des dichters leeftijd, nauwelijks hopen
kon er ooit weder één van hem te
zullen hooren".
Inderdaad bleek De slag bij Nieuwpoort
's dichters zwanenzang. Een jaar later,
op 28 april 1860, overleed hij en enige da
gen later legden zijn vrienden en bewonde
raars hem ter ruste in de Nieuwe Kerk
te Amsterdam, in de nabijheid van Vondels
graf.
ONZE TIJD OORDEELT over Da
Costa als dichter anders dan de zijne.
De retoriek zijner verzen voelen wij als
een bezwaar, wat ook over „bezielde
retoriek" geschreven moge zijn. Maar het
Joodse vuur en de Christelijke kracht
verlenen aan zijn verzen een gloed die
kruidachtige planten van elders, die toch
ook bijzonder veel aan het aangename
zijde van het brede pad achter de oude uiterlijk van ZQ.n bos kunnen bijdragen?
buitensociëteit te zetten om hem te aan- Vandaar dat voor mij ten aanzien van on-
schouwen zoals hij daar in goede welstand ze Hout het „welkom, vreemdeling" van
zijn kostelijke blauwe bloemen ten toon |iarte geldt en ik best zou willen meewer- f t wordt nu langzamerhand de tijd de
ken aan een verrijking van de ondergroei Qude knM die heeft overgeh^uden
met wilde planten uit andere streken. Dahlia's groeien in vrijwel elke
Slaan ze aan prachtig. Doen ze het met, gro'ndsoort_ maar dat wil nog nie1 zeggen
dan was de Hout blijkbaar toch geen ge- 2(? nie( dankbaar 20uden yzijn voor een
schikt bos voor ze en we leggen ons rustig voedzame gr0ndsoort en daarom is het wel
bij de mislukking neer. nuUig indien wat oude mest WQrdt onder
gespit. Indien de grond echter voldoende
INTUSSEN KUNNEN er misschien wel humus bevat kan men ook heel goede re-
enkele aardige bloemen worden toegela- sultaten bereiken met de bekende tuin- en
ten. Gewone, echte Nederlanders zoals de gazonkorrelmest; per tien vierkante meter
witte bosanemonen, die het bijvoorbeeld in js dan een hoeveelheid van ongeveer drie-
Bloemendaal zo puik doen en die ook van honderd gram al wel voldoende en dan
ouder op ouder in onze binnenduinbossen kan men 'later nog wel eens enkele malen
thuishoren. En het kruipende zenegroen een lichte overbemesting geven.
met zijn kaarsen van blauwe lipbloemen Dahlia's komen in alle mogelijke soorten
zou er kunnen komen, samen met het be- en rassen voor; voor snijbloemen worden
scheiden muskuskruid. En van de buiten- veel de cactus-dahlia's gebruikt; ook de
landers, ofwel exoten, bijvoorbeeld het decoratieve soorten lenen zich er echter
voorjaarshelmkruid en de Middeneuropese voor. Voor perkbeplanting kan men beter
bosplant Dentaria ditata, die op het ogen- de laagblijvende Mignon-dahlia's gebrui-
blik (in onze tuin) weelderig bloeit met ken; die bloeien dat het een lieve lust is
trossen van grote, lichtlila kruisbloemen; en het is nuttig straks regelmatig de dorre
om van andere soorten niet te spreken, bloemen weg te nemen. Voor borderbe-
Maar genoeg gedroomd over eventuele planting komen dahlia's ook goed tot hun
toekomstige bewoners van onze goede recht: de hoogop groeiende soorten komen
oude Hout. Dwaalt u maar even verder op de achtergrond; de laagblijvende ivor-
door de lanen en laantjes en geniet onder- den in groepjes op de voorgrond, gepoot.
wijl vooral in de morgenuren van
de vogels. G. Kromdijk
Klaverzuring bij mooi weer
spreidt tussen een overdaad van allersier-
lijkst ingesneden groen blad. Het is de
blauwe anemoon uit Zuid-Europa offici
eel Anemone apennina die het in ons
Haarlemse bos blijkbaar uitstekend naar
zijn zin heeft.
NATUURLIJK, zo'n plant is niet op
eigen gelegenheid of, zoals de gebruikelijke
term luidt, vanzelf gekomen. Mensenhan
den hebben stellig zijn dikke wortelstok
ken geplant en aldus zuiver botanisch ge
sproken zich schuldig gemaakt aan wat
wel eens met een groot woord flora-ver
valsing wordt genoemd. Maar laat ons in
dezen toch nooit overdrijven en de zaken
zien zoals ze zijn. Onze Hout is een wan
delbos, een aangelegd en al ettelijke ma
len veranderd wandelbos zelfs; het dient
dus om de vreugde van ieder die er komt
zo groot mogelijk te doen zijn. Echt wild
en oorspronkelijk is er geen grassprietje.
Wel, waarom zouden we er dan geen
TRACHT DE SPECHT maar eens op te
sporen, die telkens weer een korte roffel
van zijn harde snavel tegen een iets min
der harde stam doet horen. En wees dan
niet te zeer teleurgesteld wanneer al uw
gespeur alleen tot een eekhoorn leidt, die
doodbedaard een opgedolven eikel van ver
leden herfst onder, of liever boven, uw
ogen gaat zitten opeten. Geniet van de
wilde pruim, die sleedoorn heet en die
nu zijn talloze witte bloempjes tegen de
achtergrond van een blauwe of grijze
lucht vertoont. En let terloops eens op de
kleine klaverzuring, die een menigte van
witte bloemen te midden van zijn aller-
sierlijkste klaverblaadjes heeft zitten.
Bij zonnig weer zijn die bloempjes wijd
open en de bladeren staan breeduit, maar
betrekt het oT valt er regen, dan knikken
de bloemen gesloten omlaag en de groe
ne bladen hebben zich langs de nerven op
gevouwen tot hun „slaaphouding". Een
aardige kleine bosplant, die klaverzuring,
bovendien een rasechte Nederlander.
Maar of hij nu wel van oudsher in de
Hout heeft gegroeidAch, wat doet
het ertoe? We hebben hem en we mogen
blij met hem zijn!
Kees Hana
t: