Er werken duizenden Schweitzers in Afrika
VEILIGHEID THUIS
jml
Tlieuiae
UITGAVEN
Erbij
bestrijding
van ongevallen bij kinderen
ZATERDAG 21 MEI 1960
PAGINA V i
HET KLEINE, DIKKE, zwarte meisje was zo verbrand als een mensenkind
maar wezen kan en toch leefde ze neg. Ze zat kaarsrecht op de harde houten
kruk en ze gaf geen kik, al rilde ze wel telkens heftig als de pater een scheut
giftigrode mercurochroom over haar uitgoot. In dat meer dan primitieve poli-
kliniekje was het verbrande kindje helaas geen eenling. Bijna dagelijks werden
ze er door hun ouders heengebracht, de slachtoffertjes van de smokerige vuur
tjes, die 's nachts in de hut blijven branden om ongedierte te verjagen. Rolde
zo'n kleintje van zijn slaapmatje, dan rolde hij ook meestal regelrecht in de
smeulende kolen. Overigens waren het niet alleen de kleintjes die zulke ver
schrikkelijke brandwonden hadden. Hoeveel volwassenen trapten niet bij on
geluk op een gloeiende sintel. Hoeveel vrouwen bezeerden zich niet bij het
koken van de daagse pot. En al die brandwonden zouden nog zo erg niet wezen
als ze maar meteen behandeld werden, maar meestal wachtte men zo lang en
was de infectie of het gangreen al te ver gevorderd om nog iets te kunnen doen.
Hoeveel moed moesten de patiënten niet opbrengen om de gang naar de dispen-
saire op zendings- of missiepost te wagen! En meestal was het dan te laat.
OP HAAR KRUK zat het heel kleine
kindje doodstil en overgeleverd aan het
onbekende. Ze zag nu pikzwart en hel
rood en nog steeds wandelde de pater om
haar heen met zijn fles en zochten zijn
ogen naar nog niet behandelde plekken.
Naast het kind zaten de ouders in hun
beste kleren, de vader in zijn blauw met
wit gestreepte boeboe, de moeder in een
wit met rode pagne en met een rozenrode
hoofddoek als een vlinder op het in twee
hoorntjes gekapte kroeshaar. De vader
keek strak en in zichzelf gekeerd, maar
in de ogen van de moeder lag schrille
angst. De pater zette de fles weg en nam
een bus met strooipoeder. Zijn witte toog
verborg het kind voor de moeder toen hij
voorzichtig het witte poeder over de rau
we plekken begon uit te strooien. Als het
niet zo afschuwelijk was geweest had je
kunnen lachen om die kleine dikke pop
op haar kruk, die nu rood en zwart en wit
was. Alleen was het zwart verreweg in de
minderheid.
ZE WAS KLAAR, Ze kon naar huis ver
voerd worden. Maar hoe vervoer je een
baby waaraan niets meer gaaf is dan de
billetjes waarop ze zit? De vader en de
pater begonnen er een lang gesprek over,
maar de moeder was het, die het pro
bleem oploste. Uit haar bagage haalde ze
een van die enorme wit emaille teilen die
de trots van alle huismoeders in Guinee
uitmaken, ze zette het kind er voorzichtig
in, tilde met haar gespierde magere ar
men de hele zaak op en zette die kort en
goed op het hoofd. Ze was klaar om de
terugreis te aanvaarden. Met snelle veren
de stappen vertrok ze over het hellende
pad naar de „grote weg", een twee me
ter breed laterietpad, glibberig van de on
langs gevallen regens. De vader bleef nog
achter om van de pater zijn instructies
te krijgen. Hij was een geëvolueerd man
en daaraan heeft het kindje het te danken
dat ze in leven bleef, zij het met een rose
en zwart gevlekte huid, want in een lit
teken van een brandwond keert het zwar
te pigment niet meer terug.
DAN WAS ER HET JONGETJE met het
gebroken been. Kleine stoute negerjongens
verschillen in niets van stoute blanke aap
jes. Want hoe droevig het ook is, een ge
stolen vrucht is altijd lekkerder dan een
gekregene en al stonden alle mangabomen
van de missiepost tot in hun kruinen be
laden met zoete rijpe vruchten, toch was
het altijd de ene boom van de paters zelf
waar de jongetjes op afkwamen. Maar nu
had het kwaad dan toch zichzelf gestraft.
Kleine Wowwo was hoog in de boom ge
klommen, was uitgegleden of op een dorre
tak terecht gekomen en ineens was er een
schrille kreet, een doffe slag, en te mid
den van een regen aan manga's lag Wow
wo op de harde rode grond. De rest van
de jongens verstoof als kaf op de wind,
maar Wowwo's broertje vloog jammerend
naar de paters om hulp te halen. Die
hulp werd snel gegeven. Wowwo's rechter
heup bleek gebroken, maar gedurende
het pijnlijke proces van zetten en gips
aanbrengen gaf Wowwo geen kik. Het le
ven was voor Wowwo op dat moment
geen pretje. Hij lag op een brancard in
het kantoortje van de vader-overste. Een
loodzwaar gipsverband hield zijn been ste
vig op de plaats en hij zag bont en blauw.
Toen ging de deur open. De pater kwam
binnen met zijn rechterhand op de rug.
Wowwo's ogen vlogen naar die hand en
een vreselijk vermoeden rees in hem op.
Daar had hij die afgrijselijke injectie
spuit! En meteen begon Wowwo zo luid
en zo onbeheerst te gillen dat de pater
van schrik achteruit deinsde. Op zijn bran
card ging Wowwo te keer als een bezetene.
Hij wou geen spuit en ze mochten hem
niet prikken en oooooh, oooohalsje
blieft niet!
DE PATER EN ZIJN ZWARTE verple
ger, die hem gevolgd was, zeiden niets.
Maar de eerste vulde zijn injectiespuit en
de tweede legde een hand als een soep
bord op Wowwo's gezicht. De naald ver
dween in zijn gezonde been en daarna was
het stil. Tranen als knikkers rolden over
Wowwo's bolle zwarte toet, de pater praat
te zachtjes tegen hem en langzamerhand
kwam er een waterig lachje. De pater
vroeg iets en Wowwo knikte. De verple
ger verdween met de gehate spuit, de pa
ter ging even weg en toen hij even latei-
terug kwam had hij zijn handen vol roze
rode manga's, die hij naast Wowwo op de
grond neerlegde met een mandarijntje aan
het eind van de rij. Wowwo voelde zich
heel tevreden. Hij lachte tegen de pater.
Hij sliep. De prik had uitwerking.
HET KLEINE MEISJE en Wowwo met
het gebroken been waren er slechts twee
in de lange, lange rij patiënten, die een
paar maal in de week de weg vinden naar
die kleine polikliniek in Guinee. Dat po-
likliniekje midden in het oerwoud was er
een van de velen, waarin hard en verbe
ten gevochten wordt tegen bijgeloof en on
wetendheid, argwaan en wanbegrip. Hetwas
gebouwd met houten palen, een bakstenen
muurtje en een pannendak. Er was een
klein en rommelig kamertje dat als kan
toortje fungeerde en als apotheek. Daar
stonden de geneesmiddelen, veel en veel
te weinig naar sortering en hoeveelheid.
Daar bewaarde de pater zijn paar instru
menten en zijn kostbare injectiespuit. Daar
was een wasbak met een kraantje en een
ken genezen waren. Als ze ontslagen wer
den kregen ze hun „medicijn" weer te
rug, maar hoevelen van die gewezen* pa
tiënten zullen hun genezing toch aan die
groezelige pakies toeschrijven?
NAAST HET KANTOORTJE was een
open galerijtje met houten pilaren waar
het dak op rustte. De grond was van aan
gestampt leem en aan de zonzijde was er
een soort schot van latjes aangebracht om
het felle licht te temperen. Vriendelijke
bloemetjes groeiden tot aan de rand van
de galerij, maar daar hield dan ook alle
vriendelijkheid op. Voor de wachtenden
waren er banken zonder leuning. Voor de
te behandelen patiënt was er een hoge
houten kruk, voor de pater een gammele
tafel. Daarop lag zijn „instrumentarium"
fiere naam voor een verschrikkelijk
klein beetje hulpmiddelen daar stond
de fles met alcohol, de flesjes met medi
camenten. Daar lagen wat rollen ver
band en een pak watten.
De verpleger was heel lang, heel ma
ger, heel zwart en verbazingwekkend han
dig. Hij droeg een vieze witte jas, maar
wie zou hem dat euvel duiden? Onder der
gelijke omstandigheden een jas wit hou
den is onbegonnen werk. Zelfs de pasge
wassen toog van de pater was aan het
einde van het spreekuur rood en bruin van
mercurochroom en jodium, plus nog tal
loze vlekken van minder onschuldige
aard. Aan een echte witte jas zou hij nooit
toekomen want daarvoor ontbrak iedere
cent. Hij was al blij met een opgelapte,
pasgewassen witte toog.
WAARDE LEZER, u weet niet half hoe
gezegend u bent dat in ons comfortabel
vaderland patiënten gekleed en verbonden
op de polikliniek verschijnen! Dat spaart
hart en zenuwen, oog en neus. Op die ban
ken zaten de patiënten, stil en gelaten, ril
lend en klappertandend van koorts, suf
van slaapziekte, uitgeteerd door tbc, apa-
tisch van anaemie, verminkt door lepra.
Met blinde en zwerende ogen in al hun
verschrikking. Met stinkende, etterende
wonden waarvan we in Holland geen voor
stelling kunnen vormen. Met dikke buiken
van wormen of malaria. Met kromgegroei
de benen, weggerotte monden van fram-
boesia. En bijna allemaal met gezichten
waarin auldeloos leed, hulpeloosheid en
hopeloosheid besloten liggen in het klein
bestek der ogen.
stuk ruwe zeep voor het handenwassen.
Daar lagen de briefjes die de patiënten
meekregen op hun gang naar het zieken
huis of de school in de „stad" op vijf
tig kilometer afstand. Die briefjes werden
uitgeschreven als de pater er geen gat
meer in zag, en ze vormden een drama op
zichzelf. Vaak, zo niet meestal, gooiden de
patiënten die briefjes weg omdat ze er
het nut niet van inzagen, of ze borgen ze
zo goed op in hun hut dat ze ze niet terug
konden vinden. En op school of in het
ziekenhuis mopperden ze dan later dat de
paters nu niet eens even de moeite na
men om een briefje mee te geven
DAN WAS ER de roestige spijker waar
alles aan hing, de rafelige handdoek, de
notities, en de rozekrans die bij het be
handelen maar in de weg zat. En dan was
er een spijker voor de „medicijn" van de
patiënten. Daar hingen heterogene en vrij
onsmakelijke zaken. Panterklauwen met
een stukje hout er aan, apetanden, een
schelp of een obscuur ding, in een lapje
geknoedeld en door jaren dragen vet en
zwart geworden. Dat waren de amuletten
die onfeilbaar waren, tot het moment aan
brak dat ze geen kracht meer leken te be
zitten en men zijn heil maar bij de blanke
ging zoeken. Door zure ervaring wijs ge
worden had de pater de gewoonte om hen
die dingen te ontnemen tot ze genezen wa
ren om hen zo er van te overtuigen dat
ze alleen door de geneeskunde van de blan-
Mannen met een verbeten mond en tot
de knie gezwachtelde benen. Vrouwen met
afzichtelijke bortsabcessen, een klein
meisje, een weggeteerde schim van de
diarree. Een melaatse met het bekende
leeuwenmasker. De stank van zieke licha
men, de zoete lucht van afstervend vlees.
Misselijkmakende jodiumdampen die even
herinneringen oproepen aan fonkelend wit
te operatiezalen. De geur van de goede
pater. Luchtjes, luchtjes, luchtjes. En zie
ken, zieken, steeds maar zieken.
Dat zijn de mensen die de kleine poli-
kliniekjes van West-Afrika bevolken, vaak
voor de eerste, ook vaak helaas voor de
laatste maal. Velen die baat vonden ko-
gele huishoudzeep aan de handen van de
men terug omdat hun ogen genazen, hun
lepra tot stilstand kwam, hun hoest min
derde, hun afgemagerde baby's weer dik
en rond werden. Het aantal patiënten va
rieert met de bevolking van de streek,
maar missie- en zendingsposten liggen
meestal in dichtbevolkte streken en men
kan rekening houden met een gemid
delde van honderdvijftig patiënten per
dag. Vaak lopen ze tientallen kilometers
met koorts of zware verwondingen in de
hoop op genezing in zo'n armetierig poli-
kliniekje, waarin geen zinnige Nederlan
der zich zou wagen.
EN IN DIE POLIKLINIEKJES werken
paters en zendelingen vaak tot ze er let
terlijk bij neervallen. Ze werken er in de
zekerheid dat het goed is wat ze doen, dat
ze er nooit dank voor zullen oogsten, dat
driekwart van hun patiënten nooit terug
zal durven komen. Er zijn honderden van
die polikliniekjes in West-Afrika, vaak de
enige punten voor medische behandeling
op honderden kilometers. En men werkt
er met een minimum aan medische op-
leding, maar de natuur is een keiharde
instructeur. Wie nooit eerder een verkeerd
liggende baby op de wereld hielp leert het
hier gauw genoeg!
Vaak moeten de aspirant-geneeskundi
gen hun polikliniek met eigen handen
eerst zelf opbouwen met de hulp van hun
aanstaande slachtoffers. Soms is er wel
een gebouwtje aanwezig. En in die poli
klinieken in oerwoud en Brousse werken
de Albert Schweitzers van Afrika, al die
onbekende zendelingen en paters die er
hun gezondheid opofferen en hun jeugd
verliezen. We kunnen veilig aannemen dat
er niet veel mensen in Nederland rond
lopen, die nooit van Schweitzer hoorden of
een portret van hem zagen. En het is he
lemaal mijn bedoeling niet om deze reus
met ook maar één enkel woord te kort te
doen. Wie in Afrika's binnenlanden ge
reisd heeft beseft beter dan wie ook wat
deze man deed en nog doet. Maar hij had
het geluk dat de wereldaandacht viel op
hem en op Lambarene, dat zijn schepping
is. Er bestaan talloze boeken over zijn
werk en legio foto's van hem en zijn om
geving.
MAAR HOEVEEL FOTO'S zouden er
buiten de familiekring bestaan van al die
andere onbekende Schweitzers, protestant
of katholiek? Waarschijnlijk zouden ze het
zelfs verschrikkelijk vinden als het in
discrete oog van de publiciteit op hen viel!
Voor hen bestaat er niet anders dan het
werk van iedere dag, met een minimum
aan hulpmiddelen en een maximum aan
discomfort, veel kwalen en vaak te weinig
of slecht eten. Wij in ons rustige, veilige
en o zo verwende Nederland beseffen voor
geen honderdste deel hoe gelukkig we wel
zijn en we kunnen er ons geen flauwe
voorstelling van maken hoe een mens dat
leven kan uithouden. We lezen verslagen
van de UNICEF, in zendingsblaadjes, in
missiekranten. We zeggen, even wakker
geschrikt, „Wat erg hè?" en we denken
en hoe vaak hoorde ik het niet zeggen
„Nou ja, ze overdrijven natuurlijk wel
wat!"
OVERDRIJVEN.... Wie veel gereisd
heeft door minder gezegende landen dan
het onze, wie de binnenlanden van Afri
ka kent, of van Zuid Amerika of van Azië
die laat dat idee van overdrijven al heel
snel varen. Die vindt dat het allemaal
toch wel heel erg als suikerwater wordt
opgediend om de tei-e westerse zenuwen
niet al te zeer te schokken, en omdat
toch niemand dat zal geloven.
Overdrijven?NEE! Het is honderd,
duizend, een miljoen maal erger dan u het
zich voor kunt stellen. En je moet er ge
woon niet aan denken hoe die wereld er
zou uitzien zonder al die onbekende
Schweitzers die zich opofferen voor het
welzijn van hen die zelf niets kunnen
doen.
Bob Tad.ema Sporrtj
„DAGELIJKS LEZEN we in de
kranten één of meer kleine bericht
jes met de volgende koppen: „Kind
krijgt kokende inhoud van koffiepot
over zich heen", of „Kind viel in tob
be met heet water en kreeg ernstige
brandwonden", of „Jonge kleuter
viel uit het raam en werd met een
schedelbasisfractuur in het zieken
huis opgenomen". Veel ouders zullen
bij het lezen van zo'n bericht denken:
wat gelukkig dat dit mijn kind niet is
overkomen; wat verschrikkelijk, hoe
zal het aflopen met dat kind...; zal
het weer beter worden, zal het lelijke
littekens overhouden, of blijft het mis
schien ongelukkig voor z'n hele ver
dere leven?" Aldus begint een boek
je dat het Veiligheidsinstituut te
Amsterdam heeft uitgebracht bij een
filmstrook, die ouders er op attent
wil maken welke gevaren er zo al in
huis dreigen voor jonge kinderen. En
die zitten, zoals bekend, in een klein
hoekje. In een ander boekje dat zich
geheel richt op de bestrijding van on
gevallen wordt daarop nog eens extra
de nadruk gelegd, terwijl de film
strook duidelijk in beeld brengt hoe
het niet moet.
DAAR IS HET KIND, dat aangelokt
door kleurige vloeistoffen in flesjes giftig
spul tot zich neemt. Of kinderen spelen op
de boerderij bij landbouwmachines of
ploegijzers. In de stad ligt door de
kleine behuizing het knutselgereedschap
van vader voor het grijpen. Al deze din
gen kunnen de ernstigste gevolgen hebben
en de oorzaken zijn eigenlijk toch zo ge
makkelijk weg te nemen.
De verantwoordelijkheid ligt in de eer
ste plaats bij de ouders. Zij dienen voort
durend attent te blijven op alle fatale mo
gelijkheden die in een onnadenkendheid,
een kleine nalatigheid, of slordigheid
schuilen/Behalve de 1200 ongevallen die
ieder jaar in Nederland kinderen beneden
de vier jaar overkomen, de zware onge
vallen, gebeuren er nog een groot aantal
„kleinere" ongelukken, die dan wel niet
in de krant komen, en voor het kind geen
al te ernstige gevolgen hebben (ogen
schijnlijk tenminste, want de psychische
gevolgen rekent men meestal niet, hoewel
deze juist bij kleine ongelukken toch heel
schadelijk kunnen zijn) maar toch beter
voorkomen hadden kunnen worden, omdat
dat altijd beter is dan dat de dokter moet
komen genezen. Al die ongevallen vinden
vlakbij of in huis plaats en de ouders zijn
dus in feite volledig verantwoordelijk.
HET IS GOED dat er in de folder uit
gebreid op wordt ingegaan wat er aan de
bestrijding te doen valt. Daarbij moet
men natuurlijk in de eerste plaats de no
dige preventieve maatregelen nemen, zo
als lucifers opbergen, medicijnen buiten
het bereik van kinderen houden, zorgen dat
potten en pannen met hete vloeistoffen en
dergelijke niet door het kind omgestoten
kunnen worden of dat het kind niet onder
een kussentje in de wieg kan stikken, en
zovoorts. Zulke maatregelen zijn wel zeer
nuttig, maar toch niet voldoende. Het is
beter om het, kind met de gevaren die
het omringen te leren leven. Dit is natuur
lijk een aanmerkelijk minder eenvoudige
opgave dan het voortdurend verbieden en
wegzetten van gevaar opleverende voor
werpen. Terecht wordt er in de folder op
gewezen dat verbieden angst kweekt. Die
angst leidt weer tot nervositeit en uit deze
ontstaan dan weer ongelukken. Men moet,
kinderen wel vertellen dat lucifers brand
kunnen veroorzaken en dat er dus vooi*-
zichtig mee om gegaan moet worden,
maar tevens is het goed het kind te leren
hoe die vuurstokjes gehanteerd worden.
EN ZO IS HET OOK in het verkeer.
Baken een stuk straat voor het kind af,
tot daar en niet verder, dan weet het waar
het aan toe is. Leer het daarnaast echter
zoveel mogelijk zich in het verkeer te ge
dragen en wijs het op alle gevaren, tiet
kind moet zich juist van de risico's be
wust worden, en in noodsituaties moet het
niet in paniek raken. Dat is heel veel,
menig volwassenen kan dat allemaal niet
opbrengen, maar toch dient men er bij
de opvoeding van kinderen naar te stre
ven. In het algemeen kan men zeggen dat
het gebod veel effectiever werkt dan het
verbod, want dit laatst nodigt uit tot
„tóch doen". Men omgeeft er trouwens de
verboden handelingen met een geheimzin
nig waas door en dat wekt uiteraard de
nieuwsgierigheid.
HET KIND MOET nieuwsgierig zijn, het
moet de wereld ontdekken anders zal het
zich straks als volwassene niet kunnen be
wegen, het zal min of meer onaangepast
blijven tot schade voor zichzelf en voor
zijn omgeving. Het is een modern streven
te leven voor de kinderen. Niets is de
meeste ouders te veel, alles willen zij
opofferen om hun kind de goede opleiding
en de beste verzorging te geven, maar in
de folder van het Veiligheidsinstituut stelt
U EN UW OPERATIE door de Ameri
kaan dr. Benjamin Reiter (Scheltema en
Iiolkema, Amsterdam). Dit boekje roept
allereerst de vraag op, wie er behoefte aan
zal hebben. Het is niet zo vanzelfsprekend
dat iemand die geopereerd gaat worden
eerst een werkje doorneemt. De inleider,
een Nederlandse chirurg, bekent zijn wre
vel en achterdocht toen hij het boekje zag,
maar verklaart dat hij langzaamaan ge
wonnen werd door de inhoud. In twintig
bladzijden gaan we van de Babyloniërs via
Paré naar Pasteur, Lister en Halsted. Dan
maken we kennis met een vrouw die ge
opereerd zal worden voor galstenen. De
narcose, het deel van het programma dat
de patiënt nog bewust meemaakt, wordt in
al zijn vormen en fasen beschreven. Dan
komt de operatiekamer en de belevenissen
na de operatie. Operaties aan de blinde
darm, breuk, galstenen en spataderen vor
men de inhoud van het volgende hoofd
stuk. Daarna volgt de beschrijving van
operaties van onaangenamer aard. Een
goede uiteenzetting over kanker en wat er
aan te doen is wordt voorts beschreven.
Een beschouwing over de chirurg en wat
de patiënt kan bijdragen aan het succes
van de operatie ronden het boek af. Voor
mij bleef de vraag, of een patiënt met dit
boekje gebaat zal zijn, bestaan. Zijn er vra
gen dan lijkt het mij dat de huisarts de
antwoorden op een veel persoonlijker wijze
volledig kan geven. Mocht de buurman
geopereerd worden dan heeft het boekje
natuurlijk wel enige zin
Dr. C. van Rijsinge „MENS, BODEM
EN VOEDING" (Meulenhoff-pocket). De
bekende radiospreker over alles tussen
mens en nevelvlek heeft hier zijn licht
laten schijnen over de bodem die voeding
moet geven aan de groeiende wereldbevol
king. Steeds weet hij aan de reeds schijn
baar bekende materie nieuwe feiten toe te
voegen, die de lezer verbazen en geboeid
verder doen lezen. Bijvoorbeeld het vol
gende: de grond verarmt, de anorganische
meststoffen werden uitgevonden, maar het
bleek dat zij toch iets misten dat de or
ganische mest superieur deed zijn: het
vermogen om de grond los en poreus te
maken; de wonderlijke maar dure stof
krilium werd toen hiervoor uitgevonden.
Zoals bekend leeft twee-derde van de
wereldbevolking op onvoldoende voedsel.
Plannen om de groeiende woestijnen (hier
vonden wij een kleine onnauwkeurigheid:
het was Cato die Carthago zo hardnekkig
wilde verwoesten, niet Cicero) vruchtbaar
te maken, worden besproken en we ma
ken kennis met het plantje chlorella, dat
misschien verrassingen in zich bergt. Een
interessant boekje.
BIOLOGIE VOOR IEDEREEN door Karl
von Frisch (twee Prisma-deeltjes). Prof.
Von Frisch heeft zijn wereldvermaardheid
te danken aan zijn geniale proeven met
bijen, waarmee hij hun taal en oriëntatie
vermogen ontdekte. In deze beide deeltjes
geeft hij eerst een uiteenzetting over de
eigenschappen van het leven in het alge
meen. Dan behandelt hij de bouw en func-
tie van de organen van het lichaam, waar
bij die van de mens steeds als uitgangs
punt dienen, waarbij vele uitstapjes naar
de vergelijkende anatomie en fysiologie
worden ondernomen. Logisch gaat het ver
haal dan voort naar alle soort van gemeen
schapsbetrekkingen. De voortplanting,
waarbij het plantenrijk maar schaars ge
noemd wordt, samen met de ontwikkeling
en erfelijkheid, geven tot tal van uitwei
dingen aanleiding. Een beschouwing over
de ontwikkeling der soorten besluit het
werk. Het zijn zeer goede boekjes, uit
stekend bewerkt door prof. dr. S. Dijk
graaf.
„WIT MET VLEKJES, wijsneuzigheden
van een vrijpostig verpleegstertje" door
Jan Andriessen en Hans Lambrechts (Bi
got en Van Rossum, Blaricum). Een boekje
met aardige plaatjes en een inderdaad
wat wijsneuzige, dus slecht verteerbare
tekst. Het aantal prentjes had veel groter,
de tekst wat minder of beter moeten zijn.
Het behandelt alles wat er in en rondom
het ziekenhuis zich vertoont, patiënt, be
zoek, specialist, hoofdverpleegster en....
portier. Het aardigst vonden wij (nog) de
opmerking over de röntgenoloog die een
„uitsluitend negatief contact met zijn pa
tiënten onderhoudt".
A. C. M. Lips „TWEE-EENHEID IN GE
SLACHT EN LIEFDE". Te oordelen naar
de groeiende stapel boeken het geslachte
lijke betreffende, bestaat er een grote be
hoefte aan. Het is goed, dat onkunde op
dit gebied verdwijnt. Het is echter niet
alleen het meedelen van eenzelfde objec
tieve feitenkennis, maar ook het vormen
van een mentaliteit of zelfs van een levens
beschouwing. Dr. Lips doet dit vanuit de
katholieke visie. Hij doet dit in woorden
en stijl, die naar mijn smaak zo zeer ge
stoeld zijn op theologische traktaten dat
ik me bij de lezing ervan tot tweemaal toe
moest overtuigen dat de schrijver een arts
en geen theoloog is. De feitelijke kennis
wordt goed meegedeeld, de psychologie is
wat schraal maar verantwoord. Het boek
is voor hen, die eenvoudige christelijke
voorlichting zoeken, voldoende.
„HET SACRAMENT VAN HET HUWE
LIJK" van mag. dr. P. Anciaux. Grond
slagen ener christelijke huwelijksmoraal.
Uitg. Lannoo, Tiel Den Haag. Dit boek,
dat er naar zijn titel erg theologisch uit
ziet, laat zich zeer goed door ieder, die
geïnteresseerd is in nadere bezinning op
het christelijk huwelijk, lezen. De schrij
ver, een Belgisch katholiek priester,
schrijft in helder Nederlands over alle
facetten van het huwelijk en naast een
specifiek theologisch begin en einde blijkt
hij alle sociologische, culturele, psycho
logische, moderne medische aspecten en...
de dagelijkse praktijk, grondig in zijn be
schouwingen betrokken te hebben. Uit
gangspunt en korte samenvatting van dit
waardevolle boek: menswaardige sexuali-
teit kan niet alleen biologische spontaneï
teit zijn. Er is steeds een innerlijk bezielde
discipline noodzakelijk bij elke menselijke
liefde. Deze grondgedachte wordt in alle
finesses uitgewerkt en doorlicht.
men dat het nog beter is te leven mèt
de kinderen. Dat wil zeggen, dat men elk
probleem steeds beziet vanuit dj kinder
lijke gezichtshoek en dat is een geheel an
dere dan die van de volwassene.
Een stopcontact is voor een kleuter een
geheimzinnig kastje met twee ogen en ze
ker niet een bron van energie. Het kind
zal er mee vertrouwd moeten raken dat
het aanraken van het contact gevaarlijk
is. Daarvoor passe men dan niet en men
moet dat eigenlijk nooit doen de regel
„door schade en schande wijs worden"
toe, want de schade kan te groot zijn en
de schande komt in dit geval geheel voor
rekening van de ouders. Het kind leert
zeker door ervaring, maar sommige erva
ringen zijn niet leerrijk maar schokkend,
speciaal voor de tere kinderziel.
OP DE FILMSTROOK zien we de aan
trekkingskracht van prullemanden en naai
dozen, van het klimmen op stoelen of het
spelen op de trap. Gvaarlijk allemaal,
evenals een deur naar een kelder die niet
wordt afgesloten waarvan de kinderen bij
de kruk kunnen. In ieder huis zijn wel
een paar van die dingen waarin een voort
durend risico schuilt. Probeer ze te ver
anderen en instrueer de kinderen, een hoop
leed kan daarmee voorkomen worden. Het
Veiligheidsinstituut, Hobbemastraat 22.
Amsterdam-Z, is altijd' bereid adviezen te
verstrekken. Men kan er ook de hier be
sproken folder en de filmstrook bestellen.
W. Langeveld