Er werken duizenden Schweitzers in Afrika VEILIGHEID THUIS jml Tlieuiae UITGAVEN Erbij bestrijding van ongevallen bij kinderen ZATERDAG 21 MEI 1960 PAGINA V i HET KLEINE, DIKKE, zwarte meisje was zo verbrand als een mensenkind maar wezen kan en toch leefde ze neg. Ze zat kaarsrecht op de harde houten kruk en ze gaf geen kik, al rilde ze wel telkens heftig als de pater een scheut giftigrode mercurochroom over haar uitgoot. In dat meer dan primitieve poli- kliniekje was het verbrande kindje helaas geen eenling. Bijna dagelijks werden ze er door hun ouders heengebracht, de slachtoffertjes van de smokerige vuur tjes, die 's nachts in de hut blijven branden om ongedierte te verjagen. Rolde zo'n kleintje van zijn slaapmatje, dan rolde hij ook meestal regelrecht in de smeulende kolen. Overigens waren het niet alleen de kleintjes die zulke ver schrikkelijke brandwonden hadden. Hoeveel volwassenen trapten niet bij on geluk op een gloeiende sintel. Hoeveel vrouwen bezeerden zich niet bij het koken van de daagse pot. En al die brandwonden zouden nog zo erg niet wezen als ze maar meteen behandeld werden, maar meestal wachtte men zo lang en was de infectie of het gangreen al te ver gevorderd om nog iets te kunnen doen. Hoeveel moed moesten de patiënten niet opbrengen om de gang naar de dispen- saire op zendings- of missiepost te wagen! En meestal was het dan te laat. OP HAAR KRUK zat het heel kleine kindje doodstil en overgeleverd aan het onbekende. Ze zag nu pikzwart en hel rood en nog steeds wandelde de pater om haar heen met zijn fles en zochten zijn ogen naar nog niet behandelde plekken. Naast het kind zaten de ouders in hun beste kleren, de vader in zijn blauw met wit gestreepte boeboe, de moeder in een wit met rode pagne en met een rozenrode hoofddoek als een vlinder op het in twee hoorntjes gekapte kroeshaar. De vader keek strak en in zichzelf gekeerd, maar in de ogen van de moeder lag schrille angst. De pater zette de fles weg en nam een bus met strooipoeder. Zijn witte toog verborg het kind voor de moeder toen hij voorzichtig het witte poeder over de rau we plekken begon uit te strooien. Als het niet zo afschuwelijk was geweest had je kunnen lachen om die kleine dikke pop op haar kruk, die nu rood en zwart en wit was. Alleen was het zwart verreweg in de minderheid. ZE WAS KLAAR, Ze kon naar huis ver voerd worden. Maar hoe vervoer je een baby waaraan niets meer gaaf is dan de billetjes waarop ze zit? De vader en de pater begonnen er een lang gesprek over, maar de moeder was het, die het pro bleem oploste. Uit haar bagage haalde ze een van die enorme wit emaille teilen die de trots van alle huismoeders in Guinee uitmaken, ze zette het kind er voorzichtig in, tilde met haar gespierde magere ar men de hele zaak op en zette die kort en goed op het hoofd. Ze was klaar om de terugreis te aanvaarden. Met snelle veren de stappen vertrok ze over het hellende pad naar de „grote weg", een twee me ter breed laterietpad, glibberig van de on langs gevallen regens. De vader bleef nog achter om van de pater zijn instructies te krijgen. Hij was een geëvolueerd man en daaraan heeft het kindje het te danken dat ze in leven bleef, zij het met een rose en zwart gevlekte huid, want in een lit teken van een brandwond keert het zwar te pigment niet meer terug. DAN WAS ER HET JONGETJE met het gebroken been. Kleine stoute negerjongens verschillen in niets van stoute blanke aap jes. Want hoe droevig het ook is, een ge stolen vrucht is altijd lekkerder dan een gekregene en al stonden alle mangabomen van de missiepost tot in hun kruinen be laden met zoete rijpe vruchten, toch was het altijd de ene boom van de paters zelf waar de jongetjes op afkwamen. Maar nu had het kwaad dan toch zichzelf gestraft. Kleine Wowwo was hoog in de boom ge klommen, was uitgegleden of op een dorre tak terecht gekomen en ineens was er een schrille kreet, een doffe slag, en te mid den van een regen aan manga's lag Wow wo op de harde rode grond. De rest van de jongens verstoof als kaf op de wind, maar Wowwo's broertje vloog jammerend naar de paters om hulp te halen. Die hulp werd snel gegeven. Wowwo's rechter heup bleek gebroken, maar gedurende het pijnlijke proces van zetten en gips aanbrengen gaf Wowwo geen kik. Het le ven was voor Wowwo op dat moment geen pretje. Hij lag op een brancard in het kantoortje van de vader-overste. Een loodzwaar gipsverband hield zijn been ste vig op de plaats en hij zag bont en blauw. Toen ging de deur open. De pater kwam binnen met zijn rechterhand op de rug. Wowwo's ogen vlogen naar die hand en een vreselijk vermoeden rees in hem op. Daar had hij die afgrijselijke injectie spuit! En meteen begon Wowwo zo luid en zo onbeheerst te gillen dat de pater van schrik achteruit deinsde. Op zijn bran card ging Wowwo te keer als een bezetene. Hij wou geen spuit en ze mochten hem niet prikken en oooooh, oooohalsje blieft niet! DE PATER EN ZIJN ZWARTE verple ger, die hem gevolgd was, zeiden niets. Maar de eerste vulde zijn injectiespuit en de tweede legde een hand als een soep bord op Wowwo's gezicht. De naald ver dween in zijn gezonde been en daarna was het stil. Tranen als knikkers rolden over Wowwo's bolle zwarte toet, de pater praat te zachtjes tegen hem en langzamerhand kwam er een waterig lachje. De pater vroeg iets en Wowwo knikte. De verple ger verdween met de gehate spuit, de pa ter ging even weg en toen hij even latei- terug kwam had hij zijn handen vol roze rode manga's, die hij naast Wowwo op de grond neerlegde met een mandarijntje aan het eind van de rij. Wowwo voelde zich heel tevreden. Hij lachte tegen de pater. Hij sliep. De prik had uitwerking. HET KLEINE MEISJE en Wowwo met het gebroken been waren er slechts twee in de lange, lange rij patiënten, die een paar maal in de week de weg vinden naar die kleine polikliniek in Guinee. Dat po- likliniekje midden in het oerwoud was er een van de velen, waarin hard en verbe ten gevochten wordt tegen bijgeloof en on wetendheid, argwaan en wanbegrip. Hetwas gebouwd met houten palen, een bakstenen muurtje en een pannendak. Er was een klein en rommelig kamertje dat als kan toortje fungeerde en als apotheek. Daar stonden de geneesmiddelen, veel en veel te weinig naar sortering en hoeveelheid. Daar bewaarde de pater zijn paar instru menten en zijn kostbare injectiespuit. Daar was een wasbak met een kraantje en een ken genezen waren. Als ze ontslagen wer den kregen ze hun „medicijn" weer te rug, maar hoevelen van die gewezen* pa tiënten zullen hun genezing toch aan die groezelige pakies toeschrijven? NAAST HET KANTOORTJE was een open galerijtje met houten pilaren waar het dak op rustte. De grond was van aan gestampt leem en aan de zonzijde was er een soort schot van latjes aangebracht om het felle licht te temperen. Vriendelijke bloemetjes groeiden tot aan de rand van de galerij, maar daar hield dan ook alle vriendelijkheid op. Voor de wachtenden waren er banken zonder leuning. Voor de te behandelen patiënt was er een hoge houten kruk, voor de pater een gammele tafel. Daarop lag zijn „instrumentarium" fiere naam voor een verschrikkelijk klein beetje hulpmiddelen daar stond de fles met alcohol, de flesjes met medi camenten. Daar lagen wat rollen ver band en een pak watten. De verpleger was heel lang, heel ma ger, heel zwart en verbazingwekkend han dig. Hij droeg een vieze witte jas, maar wie zou hem dat euvel duiden? Onder der gelijke omstandigheden een jas wit hou den is onbegonnen werk. Zelfs de pasge wassen toog van de pater was aan het einde van het spreekuur rood en bruin van mercurochroom en jodium, plus nog tal loze vlekken van minder onschuldige aard. Aan een echte witte jas zou hij nooit toekomen want daarvoor ontbrak iedere cent. Hij was al blij met een opgelapte, pasgewassen witte toog. WAARDE LEZER, u weet niet half hoe gezegend u bent dat in ons comfortabel vaderland patiënten gekleed en verbonden op de polikliniek verschijnen! Dat spaart hart en zenuwen, oog en neus. Op die ban ken zaten de patiënten, stil en gelaten, ril lend en klappertandend van koorts, suf van slaapziekte, uitgeteerd door tbc, apa- tisch van anaemie, verminkt door lepra. Met blinde en zwerende ogen in al hun verschrikking. Met stinkende, etterende wonden waarvan we in Holland geen voor stelling kunnen vormen. Met dikke buiken van wormen of malaria. Met kromgegroei de benen, weggerotte monden van fram- boesia. En bijna allemaal met gezichten waarin auldeloos leed, hulpeloosheid en hopeloosheid besloten liggen in het klein bestek der ogen. stuk ruwe zeep voor het handenwassen. Daar lagen de briefjes die de patiënten meekregen op hun gang naar het zieken huis of de school in de „stad" op vijf tig kilometer afstand. Die briefjes werden uitgeschreven als de pater er geen gat meer in zag, en ze vormden een drama op zichzelf. Vaak, zo niet meestal, gooiden de patiënten die briefjes weg omdat ze er het nut niet van inzagen, of ze borgen ze zo goed op in hun hut dat ze ze niet terug konden vinden. En op school of in het ziekenhuis mopperden ze dan later dat de paters nu niet eens even de moeite na men om een briefje mee te geven DAN WAS ER de roestige spijker waar alles aan hing, de rafelige handdoek, de notities, en de rozekrans die bij het be handelen maar in de weg zat. En dan was er een spijker voor de „medicijn" van de patiënten. Daar hingen heterogene en vrij onsmakelijke zaken. Panterklauwen met een stukje hout er aan, apetanden, een schelp of een obscuur ding, in een lapje geknoedeld en door jaren dragen vet en zwart geworden. Dat waren de amuletten die onfeilbaar waren, tot het moment aan brak dat ze geen kracht meer leken te be zitten en men zijn heil maar bij de blanke ging zoeken. Door zure ervaring wijs ge worden had de pater de gewoonte om hen die dingen te ontnemen tot ze genezen wa ren om hen zo er van te overtuigen dat ze alleen door de geneeskunde van de blan- Mannen met een verbeten mond en tot de knie gezwachtelde benen. Vrouwen met afzichtelijke bortsabcessen, een klein meisje, een weggeteerde schim van de diarree. Een melaatse met het bekende leeuwenmasker. De stank van zieke licha men, de zoete lucht van afstervend vlees. Misselijkmakende jodiumdampen die even herinneringen oproepen aan fonkelend wit te operatiezalen. De geur van de goede pater. Luchtjes, luchtjes, luchtjes. En zie ken, zieken, steeds maar zieken. Dat zijn de mensen die de kleine poli- kliniekjes van West-Afrika bevolken, vaak voor de eerste, ook vaak helaas voor de laatste maal. Velen die baat vonden ko- gele huishoudzeep aan de handen van de men terug omdat hun ogen genazen, hun lepra tot stilstand kwam, hun hoest min derde, hun afgemagerde baby's weer dik en rond werden. Het aantal patiënten va rieert met de bevolking van de streek, maar missie- en zendingsposten liggen meestal in dichtbevolkte streken en men kan rekening houden met een gemid delde van honderdvijftig patiënten per dag. Vaak lopen ze tientallen kilometers met koorts of zware verwondingen in de hoop op genezing in zo'n armetierig poli- kliniekje, waarin geen zinnige Nederlan der zich zou wagen. EN IN DIE POLIKLINIEKJES werken paters en zendelingen vaak tot ze er let terlijk bij neervallen. Ze werken er in de zekerheid dat het goed is wat ze doen, dat ze er nooit dank voor zullen oogsten, dat driekwart van hun patiënten nooit terug zal durven komen. Er zijn honderden van die polikliniekjes in West-Afrika, vaak de enige punten voor medische behandeling op honderden kilometers. En men werkt er met een minimum aan medische op- leding, maar de natuur is een keiharde instructeur. Wie nooit eerder een verkeerd liggende baby op de wereld hielp leert het hier gauw genoeg! Vaak moeten de aspirant-geneeskundi gen hun polikliniek met eigen handen eerst zelf opbouwen met de hulp van hun aanstaande slachtoffers. Soms is er wel een gebouwtje aanwezig. En in die poli klinieken in oerwoud en Brousse werken de Albert Schweitzers van Afrika, al die onbekende zendelingen en paters die er hun gezondheid opofferen en hun jeugd verliezen. We kunnen veilig aannemen dat er niet veel mensen in Nederland rond lopen, die nooit van Schweitzer hoorden of een portret van hem zagen. En het is he lemaal mijn bedoeling niet om deze reus met ook maar één enkel woord te kort te doen. Wie in Afrika's binnenlanden ge reisd heeft beseft beter dan wie ook wat deze man deed en nog doet. Maar hij had het geluk dat de wereldaandacht viel op hem en op Lambarene, dat zijn schepping is. Er bestaan talloze boeken over zijn werk en legio foto's van hem en zijn om geving. MAAR HOEVEEL FOTO'S zouden er buiten de familiekring bestaan van al die andere onbekende Schweitzers, protestant of katholiek? Waarschijnlijk zouden ze het zelfs verschrikkelijk vinden als het in discrete oog van de publiciteit op hen viel! Voor hen bestaat er niet anders dan het werk van iedere dag, met een minimum aan hulpmiddelen en een maximum aan discomfort, veel kwalen en vaak te weinig of slecht eten. Wij in ons rustige, veilige en o zo verwende Nederland beseffen voor geen honderdste deel hoe gelukkig we wel zijn en we kunnen er ons geen flauwe voorstelling van maken hoe een mens dat leven kan uithouden. We lezen verslagen van de UNICEF, in zendingsblaadjes, in missiekranten. We zeggen, even wakker geschrikt, „Wat erg hè?" en we denken en hoe vaak hoorde ik het niet zeggen „Nou ja, ze overdrijven natuurlijk wel wat!" OVERDRIJVEN.... Wie veel gereisd heeft door minder gezegende landen dan het onze, wie de binnenlanden van Afri ka kent, of van Zuid Amerika of van Azië die laat dat idee van overdrijven al heel snel varen. Die vindt dat het allemaal toch wel heel erg als suikerwater wordt opgediend om de tei-e westerse zenuwen niet al te zeer te schokken, en omdat toch niemand dat zal geloven. Overdrijven?NEE! Het is honderd, duizend, een miljoen maal erger dan u het zich voor kunt stellen. En je moet er ge woon niet aan denken hoe die wereld er zou uitzien zonder al die onbekende Schweitzers die zich opofferen voor het welzijn van hen die zelf niets kunnen doen. Bob Tad.ema Sporrtj „DAGELIJKS LEZEN we in de kranten één of meer kleine bericht jes met de volgende koppen: „Kind krijgt kokende inhoud van koffiepot over zich heen", of „Kind viel in tob be met heet water en kreeg ernstige brandwonden", of „Jonge kleuter viel uit het raam en werd met een schedelbasisfractuur in het zieken huis opgenomen". Veel ouders zullen bij het lezen van zo'n bericht denken: wat gelukkig dat dit mijn kind niet is overkomen; wat verschrikkelijk, hoe zal het aflopen met dat kind...; zal het weer beter worden, zal het lelijke littekens overhouden, of blijft het mis schien ongelukkig voor z'n hele ver dere leven?" Aldus begint een boek je dat het Veiligheidsinstituut te Amsterdam heeft uitgebracht bij een filmstrook, die ouders er op attent wil maken welke gevaren er zo al in huis dreigen voor jonge kinderen. En die zitten, zoals bekend, in een klein hoekje. In een ander boekje dat zich geheel richt op de bestrijding van on gevallen wordt daarop nog eens extra de nadruk gelegd, terwijl de film strook duidelijk in beeld brengt hoe het niet moet. DAAR IS HET KIND, dat aangelokt door kleurige vloeistoffen in flesjes giftig spul tot zich neemt. Of kinderen spelen op de boerderij bij landbouwmachines of ploegijzers. In de stad ligt door de kleine behuizing het knutselgereedschap van vader voor het grijpen. Al deze din gen kunnen de ernstigste gevolgen hebben en de oorzaken zijn eigenlijk toch zo ge makkelijk weg te nemen. De verantwoordelijkheid ligt in de eer ste plaats bij de ouders. Zij dienen voort durend attent te blijven op alle fatale mo gelijkheden die in een onnadenkendheid, een kleine nalatigheid, of slordigheid schuilen/Behalve de 1200 ongevallen die ieder jaar in Nederland kinderen beneden de vier jaar overkomen, de zware onge vallen, gebeuren er nog een groot aantal „kleinere" ongelukken, die dan wel niet in de krant komen, en voor het kind geen al te ernstige gevolgen hebben (ogen schijnlijk tenminste, want de psychische gevolgen rekent men meestal niet, hoewel deze juist bij kleine ongelukken toch heel schadelijk kunnen zijn) maar toch beter voorkomen hadden kunnen worden, omdat dat altijd beter is dan dat de dokter moet komen genezen. Al die ongevallen vinden vlakbij of in huis plaats en de ouders zijn dus in feite volledig verantwoordelijk. HET IS GOED dat er in de folder uit gebreid op wordt ingegaan wat er aan de bestrijding te doen valt. Daarbij moet men natuurlijk in de eerste plaats de no dige preventieve maatregelen nemen, zo als lucifers opbergen, medicijnen buiten het bereik van kinderen houden, zorgen dat potten en pannen met hete vloeistoffen en dergelijke niet door het kind omgestoten kunnen worden of dat het kind niet onder een kussentje in de wieg kan stikken, en zovoorts. Zulke maatregelen zijn wel zeer nuttig, maar toch niet voldoende. Het is beter om het, kind met de gevaren die het omringen te leren leven. Dit is natuur lijk een aanmerkelijk minder eenvoudige opgave dan het voortdurend verbieden en wegzetten van gevaar opleverende voor werpen. Terecht wordt er in de folder op gewezen dat verbieden angst kweekt. Die angst leidt weer tot nervositeit en uit deze ontstaan dan weer ongelukken. Men moet, kinderen wel vertellen dat lucifers brand kunnen veroorzaken en dat er dus vooi*- zichtig mee om gegaan moet worden, maar tevens is het goed het kind te leren hoe die vuurstokjes gehanteerd worden. EN ZO IS HET OOK in het verkeer. Baken een stuk straat voor het kind af, tot daar en niet verder, dan weet het waar het aan toe is. Leer het daarnaast echter zoveel mogelijk zich in het verkeer te ge dragen en wijs het op alle gevaren, tiet kind moet zich juist van de risico's be wust worden, en in noodsituaties moet het niet in paniek raken. Dat is heel veel, menig volwassenen kan dat allemaal niet opbrengen, maar toch dient men er bij de opvoeding van kinderen naar te stre ven. In het algemeen kan men zeggen dat het gebod veel effectiever werkt dan het verbod, want dit laatst nodigt uit tot „tóch doen". Men omgeeft er trouwens de verboden handelingen met een geheimzin nig waas door en dat wekt uiteraard de nieuwsgierigheid. HET KIND MOET nieuwsgierig zijn, het moet de wereld ontdekken anders zal het zich straks als volwassene niet kunnen be wegen, het zal min of meer onaangepast blijven tot schade voor zichzelf en voor zijn omgeving. Het is een modern streven te leven voor de kinderen. Niets is de meeste ouders te veel, alles willen zij opofferen om hun kind de goede opleiding en de beste verzorging te geven, maar in de folder van het Veiligheidsinstituut stelt U EN UW OPERATIE door de Ameri kaan dr. Benjamin Reiter (Scheltema en Iiolkema, Amsterdam). Dit boekje roept allereerst de vraag op, wie er behoefte aan zal hebben. Het is niet zo vanzelfsprekend dat iemand die geopereerd gaat worden eerst een werkje doorneemt. De inleider, een Nederlandse chirurg, bekent zijn wre vel en achterdocht toen hij het boekje zag, maar verklaart dat hij langzaamaan ge wonnen werd door de inhoud. In twintig bladzijden gaan we van de Babyloniërs via Paré naar Pasteur, Lister en Halsted. Dan maken we kennis met een vrouw die ge opereerd zal worden voor galstenen. De narcose, het deel van het programma dat de patiënt nog bewust meemaakt, wordt in al zijn vormen en fasen beschreven. Dan komt de operatiekamer en de belevenissen na de operatie. Operaties aan de blinde darm, breuk, galstenen en spataderen vor men de inhoud van het volgende hoofd stuk. Daarna volgt de beschrijving van operaties van onaangenamer aard. Een goede uiteenzetting over kanker en wat er aan te doen is wordt voorts beschreven. Een beschouwing over de chirurg en wat de patiënt kan bijdragen aan het succes van de operatie ronden het boek af. Voor mij bleef de vraag, of een patiënt met dit boekje gebaat zal zijn, bestaan. Zijn er vra gen dan lijkt het mij dat de huisarts de antwoorden op een veel persoonlijker wijze volledig kan geven. Mocht de buurman geopereerd worden dan heeft het boekje natuurlijk wel enige zin Dr. C. van Rijsinge „MENS, BODEM EN VOEDING" (Meulenhoff-pocket). De bekende radiospreker over alles tussen mens en nevelvlek heeft hier zijn licht laten schijnen over de bodem die voeding moet geven aan de groeiende wereldbevol king. Steeds weet hij aan de reeds schijn baar bekende materie nieuwe feiten toe te voegen, die de lezer verbazen en geboeid verder doen lezen. Bijvoorbeeld het vol gende: de grond verarmt, de anorganische meststoffen werden uitgevonden, maar het bleek dat zij toch iets misten dat de or ganische mest superieur deed zijn: het vermogen om de grond los en poreus te maken; de wonderlijke maar dure stof krilium werd toen hiervoor uitgevonden. Zoals bekend leeft twee-derde van de wereldbevolking op onvoldoende voedsel. Plannen om de groeiende woestijnen (hier vonden wij een kleine onnauwkeurigheid: het was Cato die Carthago zo hardnekkig wilde verwoesten, niet Cicero) vruchtbaar te maken, worden besproken en we ma ken kennis met het plantje chlorella, dat misschien verrassingen in zich bergt. Een interessant boekje. BIOLOGIE VOOR IEDEREEN door Karl von Frisch (twee Prisma-deeltjes). Prof. Von Frisch heeft zijn wereldvermaardheid te danken aan zijn geniale proeven met bijen, waarmee hij hun taal en oriëntatie vermogen ontdekte. In deze beide deeltjes geeft hij eerst een uiteenzetting over de eigenschappen van het leven in het alge meen. Dan behandelt hij de bouw en func- tie van de organen van het lichaam, waar bij die van de mens steeds als uitgangs punt dienen, waarbij vele uitstapjes naar de vergelijkende anatomie en fysiologie worden ondernomen. Logisch gaat het ver haal dan voort naar alle soort van gemeen schapsbetrekkingen. De voortplanting, waarbij het plantenrijk maar schaars ge noemd wordt, samen met de ontwikkeling en erfelijkheid, geven tot tal van uitwei dingen aanleiding. Een beschouwing over de ontwikkeling der soorten besluit het werk. Het zijn zeer goede boekjes, uit stekend bewerkt door prof. dr. S. Dijk graaf. „WIT MET VLEKJES, wijsneuzigheden van een vrijpostig verpleegstertje" door Jan Andriessen en Hans Lambrechts (Bi got en Van Rossum, Blaricum). Een boekje met aardige plaatjes en een inderdaad wat wijsneuzige, dus slecht verteerbare tekst. Het aantal prentjes had veel groter, de tekst wat minder of beter moeten zijn. Het behandelt alles wat er in en rondom het ziekenhuis zich vertoont, patiënt, be zoek, specialist, hoofdverpleegster en.... portier. Het aardigst vonden wij (nog) de opmerking over de röntgenoloog die een „uitsluitend negatief contact met zijn pa tiënten onderhoudt". A. C. M. Lips „TWEE-EENHEID IN GE SLACHT EN LIEFDE". Te oordelen naar de groeiende stapel boeken het geslachte lijke betreffende, bestaat er een grote be hoefte aan. Het is goed, dat onkunde op dit gebied verdwijnt. Het is echter niet alleen het meedelen van eenzelfde objec tieve feitenkennis, maar ook het vormen van een mentaliteit of zelfs van een levens beschouwing. Dr. Lips doet dit vanuit de katholieke visie. Hij doet dit in woorden en stijl, die naar mijn smaak zo zeer ge stoeld zijn op theologische traktaten dat ik me bij de lezing ervan tot tweemaal toe moest overtuigen dat de schrijver een arts en geen theoloog is. De feitelijke kennis wordt goed meegedeeld, de psychologie is wat schraal maar verantwoord. Het boek is voor hen, die eenvoudige christelijke voorlichting zoeken, voldoende. „HET SACRAMENT VAN HET HUWE LIJK" van mag. dr. P. Anciaux. Grond slagen ener christelijke huwelijksmoraal. Uitg. Lannoo, Tiel Den Haag. Dit boek, dat er naar zijn titel erg theologisch uit ziet, laat zich zeer goed door ieder, die geïnteresseerd is in nadere bezinning op het christelijk huwelijk, lezen. De schrij ver, een Belgisch katholiek priester, schrijft in helder Nederlands over alle facetten van het huwelijk en naast een specifiek theologisch begin en einde blijkt hij alle sociologische, culturele, psycho logische, moderne medische aspecten en... de dagelijkse praktijk, grondig in zijn be schouwingen betrokken te hebben. Uit gangspunt en korte samenvatting van dit waardevolle boek: menswaardige sexuali- teit kan niet alleen biologische spontaneï teit zijn. Er is steeds een innerlijk bezielde discipline noodzakelijk bij elke menselijke liefde. Deze grondgedachte wordt in alle finesses uitgewerkt en doorlicht. men dat het nog beter is te leven mèt de kinderen. Dat wil zeggen, dat men elk probleem steeds beziet vanuit dj kinder lijke gezichtshoek en dat is een geheel an dere dan die van de volwassene. Een stopcontact is voor een kleuter een geheimzinnig kastje met twee ogen en ze ker niet een bron van energie. Het kind zal er mee vertrouwd moeten raken dat het aanraken van het contact gevaarlijk is. Daarvoor passe men dan niet en men moet dat eigenlijk nooit doen de regel „door schade en schande wijs worden" toe, want de schade kan te groot zijn en de schande komt in dit geval geheel voor rekening van de ouders. Het kind leert zeker door ervaring, maar sommige erva ringen zijn niet leerrijk maar schokkend, speciaal voor de tere kinderziel. OP DE FILMSTROOK zien we de aan trekkingskracht van prullemanden en naai dozen, van het klimmen op stoelen of het spelen op de trap. Gvaarlijk allemaal, evenals een deur naar een kelder die niet wordt afgesloten waarvan de kinderen bij de kruk kunnen. In ieder huis zijn wel een paar van die dingen waarin een voort durend risico schuilt. Probeer ze te ver anderen en instrueer de kinderen, een hoop leed kan daarmee voorkomen worden. Het Veiligheidsinstituut, Hobbemastraat 22. Amsterdam-Z, is altijd' bereid adviezen te verstrekken. Men kan er ook de hier be sproken folder en de filmstrook bestellen. W. Langeveld

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 18