Aqui chegamos Rijk Frans seizoen voor het nieuwe soort vakantieganger; de „festivalier discerns Waar de Portaigozen lts 1484 Kongo ontdekten, Is nog niets veranderd Erbij PAGINA VIER ZATERDAG 9 JULI 1960 DE NAAM VAN STANLEY zal wel eeuwig aan de Kongorivier verbon den blijven, omdat hij het is geweest, die aan deze enorme rivier zijn geheimen heeft ontrukt. Weliswaar had Livingstone vóór hem reeds de bovenloop ontdekt, maar Stanley begon waar Livingstone ophieid, namelijk bij het Lantsjimeer. Stanley kwam daar aan op 5 november 1876 om zijn ontdekkingsreis te beginnen. Er waren hier zeer veel stroomversnellingen en watervallen en langs de oevers groeide on doordringbaar oerwoud, de Oeregga. Grote zijrivieren, die ook al reusachige stromen waren, kwamen links en rechts in de Kongo uit. Bij de evenaar lagen de Stanleywatervallen; de rivier was er 350 meter breed! Nog lager stroomafwaarts lag de Livingstonewaterval. Toen Stanley daar aankwam had hij 1455 kilometer langs de rivier afgelegd. En de Kongorivier verloor een hoogte van 178 meter over een aantal dwars op het stroombed staande rotsrichels, die het water tegenhiel den in zijn tomeloze vaart. Het stadje Boma, hoofdkwartier der slaven halers, was het volgende belangrijke punt voor Stanley. Er stonden daar enorme loodsen om de slaven, die van alle kanten naar dit knooppunt werden aangevoerd, wat op hun verhaal te laten komen, eeuwen, die pas in de negentiende een einde zouden krijgen, de eeuwen van sla- eer ze verkocht werden. Van hier- venhalen, miljoenen slaven. Slechts één uit reisde Stanley verder de rivier maakte een uitzondering onder al die rau- -Jwe avonturiers. Dat was de Spanjaard af tot aan de reusachtige monding, Juan Fernandez, die zich gedroeg als de waar het eiland Boelambemba lag beste moderne ontdekkingsreiziger. Hij in rlotrnnoraccon trok het *and in °P een P^aats- die ^ern in rieimoerassen. aanstond, sloot vriendschap met de men sen, leerde hun taal en gewoonten en TOCH WAS STANLEY niet de eerste kwam daardoor tot grote waardering van blanke, die de eer toekomt van de Kongo de Afrikaanse bevolking. ontdekt te hebben. Die eer kwam honder- r,r>nr> vam nnw vwrtotttt den jaren vroeger toe aan een Portugees. N/LnDE DOOD VAN DOM ENRIQUE Diego Cao of Cam. Cao was een van die In zjjn werk van staatswege onvervaarde zeevaarders, die het vijftien- voortgezet. Steeds verder drongen de Por- de-eeuwse Portugal in zo grote getale heeft tugezen naar het zuiden door want ze opgebracht. De man die de stoot gaf aan wisten dat daar de zeeweg naar de Indien de geweldige ontdekkingen van die eeuw moest liggen. Maar nog was men niet was prins Hendrik de Zeevaarder, of lie- 20 v,er- dat men de tocht om de Kaap ver Dom Enrique, de vijfde zoon van ko- ?°u kunnen wagch. De schepen waren te ning Joao I van Portugal. flein om de maandelange reis over de De heldendaden, die de jonge prins in Indische Oceaan te kunnen wagen. Inmid- de strijd tegen de Moren verrichtte, be- dels hield men zich druk bezig met de zorgde hem al gauw belangrijke posten in ™art lan8s ^est Afrika. In naam des buitenlandse legers. Maar in zijn hart kon.ngs werd deze kust tot Portugees was Dom Enrique helemaal geen soldaat, grondgebied verklaard en overal rezen Hij was een zeeman en de verre horizon lokte hem met magische kracht. Toen hij het bevel kreeg over een klei ne vloot voer hij daarmee naar West Afrika, landde bij de kleine vesting San- gres het toenmaals verste bekende punt van de wereld! en bouwde daar een kerk en een kasteel. En naar dit kasteel, waar een hard en ascetisch leven geleid werd, want Dom Enrique was een zeer godsvruchtig man, lokte hij andere op avontuur beluste mannen. Van hier voe ren de kleine Portugese schepen uit, het onbekende tegemoet, nadat ze in Sangres gerepareerd en bevoorraad waren. Dat verliep niet allemaal even rustig. Het be voorraden was niet moeilijk, maar wel het werven van personeel. De zeelui wil den wel de kust verkennen, maar er wa- ging heuvel op en heuvel af, maar we kwa men geleidelijk steeds lager. Het was er warm en haast onbestaanbaar vochtig tus sen die met gras en struikgewas begroeid heuvels. Zwaar hingen de loodgrauwe re genwolken boven de aarde en in de dalen leek hun druk voelbaar. De lucht was zo verzadigd van het vocht, dat aan iedere grasspriet en ieder blaadje een druppel hing. Na een tijdje werd het paadje een soort trap van grote rotsblokken. Van de toppen der heuvels was Het Kongodal zichtbaar, een diepe, donkere kloof in 't groene land schap. Dichterbij bleek die kloof een brede vallei en ineens lag daar de rivier, een blinkend oppervlak van kwikzilver, waar de zon overheen speelde in verblindende gloed door een spleet in het wolkendek. De rivier maakte hier een grote bocht. In de verte lag de havenstad Matadi, met de ge weldige kaden waaraan zeven oceaansche pen gemeerd lagen. De wolkenkrabbers glansden parelblank in het grelle licht. En rechts waren de stroomversnellingen en de rotseilanden, waar 't water donderend tus sendoor raasde. In de verte kwam de ri vier om een andere bocht en sloten regen wolken grauw de einder af. Dat was de Kongo, niet de getemde rivier van Matadi, maar wel de rivier die Stanley gezien had, majestueus, woest en geweldig, een van kastelen en faktorijen als paddestoelen uit de grond. Niets was er meer over van de verfijnde geest van Sangres. Er huis de keiharde avonturiers en handelsmen sen, gereed hun leven te wagen in ruil voor heel veel goud. Een van de zeelie den was Diego Cao, een van de moedigste ontdekkingsreizigers van die tijd. Onder zijn bemanning bevond zich de man, die Figuren van het monument voor hen die hun leven moes ten geven voor de bouw van de grote Kongospoorweg. de grootste rivieren van de wereld, het wonder van Afrika. HET STEILE EN UITERST glibberige paadje liep regelrecht op het water af. Nog één heuvel, nog één glibberig, steil vlak van bomen en druipnat gras, en toen stonden we aan de rand van het kolkende water en onze chauffeur hurkte neer en staarde over het watervlak. Ineens was hij niet meer de sjieke chauffeur van onze peperdure particuliere wagen, de man in een keurig uniform en op dure schoenen. Die schoenen had hij met zijn jasje in de auto laten liggen. Hij was nu een Afrikaan aan de oever van de grote rivier die zo'n belangrijke rol speelde in de geschiedenis van zijn land en zijn volk. Hij liet zijn vingers in het water hangen en het klotste hongerig langs zijn hand omhoog en sleep te deze schuin mee. Hij keek ons even aan en glimlachte. Toen wendde hij het hoofd weer af en staarde weer in de verte. Na een tijdje gingen we verder. Het pad. zo mogelijk nog glibberiger, volgde nu het water en voerde over enorme rots blokken. die van omhoog waren neerge stort. Het was een fascinerende omgeving. De overkant van de rivier was een lood- De rots van Diego Cao met. het „Aqui- chegamos" (hier komen wij). rechte, donkerrode rotswand, grillig over dekt door groen groeisel. En de rivier zelf IK GELOOF NIET DAT er een indruk wekkender rivier bestaat dan de Kongo en ik heb er heel wat gezien. Het water wordt hier in een nauwe kloof saamgeperst. Die kloof was onder water 150 mcjer diep. De hoge golven steigerden als paar den. krulden woest om en sloegen stuk in bruisend schuim. Blauw, bronsbruin en zilverwit buitelden de kleuren van het wa ter door elkaar, en het gedreun en geraas was oorverdovend. Soms steeg op onver klaarbare wijze het water achter een paar rotsblokken een halve meter omhoog en dan viel het met daverend geweld als een waterval over de hindernis heen. Over de hele breedte waren de verschillende stro mingen te onderscheiden en het duidelijkst van alle waren de tegenstromingen onder de oever. Dit was dus het geheim van de Kongo, waarvan de Portugezen dankbaar gebruik hadden gemaakt. Ze hadden ge bruik gemaakt van die snelle tegenstro mingen, zoals nu de vissers in hun kano's doen. Plotseling zagen we de rotsen van Diego Cao. Daar waren ze dus geland in „het jaar van de Schepping 6684"! Het waren hoge, loodrecht uit het water opstijgende rotsen met een gladgepolijste plaat, waarin de opschriften stonden ge beiteld. Er staat daar een soort cementen bank. maar het zag er niet naar uit, dat er ooit iemand geweest was met een ande re huid dan een zwarte. Men wandelt nimmer in Kongo en zeker niet in de warmte langs een glibberig en vrij ge vaarlijk pad. Er groeiden daar baobabs, eigenlijk bomen die strikt genomen in de steppe thuishoren. Ze waren zo dik, dat ze eeuwen oud moesten zijn, en inderdaad waren nog de initialen te vinden van Die go Cao en hen, die na hem kwamen, in de bast gekerfd van wat eens jonge bomen waren. En daar waren ook de opschriften. Duidelijk, scherp enja, nog zó nieuw alsof ze eerst gisteren gemaakt wa ren! Het wapen van Portugal en een groot kruis, dan de sierlijke gotische letters: AQUI CHEGAMOSen hun namen en de datum. Even apart een moeilijk te ontcijferen handtekening en daarnevens „Escolar", geleerde. Was dat misschien de astronoom Behaim? Er is ook een Arabisch opschrift, waarschijnlijk van ech der Moren, die ook aan boord waren. Is het geen wonderlijk idee dat misschien eens, wie weet over duizenden jaren als onze beschaving ten onder zal zijn gegaan, hier weer anderen zullen staan en die woorden zullen lezen: AQUI CHEGAMOS Bob Tadema Sporry VOORTREFFELIJK OPGENOMEN, in een interpretatie die waarschijnlijk nog lange tijd voorbeeldig zal blijven, orengt deze plaat ons in kennis met laatste opus van Benjamin Britten: een cyclus van acht liederen op teksten van verschillende dichters die allen de slaap en het mysterie van de nacht tot thema hebben gekozen. „Nocturne" is dan ook de passende titel van het gehele werk dat opnieuw getuigt van de hoogst ori ginele wijze waarop de componist een litterair gegeven in muziek weet te transponeren. Vanaf het openingsge dicht, dat het verband tussen de creatie en de droom aanraakt (Shelley) tot en met de bijna dramatische afsluiting met Sonnet 43 van Shakespeare, heeft Britten een aantal hoogst uiteenlopende „objecten" de teksten van zijn keu ze tot een eenheid weten te binden die deze „Nocturne" tot een kunst werk stempelt. Misschien behoort Britten's muziek ook tot die „forms more real than living man, nurs lings of immortality", wiegekinderen der onsterfelijkheid, waarvan spra ke is aan het eind van het eerste lied. Het meesterschap van de componist in het hanteren van kleine instrumentale ensembles waarin hij geheel nieuwe timbres weet op te sporen, is bekend aan degenen die indertijd een uitvoering van zijn opera's „The Rape of Lucre- tia" en „Albert Herring" bijgewoond hebben. Trouwens, reeds in een van de eerste werken die men na de oorlog van hem leerde kennen, „Les Illuminations" op tekst van Rimbaud, bezat het strijk orkest een geheel eigen „toon", een be paalde wrangheid die toch niet met de gebruikelijke tragische accenten ge paard ging. Natuurlijk is deze klank sfeer ten nauwste verbonden met het harmonisch palet en vooral met het vir tuoze en eindeloos gevarieerde gebruik van de „disci-ete dissonant", om een term van Vestdijk te gebruiken in zijn recente opstel over Britten. DOOR IN IEDER LIED telkens een ander instrument op obligate wijze te combineren met het strijkorkest, voert de componist ook in het orkestrale vlak de eenheid in verscheidenheid door die men onder talloze aspecten in de cyclus terugvindt. Het eerste gedicht is voor tenor met strijkers gezet, de hier in aangegeven berceuse-beweging vormt een bindend element dat in de bijzon der knap gerealiseerde overgangen van het ene lied naar het volgende, een grote rol speelt. Achtereenvolgens zijn de obligaat-instrumenten dan: fagot, harp, hoorn meesterlijk aangewend voor de imitatie van verschillende nachtelijke dierengeluiden) pauken, alt hobo. Het vóórlaatste lied is gezet met. begeleiding van fluit- en klarinet-alleen al zijn er enkele interrupties van het strijkorkest, dat zich in het laatste lied weer verenigt met alle zeven obligaat instrumenten. Zoals al opgemerkt werd, is de uit voering onder leiding van de compo nist uitzonderlijk fraai. Menige orkest musicus zal verbaasd slaan over de rijkdom aan nuances (en, bij de door één man bespeelde vier pauken niet te vergeten: de bravoure) die de spelers Hieronder worden besproken Benjamin Brit ten's Nocturne voor tenorsolo, zeven obligaat- instrumenten en strijkorkest, opus 60. met Peter Pears (tenor) en het London Symphony Orchestra o.l.v. de componist Decca LXT 5564): Vocale werken van Vivaldi door Pro Musica uit Stuttgart, met Friederike Sailer en Margarete Bence als solisten, o.l.v. Marcel Couraud (Vox PL 10390): Mahler's „Lied von der Erde" door het Radio-orkest van Baden- Baden, met Grace Hoffmann en Helmut Mel- chert als solisten, o.l.v. Hans Rosbaud. van de obligate partijen ten beste geven. Peter Pears, wiens vocale carrière zo ongeveer gebouwd is op het oeuvre van Britten dirigeert hier het orkest van de solo-partij, en de strijkers van het Lon- dens Symfonie-Orkest voegen zich met hem tot een prachtige eenheid. Aan de keerzijde een onovertrefbare uitvoe ring van de „Four Sea-Interludes" en de Passacaglia uit „Peter Grimes". Britten dirigeert hiet het orkest van de Covent Garden Opera. Deze fragmen ten zijn overgenomen van de integrale opname door Decca, die onlangs in de ze rubriek besproken is. Vermeld zij nog dat men op de ach terzijde van de hoes een bijzonder goe de toelichting op Britten's „Nocturne" aantreft (van de hand van Gordon Ste wart), terwijl de plaat vergezeld gaat van een los vel waarop de teksten zijn afgedrukt. HET MERK „VOX" heeft onlangs een tweetal werken uitgebracht die ook in de programma's van het Holland Festival voorkomen. Op PL 10390 vindt men het „Gloria" van Vivaldi dat de laatste jaren nogal in de aandacht ge komen is, na de renaissance van het instrumentale oeuvre van de „prete rosso". Als vocaal componist is Vivaldi ongetwijfeld meer aan de conventies van zijn tijd onderhevig geweest dan in zijn vele Concerti grossi en solo-con certen. Wie belang stelt in deze zijde van zijn talent vindt op de genoemde opname het „Gloria" bijeen met een Stabat Mater voor alt-solo en strijkor kest en een „Motetto a Canto" voor sopraan en strijkers. De uitvoerenden zijn het koor en orkest „Pro Musica" uit Stuttgart, met Friederike Sailer en Margarete Bence als solisten, het ge heel onder leiding van Marcel Couraud. Op PL 10910 Mahler's „Lied von der Erde". Hiervan bestaan een groot aan tal andere opnamen, ik noem die van Decca, met de Wiener Philharmoniker onder Bruno Walter, en Kathleen Fer- rier en Julius Patzak als solisten; en die van Philips, met het Concertge bouw onder Eduard van Beinum, met als solisten Nan Merriman en Ernst Hafliger. De editie van „Vox" is ge maakt door het radio-orkest van Baden Baden, onder leiding van zijn vaste di rigent Hans Rosbaud, met Grace Hoff mann voor de alt-, en Helmut Melchert voor de teiÜJbrliederen. Het is een opna me die niet in ieder opzicht bevredigt. Misschien heeft Rosbaud, wiens gaven als orkestleider op ander terrein onbe streden zijn, een iets te analytische be nadering van deze partituur. Men krijgt nu wel dikwijls fraaie orkestrale detail-schildering te horen en de sfeer tekening heeft de fijnzinnigheid die misschien meer ten voordele van de tekstdichter Li-Tai-Po is, dan van Mahler, de componist. De tenor Helmut Melchert neigt soms naar een opera- pathos dat misstaat bij deze herfstige schilderingen van de „Garten der See- le", de alt toont veel meer begx-ip al mist ook zij de spanning die het laatste lied „Der Abschied" verdragelijk kan maken. Sas Bunge ren geruchten dat in het zuiden een vre selijke rivier was, de donkere Stroom, en wie daarheen trok keerde nimmer te rug. Die rivier is waarschijnlijk de Kongo geweest. TWINTIG JAAR WOONDE Dom Enri que in Sangres. De beroemdste geleerden van Europa bezochten hem daar, stelden zijn ervaringen te boek en namen zijn waarnemingen over. Het moet daar in Sangres een wonderlijk wereldje zijn ge weest, dat kasteel in de wildernis en daar binnen de meest vex-fijnde geesten, die Europa opleverde Maar wat als wetenschap begonnen was eindigde helaas in slavenhandel, want zo als bijna altijd was men niet zozeer on der de indi-uk van al die vreemde dingen, die Dom Enrique aan het licht bracht, maar wel van de eindeloze reservoirs aan slaven, die in Afrika lagen. Het met edele motieven begonnen werk werd gevolgd door de handel en het geldverdienen. Por tugese schepen voeren verder en verder uit. In 1441 werd de eerste faktorij ge opend bij Kaap Branco en daar begon de eei-ste handel in „zwart ivoor". In 1445 slaagde Diego Cao er in om de Kaap Vei'dische eilanden te bex-eiken en dat was een prestatie van de allereerste orde, want nu had hij gedaan wat nie mand voor hem had klaargespeeld, hij was voorbij de enorme woestenij van de daar aan de Atlantische Oceaan grenzen de Sahara gezeild, en hier maakten de Portugezen voor het eerste kennis met de tropen. Nu waren ze niet meer te houden! Ze voeren verder naar het zuiden en daar begonnen de eerste gruwelen. Dorpen wer den aangevallen, moord en doodslag werd gepleegd op zwarte mensen, die nooit eerder blanke mensen hadden gezien. Voor Afrika begonnen toen die verschrikkelijke de ontdekking van Indië mogelijk zou ma ken, de Duitser Martin Behaim, zoon uit een patricisch geslacht en een wiskundig genie. Hij reisde eerst naar de Nedei-lan- den en later naar Portugal. Daar maakte men gi'aag gebruik van de diensten van deze toen reeds beroemde astronoom. Hij kreeg de opdi-acht de sterrenbeelden van het zuidelijk halfrond te gaan bestuderen en er kaarten van te maken. Hij nam dus dienst onder Diego Cao en was erbij toen de monding van de Kongorivier werd ontdekt. Deze rivier heette toen nog de Zaire, Men kwam er aan in 1484. Met de heel kleine scheepjes uit die tijd voe- ren ze van de ene oever naar de andei-e. en dat ondanks de stroom die hier zo sterk is dat zelfs moderne schepen er last van hebben! Gebruikmakend van wind en tegenstroom voer Diego Cao de rivier op, nadat hij eei'st op de zuidelijke oever een grote stenen paal had opgericht, beki'oond met een kruis, waarop het vol gend opschrift: „In het jaar van de schepping der wereld 6684 en Christi 1484 liet de verheven en roemruchte koning Joao II van Portugal dit land ontdekken en deze zuil oprichten door Diego Cao, de ridder van zijn Huis". De Portugezen waren gewend dergelijke zuilen op te richten in nieuw ontdekte landen en daai-mee was dan het land auto matisch Portugees eigendom. WE HADDEN ONZE AUTO laten staan en volgden de Kongolese chauffeur langs het smalle wegje, aangegeven door een verval len bordje: Rots van Diego Cao. Van dit weggetje boog een pad af dat voerde naar naar de Kongo. De donder van het water, gezwollen door geweldige stortbuien, was hierboven al duidelijk te horen. Het pad MEN KAN IN IEDER reisbui-eau veiTiemen: er is de laatste jai-en een nieuw type van vakantieganger geboren dat alreeds met de naam van „festivalier" is gedoopt. De „festivalier" kiest zijn vakantieoord niet in de eei-ste plaats naar aanleiding van bos- of zeelucht, hoge of lagere bergen of het plekje waar hij rustig kan vissen, maar vooral naar aanleiding van de kunstgebeurtenissen die hem in die stad of streek kunnen wor den aangeboden. De tijd dat het kunstseizoen met de eerste zonnestralen op zijn laatste benen liep, is na de laatste oorlog afgesloten, en men kan zélfs zeggen dat het culturele accent steeds zwaarder op de zomermaanden wordt geworpen. De con currentie tussen de Europese festivals waarvan de belang rijkste instellingen in een fedei-atie, die de agenda's coördineren moet, verenigd zijn is voortdurend scherper geworden, en de jacht op de wereldpremière wordt al jaren tevoren ingezet. En zo wórden de grote attracties van het moderne kunstleven, de creatie van een opera of symfonie of ballet van een compo nist met wereldreputatie of zelfs de nieuwe mise-en-scène van deze of gene belangrijke regisseur, steeds meer voor dit of dat festival gereserveerd. En de modaine snob of de kunstluis die het zich nooit zou vergeven er de eerste keer al niet bij te zijn geweest, reist in zijn vakantie nu dus van festival naar festival om zichzelf aldus het afzichtelijke lot van de mond met de volle tanden te besparen. Het snobisme heeft in de kunst door de eeuwen heen een rol gespeeld die vaak als stimulans fun geerde, maar ook mensen die plezieriger betrekkingen met de kunst ondei-houden zullen, zonder de slaaf van hun mondaine verplichtingen te worden, toch gi-aag ook wel eerst eens een blik slaan op de grote evenementen die de verschillende festivals in het vooruitzicht stellen, alvorens hun vakantieplannen op te maken. En voor die laatste categorie leek het me niet ongeschikt hier even een vluchtige blik te werpen op de programma's, die de tientallen Franse festivals het zijn er nu welgeteld zelfs zeventig.dit jaar te bieden hebben. DIE BLIK DIENT om te beginnen ach terwaarts te worden gericht, want de fes tivalronde werd in Frankrijk in mei al (te Bordeaux) geopend. Pierre Capdevielle, een der muzikale leiders van de Franse radio, die enkele goede kamermuziekwer ken op zijn naam heeft staan, maakte hier zijn debuut als operacomponist. En onder de optredende ensembles hebben het Ne derlands Kamerkoor van Felix de Nobel en het Nederlands Kamerorkest onder lei ding van Szymon Goldberg hun uitnemen de reputatie nu ook tot deze oorden uitge breid. In Straatsburg, waar de festivitei ten nog op volle toeren draaien, heeft men kennis kunnen maken met een nieuw werk van de productieve Darius Milhaud, „Ser vice Sacré" geheten; premières van zijn jongere landgenoot-kunstbroeders Maurice Jarre en Serge Nigg stonden hier nog te wachten. Vichy beleeft dit jaar een mu ziekfestival in etappes (25 juni tot 3 juli; van 23 juli tot 21 juli en van 20 tot 28 augustus) dat voorts nog de originaliteit vertoont dat het in het teken van de jazz met Quincy Jones zou starten. Aix- en Provence, waarover ik u later als oog- en ooi-getuige nog nader hoop te berichten, lokt met muziekdramatische meesterwer ken uit oude en nieuwere doos: Purcell's „Dido and Aeneas", Vivaldi's „La Senna Festeggiante", Mozarts „Don Juan" en „Figaro", Gounods ,Medicin malgré Lui" en Poulencs „Voix Humaine". EN MENTON dat toch in de buurt ligt, sluit op die serie onmiddellijk (van 1 tot 14 augustus) aan om de beurt, volgens de traditie daar, aan geconsacreerde kamer muziekspelers als Robert Casadesus, Itur- bi, Isaac Stern en het Vegh-kwartet te ge ven. In Prades concentreren zich de kunst gebeurtenissen weer rond de legendari sche figuur van de nu 84-jarige cellist Pa- blo Casals die zich dit jaar uitsluitend in het romantische domein bewegen zal. Be- sangon dat zijn reputatie vestigde met een jaarlijkse concours voor jonge dirigenten, komt wat gedurfder uit de bus door in de personen van Henri Sauguet met een nieuwe cantate en van Henri Dutilleux met diens tweede symfonie ook com ponisten van vandaag aan bod te laten komen. IN DE MUZIKALE DOMEINEN zijn zo de voornaamste noviteiten wel genoemd, maar in de zone van het toneel zijn nog enkele titels en namen te signaleren. Oudergewoonte strijkt Jean Vilar voor de zomermaanden met zijn T.N.P. weer neer in het Pausenpaleis van Avignon waar hij zijn versie van Sofocles' Oedipus ten doop zal houden. Roger Planchon treedt deze zomer op in het grandioze openluchtthea ter van Orange, terwijl in Lyon, Carcas- sone en Vaison-la-Romaine Maria Casa- res, Jean-Louis Barrault, Maria Mauban en andere dragers van gi-ote Parijse to neelnamen te aanschouwen en te bewonde ren zullen zijn. Men kan, als gezegd, zijn vakantiepro gramma uilstippelen en daarvoor zulke premières en voorstellingen als bewuste rust- en hoogtepunten benutten. Men kan zich ook op zijn goede gesternte ver laten en uw vakantieweg vervolgen waar de wind u waait in de hoop zo hier en daar ook nog zo'n kunstgebeurtenis bij te kunnen wonen. Persoonlijk zou ik het lie ver in die tweede richting zoeken, waar bij het element van verrassing het genoe gen slechts verhogen kan. Met die zeven tig festivals is er aan zomerse kunstver pozing in Frankrijk in elk geval te kust en te keur, en over het algemeen is, vol gens de reisbureaus, het risico gering dat ge 's avonds ter plaatse vanwege een uit verkocht huis of tuin of park on verrichter zake aan het loket terug zoudt moeten worden gestuurd. Kunst in de openlucht en in hemdswou- tven: Hans Rosbaud dirigeert in Aix-en- Provence.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 20