HP ÉH Él u Él Él Él ui ui Éi Dammen Van een prinses die trouwen wilde ZATERDAG 9 JULI 1960 4. Erbij jy. PAGINA VIJF Él HP ui fl Él ui üf iü ÊHP Éif H H jjj ui B n B n HU im ss üj fff !É1 H jp éi jjp Él B A Él B B Éi JU fll iü B Él B m Si Hf B B HP B fH SS H ëm k ËS WM ÈL B in H pp B B IJS IJS B ij érn fff B 'wm érn mp B Het kikkervisje Het Reti-ma'noeuvre (slot) Vorige week hebben wij onze lezers ge tracht in te leiden in de „leer van het vier kant" en het „Reti-manoeuvre". En zulks met het doel, hen op weg te helpen bij het oplossen van een eindspelcompositie, die aan het eind van dit artikel nader zal worden besproken. Even repeteren: een zwarte vrijpion op h5 kan worden tegengehouden door de witte koning, indien deze het vierkant hl h5d5dl kan betreden. In uitzonderingsgevallen komt de koning nog op tijd als hij één en soms zelfs twee velden van het vierkant verwijderd staat. Reti bewees dit in zijn wonderlijke, uit 1922 stammende, compositie, welke op de kenners de uitwerking van een atoombom had. In de stand: Wit: Kh8, pion c6, zwart: Ka6, pion h5 houdt wit aan zet remise door het „Reti-manoeuvre", van hetwelk wij de volgende variant herhalen: 1) Kg7 h4, 2) Kf6 Kb6, 3) Ke5! h3, 4) Kd6! enz. Men wrijft zich de ogen uit, wanneer men kennis neemt van de ressources, die door het manoeuvre mogelijk worden. Zie bijv. het diagram, eveneens een compositie van Reti. WW wm m mÊ ÉH fül van vele briefschrijvers laten wij de partij hier nog eens in zijn geheel volgen. B. Dukel: wit (Stormvogels); W. de Jong: zwart (VSV). 1) 33-28 18-23. 2) 39-33 12-18. 3) 44-39 7-12. 4) 31-27 20-24. 6) 37-31 14-20. 7) 49-44 24-29. 8) 33x24 20x29. 9) 27-22 18x27. 10) 31x22 17-21. 4) 35x24. Doel van dit offer is, om in het eindspel terreinwinst te behalen met be zetting van veld 24. 4)18-22. 5) 28x19 22-28. 6) 32x23 13-18. Wit staat met 8 stuk ken tegen zwart met 7 stukken verloren. Goed gezien van De Jong. B. Dukel Na dit alles ten slotte de oplossing van de „harde noot", vorige week ter overden king aan de lezers voorgelegd. Wit: Kh5, pion c6. Zwart: Ka6, pion f6— g7—h6. Wit houdt remise, hoewel zwart drie verbonden vrijpionnen heeft, terwijl normaliter twee voldoende zijn voor de winst. Zie: 1) Kh5—g6 (Ka6—b6, 2) Kg6xg7 h6h5, 3) Kg7xf6 en één van de vertak kingen van het vorige eindspel is bereikt. Of: 1) f6—f5, 2) Kg6xg7ü f5—f4, 3) Kg7—f6 Ka6—b6 (na f3 volgt weer 4) Ke7!) 4) Kf6—e5ü f4—f3, 5) Ke5—d6! met remise. Telkens weer de diagonale wandeling via e5, welke voor de achtervolging van de vrijpion even snel is als de meetkundig snelste weg, maar bovendien de mogelijk heid van een onverwachte uitval naar de damevleugel open houdt. Een prachtige uitwerking van het prin cipe gaf de Hollandse componist De Feyter in het volgende eindspel. m. 'mum Wit: Ka8, pion f4. Zwart: Kb5, pion a6. Wit aan zet houdt remise. Op het eerste gezicht schijnt dit weer onmogelijk. Want vrijpion a6 staat buiten bereik van Ka8, terwijl daarentegen pion f4 kan worden tegengehouden door Kb5, die (na f4f5) het vierkant f8—f5—c5—c8 kan binnen wandelen. Zie bijv. 1) f5? Kc6, 2) f6 Kd6, 3) f7 Ke7, 4) Ka7 a5 en zwart haalt dame. Maar weer brengt het Reti-manoeuvre uit komst, doordat Ka8 twee gezichten gaat vertonen: één gezicht op het achterhalen van de a-pion, één op ondersteuning van de f-pion. Zie: 1) Ka8b7) a6a5, 2) Kb7 c7ü (Niet 2) f5? Kc5, 3) Kc7 Kd5. 4) Kd7 Ke5 en wit komt te laat). Na de tekst zet dreigt de f-pion door te lopen omdat zwart, hoewel hij het vierkant kan betre den, niet meer via d6 naar het promotie- veld f8 kan snellen. Dus: 2) Kb5c5, 3) Kc7—d7 Kc5—d5, 4) Kd7—e7! Dreigt weer f5, zodat 4) Kd5e4 ge dwongen is, 5) Ke7e6! Ke4xf4 (anders f4f5). 6) Ke6—d5! en wit heeft het vier kant van pion a5 bereikt. De tactische „mijl-op-zeven"-omweg via e7 naar a2 (daar wordt de a-pion veroverd!), schenkt een bijzonder esthetisch genot. „Nu weet ik het wel", zal de lezer zeg gen. Het mocht wat! (Verplaats in het bovengenoemde eindspel uit 1922 de witte koning eens naar het gunstiger! veld h7 (één veld dichterbij de h-pion) en Ka6 naar a7. Dan ontstaat de stelling van dia gram 6. Wit: Kh7, pion c6. Zwart: Ka7, pion h5. Wit aan zet verliest! Om dit te doorgron den moet men eerst inzien, dat ons „ge wone" manoeuvre niet opgaat. Zie: 1) Kg7? h4, 2) Kf6 Kb8! De koning gaat vóór de pion staan; na bijv. 3) Ke7 wint Kc7. Dus 3) Ke5 h3, 4) Kd6 Kc8! en zwart wint. Maar waarom kan wit in de aanvangs- stelling zijn diagonale wandeling niet langs de dichterbij gelegen! diagonaal h7 bl maken? Wegens een tactische finesse! 1) Kh7—g6 h5—h4, 2) Kg6—f5 h4—h3! 3) Kf5—e6schijnbaar net als in het eer ste eindspel. 3) h3h2, 4) c6c7 h2 hl D, 5) c7—c8 D Dhl—h3t en zwart ver overt de dame. Hiermede is echter ons on derzoek niet voltooid. Is 4) Kd7 (i.p.v. 4) c7) niet voldoende voor remise? Een onder steunde vrijpion op de 7de rij pleegt im mers remise te houden tegen een dame!? (een aan vakmensen bekende regel, welke hier niet nader kan worden toegelicht.) Neen! Want na 4) Kd7 hl D, 5) c7 Dd5t 6) Kc8 Kb6! 7) Kb8 volgt Db7 mat! Wit: Kd7, pion c7. Zwart: Kf3, Rh7, pion b7. Wit aan zet; remise. Wit's taak lijkt onvervulbaar. Na bijv. 1) c8 D Rf5f, 2) Kc7 Rc8: 3) Kc8: b5 is het uit. Geen baat brengt 1) Kd6 Rf5, 2) Kc5 Ke4, 3) Kb8 Rc8 en wit staat machteloos tegen het naderen van de zwarte koning. De zwarte opstelling: Rc8, pion b7 schijnt de winst te garanderen, omdat pion b7 ge dekt en het promotieveld c8 bezet wordt. De spectaculaire weg naar remise is ge baseerd op twee pointes n.l. a) pion b7 wordt naar voren gejaagd,- zodat hij van c8 uit niet meer kan worden gedekt; b) daarna winst wit bij de achtervolging van de pion het noodzakelijke tempo door het Reti-manoeuvre. Het wonder voltrekt zich als volgt: 1) Kd7c8ü b7b5, 2) Kc8—d7Het lijkt een absurditeit dat wit op deze manier twee zetten heeft verloren. 2) b5b4, 3) Kd7—d6 Rh7—f5, 4) Kd6—e5ü De geest van Reti verschijnt op het bord. Zwart moet nu eerst een zet verliezen om zijn loper te redden, want na 4)b3, 5) Kf5: b2, 6) c8 D promoveert ook de witte pion. En na 4) Rf5c8 „switcht" de witte koning met 5) Ke5d4 het promo tievierkant binnen.-met remise!! Begrijpt ge nu.' lieve lezers, dat de schaakgodin Caïssa een vrouw is. wier minnaars haar levenslang trouw blijven? Mr. Ed. Spanjaard Donderdagavond 16 juni werd in het kader van de Velsersportweek een levende damwedstrijd gehouden tussen de nationale kampioen 1960, Wim de Jong, en B. Dukel. Als damschijven op het tien bij tien vier kante meter grote bordpapieren dambord fungeerden twintig welpen van de twee IJmuidense voetbalclubs VSV en Storm vogels. Per microfoon verzorgde erevoor zitter K. de Jong de reportage van dit zes tig minuten durend schouwspel: ex-wereld- kampioen P. Roozenburg gaf een technische uiteenzetting aan het publiek. Op het grote dambord assisteerden de DCIJ-leden J. van Straten, Theo Tielrooy en H. Laros bij het „slaan" en „haasje-overspringen". Het ge heel wat een boeiend geheel. Op verzoek WIM DE JONG Wit aan zet vervolgde in de partij met: 1) 34-30 dwingt tot 3-8. In de partij ver volgde wit met 2) 31-27 11-17, waarna door minder goed spel de partij voor v. d. Berg verloren ging. Na afloop merkte De Jong zeer terecht op, dat het sterke offer door een geestig tegenoffer het niét opging. Na 1) 34-30 3-8. 2) 25-20 24x15. 3) 30-24 19x30. P. v. d. BERG 11) 41-37 12-17. De litteratuur geeft nog Weinig of niets over deze boeiende ope ningsvariant. 12) 46-41 8-12. 13) 39-33 3-8. 14) 33x24 19x39. 15) 32x23 13x24. 16) 43x34 17x28. 17) 32x23 24-29. 18) 23-19 9-13. 19) 34x23 13x24. 20) 44-39 10-14. 21) 39-33 14-20. 22) 33-29 24x33. 23) 38x29 20-24. 24) 29x20 15x24. 25) 42-38 11-17. 26) 38-33 5-10. 27) 40-34 4-9. 28) 34-30 9-13. 29) 30x19 13x24. 30) 45-40 17-22. 31) 40-34 6-11. Stand: Zwart: 1, 2, 8, 10, 11, 12, 16, 21, 22, 24: Wit: 23, 33, 34, 35, 36, 37, 41, 47, 48, 50. Wit kan een stuk winnen door 34-30, waarna zwart verloren zou staan. Door het snelle tempo werd het spel door wit ver loren. 32) 34-29 10-15. 33) 29x20 15x24. 34) 35-30? 24x35. 35) 23-19 12-18. 36) 33-28 22x33. 37) 19-14 33-39. 38) 14-10 35-40. 39) 10-4 40-44. 40) 4x6 44-49. 41) 6x44 49x35. Wit gaf zich gewonnen. I In het toernooi om het zilveren dam bord, dat elk jaar in de maand juni door de Haarlemse Damclub wordt georgani seerd en waar acht hoofdklassekwartetten uit Kennemerland aan deelnemen, kwam onlangs in de partij P. v. d. Berg (zwart, DCIJ) versus de nationale kampioen 1960, Wim de Jong (wit, 't Oosten) de volgende stelling voor: A B 3 O V 4 2 O B 10 8 4» B 9 8 TROOST-SPEL In de finale van de wereldkampioen schappen voor bridgeteams te Turijn, ging één van de wedstrijden tussen Frankrijk en het team Verenigde Staten-II. Aan Franse zijde speelden in deze match Jaïs- Trézel Bourchtoff-Delmoule en Bacherich -Ghestem mede, de Amerikanen waren aanwezig met Charles Goren, mevrouw Helen Sobel, en verder Schenken, Ogust, Mathe en Allinger; men kan dus zeggen, dat in deze match de top der internatio nale bridgewereld ruim vertegenwoordigd was. Het werd de enige nederlaag die de Fransen in de finale leden (6169 in 60 spellen), welke nederlaag tot stand kwam na een volkomen ineenstorting der Frane sen in de laatste 20 spellen, toen iedereen al dacht dat hun voorsprong onaantast baar was. Uit deze wedstrijd wil ik u ditmaal een spel laten zien, dat ik een „troostspel" zou willen noemen. Ik geloof namelijk, dat vele bridgers hierin de troost kunnen vin den, dat óók door de grootmeesters soms droevige biedresultaten worden geboekt. Ziet u maar: H6 4 9 8 7 3 O H 7 3 4* 6 5 3 4 V 9 7 2 O A B 10 5 0 4 4* A H V 2 10 8 5 C H 6 O A V 9 5 2 4» 10 7 4 West was gever, niemand kwetsbaar. Indien u de moeite zoudt willen nemen om de spellen nauwkeurig te analyseren, zult u ontdekken dat OW de volgende manchebiedingen (soms zelfs met één of meer overslagen) kunnen maken: 5 kla veren, 4 schoppen, 4 harten en 3 Sans- atout. Het is natuurlijk wel waar, dat de NZ- kaarten vrij gunstig verdeeld zitten, doch ik wil daaraan toevoegen, dat ik van mijn leven véél minder mooie (en succesrijke manchebiedingen gezien heb dan die, welke men op déze OW-spellen kan doen. Ik zal u eerst laten zien hoe Jaïs-Trézel als OW boden: west 1 klaveren - oost 1 ruiten - west 1 harten - oost 1 Sansatout - west pas. En nu hoe het Amerikaanse paar Mathe- Allinger het deed: west 1 klaveren - oost 1 Sansatout - west pas. Aan beide tafels werd door de zuidspeler met <0> uitgekomen, noord nam OHeer en speelde <>7 na, oost speelde OB bij. Aan beide tafels lieten de zuidspelers deze slag lopen, hopende dat noord nóg eens aan slag zou komen om dóór de OIO van oost te spelen. Het behoeft geen betoog, dat hierna de koek van NZ op was: OW maakten verder alle slagen, dus werd aan beide tafels 1 SA gemaakt met4 overslagen voor een score van 210 punten. Natuurlijk had zuid onmiddellijk een derde slag in O kunnen maken, maar zelfs dan hadden OW voldoende slagen over gehouden voor een manchebod. Als ii dus eens een keertje ónder de man che blijft hangen en uw partner zegt daar over iets, kunt ge hem in herinnering bren gen dat zélfs wereldkampioenen niet alles goed doen dus waarom u dan wél? H. W. Filarski "BOEKEN ZIJN GEEN GERING on derdeel van het geluk - de litteratuur zal mijn laatste hartstocht zijn". Frederik de Grote is deze woorden, die hij in de kracht van zijn leven neerschreef, trouw gebleven tot aan zijn dood. Boekei. waren zijn dierbaarste bezit en hij behandelde hen met liefde. In zijn jonge jaren had hij eenster- ke voorkeur voor Franse letterkunde en hij placht toen met verachting te spre ken over Duitse dichters en prozaïsten Later veranderde zijn smaak. Hij concen treerde zich toen voornamelijk op de klas sieken en kreeg ook meer waardering voor de nieuwe Duitse litteratuur. De klassieken las Frederik de Grote steeds in een Duitse of Franse vertaling. Hij zei eens: "Wie niet beroepshalve een man van de wetenschap is, doet er beter aan de dingen te bestuderen, dan een groot aantal vreemde talen, die immers slechts uit woorden bestaan. Het is beter een schrijver in een goede vertaling te leren kennen dan hem in zijn eigen taal maar half te begrijpen. Men kan toch wel aannemen, dat iemand, die een deel van zijn leven heeft gewijd aan het verzorgen van een vertaling, de diepere betekenis van het werk beter begrepen heeft dan degene, die het voor de eerste maal leest." DE KONING HAD de gewoonte om hardop te lezen, teneinde de klank van de woorden en het ritme van het geschreve ne duidelijker tot zich te laten doordrin gen. Ook iiet hij zich vaak voorlezen. De positie van „Voorlezer des Konings" was aan zijn hof een „Vertrauensposten". De voorlezers moesten niet alleen goed kun nen voordragen, maar moesten ook letter kundig zeer goed onderlegd zijn. de ko ning goede adviezen kunnen geven, en in staat zijn een juiste keuze te maken uit nieuw verschenen werken. Frederik's laatste voorlezer, C. Dantal. geeft in zijn memoires een interessante karakteristiek van de koning als boekenvriend: „De zin voor orde, die de koning in alles, ook in de kleinste dingen, nastreef de, was voorbeeldig. Dat bleek niet alleen uit zijn dagindeling, maar ook uit de in deling van zijn bibliothekei Behalve de verschillende bibliotheken, die hij op het slot in de stad (Potsdam), in Sans-Souci en in het nieuwe paleis bezat, had hij ook nog een kleine reisbibliotheek, die hij meenam, waarheen hij ook trok. Iedere bibliotheek had een nauwkeurig bijgehou den catalogus. Boeken, die hij bezig was te lezen of dikwijls wilde inzien, lagen op de tafels en vensterbanken van zijn zitkamer, waar niemand het waagde iets te verleggen of aan te raken". „Wanneer ik een boek uit de bibliotheek nam, moest ik op de lege plek een stukje papier leggen met de titel er op, zodat het boek later weer precies op dezelfde plaats kon worden teruggezet. De boeken op de tafels moesten rechtop staan, behal ve wanneer ik ze uitgelezen had. Dan moesten ze plat worden neergelegd. Ieder soort boeken had een eigen kast. Er was een kast voor geschiedenis, een andere voor litteratuur cn poëzie en een derde voor de vertalingen van de klassieken. De boeken waren gerangschikt volgens een systeem, dat meer gericht was op het verstand dan op het oog, want hun plaats werd bepaald door de belangrijkheid van de inhoud en het kon de koning niets sche len of boeken van ongelijke grootte naast elkaar stonden. In dit opzicht week hij af van de meeste andere boekenverzame laars, die ik heb gekend". „De koning schafte zich voor het ge mak meestal octavobanden aan. Zijn fo lianten en quartobanden liet hij later over brengen naar de openbare bibliotheek in Berlijn. Alle boeken, die hij kon waarde ren, liet hij opnieuw inbinden in rood saf fiaan leer met goud op snee. Op de band van ieder boek was een gouden letter aangebracht, die aangaf in welke biblio theek het werk thuishoorde". OVER DE LITTERAIRE SMAAK van Frederik de Grote verschaft ons de Mar kies Lucchesini, één van zijn vertrouwe lingen uit zijn laatste levensjaren, enkele interessante gegevens. „Aangezien dé ko ning zo goed als geen Latijn kent, kan hij over de schoonheid van I-loratius slechts in zo verre oordelen als weergegeven wordt door de vertaling. Het is derhalve onvermijdelijk, dat hij vele Latijnse dich ters onrecht doet. Hij heeft weinig waar dering voor de „Ars poëtica", omdat de ze naar zijn mening te onsamenhangend is. Het beste bevallen hem de Satiren. Hij vindt Aristophanes vervelend, omdat de Griekse en Latijnse blijspelen geen in nerlijk verband hebben en men gedwongen is een heleboel onbelangrijke dingen te verteren voordat men iets van schoonheid kan vinden. De Griekse drama's maken op hem een slechte indruk, Latijnse blij spelen vindt hij smakeloos, het moderne Duitse toneel lijdt naar zijn mening aan bloedarmoede, maar het Franse toneel acht hij volmaakt." „BACON SCHAT hij zeer hoog en hij waardeert de Engelse kanselier meer dan Plato en andere klassieke filosofen. Op Ci cero is hij dol. Hij gelooft niets vgn alle wonderbaarlijke dingen, die men over Ar chimedes en zijn wetenschap vertelt. De koning heeft een zeer gebrekkige kennis van de mechanica en meent, dat deze we tenschap nutteloos is. In dit opzicht heeft hij veel vooroordelen. Hij heeft, ook wat de natuurkunde betreft, beperkte en ver keerde voorstellingen. De wetenschappen, welke op de ervaring gegrondvest zijn, zijn hem vrijwel geheel onbekend. Dat is zijn wetenschappelijke Achillespees. Aan gezien hij niets van natuurkunde begrijpt, heeft hij voor degenen, die zich wei met deze wetenschap bezighouden weinig ach ting. In natuurkundig opzicht houdt hij er zeer persoonlijke opvattingen op na, die meer dichterlijk dan verstandig zijn. Maar dat neemt niet weg, dat zijn sprankelend genie hem toch wel degelijk een zeker in zicht verschaft, alleen ontbreekt het hem aan feitenkennis in deze materie." Het moet voor iedere kunstenaar een ge not zijn geweest met Frederik de Grote te praten. \V. Kielich DE PRINSES VAN HET LAND van Kilaween wilde trouwen. Ze sprak er over met haar vader, de koning van Kilaween, en die vond het best. „Je hebt gelijk, dochtertje, dat je wilt trou wen, want je bent groot en volwassen geworden" sprak de koning „maar weet je al wie je tot man zult nemen?" Nee, daar had de prinses eigenlijk nog niet over nagedacht en daarom werd besloten, dat de wens van de prinses in het gehele land bekend zou worden gemaakt. Nu, het is te begrijpen, dat die bekendmaking alom met belangstel ling werd gelezen. Iedere jongeman vroeg zich af of hfj niet een kansje kon maken, want de prinses van Kilaween was mooi en aardig en ze zouden alle maal wel graag met haar willen trou wen. Zo was het ook met Nel is, de zoon van de oude tuinman. Nelis was een ijverige jongen en hij hielp zijn vader bij zijn werk in de paleistuinen van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Wanneer hij de prinses tijdens haar ochtendwandeling in de tuin ontmoette liet hij zijn werk altijd even rusten om haar te groeten, want hij bewonderde haar als geen ander. En altijd groette de prinses terug, zó vriendelijk en min zaam, dat Nelis vol ongeduld bleef uit zien naar de volgende dag, waarop hij haar weer zou ontmoeten. Toen Nelis nu hoorde, dat de prinses wilde trouwen, voelde hij zich erg be droefd worden. Misschien zou zij nu wel uit het paleis vertrekken, dacht hij, en misschien zou hij haar wel nooit meer in de paleistuin terugzien. DE MOEDER VAN NELIS begreep wel waarover haar zoon zich zorgen maakte. „Treur .niet zo, Nelis" zei ze tegen hem „trek liever je beste pak aan en meld je bij het paleis. Jij hebt toch evenveel kans om met de prinses te trouwen als ieder ander?" Maar daar was Nelis niet zo zeker van. Hij was immers maar een heel gewone jongen? Hij had gewoon haar en een gewone neus en hij kon niets bijzon ders. Wat zou de prinses nu in hem kunnen zien? Doch de moeder van Ne lis dacht er anders over. „Ik vind, dat je prachtige ogen hebt" zei ze „en als ik de prinses was, dan zou ik vast eh zeker jou nemen!" Nelis moest er een beetje om lachen. Alle moeders zijn toch hetzelfde, dacht hij, ze zien alle maal iets bijzonders in hun kinderen. Maar hij deed toch wat ze gezegd had, trok zijn goeie pak aan en haastte zich naar het paleis. IN HET PALEIS werd Nelis naar een grote zaal geleid. De moed zonk hem al in de schoenen toen hij al die jonge mannen zag, die daar bij elkaar waren. De een w_as nog rijker gekleed dan de ander en in-hoffelijkheid deden ze niet voor elkaar onder. Nelis dacht er juist over maar terug te gaan toen de prinses binnenkwam. Ze was mooier dan ooit. Haar lange blonde haar viel krullend over haar schouders en ze lachte zo vrolijk, dat Nelis zijn hart sneller voel de kloppen. In de zaak werd het stil Toen ook de koning was binnengekomen moesten alle jongemannen om beurt naar voren komen. De eerste jongeman vertelde, dat hij op school altijd de bes te rapporten had gehad. De tweede jon geman was gespierd en hij kon vechten als een leeuw. De derde was de rijkste van het land. De vierde was de dapper ste. de vijfde was de mooiste en de zesde had op een keer een hond uit het water gered. O, o, wat een prachtige eigenschappen hadden al deze mannen. Nelis begreep wel, dat hij tevergeefs was gekomen en toen hij als laatste voor de prinses moest verschijnen kreeg hij een kleur tot achter zijn oren. „EN WAT HEB JIJ aan te bie den?" vroeg de prinses vriedelijk. Ach wat voelde die Nelis zich verschrikkelijk verlegen. Wat moest hij nu zeggen? „Ik eh ik weet het niet" bracht hij er einde lijk uit en hij sloeg bedremmeld zijn ogen neer. De andere jongemannen be gonnen te lachen, maar de prinses bleef ernstig. „Ben jij niet de zoon van de tuinman, die altijd zo hard aan het werk is?" vroeg ze nieuwsgierig. „Ja, die ben ik" beaamde Nelis. Hij voelde zich ineens niet meer verlegen en hij keek haar aan, zoals hij dat in de tuin placht te doen, vol bewondering en ge negenheid. De prinses stond op. „Met hem wil ik trouwen, vader!" riep zij uit en ze trad op Nelis toe om hem haar hand te geven. En omdat ieder een zich verbaasd toonde over haar besluit verklaarde ze: „Nelis van de tuinman is niet alleen ijverig, maar hij is bovendien bescheiden, want hij wist niets bijzonders over zichzelf te vertel len. Daarom wil ik hém tot man!" De prinses had een goede keus ge daan. Dat vond de koning en dat vond iedereen in 't land van Kilaween, waar de bruiloft met veel vrolijkheid gevierd werd. En Nelis? Je kunt begrijpen hoe gelukkig hij was om de prinses tot vrouw te hebben. Voortaan kon hij haar immers iedere dag zien? Zo vaak en wanneer hij maar wilde! Marjan van Beek Een kikkervisje in de vaart had om te gaan alleen een staart. Maar op een dag, 't was einde mei, kwamen er nog twee poten bij! De kikkervis dacht: ,,'k Mag nu hopen, da.t ik weldra vlot zal lopen". Maar dat had de kikkervis toch werkelijk een beetje mis! Het lopen was voor 't arme dier Nog lange niet een groot plezier. Want, ging het soms wat al te vlug, dan viel hij spart'lend op zijn rug! Tot 't kikkervisje op een dag van voren óók twee poten zag. Van vreugde ging hij luidkeels zingen, want ja, nu kon hij voortaan springen'. Jan Nelissen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 21