De avonturiers van het slakkenweer OP BEZOEK BIJ HANS WIESMAN, EEN BEGAAFD EN TE WEINIG BEKEND KUNSTENAAR ZATERDAG 23 JULI 1960 PAGINA TWEE Erbij publiciteit, exposeerde betrekkelijk wei nig. Hij deed daar niet „duur" mee. Hij is niet de artiest die hoogmoedig af wacht tot men hem vraagt, en is gaarne bereid zich in te zetten voor een ons allen aangaande zaak van belang. Hij werkte in „De Groep" en voor de Vishal, die zo'n bijzondere expositiegelegenheid voor Haarlem is. Maar dat werk mag niet al te veel tijd vergen, want in de eerste plaats is Wiesman schilder. Of misschien moet ik zeggen tekenaar, want voor hem worden de ideeën geboren uit het tekenen. En hij vindt een opleiding daartoe, zoals hij die op de Rijksakademie meemaakte, een noodzaak. HET EERSTE WERK dat ik van Wies man zag in de, ik zeg toch nog helaas, verdwenen kunsthandel Leffelaar, open baarde mij hem al als een belangrijk jong kunstenaar. Op zijn atelier herkende ik dan ook op slag zijn „Gevangenen", een idee dat hem nog steeds bezighoudt. „Zijn we niet altijd gevangenen", is zijn opmer king bij de etsen en gouaches, die hij zo veelvuldig omtrent dit onderwerp maakte. Mogelijk wel, denkt men dan. Maar in de eerste plaats besefte ik hoe zuiver Wies man zijn streven stelt: bevrijding zoeken en schenken met het kunstwerk! Ook al ben je met de verschrikkelijkste proble men bezig. NU ZOEKT WIESMAN niet per se naar verschrikkelijke problemen. Die „Gevan genen" ontmoette ik niet zolang na de oorlog. Allicht dat Wiesman daardoor aan raking vond met dat probleem. Om de sensatie heeft hij het niet aangegrepen. Maar als iets op hem indruk maakt zal hij trachten met die indruk iets te zeggen. Ik geloof niet dat hij de specialiteiten kent, waarmee andere schilders successen behaalden en waarop zij zich sindsdien be perkten (waarom ook trouwens niet). Hij blijkt nu onder meer gegrepen door de „dirigent" en ooit zal dat wel eens naar buiten komen. Niet te vi-oeg, want Wies man behoort tot de weinigen die tijd kun nen nemen om afstand van hun werk te verkrijgen. Ik kom daarop nog terug. Een ander onderwerp, nog echt niet uitgewerkt bleek me „architectenbureau", dat Wies man begon te „zien" door zijn samenwer king met architecten als genoemde Brou wer en verder ir. R. F. G. Spruit en Nico Andriessen. WAT ME DAN ONDER MEER zo beviel aan Wiesman is dat deze artiest inderdaad afstand van zijn werk kan nemen en het daarmee dan ook weet te verzorgen. Op zijn atelier ontmoette ik een map met van passepartout voorziene etsen, die nog nooit vertoond zijn en een reeks gewassen teke ningen en gouaches, die keurig achter glas gezet waren. Daarbij is niets van ijdel- heid, maar alleen zuiver respect voor het geen mocht ontstaan door woekeren met het geschonken talent. Zelfcritiek bij een kunstenaar houdt niet alleen het afwijzen van onvoldoende zaken in maar ook het herkennen van eigen zekerheden. Mèt zijn werk komt Wiesman me voor als een ar tiest van een uitzonderlijke rust, zeker wat betreft zijn houding naar buiten toe. Daaraan zou hebben kunnen meewerken zijn maatschappelijke staat. Hij voelt zel ve dat men die toch even bekijkt en zon der daarmee een verontschuldiging te be doelen spreekt hij met dankbaarheid over zijn vader, die hem in alle, en ook weer uitzonderlijke rust, medewerking verleen de, die een artiest nodig kan hebben. Het enige gevoel dat men bij een bezoek aan Wiesmans plezierige woning en atelier heeft is: zo hoort het eigenlijk. Zonder te beweren dat Wiesman geen narigheden zou kennen weerspreken hij en zijn werk het fabeltje dat een artiest het per se moeilijk zou moeten hebben. Moeilijk kan hij het hebben met de realisatie van zijn werk. EN NU HAAL IK OUDE KOEIEN uit de sloot. Door vakantie stond ik indertijd buiten de moeilijkheden, die Wiesman en ook anderen ontmoetten met het realise ren van zijn muur in de St. Hendricus- school in Heemstede. Achteraf kan ik al leen maar verbaasd zijn dat er zoveel over dit project te doen is geweest. Wer kelijk, ik heb in Brabant andere dingen mogen zien, dingen die op het eerste ge zicht provocerend waren in hun omgeving, maar van harte aanvaard werden omdat men doodeenvoudig dacht: de tijd gaat verder. Wiesmans muur valt niet alleen door de plaats, voorlopig nog op enige afstand van de openbare weg, niet als bij zonder op, maar is op zo natuurlijke wijze aan de architectuur aangepast en is aan de binnenzijde (Wiesman realiseerde na- Onze tuin- en kamerplanten De roestbruine Arion rufa. Cepuea nemoralis in de regen. Arion slak, de koolzwarte, op een beregend tegelstraatje VOOR VASTE of overblijvende tuinplan ten heeft de echte amateur-tuinier over het algemeen veel belangstelling; geen wonder, als men de planten goed verzorgt kan men er jarenlang plezier van hebben. Senecio clivrorwm, die vroeger ook wel Ligularia clivorum genoemd werd, is een mooie en geel bloeiende vaste plant; een plant die men vooral als solitair wel kan gebruiken. Als ze in een niet te grote tuin in het gazon gepoot wordt zal ze heus wel opvallen; u moet er echter rekening mee houden dat ze veel water verlangt; een goed vochtopgevende grondsoort heeft ze dus wel nodig. In een droge tuin kan men ze beter niet aanplanten. Ze kunnen een groot deel van de zomer bloeien; als voor grond tegen een heestergroep van donker groene coniferen zal dat mooie goud-geel ook goed tot zijn recht komen. Het is nu niet de meest geschikte tijd hen aan te planten, doch als men nu bestelt kan men aanstaande herfst wel poten; zorg er voor dat er voldoende voedsel in de grond ge werkt wordt; er mag dus wel een weinig oude mest doorheen gespit worden. De plant is volkomen winterhard en het is dus niet nodig haar extra te beschermen. G. Kromdijk VOOR HET GEVAL u niet precies mocht weten wat slakkenweer is: het tegengestelde van badgastenweer. Iets dat hoort bij weerberichten, die ge wagen van „nu en dan lichte regen" waarna het veelal de gehele dag plenst) bij op zijn zachtst gezegd gematigde temperaturen. Dus voor de meeste men sen echt weer om thuis te blijven. Best, maar er is toch alle reden om dan kort na de regen eens een wandelingetje te maken. Waarbij u zonder er bijster veel moeite voor te doen wel het een en ander op slakkengebied te zien zult krijgen. Want slakken zijn qualitate qua dol op nat weer. Het geeft hen de gelegenheid op het eind van de regen zit te wachten; kruipen zonder dat er gevaar voor uit droging van hun tere, voortdurend door slijm bevochtigde huid ontstaat. Zij zijn dan ook in volle actie terwijl u binnen op het eind van de regen zit te wachten; en gelukkig kruipen ze niet meteen in hoeken en gaten zodra het droog wordt. TREK ER DUS eens op uit tijdens of kort na de regen om te zien wat er aan slakken huist in uw naaste omgeving. Het kan bijna niet missen of u krijgt één van onze Arion-soorten te zien. De groot ste daarvan kan bijna 20 cm. lang wor den en hij is diep koolzwart, dan wel prachtig roestrood. Een huis houdt hij er niet op na, maar in plaats daarvan heeft hij over het voorste gedeelte van zijn lichaam een soort schild van lichtelijk korrelige structuur, dat volzit met kleine kalkdeeltjes. In dit schild zit rechts voor aan een gat, de ademhalingsopening; het achterlijf van deze slakken is sterk ge groefd, om het bij de achterrand van het schild uitgescheiden slijm regelmatig te verdelen in de vele gootjes en het zo naar de zijkanten en naar achteren af te voe ren. Geef zo'n Arion een duwtje met de punt van uw schoen of met een stokje en u zult zien hoe hij zich samentrekt tot hij wel iets wegheeft van een dikke, ge spierde kogel. Verontrust hem terwijl hij langs een takje kruipt of op een blad zit en u kunt het beleven, dat deze slak zich aan een dikke, slijmige draad laat zakken. Weer naar boven klimmen zodra het ge vaar is geweken, kan hij echter niet. VOORAL NAAR DE DUINKANT en in het duin zelf zult u vast en zeker een heel mooie en bijzonder variabele huisjes slak tegenkomen, heel algemeen, maar desalniettemin nog steeds zonder Neder landse naam door het leven gaand. Dat is Cepaea nemoralis, die een huisje van een paar centimeter draagt boven een beige-grijs lichaam. En dat huisje is meest al getekend met donkere banden op be trekkelijk lichte ondergrond, bijvoorbeeld diepbruin op zachtgeel of licht purperachtig rood. Hoe meer u op die Cepaea-huizen gaat letten, hoe meer variaties u erin zult ontdekken. Theoretisch zijn er negen entachtig mogelijk, maar die zullen wel niet allemaal in onze streek zijn te vin den. Wat wél opvallend is, dat is het voorkomen van bepaalde tinten en stre pingen in nogal beperkte terreinen. Zo zijn bijvoorbeeld in het schaduwrijke binnen- duinbos de sterk gestreepte exemplaren talrijk, maar naarmate u dichter bij de zee zoekt, zult u meer schraal gestreepte of zelfs helemaal effen huisjes vinden. Vooral vlak achter de zeereep zijn de geheel lichtgele veel talrijker dan de an dere. Waar hem dat in zit? Ik geloof niet, dat op deze vraag al een antwoord is gegeven. Maar aangezien het aantal Ce- paea-variaties het grootst is in sterk wis selend terrein, zal de omgeving waarin de dieren leven er stellig iets mee van doen hebben. NOG IETS MERKWAARDIGS in verband met deze sierlijke slakjes: onder de slak- kenetende vogels (voornamelijk fazanten en lijsters, soms ook meeuwen) hebben sommige een duidelijke voorkeur voor be paalde tekeningen van het huis! Fazanten bijvoorbeeld, zullen wanneer ze de keus hebben veel liever een effen lichtgele slak nemen dan een zwaar getekende. Lijsters schijnen minder kieskeurig te zijn, maar zij vertonen ons bij het slakkeneten een aardig voorbeeld van hun intelligentie: ze gaan met hun buit naar iets hards, een steen of een stuk boomstronk en daar hameren ze het huis even aan stukken alvorens de weke inhoud op te slokken. En aangezien een eenmaal goed bevon den steen rijke klandizie kan krijgen, is een dergelijke „smidse" gewoonlijk ge kenmerkt door grote aantallen kapotge slagen Cepaea-huisjes. Daar kunt u ook bij „badgastenweer" wel eens op letten! Kees Hana IN LANDSMEER is kort geleden een school voor openbaar lager onderwijs ge opend. Een deel van de openingsplech tigheid mocht ik bijwonen en ik begreep, dat deze aanwinst voor een gemeente als Landsmeer wel iets heel belangrijks was. Als inwoner van een grote stad be seft men dat te weinig. Mij was verzocht naar deze school te gaan omdat de te Bentveld wonende schilder Hans Wies man in deze school een wandschildering had gemaakt. Wiesman kan tevreden zijn. Niet alleen over het resultaat, maar juist ook over het feit dat hij iets heeft mogen maken voor een kleine gemeente, voor welke het zoveel moeilijker is tot daden te komen, die in grotere steden meer van zelfsprekend zijn. Wiesman, die nog niet zo veel monumentaal werk op zijn naam heeft staan, moeten we overigens niet zien als een beginner, die ergens in een kleine gemeente wat mocht proberen, maar als een gerijpt, zij het nog te wei nig bekend, kunstenaar, van wie men in Landsmeer iets belangrijks verlangde. WIESMAN MOEST zijn schildering ma ken in het trappenhuis van het door de architect J. Brouwer uit Aerdenhout ont worpen gebouw. Bij de openingsplechtig heid was hem verzocht enkele dingen te zeggen over eigen werk, maar daar heeft Wiesman zich aan weten te onttrekken. Ook ik trachtte hem uit zijn hoek te krij gen door te vragen of hij misschien iets kon zeggen over zijn bedoelingen. Maar zoals het bij ware schilders gaat, wat zij met woorden zouden kunnen zeggen be hoeft niet meer geschilderd te worden, en het pure schilderij spreekt zijn eigen taal. Als men wil kan men in Wiesmans werk onderaan vissen zien en daarboven bloe men. Het waterrijke land rond het dorp Landsmeer geeft alle aanleiding tot ver beelding van deze motieven. Wiesman heeft daar vermoedelijk niet lang, of zelfs niet eens, naar behoeven te zoeken. De picturale gedachte groeide uit de situatie, die Wiesman in ogenschouw nam. Zelfs bij het stellen van zijn compositie in ver band met Brouwers ai*chitectuur groeiden de dingen meer dan dat zij bewust bere kend werden. IN HET PLAFOND aansluitend op Wies- mans schildering zitten twee cirkelvormi ge bovenlichten en op enige afstand daar voor hangt een bolvormige lamp. Bij deze vormen sluiten Wiesmans bloemmotieven in het bovenste deel van zijn compositie uitstekend aan. Toen ik tegenover Wies man stelde dat hij zo rekening met de architectuur gehouden had, kon hij slechts beamen, dat hij wellicht onbewust reke ning met die architectuur gehouden had, maar dat dan toch het resultaat vooral het gevolg was van een aanvoelen van de situatie. Een aanvoelen zoals alleen de echte schilder dat kan. Al pratende kwam Wiesman wel tot de ontdekking, dat hij in zijn voorstudies tot deze schildering een gesloten ronde vorm, cirkel als men wil (of zon), had gebruikt maar weer wegge werkt, omdat door veelvuldig gebruik van deze vorm bij anderen (Corneille, en bij deze goed gebruikt) hem dat tegenstond, misschien als voor hem te weinig origi neel. Zeker is nu achteraf dat die ronde vorm een vervelende herhaling van de bolvorm van de lamp voor de schildering zou zijn geweest en bovendien openen de op hun kant liggende halve maanvormen der bloemmotieven het plafond, dat an ders op de schildering zou drukken. MEN ZIET, ondergetekende is met Wiesman gaan praten en bij hem thuis meer gaan zien, omdat ik behoefte voelde meer van Wiesman te vertellen en zijn wandschildering alleen daartoe te weinig stof biedt door de grote vanzelfsprekend heid. Hoewel ik al verslag heb mogen doen van een expositie van Wiesmans wei-k in de Galerie Espace, wist ik nauwelijks iets van de persoon Wiesman, die me overi gens naar voorkomen en in de luttele ont moetingen vertrouwd voorkwam, als een goede kennis. Terwille van het verhaal dat men wil gaan maken begint men dan met een interview en al vragend voelt men zichzelf indiscreet. Temeer waar Wiesman weinig helpt. Niet uit onwil, maar omdat hij vooral picturaal denkt. En als men Gouache „Compositie" van Wiesman. hem dan eigenlijk als goede kennis al voelde, dan beseft men op zo'n moment van stroef lopende ondervraging pas goed de waarde van Wiesmans werk, dat men, ik geef toe na zien van veel moderne schilderkunst, voelt als iets dat men eer der ontmoet heeft. Wiesman bestrijkt in wat hij te zeggen heeft een heel breed vlak. Hij heeft het over dingen, die een ieder aangaan. Mocht hij zeer persoon lijke gevoelens ten aanzien van een en ander hebben, voor hetgeen hij naar bui ten te zeggen heeft gelden die gevoelens niet zozeer. En dat is bij hem een zeer natuurlijke instelling, want hij is in zijn werk niet vervelend door algemeenheden, als andere kunstenaars, die, goedwillend weliswaar, zich zo richten op de „gemeen schap". Wel degelijk heeft Wiesman iets zeer persoonlijks, al was het alleen maar in zijn handschrift. Maar hij voelt geen behoefte om dat zeer persoonlijke ooit aan ons op te dringen. Wiesman zocht geen De buitenkant van het tweezijdig betonreliëf van Hans Wiesman voor de St. Hendricusschool in Heemstede. kleur. Men onthoudt vooral uit zijn werk rood, geel en blauw, de primaire kleuren. Natuurlijk gebruikt Wiesman wel meer. Maar op de rand van zijn schilderezel domineerden toch het daaraan gesmeerde rood, geel, blauw, zwart en wit. Wiesmans kleur geeft iets rechtzinnigs aan zijn werk. Mij bleek ook dat Wiesman veel kon voelen voor de eerlijke bijna wat boers te noemen ceramiek van Piet Wieg man, wiens broer Matthieu aan de wieg van Wiesmans kunst stond. Zijn voi-mge- ving zou men de resultante kunnen noemen van hetgeen expressionisme, kunst van primitieven, Kies, Rouault hem deden naast een meebeleven van de beweging van de experimentelen. Een dii*ecte in vloed is niet aan te wijzen bij zijn zo heel eigen werk, dat overigens wél de waarde van anderer pogen bevestigt. Bob Buys De muurschildering in Landsmeer. Wiesman in zijn atelier. VOORAL MET DE ARCHITECT An driessen voelt Wiesman zich op zijn ge mak. De kleur van vloer en andere mu ren in de hal, waar we Wiesmans muur ontmoeten, is van Andriessen, maar zou van Wiesman kunnen zijn. Wiesmans voor keur gaat uit naar enige rauwheid in de melijk iets voor het exterieur en interieur) met de meubels in de hal daarvoor zoiets gewoons, dat men niet begrijpt dat ooit mensen over zijn ontwerp moesten vallen. Juist Wiesman, die nooit gevraagd werd lid te worden van de op monopolie toch wel gerichte Vereniging van Monumentale Kunstenaars, is aangewezen voor werk aan gebouwen omdat hij niet provoceert, omdat het hem vreemd is zijn persoon lijke eigenaardigheden te stellen, omdat hij op zo natuui'lijke wijze zijn werk doet. Werk dat men wel moet ontmoeten mis schien na een en ander gezien te hebben, werk dat men, gezien deze muur, toch zo gemakkelijk kan aanvaarden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 14