De Turkse tortel voelt zich al aardig thuis
discaucs
Over
NIEUWE MUZIEKUITGAVEN
strandhorens en xandïijsten
NIEUWE BOEKEN
in zakformaat
Erbij
ZATERDAG 6 AUGUSTUS 1960
PAGINA DRIb
Hieronder worden besproken: Strawinsky -
Suite uit ,,De Vuurvogel"; Ravel - Suite no. 1
en 2 uit „Daphnis et Chloe". Philadelphia Or
kest o.l.v. Eugene Ormandy (Philips GBL
5508); Strawinsky - „Pulcinella". suite voor
klein orkest naar Pergolesi. Bamberger Sym-
phoniker o.l.v. Fritz Lehmann (DGG LPE
17209). Granados - Drie fragmenten uit de
opera „Goyescas". Spaans Nationaal Orkest
o.l.v. Ataulfo Argenta: Consuelo Rubio, sso-
praan (Decca CEP 633).
LOOP BIJVOORBEELD tijdens de eb
eens dicht langs de uitvloeiende golven en
op een goed moment zal uw oog worden
getrokken naar de sierlijke kronkellijnen
van uiterst fijn, wit schelpgruis, die elke
uitvloeier achterlaat op het harde zand.
Strikt genomen zou je hier van een selec
tieverschijnsel kunnen spreken. Want in
het aanlopende water wordt de bovenste
laag van het zand even opgewerveld. Het
zwaarste gedeelte zakt meteen weer om
laag, maar het lichte schelpgruis wordt
meegevoerd tot het uiterste randje van de
dunne waterlaag. En wanneer het water
dan terugtrekt, blijft op het strand de
lange, bochtige lijn achter; de zand- of
strandlijst. Zijn vorm zal zich altijd rege
len naar het profiel van het strand, zoals
ook het water dit doet. Waar het iets die
per is dan in de naaste omgeving (door
een wat lager stukje strand) loopt het ver
der door en daar maakt dus ook de strand
lijst een bocht landinwaarts. Op betrekke
lijk hoge plaatsen komt het water minder
ver en blijft de lijst dichter bij zee.
Overigens is er op het stuk van hoog en
laag nog wel het een en ander te beleven
aan het schijnbaar zo vlakke strand. Wan
del maar voort en vooral bij tamelijk stil
water hebt u een mooie kans het fenomeen
van de strandhorens te ontdekken. Lange
punten van schelpen of zwarte takjes- en
veenrommel. Ze liggen op keurig regel
matige afstanden van elkaar en je vraagt
je af hoe deze strandhorens zijn ontstaan.
Door er even bij te blijven kijken, terwijl
het water steeds opnieuw komt aanzetten,
ziet u wat er precies gebeurt: tussen de
NATUURLIJK HEBT U ook dat
prentje in de krant gezien van de
volmaakt onverstoorbare Engels
man, die in de gietregen gezellig
zijn thee zette langs de Zeeweg.
Zo'n man geeft bij een dergelijke
gelegenheid een groot voorbeeld
aan ons, ten aanzien van het weer
al gauw wat sikkeneurige Neder
landers. Hij aanvaardt de dingen
zoals ze zijn, wetend dat gemopper
de regen alleen maar moeilijker
verdraagbaar maakt. En hij doet
verder of er niets aan de hand is.
Kostelijk! Afdakje uitspannen, thee
zetten. Regenjas aantrekken, wan
delen. Goed uit je ogen kijken en
genieten van wat er is te zien.
Mag ik u een dergelijke manier
van doen warm aanbevelen? Trek
rustig naar het strand wanneer het
niet helemaal zwem- en zonnebad-
weer is. Doe een trui aan als het
moet, neem een regenjas mee en
wandel een flink stuk. Onderweg is
er genoeg te zien, zomaar aan
doodgewone zaken als zand en
wat aanspoelende schelpen. Het
is alleen maar een kwestie van er
even op letten.
MODERNE LITTERATUUR van formaat valt
er in de Duitse goedkope series slechts sporadisch
te signaleren. Daarom is de aanwezigheid dit
maal van een aantal belangrijke titels een opmer
kelijk feit. Daar is dan allereerst de roman van
Ilse Aichinger „Die Grössere Hoffnung", de mee
slepende levensgeschiedenis van een meisje dat
opgroeit temidden van het machtsvertoon en de
onmenselijkheid van de Nazi's in Oostenrijk.
Daarnaast van Hermann Broch „Der Versucher",
waarin aan de figuur van de hoofdpersoon, de
pseudo-profeet Marius, die aan de zwoegende
mensheid een nieuwe wereldorde pretendeert te
brengen, door Broch scherp gestalte wordt ge
geven. Van deze auteur verscheen reeds eerder
„Esch, oder die Anarchie", het middelste deel
van zijn trilogie „Die Schlafwandler", een mach
tige kroniek van de maatschappelijke en morele
decadentie in het Duitsland van 1888 tot 1918.
Van Hans Henny Jahnn, organist, orgelbouwer,
paardefokker. hormoon-onderzoeker, componist
en ook nog apostel van een nieuwe religie, ver
scheen een bundeltje korte verhalen en essays
onder de titel „Aufzeichnungen cines Einzelgan-
gers" Wie notities van dergelijke lieden graag
leest, zal in dit geval beslist niet bedrogen uitko
men. Een uitzonderlijke figuur is Jahnn zeer zeker
en vanzelfsprekend lopen daarom de meningen
omtrent zijn artistieke competentie nogal uiteen;
voor de een geldt hij als en meelijwekkend im
moreel fantast, de ander daarentegen ziet hem
als een ziener en drager van bouwstenen voor
een geheel nieuwe wereld: die van de anarchist
met goede bedoelingen, zoals Jahnn zich zelf
noemt. In dit bundeltje is hij gelukkig meer ge
nietbaar dan in zijn drama's en romans waarin
hii zelf. laat. staan zijn lezers, bijkans bezwijkt
onder de last van een mateloze hoeveelheid bizar
materiaal. Ondanks alle bezwaren die men tegen
hem kan koesteren blijft hij toch een figuur die
een nadere kennismaking zeker verdient.
Heinrich Hauser, na twaalf ambachten en der
tien ongelukken een vruchtbaar doch gediscipli
neerd schrijver, geeft in „Brackwasser" het ver
haal van een mislukte liefde; die van een ma-
hoos en diens bruid die hij uit Mexico meenam
naar zijn geboorteplaats; een fijn-geschreven ver
haal waarin alle sentimentaliteit volstrekt afwe
zig is. Heinrich Böll verrast zijn lezers met een
bundel novellen „Der Bahnhof von Zimpren". Bij
deze schrijver doet zich het eigenaardige feit
voor dat in ons land de afzet van zijn werk in
pocketformaat belangrijk groter is dan in Duits
land zelf!
De Anglo-Amerikaanse series bieden zoals ge
woonlijk weer een zeer grote verscheidenheid
van auteurs en titels naar ieders smaak. Hoewel
de recordcijfers van „Round the bend" van Nevil
Shute waarschijnlijk wel niet bereikt zullen
worden, zullen zijn „The rainbow and the rose"
en „In the wet." bij zeer velen toch wel een gre
tig onthaal vinden. Shute blijft in al zijn boeken
een echte schijver voor het grote publiek, evenals
Pearl Buck met haar „The long love" en „Voices
in the house" en Stuart Cloete met zijn „Gazella",
dit alles in de trant die men reeds jaren van hei-
gewend is The angry young men zijn vertegen
woordigd door John Wain, Kingsly Amis: var
de eerste is ziin befaamde „Hurry on down", van
de laatste „That uncertain feeling" verkrijgbaar
Evenals in zijn „Lucky Jinr" neemt Amis weel
een doodgewoon mannetje bij de kop. een biblio
thecaris in een klein stadje. Maar als men bevel
andere figuren tegenkomt dan is er nog een ander
zeer aanbevelenswaardig boek „English eccen
trics" waarin Edith Sitwell. zelf een van de
meest excentrieke aarribewoonsters. de lezer rond
leidt door een prachtige galerij van buitenissige
heden, deels bekend, deels volslagen onbekend
kluizenaars, oplichters, flessentrekkers, zeelieden,
wereldreizigers, geleerden etc etc 250 pagina's
onwekkende en verfrissende lectuur met als toe
gift een kostelijke foto van de schrijfster zelf op
de achterflap.
Zeer vreemd ook is de wereld die men door V
Sackvllle-West beschreven vindt in haar befaam
de „The Edwardians": die van de Engelse society
in de laatste dagen van haar grootheid, waarin
tevens de eerste tekenen van haar verval zich
aankondigen.
A. M.
DE BEIDE BALLETTEN „Vuurvo
gel" en „Daphnis et Chloe" zijn kort
na elkaar ontstaan, de premières had
den plaats bij de Russische Balletten
in Parijs in 1910 en in 1912. Op deze
Philips-plaat vindt men de suites bijeen
die door de componisten Strawinsky en
Ravel voor concertgebruik samengesteld
werden. De uitvoeringen door het Phi-
ladelhia-orkest onder Ormandy zijn
briljant, vooral waar het heftig toegaat
zoals in „Katsjei's Helledans" uit de
Vuurvogel-suite, of in de krijgsdans uit
de eerste Daphnis-suite. In de verteren
de momenten (bijvoorbeeld: de Berceu
se uit de Vuurvogel, of het famezue
„Lever du Jour" uit Ravel's balletmu
ziek) is het wel een of er een gebrek
aan poëzie is, waardoor het geheel wat
aan bindende spanning verliest. Jammer
dat men in „Daphnis" het koor wèl
hoort in de Nocturne van de eerste
Suite, terwijl het is weggelaten (om
welke reden?) in de Danse Générale
aan het slot. Wie deze tweede Suite
aléén wil bezitten, verwijs ik nog eens
naar het 45-toeren-plaatie van For.tana,
met het Residentie-orkest o.l.v. Willem
van Otterloo.
Strawinsky' Pulcinella-suite is een
keuze van elf nummers uit de
gelijknamige balletmuziek, gecompo
neerd in 1919/20. De leider van de
Russische Balletten, Diaghilev, had in
Engelse en Italiaanse bibliotheken een
aantal trio-sonates, orkestwerken en
operafragmenten verzameld van de
Napolitaanse componist Giambattista
Pergolesi (1710-1736) die vooral bekend
geworden is als de schepper van de
opera buffa, de „musical comedy" van
de achttiende eeuw, met aria's in-de-
volkstoon en straattypes in plaats van
goden en nymfen. Strawinsky heeft het
hem ter bewerking voorgelegde mate
riaal op zeer eigenzinnige wijze behan
deld. Hij „integreert" namelijk Pergo
lesi op de wijze waarop iemand het we
zen van een mens, een boek of een voor
werp volledig tot ervaring tracht te
brengen. Alexandre Tansman zegt hier
over in zijn biografie van de compo
nist: „Pulcinella is een tour de for
ce, omdat de componist erin slaagt het
Italiaanse divertissement niet in zijn
wezen aan te tasten of te vervormen,
zuiver door het aandeel van zijn eigen
persoonlijkheid, zonder zijn toevlucht
te nemen tot een archaïserende stijl
vervalsing. De muziek, die nu eens
gracieus, dan weer van brede allure
is, bewaart haar karakter van levendi
ge lichtvoetigheid, haar Napolitaanse
sfeer". Toen iemand Strawinsky er
een verwijt van maakte dat een der
gelijke houding ten opzichte van een
historische figuur van weinig respect
getuigde, antwoordde hij: „On ne fait
pas d'enfants avec le respect". Voor
een scheppend kunstenaar is alles ma
teriaal, en het is op zichzelf onverschil
lig of datgene wat in de transformatie
een nieuwe gestalte krijgt een „nood-
lots"-motief is, een volksliedje of het
oeuvre van een voorganger.
„Pulcinella" is het eerste werk dat
getuigt van een stijlprincipe dat al
spoedig met de onbeholpen naam „neo
klassiek" is bestempeld. Als zodanig is
het, met de kort daaraan voorafgaande
„Histoire du Soldat", een keerpunt in
muziek van deze eeuw. Wie zich inte
resseert voor de ontwikkeling van een
van de rneest markante kunstenaarsfi
guren van onze tijd, moet deze plaat
kopen. Het orkest uit Bamberg geeft
onder leiding van de enkele jaren ge
leden overleden dirigent Fritz Lehmann
een bijzonder beeld van deze merk
waardige partituur.
SPAANSE LYRIEK van het zuiver
ste water biedt dit 45-toeren-plaatje
van Decca. „La Maja y el Ruisenor"
(het meisje en de nachtegaal) is één
van de zes pianostukken die Enrique
Granados, zelf een pianist van formaat,
bundelde onder de titel „Goyescas".
Naderhand werkte hij ze om voor or
kest en nam ze op in een opera onder
dezelfde titel, waarvan het libretto
eveneens teruggaat op schilderijen van
Goya. Het door Consuelo Rubio schit
terend gezongen lied is een soort noc
turne, een afbeelding van 't Spanje dei-
dromen dat door de dichters en musi
ci zou zijn uitgevonden, ook als het niet
op de kaart voorkwam. Het ragfijne en
toch zo verzédigde weefsel der instru
mentale stemmen wordt door 't Natio
naal Orkest van Spanje onder Argenta
voortreffelijk gerealiseerd. „Het meisje
en de nachtegaal" is eigenlijk de twee
de zijde van deze opname; op de eer
ste vindt men een, niet erg interessant
„Intermezzo" uit de genoemde opera,
en een „Interlude" dat een passend
voorspel op het lied vormt.
Sas Bunge
Carl Philipp Emanuel Bach, wiens
Preludium en zes Sonates voor Orgel
en Clavecimbel zijn uitgegeven bij
Harmonia, in de oorspronkelijke zet
ting hersteld door Hans Brandt Buys.
De eeuwherdenking van Gustav Mah
ler's geboorte heeft aanleiding gegeven tot
menige publikatie, die de figuur van de
componist der „Symphonie der Tausend"
voor de huidige generatie tracht toe te
lichten. Hiertoe is ook te rekenen het bij
de N.V. H. J. Dieben te 's Gravenhage
verschenen boekje van Hans Christoph
Worbs „Gustav Mahler", in een vertaling
van Marius Monnikendam. De schrijver
geeft er zich rekenschap van dat Mahler
nog steeds tot de omstreden meesters be
hoort: om zijn geestelijke problematiek,
zijn uiterlijk effect en zijn geringe kies
keurigheid in de aanwending van naar het
plat-populaire zwemende thematiek, waar
tegenover hij de „Moed voor het banale"
van latere componisten plaatst, die hun
echter niet kwalijk genomen wordt. Hij
tracht in zijn studie over leven en werk
van Mahler vele misverstanden uit de weg
te ruimen om deze romantische nabloeier
in zijn specifieke levenssfeer te verklaren.
Schrijver doet dit in een klare en rustige
betoogtrant, die geen spoor meer toont
van de exaltatie, die vroegere geschriften
over de componist in zijn werk kenmerk
ten. Het werkje is fraai geïllustreerd en
met muziekvoorbeelden toegelicht.
De ondernemende muziekuitgeverij
„Harmonia" te Hilversum brengt weer een
paar belangrijke werken op de markt, die
ook wel in buitenlandse edities verkrijg
baar zijn, doch door hun verzorgde redac
tie speciaal kunnen worden aanbevolen.
Dit geldt ten eerste voor het in de jongste
tijd zeer vermaard geraakte „Gloria" van
Antonio Vivaldi voor soli, koor en orkest,
waarvan een uitgave voorligt naar het
oorspronkelijk manuscript, met uitwerking
van het continuo door Cor Backers; en
ten tweede, voor „Preludium en zes So
nates" van Carl Philipp Emanuel Bach
voor orgel of clavecimbel. Men weet, dat
deze waardige zoon van de Leipziger Can
tor zevenentwintig jaar (van 1740 tot 1767)
als cembalist in dienst geweest is van de
muzieklievende Frederik de Grote, alvo
rens hij te Hamburg, als opvolger van Te-
lemann, die zijn peetoom was, muziekdi
recteur aan de hoofdkerken en cantor aan
het Johanneum-gymnasium werd. De or
gelcomposities waar het hierom gaat
schreef hij in zijn Berlijnse tijd voor Prin
ses Amalia van Pruisen, de zuster van
Freederik II, die over een huisorgel be
schikte dat een vrij hoge discant (tot f 4)
bezat. Vermits de Sonates op deze om
vang van het klavier berekend waren, vie
len zij enigszins buiten de praktijk van de
toenmalige orgels, die in de regel de d 4
niet overschreden. De composities bleven
dan ook onuitgegeven tot 1791, drie jaar
na de dood van de componist, en wel door
de zorgen van Rellstab, die hiermee zijn
vereerde leraar een posthume hulde
bracht. Rellstab verstoutte zich echter de
composities van zijn meester dermate te
wijzigen, onder meer door transpositie
naar een lagere toonaard, dat ze nu op
ieder normaal orgel te spelen waren.
In de Harmonia-uitgave is nu de oor
spronkelijke zetting hersteld het ge
beurde door wijlen Hans Brandts Buys,
wat tegenwoordig voor vertolking op jon
gere orgels geen bezwaar is, en anderszins
door iedere handige organist kan worden
opgelost. Bovendien eigenen zich de com
posities, die zonder pedaalpartij gedacht
zijn, volkomen voor clavecimbel in piano.
Wat voor Hans Brandts Buys als herstel
ler haast vanzelfsprekend is. betreffende
de versieringen, wordt de vertolker ner
gens in 't onzekere gelaten; hij ging van
het standpunt uit: liever geen „fiorituren",
dan zo maar op goed geluk; hij heeft ze
dus steeds met een cijfer aangeduid, dat
verwijst naar een lijst, opgesteld naar
's componisten voorschriften in zijn be
roemde boek „Versuch über die wahre
Art das Klavier zu spielen". Ook heeft de
bewerker ad libitum aanwijzingen gege
ven voor pedaalgebruik.
De aard dezer muziek wijkt beduidend
af van die van Johann Sebastian Bach.
We zijn een generatie verder en wel een
zeer vooruitstrevende. De „oude" Bach,
voor zover zijn werk bekend was geweest,
raakte vergeten; en als er in de tweede
helft van de achttiende eeuw sprake was
van Bach, dan bedoelde men Carl Phi
lipp Emanuel, de auteur van de hier be
sproken orgelsonates. Kind van zijn tijd
streefde deze naar een gevoelsstijl, welke
parallel liep met die der Mannheimers en
die uitmondt bij Haydn en Mozart. Als
voorbereider van de romantische klavier
muziek is hij de meester geweest, die de
brug sloeg van de barok naar de Weense
klassieken. Zowel naar de geest als naar
de vorm was hij een baanbreker, wat be
vestigd wordt door de getuigenis van
Haydn: „Wat ik als componist geworden
ben heb ik te danken aan de voorbeelden
van Carl Philipp Emanuel Bach". Het
speelse karakter iian deze zes orgelsona
tes is hiermee aangeduid en verklaard. Zij
vullen als 't ware het vacuum tussen
de machtige orgelstijl der barok en de po
gingen tot restauratie ervan door Men
delssohn en zijn adepten. De keurig ver
zorgde uitgave voldoet aan de strengste
eisen.
Jos. de Klerk
horens is vrij diep water en dat perst de
lichte schelpen of veenresten aldoor meer
opzij, zódat de ruggetjes voortdurend hoger
worden.
Goed, zult u zeggpn, maar waar ligt het
allereerste begin van zo'n verzameling
strandhorens nu? Sla er een boek op na als
dat van Minnaert, De Natuurkunde van
het Vrije Veld (deel III). U zult er lezen hoe
de schrijver denkt aan „toevallige kleine
uithollingen" in het strand. Daar ben ik
het in alle bescheidenheid maar ten dele
mee eens. Ik geloof namelijk niet hele
maal aan die toevalligheid. En ik zou het
bijzonder op prijs stellen als u ook eens
ging letten op wat ik meen te hebben op
gemerkt. Daarvoor moet u er dan op uit
als het flink hard waait. Kijk bij zo'n ge
legenheid eens naar het strand als geheel,
terwijl u nog bovenaan de zeereep staat en
u moet hef, wel zien: de wind maakt enor
me zandgolven op het strand (het mooiste
als hij ongeveer zuidwest, dus evenwijdig
aan het strand is).
DEZE ZANDGOLVEN liggen op regel
matige afstanden van elkaar en nu heb ik
het sterke vermoeden, dat zij wel eens de
„toevallige" fundamenten voor later bij
stil weer ontstane horens zouden kunnen
zijn. Laat ons elkander op dit stuk echter
goed begrijpen: mijn veronderstelling is
niets meer dan een veronderstelling, een
theorie. Om de juistheid ervan te bewij
zen zou je uitgebreide proeven moeten
gaan nemen wind en weder dienende!
op een flink stuk proefstrand. Je zou
dagelijks de stand van zaken nauwkeurig
moeten opnemen en daar boek van houden.
Wie weet wat voor interessante dingen er
dan nog meer aan het licht zouden komen.
Maar zoiets vergt heel veel tijd. Helaas
meer dan ik eraan kan besteden; aan u
dus de eer?
Kees Hana
In 1949 werden in ons land oor het eerst
Turkse tortelduiven gesignaleerd. Nie
mand kon in dat jaar reeds zeggen, of de
verschijning van een vierde wilde duiven-
soort in ons vaderland van blijvende aard
zou zijn. Wel waren er gronden om dat te
vermoeden. Immers, de „Turkse veldtocht"
in Europa was tot dan toe precies gevolgd.
De belangrijkste jaartallen stonden vast:
Hongarije bezet in 1932; Tsjechoslowakije
bezet in 1939; Oostenrijk en Italië bezet in
1943; Duitsland bezet in 1946; Zweden en
Denemarken bezet in 19481949. Toen de
Turkse tortelduif dus in 1949 ons land
binnenvloog, hadden dé vogelkenners al
een beetje op die „invasie" gerekend. In
1950 nam die „invasie" blijvende vormen
aan. In dat jaar was een scherp waar
nemer namelijk zo gelukkig om het eerste
„Turkse nest" te ontdekken. Het begon er
dus op te lijken, dat er sprake kon zijn
van een „annexatie". Vóór 1950 waren er
in ons land drie wilde duivensoorten: De
hout- of woudduif, de wilde tortelduif en
de holenduif. Toen men in Musselkanaal
het eerste „Turkse nest", het eerste „broed-
geval" ontdekte, kon men de indringers
uit Turkije in de Nederlandse burgerlijke
stand opnemen. Na 1950 volgden er op die
eerste Musselkanaalse Turkse idylle heel
veel „broedgevallen".
DE GEWOONTEN van de Turkse tortel
duif verschillen maar weinig van die der
inheemse tortelduif. Het nest bestaat uit
een vloertje van dunne takjes. Op dit vloer
tje legt de moeder van het (toekomstige)
gezin twee ivoorwitte eitjes. Nadat deze on
geveer veertien dagen trouw bebroed zijn,
kruipen er twee Turkjes uit. Vader zowel
als moeder voedt het kale kroost met de
bekende „duivenmelk", die bestaat uit in
de krop voorgeweekte zaden. Na een dag
of achttien zijn de vleugels der jonge duif
jes volgroeid en verlaten de diertjes het
nest. Een korte tijd nog zorgen de ouders
voor hen, dan zijn zij volwassen.
ELK TURKS PAARTJE brengt per jaar
drie a vier broedsels groot. Dit is, ver
geleken bij de broedprestaties van andere
vogels, tamelijk veel. Het is niet ondenk
baar, dat de Turkse duiven zich gezien ons
wispelturige klimaat op den duur „broed-
beperking" zullen moeten opleggen. Er is
zelfs een geval bekend van een Turks
paartje, dat in oktober nog nestjongen had!
Slechts bij hoge uitzondering heeft een aan
ons klimaat aangepaste vogelsoort zo laat
in het jaar nog „kinderen in de wieg". Het
ziet er echter naar uit, dat de Turkse tortel
een sterk gestel heeft. Dank zij zijn onder
nemende geest kan hij zich uit veel moei
lijkheden redden.
HET BEVALT de Turkse tortel uit
stekend in Nederland. Kenners voorspellen
hem hier te lande een rooskleurige toe
komst. Na het eerste opwindingverwekken-
de broedgeval in Musselkanaal is er een
wassende stroom geweest van berichten
over Turkse gezinsvorming. Daar de nieuwe
vogel bij voorkeur nestelt in tuinen en
plantsoenen, kan ook de stadsmens hem
bespieden. Hij lijkt sprekend op de als
kooivogel bekende lach-, koer- of „koeke-
roe"-duif, dus egaal beige op zwarte nek-
streep na. Een goede opmerker ziet toch
wel verschillen. De „Turkse Neef" zoals
men hem wel noemt wegens zijn grote ge
lijkenis met de kooivogel is op de rug
zijde wat roodachtiger en vertoont in de
staart meer wit. Bovendien is het stem
geluid van de „Turk" zachter en monotoner
dan het „koekeroe" van zijn gekooide neef.
Tja, wat doe je als je als kleine goudhamster samen met zo'n
grote kat op een aanrecht wordt gezet? Duiken en wegwezen,
dat is het enige.' En dan komt zo'n krulstaart goed tepas. Dan
kun je tenminste achter het monster wegduiken.
Meneer hamster vertrouwt het nog niet erg. Maar wat te
zeggen ua?i mevrouw? Die toont duidelijk, dat de maag voor
haar het belangrijkste is. Laat die kat de kat maar, eerst moet
die kokosnoot op!
Maar zo'n kat is ook niet gek. Ze weet goudhamsters best in
een hoek te drijven. Maar waarom doen die hamstertjes nu zo
schichtig? Weten ze niet, dat lang niet elke poes zo dom is een
hamster voor een muis aan te zien?
Ma heeft haar buik al vol, maar nu durft pa ook wel. Poes
snapt het niet. Ze heeft liever een schoteltje melk. Klappermelk
mevrouw? Och misschien zo dadelijk, maar eerst moet poes het
nog eens bekijken: Zo'n etende hamster lijkt wel een mens!