Drievoudig jubileum van Piet Vincent
Spelen met de bal
ÉptfiÉÉ
IMBF8
Twee vrijheidszoekers
Erbij
PAGINA TWEE
Kort verhaal door
Luc Willink
VIJFENZESTIGSTE VERJAARDAG
VEERTIG JAAR LERAAR TOONKUNST
TIEN JAAR DIRECTEUR MUZIEKSCHOOL
m
ZATERDAG 27 AUGUSTUS 1960
HET OPGEGEVEN ADRES blijkt in
een verouderde straat te zijn vol heren
huizen uit een vorige eeuw, waarin nu
pensions, kantoren en filialen zijn geves
tigd. En het blijkt, dat achter één dier
huizen een koetshuis zich bevindt, waar
in een beeldhouwer zijn atelier heeft. Bo
ven dat atelier is nog een zolder en dat
is het doel van- de tocht.
Maar voorlopig is er op die zolder nog
niets te beleven, ik ben een beetj,e te
vroeg en er is nog niemand. De zolder
gaapt in volmaakte leegte. Dus maar
weer naar beneden. Maar inmiddels zijn
er op de vrij ruime achterplaats jongens
gearriveerd.
Het zijn jongens op draagbaren, volko
men horizontaal uitgestrekt. Het zijn ver
lamde kinderen, al lange jaren patiënt
en ook reeds geresigneerd in dit lot. Zij
weten, dat zij ernstige invaliden zijn, zij
hebben de ondervinding, dat er altijd
ouders, of broers en zusters bereid zijn
om hen te bedienen.
Deze jongens worden met brancard en
al naar boven gehesen en op die lege,
blinkend schone zolder neergezet. En daar
staat een zeer zwart heer met een dop
hoed, met een gezicht, of hij ze wil gaan
toespreken. Het is een bekende dokter,
een specialist, maar het toespreken ligt
hem niet erg, zo is zijn natuur niet en
zijn tactiek al evenmin. Hij brengt het
dus niet verder dan tot: „Zo, jongens!"
en de jongens brengen het nog minder
ver, die antwoorden in het geheel niet.
De dokter diept uit zijn zak een vurig
en veerkrachtig tennisballetje op en gooit
dat midden tussen de jongens. Er is er
niet één, die er op reageert. Deze knapen
weten immers veel te goed, dat zij niet
ballen kunnen, dat ze daartoe veel te
ernstig invalide zijn. Zij kijken een beetje
spottend naar de dokter en de dokter kijkt
een beetje spottend terug.
WAT EEN MERKWAARDIGE DOKTER
is hij! Hij gaat maar onvervaard door
met zijn bal tussen de jongens te wer
pen, die daar op hun brancards liggen
uitgestrekt. Negentien jongens, die deze
bal negéren en één dokter, die volhardt
in het ballen.
Hij krijgt het er warm van. Hij zet zijn
dophoed af en trekt zijn zwarte overjas
uit. Hij houdt vol. Hij weet, dat zo'n kit
tig tennisballetje een verleidelijk ding is.
Hij begrijpt, dat zijn balletje af en toe
binnen het bereik zal komen van de hand
van één der jongens. En ja, zowaar!
Na een minuut of twintig van volstrekt
eenzaam ballen, heeft een jongen, zonder
daartoe mondeling te zijn uitgenodigd, het
balletje opgeraapt en met een slap hand
je in de richting van de dokter terugge
gooid. Prompt houdt hij met spelen op.
„Voor vandaag genoeg, jongens!" zegt hij,
„zien wij elkaar a.s. woensdagmiddag
wéér hier?"
Aldus is deze dokter ettelijke woensdag
middagen met deze jongens gaan ballen
op de zolder van een voormalig koetshuis
achter een verouderde straat Ik ben niet
elke woensdagmiddag gaan kijken; er is
altijd zo vreselijk veel te zien hier en
daar en overal.
Maar drie maanden later gaat de tele
foon en ik krijg diezelfde dokter aan de
lijn. „U was er toch bij, die eerste keer,
is het niet?" vraagt hij met zijn droge,
nogal onverschillige stem. „Nou moet u
a.s. woensdagmiddag wéér eens komen
kijken!" zegt hij en legt daarna de tele
foon op de haak.
NU KWAM DAT DIE aanstaande woens
dagmiddag eigenlijk niet in het minst ge
legen. Want er zouden allerlei plechtige
plechtigheden plaats vinden, waarbij ik zo
half en half had beloofd, te zullen ver
schijnen en de mensen denken altijd dat
je hun en hun spelletjes onbelangrijk vindt
als je dan wegblijft. Maar er was iets
in die lakonieke dokter met zijn onverdro-
PIET VINCENT, de sympathieke directeur der Haarlemse Mu
ziekschool van de Maatschappij tot Bevordering der Toon
kunst, staat voor een driedubbel jubileum: op 2 september
wordt hij vijfenzestig, is hij veertig jaar als leraar aan de
Muziekschool verbonden en is het tien jaar geleden dat hij,
als opvolger van wijlen A. de Vogel tot directeur benoemd
werd. Dat deze cumulatie jaardagen aanleiding wordt voor
een buitengewone viering, ligt voor de hand. Wie, zoals
Piet Vincent, zich als kunstenaar en dan vooral als gere
puteerd pianopedagoog maar bovendien ook als maat
schappelijk voelend mens, zoveel verdiensten verworven
heeft voor onze gemeenschap, verdient bij een gelegen
heid als deze eens etxra gehuldigd te worden. Dit staat dan
ook te gebeuren; echter pas op 5 oktober, op welke datum
het actieve feestcomité dat ervoor in 't leven geroepen is,
ondermeer een receptie in de Kroonzaal van Brinkmann or
ganiseert. De naam van de jubilaris wekt onderscheidene
muzikale associaties op. Geen wonder, vermits hij een zoon
is van de destijds bekende beiaardier van het Koninklijk
Paleis te Amsterdam, meer nog dat hij een broer is van een
der vermaardste zangeressen van Nederland. Bovendien
heeft hij zelf zijn naam de glans gegeven van zijn faam als
hooggeschat dienaar van de toonkunst, als pianist die in
zijn pedagogische kwaliteiten de hoogste roeping vond.
Piet Vincent stamt dus uit een muzikaal milieu en dat is
voorzeker niet te onderschatten.
Maar zou u hem vragen wie zijn
levensrichting bepaald heeft, dan
zal hij ongetwijfeld als zijn geeste
lijke vader noemen: zijn hoogge-
eerde leraar Dean Baptiste de
Pauw, van wie hij de betekenis „de
kunst te dienen in alle nederige op
rechtheid en bescheidenheid" als
een ideaal mee kreeg.
VADER VINCENT voelde er niets voor
zijn zoon in het muzikanten vak op te lei
den. Hoogstens nam hij Piet (toen nog
Pietje) 's zondags mee naar de kerk waar
hij het orgel bespeelde, wanneer hij om
een orgeltrapper verlegen was. Tot deze
bescheiden functie beperkte zich de vader
lijke opleiding tot het organistschap. Wat
de leerling daarvan onthouden heeft be
paalt zich tot een donderend „wind. ezel",
dat papa zich liet ontvallen als Pietje eens
vergat te trappen. Neen, vader Vincent
zag er geen heil in dat de knaap musicus
iou- woiden; Liever l)a4. tui g^j^h. t&t er
een predikant uit hem zou groéien. Hij
gaf hem dan ook geen les. En moeder
Vincent, een lieve vrouw, waarover onze
jubilaris steeds met teerhartige gevoelens
gewaagt, dacht er wel eens over, dat Piet
misschien wel een gevierd kunstschilder
zou kunnen worden. Doch de beste moe
ders kunnen zich in zulke dingen ook wel
eens vergissen. Het bloed kruipt waar het
niet gaan kan. Papa moest bakzeil halen,
en met de verzuchting: „Hij deugt voor
niets, laten wij hem dus maar in de mu
ziek laten gaan," hakte hij de knoop door.
Onder vaders leiding wilde het echter niet
boteren en zo werd Piet voor pianostudie
in de leer gedaan bij Johan de Veer en
later bij M. W. Petri, die hem voorbe
reidde tot het examen der K.N.T.V., dat
hij cum laude volbracht. Het moet in die
studietijd ten huize van de Vincents aan
de Nassaukade te Amsterdam, een waar
muzikaal mekka geweest zijn: een zoon en
een dochter die om beurten in vaardigheid
op het pianoklavier wedijverden, een doch
ter die gestadig vocaliserend haar schit
terende toekomst voorbereidde, en de tal
loze pianoleerlingen van Pa, die ook èen
behoorlijk aandeel hadden in het aanroe
pen van de muzen! Er werd dan in voor
zien door een tuinhuisje speciaal voor de
muziekstudie van de huisgenoten in te
richten, maar dit maakte het burenge
rucht niet minder groot. Het werd soms
Vincent sr., wiens werkkamer ook aan de
tuin paalde ,wel eens te erg als hij les
zat te geven aan eerstbeginnenden, en dan
brulde hij door het raam: „Ophouden, ik
word er gek van!"
MAAR NU HET DAN TOCH zover was
dat zoonlief in het muziekvak belandde,
troonde Pa Vincent hem naar de Paleis
toren om hem in te wijden in het beiaard
spel. Of er bij Piet de echte roeping voor
aanwezig was, is later niet gebleken, maar
het werd dan toch zo, dat hij op vrij jeug
dige leeftijd officieel benoemd werd tot
klokkenist van de Westen- en van de Munt
toren te Amsterdam. Dat was tenminste
een „baan" en een „hoge" positie. Jam
mer dat je er zoveel trappen voor moest
klimmen om dan -buiten adem voor het
stekkenklavier plaats te nemen. Het
bracht hem wel eens een keer in tijdnood,
zodat hij te laat begon met het „Wilhel
mus" ter opening van een nationaal feest
programma. Hij wist echter niet dat het
„Wilhelmus" al gespeeld was door zijn
vriend Jan Spaarwater (thans conservato
riumdirecteur te Santiago), die hem gere
geld op de toren ter zijde stond, en tijdig
genoeg aanwezig geweest was om de be
speling met het nationale volkslied in te
luiden. Goed: Amsterdam heeft toen twee
coupletten van het „Wilhelmus" gehoord
ter inleiding van een concert, waarvoor
de beurten eerlijk onder beide vrienden
verdeeld waren. Zo was het uit te houden;
Piet Vincent is er zijn Chileense vriend
nog altijd dankbaar voor.
INTUSSEN WAS NU voor Piet ook de
studie op het Amsterdams Conservatorium
begonnen, waar hij voor 't eerst contact
kreeg met De Pauw, doch slechts voor
bijvak orgel; voor hoofdvak piano werd
hij ingedeeld bij Röntgen. Voor de theo
retische vakken kreeg hij Tierie en Dres
den tot mentors. Uiteraard kwam de jeug
dige conservatoriumleerling bij zijn direc
teur en pianodocent al eens opsnijden over
zijn „hoge" functie in het Amsterdamse
muziekleven, namelijk als klokkenist van
de Westertoren. Dat intrigeerde de „gro
te" Röntgen en hij wilde dat wel eens
van nabij meemaken; maar hij had er niet
op gerekend, dat het trappenhuis van de
toren niet op zijn corpulentie berekend
was en de proefneming om de hoge func
tie van zijn discipel te inspecteren moest
hij bekopen met een grote scheur in zijn
bontjas, tengevolge van de pogingen om
hem uit een benarde situatie te redden,
toen hij muurvast in de wenteltrap be
kneld geraakt was.
DE MOBILISATIE 1914-1918 haalde al
gauw een streep door die periode Röntgen
en Conservatorium. En ziedaar Piet Vin
cent vier jaar lang in krijgsuniform; maar
dat belette hem niet ijverig piano te stu
deren en muzikale gezelligheid te zoeken
bij zijn militaire lotgenoot Ernest Mulder,
de latere compositieleraar aan het Am
sterdams Conservatorium. Intussen onder
hield hij contact met J. B. de Pauw. En
toen de militaire dienst achter de rug was
besloot onze jubilaris, op aanraden van
zijn oudere neef, de organist Cornelis de
Wolf, die leerling van De Pauw was, zijn
studie op het Conservatorium niet te her
vatten, maar zich onder leiding van zijn
vereerde mentor te prepareren op het
M.O.-examen van de K.N.T.V. Zo gebeur
de het; en Vincent doorstond met groot
succes de krachtmeting, zijn examinato
ren tevens verbazend, dat hij met een
zeer gewaardeerde eigen compositie
een Suite zijn zaak verdedigde.
ten balspel, v>at me hoopvol stemde. En
ik had een soort voorgevoel, dat op den
duur een goed kaatsende bal zelfs voor
verlamde jongens een grote temptatie zou
blijken. Dat ze toch hoe danook een
beetje zouden willen mééballen.
Ik liet die andere bijeenkomsten maar
voor wat ze waren en ging nogmaals naar
dat koetshuis uit de gulden dagen van wel
eer, naar het beeldhouwersatelier met de
lege zolder er boven. En de jongens
kwamen ook. Niet langer horizontaal in
draagbaren, maar in invalidewagentjes,
die ze zelf met de hand voortbewogen.
Drukke jongens waren het, die in de let
terlijke zin poogden, elkander met die
wagentjes in de wielen te rijden en .waar
bij er één mij ter ere een demonstratie
gaf van acrobatiek met zo'n wagentje.
DE DOKTER VERSCHEEN ook, sluik
en zwart als een doodbidder, met opmerk
zame ogen en een zwijgende mond. „Zo
jongens," zei hij, „naar boven!" En de
jongens verlieten hun invalidenwagentjes
en klauterden zelf de zoldertrap op, bon
kend, stommelend, langzaam maar zon
der iemands hulp.
„Knielappen voorbinden!" commandeer
de de dokter en ieder gespte leren knie
stukken aan. De helft der jongens bond
een rode zakdoek om de hals, de andere
helft een witte. En daar ze inmiddels met
hun twintigen waren, vormden zich twee
tientallen. Terwijl de tennisbal intussen
bleek verwisseld voor een gewone hand
bal.
„Klaar?" vroeg de dokter met de waak
zame ogen en hij blies zowaar op een fluit
je, waarna hij de bal tussen de jongens
gooide. Een partij handbal barstte los.
Men moet begrijpen: deze jongens kro
pen daarbij op hun knieën. Er was er
géén, die had leren lopen. Maar zij wa
ren losgerukt van zichzelf, van hun lot,
van hun ongeluk, hun uitzonderingspositie.
Zij bestreden elkander, net als alle bal
spelers over de hele wereld.
En de dokter hield er zijn waakzame
ogen bij. Hij blies voor buitenspel en
voor andere overtredingen. En hij stuur
de één kleine jongen uit het veld met de
woorden: „Anders word jij te moe, Dic
ky!" En toen klonk er eensklaps grote
warmte in zijn stem.
HIJ HAD EEN WONDER bereikt, deze
dokter. Hij had van vegeterende patiënten
een drom stoeiende, schreeuwende, dolge
lukkige, jongens gemaakt. Zij wisten niet
dat zij dit alles konden. Hun was altijd
alles aangegeven, in de mond gestopt, uit
de hand genomen. Nu konden zij zelf.
Zij richtten telkens weer hun schitteren
de ogen op hun weldoener en riepen bij
het afdalen van de zoldertrap: „En de
volgende keer worden de roóie doekies
weer ingemaakt, hè Dokter? Want hun
doelverdediger is knudde, hè Dokter? En
eerst op de man en dan pas op de bal
letten, hè Dokter?"..
En in dit elke keer opnieuw herhaalde
„hè Dokter" lag heel hun liefde en dank
baarheid, hun grote jongensverering..
MT- AH»
t „--fïft. - tS
J. B. C. de Pauw
NU WAS PIET KLAAR. Maar wie door
hogere aspiraties gedreven wordt is nooit
klaar en de familiair geworden omgang
met De Pauw wees steeds op dit einde
loze perspectief. Hij kwam dan ook van
de kundige en levenswijze leraar niet los.
Zolang deze leefde (hij overleed in 1924),
en zelfs toen hij in zijn laatste jaren
uiterst zwak en bijna blind was, bleef hij
voor Piet Vincent een voorbeeldige leids
man. Vaak trof hij daar ook Eduard van
Beinum en dan musiceerden zij samen
voor de meester. Zo kwamen ze eens bei
den met een eigen compositie, Van Bei
num met een Symfonie en Piet met een
Fantasie voor Piano en Orkest; ze vonden
elkaar knappe jongens, maar gingen toch
naar huis met de nauwelijks verwerkte
overtuiging dat er van vele componisten
wat in te vinden was, behalve van hen
zelf. Wanneer Vincent over die confronta
ties met De Pauw aan 't vertellen gaat,
zal hij niet nalaten bewonderend te gewa
gen van diens fenomenaal spel en onver
woestbaar geheugen, onder meer ook dat
hij eens herinneringen ophaalde van An
ton Rubinstein, die hij persoonlijk goed ge
kend had en van wie hij vertelde dat hij
de achtenveertig preludes en fuga's van
Bach's Wohltemperierte Klavier niet al
leen uit het hoofd speelde, maar ze ook
in iedere gevraagde toonsoort getranspo
neerd vertolkte. „Hoe deed hij dat?"
vroeg Piet; „wel zó" zei De Pauw, en hij
speelde „a bout portant" de es-mineur-fu-
ga in bes. „Een genie", besluit dan de
dankbare leerling, die het spreekt van
zelf hier een onbetaalbare vorming tot
pedagoog ontving, wat dan ook zijn levens
taak geworden is. En dan zal Vincent uit
later jaren ook een schrijven tonen van
Eduard van Beinüm, toen reeds dirigent
van het Concertgebouworkest, waarin het
heet: „Als onze beste De Pauw was blij
ven leven, zou ik het veel gemakkelijker
gehad hebben; ik had hem oneindig veel
kunnen vragen."
HOEWEL ONZE JUBILARIS in 't begin
van zijn carrière enkele keren in 't open
baar als solist optrad, onder meer op
spreekavonden van Frederik van Eeden
en op recitals tezamen met de violiste
Louise Wijngaarden, ervoer hij al gauw
dat dit zijn roeping niet was; hij voelde
zich geen podiumfiguur. Des temeer werd
hij getrokken tot de dienende functie van
pedagoog. Daar was hij trouwens al vroeg
fYjyjTfy
Y T T YTTYTTTi
ALFRED GROSSMAN, Acrobat Admits Heinemann, London
WILLIAM GOLDING, Free Fall Faber, London
WILLIAM GOLDING heeft zich met
zijn vorige drie romans een reputatie ver
worven als een van de weinige Engelse
romanciers die de betekenis van de onder
vinding onderzoeken, in plaats van zich
te concentreren op de beschrijving ervan
en op de incidenten van een verhaal. In
Free Fall zet hij het onderzoek voort. De
hoofdpersoon en verteller is een schilder,
Sammy Mountjoy, die de voornaamste
herinneringen van zijn leven nagaat om
te ontdekken waar hij zijn besef van vrij
heid verloren heeft. Hij vertelt ons van
zijn moeder en zijn voogd, zijn school,
eerste liefde en zijn krijgsgevangenschap,
en vraagt zich af waar het misgegaan is.
Intussen vraagt de lezer zich af of dit een
zinrijke inspanning is. Hij wordt niet over
tuigd. Het probleem lijkt verkeerd gesteld.
Iemand kan last hebben van belemmerin
gen in zijn morele bewegingsvrijheid, te
weeggebracht door vroegere ervaringen;
het heeft dan zin die op te sporen, maar
al kan daar een bevrijding mee verkregen
worden, de vrijheid is nog wat anders.
Om die te vinden, zijn wij waarschijnlijk
nooit gebaat bij het herstel van verliezen.
De voornaamste werkzaamheid is dan
niet de correctie van een beeld van het
verleden, maar ontwerp van een beeld in
de toekomst.
Dat deze twee bezigheden ten dele zul
len samenvallen, is aannemelijk genoeg.
Dat zij ooit geheel in elkaar op zullen gaan
is moeilijk voorstelbaar, en zo lijkt Sam
my Mountjoy het niettemin te willen.
Het gevolg is dat zijn redenering en zijn
vondsten vaak te weinig helder zijn om
goed begrepen te worden. Alleen als het
hem, en William Golding, te doen zou zijn
om wat er in het voorbijgaan aan onder
vindingen meegedeeld kan worden en aan
inzichten verworven, was deze roman ge
slaagd. Er staat veel in dat, zolang het
niet als onderdeel van een groot patroon
hoeft te worden opgevat, de reputatie van
de auteur waardig is. Zo bijvoorbeeld de
geschiedenis van Beatrice, het mooie
maar keurige meisje dat zich na een lange
campagne door Sammy laat verleiden, en
dan aan zijn wensen onderworpen blijft
tot lang nadat hij er genoeg van heeft ge
kregen; als hij haar na de oorlog opnieuw
ziet, is het in het krankzinnigengesticht,
en niemand zou met zekerheid kunnen
ontkennen dat zij daar deels door zijn
schuld terecht is gekomen.
De zwaarst geladen passages in het boek
zijn verder die waar Sammy, als krijgs
gevangene van de Duitsers, na een verhoor
het bewustzijn terugvindt in een absoluut
donkere ruimte waar hij nooit eerder ge
weest is. Het blijkt tenslotte een gewone
muurkast te zijn, en de kampcommandant
zegt dat het niet de bedoeling was om hem
er in te stoppen, maar hij heeft zich in
tussen de verschrikkelijkste voorstellin
gen gemaakt, die een ingrijpende veran
dering hebben veroorzaakt in zijn visie op
de werkelijkheid. Al schieten ook daar
weer de woorden soms hun betekenis voor
bij, en had het beter kunnen zijn als het
koeler behandeld was, het ontgaat de le
zer toch niet wat die Ondervinding was.
Iets minder dwang en iets meer geluk zul
len misschien voldoende zijn om William
Golding met dêzelfde ambities een on
weerstaanbaar meesterwerk te laten
schrijven.
DE EERSTE ROMAN van de Ameri
kaan Alfred Grossman behandelt een geval
dat verwant is met dat van Sammy Mount
joy. Ook de hoofdpersoon van Acrobat Ad-
mits is ontevreden over zijn persoon
lijke vrijheid. De poging die hij dan doet
om aan de gevangenschap bij zichzelf te
ontkomen, geeft in zoverre meer hoop op
slagen dat zij inderdaad met een ontwerp
van de toekomst werkt; maar het ontwerp
is uit rebellie en defaitisme zo gemaakt,
dat het alleen tot een ander soort misluk
king kan leiden. De hoofdpersoon van
Grossman (ook dit verhaal wordt in de
eerste persoon verteld) probeert het met
twee liefdes tegelijk, voor vrouwen die
hem onder verschillende namen kennen
en in verschillende kwaliteiten: voor de
een is hij een atoomdeskundige met een
geheime opdracht, voor de ander een
episch dichter die nog naam moet maken.
Cairo Joy is een aardig conventioneel
meisje, bij wie hij keurig in de familie
ontvangen wordt, na enige tijd als aan
staand echtgenoot; Stephanie is een mooie
Oostenrijkse, ontsierd door een snee over
haar wang, bij wie hij al gauw de positie
inneemt van vaste minnaar.
Terwijl het verhaal zo op twee sporen
voortgaat, heeft de lezer maar weinig tijd
om zich af te vragen hoe het moet ein
digen: hij krijgt trouwens de indruk dat
mee begonnen en het succes dat hij er
mee had twee vriendjes in korte tijd klaar
te maken voor het lager K.N.T.V.-examen,
deed het aantal discipelen in Amsterdam
alras stijgen. Maar in 1920 ging hij, op
raad van De Pauw, solliciteren bij de
Haarlemse Toonkunst-Muziekschool, met
het bekende gevolg dat nu aanleiding werd
tot zijn jubileum. Hoeveel Haarlemmers
zou hij sindsdien op het muzikale pad ge
holpen hebben? Het begon alvast met
veertig leerlingen. Ondertussen hield hij
de begaafdste Amsterdamse discipelen
aan, bleef zelf bij De Pauw studeren en
bekwaamde zich onder leiding van Sem
Dresden verder in compositie en instru
mentatie.
HAARLEM IS MET DIT AL het voor
naamste werkterrein geworden van Piet
Vincent, en hoewel hij z^ch in 1924 in Sant
poort vestigde en aldaar tot op heden is
blijven wonen, is zijn kunstenaarsbestaan
geheel afgestemd geworden op het cul
tuurleven van de Spaarnestad en zulks
vooral sinds hij in 1950 als directeur aan
het hoofd kwam te staan van de Toon
kunst-Muziekschool. Het klokkenistenambt
te Amsterdam heeft hij al gauw laten
schieten en als organist heeft hij te Sant
poort nog wel enkele jaren dienst gedaan,
namelijk op verzoek van prof. Van den
Bergh van Eysinga; maar toen deze uit
Santpoort vandaan ging, gaf hij ook die
taak op. Hij wilde uitsluitend pianopeda
goog zijn, als hoedanig hij reeds vrij jong
een goede faam genoot, blijkens zijn aan
stelling op 27-jarige leeftijd als examina
tor in de examencommissies van de
K.N.T.V., tegenwoordig „Staatsexamens
voor Muziek".
DE OOGST VAN ZIJN levenswerk: het
zijn zijn leerlingen, waarvan velen reeds
een gevestigde reputatie genieten. Onder
dezen is er een niet gering aantal dat,
elders afgestudeerd en zelfs in de podium
praktijk ervaren, bij Vincent de meester-
cursus volgde, die de streng critische eind
toets onder zijn leiding en suggestie ver
wierf. En nu weet ik dat ik mijn vriend
Piet groot plezier zou doen een uitvoe
rig relaas te geven van de carrières dezer
discipelen, want hij leeft sterk met hen
mee, lanceert ze waar hij kan en zou voor
hen door een vuur gaan, zoals trouwens
ook voor zijn vrienden en collega's; maar
dan kom ik' niet uit met mijn rubrieks
ruimte. Bovendien zeggen een aantal klin
kende namen ruim genoeg; waar het er
om gaat door de leerlingen de meester te
prijzen. En dit is toch de hoofdzaak. Ik
beperk mij dus tot het noemen van enke
le namen: Hans Osieck, Peter de Kleer,
Bep Kostense, Jan Hisschemöller, Henk
van Eeuwijk, Tiny Kaiser, Kees Borne-
wasser, Joan Krouwels, Berthe Davelaar,
Leendert Huges. En dan verzwijg ik er
velen, ook uit het buitenland, en zelfs met
een gevestigde podiumreputatie.
IK ZEI HET REEDS: de Muziekschool
aan de Nieuwe Gracht heeft onder Vin
cent's leiding een grote vlucht genomen;
en precies zoals betreffende de leerlingen
die carrière maakten, weet ik zeker, dat
ik hem genoegen zou doen hier allen ex
tra in 't zonnetje te zetten, die hem orga
nisatorisch of anderszins in die taak heb
ben terzijde gestaan en hem het zo nodige
vertrouwen schonken. Dit geldt ook voor
het gemeentebestuur van Haarlem dat
hem opdracht gaf tot het advieseren voor
de aanschaffing van een Steinway-concert-
vleugel van het Concertgebouw. Maar laat
ik ook in deze de zaak recht zetten: het
gaat nu om hem die voor dit alles de ver
antwoording draagt, om Piet Vincent om,
de jubilerende directeur van de Toon
kunst-Muziekschool. De dankgevoelens die
ik van hem ken krijgt hij met rente terug
te incasseren; dit zal hij op zijn feestdag
ruimschoots ervaren.
Jos. de Klerk
Grossman dat zelf pas op het laatste ogen
blik had kunnen zeggen. Totdat het zo
ver is, wordt de aandacht afgeleid door
de verbazende beweringen en verhalen van
de hoofdpersoon in zijn twee rollen. Hij
benut de vrijheid van zijn dubbele leven
door uit alle macht en verbeeldingskracht
zijn twee persoonlijkheden te spelen; te
gelijk benut zijn schepper, Alfred Gross
man zélf, de vrijheid die de situatie hem
verschaft door een aanzienlijk talent voor
karakterisering, satire, parodie en praten-
in-de-ruimte uit te leven. Het is een wild
verhaal, bijna onafgebroken verbazend
en vaak heel grappig. Waar het tenslotte
op uitloopt is dat onze held een moordaan
slag doet op een vriend van Stephanie; de
jaloezie die als motief dient, heeft hij
zichzelf opgedrongen, en bovendien doodt
hij nog het verkeerde slachtoffer. De vrij
heid is dus niet verwezenlijkt, noch een zin
voor het leven ontdekt, maar men mag
aannemen dat Grossman zoiets ook niet
zocht. Zijn manoeuvres moesten binnen
de perken van de vergeefsheid blijven, dat
was de bedoeling, die met goed gevolg
verwezenlijkt is. Met of zonder respekt
voor de onrust waar hij zich op beroept
en de constructie die hij uitwerkt, Acrobat
Admits is een mooi debuut.
S. M.