Brits Borneo kent nog
geen politieke onrust
JAN FUSELIER GING MET DE
SLAAPMUTS OP NAAR BED
Militaire
kleding en
uitrusting
anno 1823
Wekelijks toegevoegd aan alle edities van
Haarlems Dagblad/Oprechte Ilaarlemsche Courant
en IJ muider Courant
rijk gebiedsdeel
Engelse handen
Trouwen is - zeker op
Lombok - een sprong
in het duister
is j v y '''- 3 .Si /~-s
WIJ ZIJN DE BEVRIJDERS! Wij hebben geld nodig-
Rovers zijn wij niet. Geeft ons geld voor het grote doel: De
bevrijding!!" Dwingende verzoeken in deze trant worden
zo nu en dan gericlit tot de bewoners van sommige stadjes
en nederzettingen in Brits-Borneo. De „verzoekers" zijn ge
stoken in uniformen van een geelachtige kleur. Soms hebben
die partisanen succes. Zij nemen dan het geld in ontvangst en
trekken zich terug in de rimboe. Het Britse bestuur neemt
tegen die mannen strenge maatregelen. Het weet uit bittere
ervaring, wat een guerilla in de wildernis kost aan mensen
levens, ergernis en geld. De troebelen op Malakka bewezen
zonneklaar, hoe zenuwslopend en inspannend een parti-
sanenstrijd in het oerbos is. Zal Brits-Borneo een tweede
Malakka worden? Zal ook in Brits-Borneo een verbitterde
strijd ontbranden? Naar het zich thans laat aanzien, is Brits-
Borneo niet „rijp" voor een burgeroorlog. Of het ooit „rijp"
zal worden voor zulk een strijd, hangt af van de ontplooiing
van het land en van de politieke ontwikkeling in Oost- en
Zuidoost-Azië. In ieder geval is het een feit, dat Brits-Borneo
gelegen is in een deel der wereld, dat wij zonder aarzeling
een zwaar geladen politiek krachtveld noemen. Daarom ook
is het, belangwekkend, dat, buurland van Indonesië nader te
bekijken. Kelamantan, zo noemt de bevolking Borneo, is na
Groenland en Nieuw-Guinea het grootste eiland ter wereld.
De naam „Borneo" vindt men in verscheidene vormen terug
in de brieven en geschriften van kooplieden en reizigers uit
vroeger eeuwen. Zij spraken en schreven afwisselend over
Brunei, Bruni, Broené, Borne, Bornei en Borney. Toen de
eerste Europeanen op Borneo kwamen, was de gangbare
benaming Brunei. Dit Brunei was in de zestiende eeuw een
machtig rijk, dat geheel Borneo en sommige thans tot de
Fhilippijnse Republiek behorende eilan
den omvatte. Een rompstaat van dat n r
machtige Aziatische rijk is het huidige x itTïllttQj TTlClClf
sultanaat Brunei in het noordwesten
van Borneo. tS nog vast in
Hoe is het gesteld in Indonesië's
buurland Brits-Borneo? Welke
economische mogelijkheden schui
len er in dat weinig bekende land?
Hoe zal de toekomst zijn van het
thans nog zo primitieve oerwoud
rijk?
weten te bereiken. De grote meerderheid
der „binnenlanders" echter zijn nog zeer
primitief. Velen hunner zijn even dappere
als strijdlustige oerwoudkrijgers, die de
Engelsen tijdens de partisanenstrijd op
Malakka goede diensten bewezen in de
jungle-oorlog aldaar. Zeker, zij doen aan
rijstbouw en visvangst, maar een opwin
dende mensenjacht versmaden zij geens
zins. Vóór de vestiging van het Britse gezag
waren zij even behendige als gevreesde
koppensnellers. De autoriteiten stelden
paal en perk aan dat wrede bedrijftot
de oorlog in de Pacific ontbrandde en de
Japanners op Borneo landden.
Toen kregen veel „binnenlanders"
de kans van hun leven. Zij kregen niet
alleen permissie, maar werden zelfs
aangemoedigd om natuurlijk uit
sluitend Japanse koppen te gaan
snellen. Menig Japans soldaat verloor
in de oorlogsjaren op Borneo zijn
hoofd. Nog vindt men die Japanse
koppen als ornamenten en trofeeën op
de schilden en in de woningen der
„snellers". Na de Japanse capitulatie
ontstond er enige verwarring onder de
koppensnellers, want zij hadden de
smaak te pakken en het was veelal
bijna onmogelijk om hun duidelijk te
maken, waarom na de Japanse capitu
latie verboden, ja, gestraft werd wat
in de oorlogsjaren toegestaan was.
De koppensnellers wonen met hun ge
zinnen in „Lange Huizen". Misschien is de
aanduiding „oerwoudflatgebouwen" beter.
Zij staan in het hart van de rimboe. Op
enige afstand gezien lijken zij een beetje
op rijen aan elkaar gebouwde arbeiders
huizen van een grote cultuuronderneming.
Maar grote cultuurondernemingen vindt
men nog niet in de binnenlanden van Bor
neo. De bevolking leeft er nog steeds haar
eigen leven, ver van de beschaafde Euro
pese en Aziatische wereld. De mensen
vieren er hun feesten naar aloude heidense
trant. Een bruiloftsplechtigheid in zo'n
„Lang Huis" bijvoorbeeld is een zeer om
slachtige, met veel ceremonieel ën muzi
kaal vertoon gepaard gaande feestelijk
heid. Het is een bont, primitief, van bij
geloof druipend gebeuren, dat echter op de
Europese bezoeker van dat donkergroen
gesluierde oerbosgebied een diepe en blij
vende indruk maakt. Ja, het is waarschijn
lijk, dat zo'n reiziger in de huizen of zelfs
in de „trouwzaal" fel gekleurde fietsen bij
wijze van versiering aan de wand of tegen
het plafond ziet hangen. Over smaken valt
niet te twisten. En bovendien: een ritje
per fiets over enige afstand is in de jungle
onmogelijk.
IN HET SULTANAAT Brunei geven de
Maleise bevolkingsgroepen de toon aan.
Hun huizenbouw is zeer merkwaardig.
Heel veel woningen staan op palen in of
aan de kant van het water. In Brunei-Stad
(maar ook elders in het land) leven duizen
den en nog eens duizenden mannen, vrou
wen en kinderen boven, op, en in het
water. Deze leefwijze schept tal van pro
blemen. De oplossing is naar Europese
normen in sommige gevallen welhaast
wonderbaarlijk. Onder omstandigheden, die
een Europeaan op zijn sterfbed zouden
brengen, drinken de Bruneiërs het rivier
water, dat voor hen tevens badwater en
riool isDe mannen beoefenen de vis
vangst en komen daardoor nog wel eens
van de rivier af. Zeer veel vrouwen en kin
deren echter hebben nog nooit in hun leven
„vaste grond" onder de voeten gehad. Zij
slijten hun ganse leven in een „waterge
vangenis", van de rest der wereld afge
sloten door een „watergordijn", door taboes
en door strenge huiselijke tucht. Voor die
vrouwen en kinderen is het een schokkende
gebeurtenis, als er een watervliegtuig neer
strijkt op de rivier, want dan kunnen zij
uit de eerste hand genieten van een
vleugje buitenwereld.
MALAKKA WERD vooral dank zij
zijn rubber en tin tot een produktiege-
bied van zeer grote betekenis voor de we
reldhuishouding. Brits-Borneo daai-entegen
bleef lange tijd een „vergeten gebied". Pas
de laatste kwart eeuw is daar enige ver
andering in gekomen. Zo nam bijvoorbeeld
de aardoliewinning een tamelijk hoge
vlucht. Andere delfstoffen wij denken
aan antimoon en steenkool zijn hoogst-
Duizenden Borneose gezinnen leven aan,
boven of in het water in wrakke behui
zingen als deze. De vrouwen en kinderen
komen soms in jaren niet aan de wal.
waarschijnlijk in grote hoeveelheden aan
wezig. Zij liggen echter verborgen onder
de dichte oerbossen. Met de exploitatie is
nog maar nauwelijks een begin gemaakt.
Brits-Borneo brengt ook rubber, sago, rijst,
klappers en peper voort. Voor de wereld
markt is deze produktie tot dusver niet
van betekenis geweest. Wel kan dat in de
toekomst het geval worden. De vezelteelt
is eigenlijk (tot nu toe) de enige cultuur,
die voor de export van belang is.
Wil men het land tot ontplooiing brengen,
dan zijn allereerst nodig wegen en arbeids
krachten. Wegenaanleg is in Brits-Borneo
bijzonder kostbaar. Het tekort aan arbeids
krachten zou alleen door immigratie weg
te werken zijn. Zoals de situatie in Oost
en Zuidoost-Azië thans is, moet het vrij
wel uitgesloten worden geacht, dat Chi
nezen, Indonesiërs of Indochinezen in Brits-
Borneo tot arbeidsinzet komen.
DE HAVENPLAATS Tawau heeft zwaar
te lijden gehad van de oorlog. Na de strijd
werd de stad weer opgebouwd en herkreeg
zij haar vooroorlogse bedrijvigheid. Een der
zuilen, waarop die bedrijvigheid rust, is de
vezelcultuur. Vroeger werd de abaca of
Manila-hennep uitsluitend op de Philip-
pijnen verbouwd. Na 1930 begon men dat
vezelgewas ook op Sumatra en in Afrika
te verbouwen. Brits-Borneo dankt de
vezelcultuur aan de Japanse planters. Vóór
1940 waren er vijf Japanse ondernemingen.
Na de oorlog namen Brits-Amerikaanse be
langen die ondernemingen over.
Wij maken niet slechts gewag van de
vezelcultuur, omdat zij belangrijk is, maar
ook, omdat zij zo mooi is. Een wandeling
door zo'n meters-hoog „vezelwoud" is een
tropische ervaring, die een beklemmende,
diepe, weelderige en blijvende indruk
maakt. De arbeiders snijders, drogers,
sorteerders, chauffeurs komen echter
niet onder de indruk van die vezelweelde.
Een rit op een kleine vrachtwagen door de
tuinen langs slecht onderhouden paden, die
naar Nederlandse norm eigenlijk onberijd
baar zijn voor een hoog opgetaste wagen,
is een sensatie van de eerste rang. Met on
navolgbare behendigheid stuurt de chauf
feur zijn met mensen en vezel beladen
vehikel over, door of langs alle hinder
nissen. De laatste bewerking ondergaat de
vezel in de fabriek. Daar is het een be
drijvig gedoe. En ook aan de kade van Ta
wau sjouwen en zwoegen de arbeiders, dat
het een aard heeft. Het is, alsof men daar
hoort, hoe de machtige wereldmarkt (en
hand in hand hiermede de wereldpolitiek)
op de poorten van Brits-Borneo begint te
kloppen.
Voor de jongelui op het Indonesische
eiland Lombok betekent trouwen in de
meest letterlijke zin van het woord: tas
ten in het duister. De jongens in de berg
dorpen op Lombok, waar de bevolking
Mohammedaans is, moeten de meisjes van
hun keuze in het holst van de nacht zoe
ken als zij trouwen willen.
Elkaar het hof maken en trouwen wor
den beschouwd als zaken, waaraan de ge
hele gemeenschap meedoet. Daarom orga
niseren de dorpen speciale nachten, waar
in de jongelui elkaar het hof maken, en bij
voorkeur maanloze nachten. Dan worden
van gras gevlochten matten buiten uitge
spreid, waarna de meisjes in een rij gaan
staan aan de ene kant en de jongens aan
de andere kant. Elk meisje is vergezeld
van een chaperone, gewoonlijk een oude
tante of grootmoeder. Ieder meisje houdt
een brandende kaars vast. Verder is er
geen licht.
Het eerste gedeelte van de nacht wordt
doorgebracht met het reciteren van poëzie,
zingen en het uitwisselen van liefdesverzen
tussen de twee „kampen". Dan worden
plotseling alle kaarsen uitgeblazen en ren
nen de jongens op de rij meisjes toe om
te trachten in het pikdonker hun lief te
vinden. Maar de meisjes verspreiden zich
giechelend naar alle kanten. Wanneer
een meisje zich gewillig laat „vangen",
beduidt zij daarmee, dat zij de hofmakerij
van haar jongeman aanvaard heeft en met
hem trouwen wil. Andere meisjes, die van
de attenties van een jongeman, die haar
achterna rent, niet gediend zijn, trachten
dikwijls haar oude chaperone in zijn ar
men te duwen.
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA.4AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
HET EERSTE CONTACT tussen Borneo
en Europa kwam in 1521 tot stand. Toen
zetten enige Europeanen voet aan land op
dat eiland. Zij maakten deel uit van de
expeditie, die onder bevel van Magel-
haes de eerste reis om de wereld per
zeilschip maakte. Magelhaes was op de
Philippijnen omgekomen. Zijn opvolger
blies in Brunei direct hoog van de toren.
Dit ergerde de sultan danig. Hij was niet
bereid, de blanken te ontvangen, maar wil
de wel door een gat in een muur met hen
praten. Dit gesprek verliep niet ongunstig
en korte tijd later hadden de Portugezen
een handelsfactorij in Brunei. Missionaris
sen deden er eveneens hun intrede en be
gonnen met de prediking van het christelijk
geloof.
GELEIDELIJK taande de macht der sul
tans van Brunei. Hun rijk werd kleiner en
kleiner. Hun vazallen kwamen in opstand.
Hun onderdanen gingen zich wijden aan
het gevaarlijke, maar zeer lucratieve zee-
roversbedrijf. De welvarende Chinese ge
meenschap (die zowat duizend jaar geleden
reeds een hoge bloei had bereikt) zonk
terug op een laag welstandsniveau. Nog
echter leeft de naam dier Chinezen voort
in enige aardrijkskundige namen, zoals de
rivaal Kina-batangan en de berg Kina-
balu.
In de negentiende eeuw was er van de
glorie van het eens zo machtige sultanaat
Brunei nog maar heel weinig over. Niette
min gingen de Engelsen zich voor Borneo
interesseren. Een oud-functionaris der (En
gelse) Oost-Indische Compagnie ging naar
Brunei. Zij naam was James Brooke. Hij
bood de sultan zijn diensten aan. In ver
band met een opstandige beweging in zijn
rijk had de vorst met ernstige moeilijk
heden te kampen. Dankbaar aanvaardde hij
Brooke's aanbod. Hij droeg hem op, de op
stand neer te slaan. Brooke slaagde ten
volle. Uit dankbaarheid benoemde de sul
tan toen zijn helper in de nood tot „Radjah
van Serawak". Al spoedig begon de
„Blanke Radjah" gesteund door Engelse
oorlogsschepen krachtig op te treden
tegen de zeeroverij. Enige jaren na zijn
verheffing tot radjah waren er voor de
kusten van Noord-Borneo vrijwel geen
piraten meer.
Na Serawak kwam het eilandje Labuan
onder Engelse invloed. In 1848 stond de
sultan van Brunei dat gebiedsdeel af aan
Londen als operatiebasis tegen de zee
roverij. Brooke werd benoemd tot gouver
neur. De „Blanke Radjah" kreeg echter
weldra ernstige moeilijkheden met het En
gelse parlement. De regering zette hem
af als gouverneur van Labuan en Brooke
Een „lang huis", Borneo's bijdrage tot de
(oerwoud)flatbouw
Bij de foto in de aanhef:
Een wandeling door een vezelwoud is een
fascinerende belevenis.
keerde terug naar zijn eigen vorstendom
Serawak. In 1877 werd de Britse invloed
op Borneo opnieuw vergroot. Toen droeg
de sultan van Brunei namelijk een deel
van zijn rijk over aan een syndicaat onder
leiding van Sir Alfred Dent. Uit dit syndi
caat ontwikkelde zich de British North
Borneo Company, die in menig opzicht zeer
invloedrijk werd.
NA 1877 BLEEF het rustig in het Britse
deel van Borneo. De eerste wereldoorlog
ging er vrijwel ongemerkt aan voorbij.
Maar in de jaren 1941-1945 was het er
uiterst rumoerig. De Japanners bezetten
het gebied en de oorlogshandelingen leid
den tot zware materiële schade. Slechts
met vereende krachten konden die na de
wapenstilstand worden hersteld. Om een
zo hecht mogelijke samenwerking te be
reiken, droeg zowel de „dynastie" Brooke
als de British North Borneo Company in
1946 alle rechten en verplichtingen over
aan de Britse Kroon. Serawak en Noord-
Borneo zijn thans een integrerend deel van
het Britse Gemenebest. Het restant van het
vroeger zo machtige sultanaat Brunei ligt
als het ware ingeklemd tussen Serawak en
Noord-Borneo. De sultan is nog steeds een
onafhankelijk vorst, maar hij heeft de
Britse souvereiniteit of opperhoogheid over
zijn land aanvaard. De Engelsen hebben
het dus, praktisch gesproken, voor het zeg
gen in het niet tot Indonesische behorende
deel van Borneo.
Politieke problemen zyn tot dusver niet
of nauwelijks aan de orde gekomen in
Brits-Borneo. Niettemin zyn er zwakke
onderstromingen, die met de stand van
zaken niet tevreden zyn. De „vrijheids
strijders", die zo nu en dan (waarschijnlijk
geïnspireerd door de gebeurtenissen op
Malakka) ten tonele verschijnen, wyzen op
de mogelijkheid van toekomstige onrust.
Van een werkelijk georganiseerd verzet is
tot dusverre echter nog geen sprake ge
weest.
DAT ER VAN georganiseerd verzet nog
geen sprake is, komt mede omdat de be
volking van Brits-Borneo zo bont gescha
keerd is. Langs de kust en op een paar
plaatsen in het binnenland heeft men een
redelijk ontwikkelings- en welvaartspeil
Voor mij ligt een fraai boek betreffende de „Kleeding en
wapenrusting van de Koninklijke Nederlandsche Troepen" en
daterende uit het jaar 1823. Dat was dus vóór de Belgische
opstand en een jaar of tien na de Franse overheersing. Het
is een heerlijk boek, want de samensteller heeft op zich ge
nomen vooral de officieren van onze toen nieuwe weermacht
volkomen in te lichten over de uitrusting der troepen en voor
al over de geheimen der vele en veelkleurige uniformen en
hoofddeksels. En dat zulks niet beter kon gebeuren dan met
gekleurde afbeeldingen is duidelijk. Maar waar de kleuren
druk nog niet uitgevonden was heeft men alle platen stuk
voor stuk met.. ..de hand moeten kleuren, waardoor de
prijs, maar ook de waarde van de uitgave aanzienlijk toenam.
Teupkens werk is een vrij zeldzaam boek geworden, bijna
even zeldzaam als de uitrustingsstukken
die het beschrijft, hoewel er atijd nog
zaken op de soldateninventaris staan, die
er ook anderhalve eeuw geleden al op
voorkwamen.
HET NUTTIGE en alom bekende
„naaizakje" heeft zijn pittige, echt-solda-
teske naam verloren en heet nu „herstel
garnituur", wat mij en u vermoedelijk
niets zegt. Borstels zijn er beslist minder
in gebruik, want in 1823 kreeg de fuselier
er 4 mee n.l. een „kleederborstel", een
voor schoenen, een vet- en een geweerslot-
borstel. Thans moet hij volstaan met een
insmeer en een schoenborstel. Ook de be
faamde „knoopenscnaar" waarmee de
soldaat kon voorkomen, dat bij het poet
sen van zijn vele koperen knopen het uni-
formlaken besmet zou worden, ontbreekt
tegenwoordig, evenals de kleerklopper en 't
„zakboekje in blikken koker". Voor een
werd elke soldaat in het genot gesteld van
een..slaapmuts (van wol en „model")
Voor bivak lijkt mij dit niet onpraktisch,
maar in de kazerne kan ik me het nut er
van alleen maar voorstellen, wanneer het
er erg tochtte. Nu was die kans inderdaad
haarkam "moet de man tegenwoordig zélf aanwezig, want die oude kazernes (en er
zorgen. Men was vroeger guller: de sol- zijn er nóg enkele) met hun enorme
daat kreeg er een van het Rijk! Ook ten „chambrées' en grote trappenhuizen, wa-
aanzien van het schoeisel was men min- ren echte tochtholen. Trouwens, onze te
der schriel. Staan er tegenwoordig twee genwoordige soldaat krijgt een „capuchon"
paar kistjes op de „algemene PSU voor uitgereikt en die heeft ergens wel iets van
mannelijke militairen", vroeger werd elke een slaapmuts weg!
man gewoonlijk van drie paar schoenen Overigens is er in 's mans ondergoed
voorzien. nogal wat variatie gebracht want hij kan
Om een goede nachtrust te waarborgen tegenwoordig kiezen tussen interlockjes
mèt en zónder mouwen, tussen onderbroe
ken (kort of lang), twee soorten bretels,
een wollen blouse of een paar overhemden
hij heeft een stropdas en zelfs, .zakdoeken.
Zakdoeken gebruikte de soldaat van hon
derd en zoveel jaar geleden niet. U mag
raden hoè hij dan zijn neu.; snoot. In de
voorschriften is het niet te vinden..
NATUURLIJK is er verder wel heel wat
veranderd. Van grondzeiltjes, waar tegen
woordig elke kwajongen, die wel eens ge
kampeerd heeft, mee vertrouwd is, had
Jan Fuselier anno 1823 nimmer iets ver
nomen. En „sportkleding" is helemaal
iets van de laatste tijden. Een soldaat van
1823 zou zich nooit zó bloot geven. Boven
dien was zijn hele dienstdoen één stuk
lichaamsoefening. Wanneer een troep over
geplaatst werd van Breda naar Gronin
gen om maar eens wat te noemen
deed ze dat te voet. Niemand vond dat gek,
want spoorwegen en automobielen waren
er nog niet en al mocht één enkele soldaat
met verlof wel eens van trekschuit of post
koets gebruik maken, voor massale ver
plaatsingen kwamen alleen 's mans voeten
geschoeid en gesierd met een paar fraaie
linnen slobkousen, in aanmerking.
„LEGERGROEN" HEET tegenwoordig
de kleur waarin het ondergoed van onze
soldaten geverfd wordt, tot hilariteit,
en ook wel ergernis, der moeders en zus
ters onzer dapperen. Die dames kunnen
nog maar niet aan dat „vieze groen"
wennen. Ondergoed vinden zij moet
wit zijn, maar de ooi-log dat vergeten zij
is ook niet zo blank en onschuldig. Tóch
was het ondergoed der Fuseliers, Kanon
niers, Kurassiers, Jagers en hoe zij allen
in 1823 heten mochten, wél wit en blank,
maar het was dan ook géén „interlock",
doch wit linnen. Van die stof waren de
twee hemden, de beide onderbroeken en
de twee handdoeken gemaakt. De buiten
kant van een soldaat was zo'n anderhalve
eeuw geleden heel wat smakelijker ver
sierd dan tegenwoordig: een donkerblauw
rok met witte kraag, opslagen en bie
zen, ponceau-rode voering, koperen kno
pen met het nummer van het korps en
op het hoofd een martiale sjako met een
flink groot koperen korps-nummer, zodat
de vijand al van verre kon zien met welk
geducht onderdeel hij te doen had! Op
dat hoofddeksel een witte pompon en on
der de wapenrok een wit vest met mou
wen, een grijze lange broek in de winter
en een witte linnen broek in de zomer,
respectievelijk met grijze halve, of witte
hele slobkousen.
En dan werd dat kleurige geheel nog
wat afgewerkt met de „optuiging": pa
troontas met bandelier, koppel voor sabel
of bajonet, geweerriem (met geweer)
alles va nprachtig wit leerwerk.
DE INFANTERIST van ruim 100 jaar
geleden kreeg tenslotte een geweer met
met bajonet uitgereikt en een kalfslederen
ransel, waarin hij zijn lijfgoed kon ber
gen en met behulp van een paar pakrie
men er zijn grijze „kapot" (overjas), keu
rig opgehold op kon bevestigen.
Dat was alles!
Zó ging de man dan te velde met zijn
hele hebben en houden altijd bij zich. Kom
daar nti eens om! Niet voor niets
wordt een „goederenzak, Amerikaans mo
del" uitgereikt en als ge mocht willen
weten of dat grote reisvalies wel nodig
is moet u maar eens gaan kijke, wan
neer onze mannen „afzwaaien" of over
geplaatst worden. Met loodzware „plunje-
zakken" sjouwen en slepen ze alsof de
spullen voor een heel gezin moeten mee
nemen. Onbekende dingen in 1823 als:
binnen- en buitenhelmen, gasmaskers, pio
nierschoppen helmnetjes, tentzeiltjes met
staanders en tentpennen compleet, een
overall en een herkenningsplaatje aan
ketting in onze moderne tijd de mi
litaire bagage toch wel omvangrijk.
Maar onze brave Teupken schreef in
zijn voorwoord reeds „Het ligt in den
aard van alle menschelijke instellingen,
dat dezelve niet dadelijk den gewenschten
graad van volmaaktheid bereiken.." en zo
zal het ook nu wel zijn.
Slob