Brits Borneo kent nog geen politieke onrust JAN FUSELIER GING MET DE SLAAPMUTS OP NAAR BED Militaire kleding en uitrusting anno 1823 Wekelijks toegevoegd aan alle edities van Haarlems Dagblad/Oprechte Ilaarlemsche Courant en IJ muider Courant rijk gebiedsdeel Engelse handen Trouwen is - zeker op Lombok - een sprong in het duister is j v y '''- 3 .Si /~-s WIJ ZIJN DE BEVRIJDERS! Wij hebben geld nodig- Rovers zijn wij niet. Geeft ons geld voor het grote doel: De bevrijding!!" Dwingende verzoeken in deze trant worden zo nu en dan gericlit tot de bewoners van sommige stadjes en nederzettingen in Brits-Borneo. De „verzoekers" zijn ge stoken in uniformen van een geelachtige kleur. Soms hebben die partisanen succes. Zij nemen dan het geld in ontvangst en trekken zich terug in de rimboe. Het Britse bestuur neemt tegen die mannen strenge maatregelen. Het weet uit bittere ervaring, wat een guerilla in de wildernis kost aan mensen levens, ergernis en geld. De troebelen op Malakka bewezen zonneklaar, hoe zenuwslopend en inspannend een parti- sanenstrijd in het oerbos is. Zal Brits-Borneo een tweede Malakka worden? Zal ook in Brits-Borneo een verbitterde strijd ontbranden? Naar het zich thans laat aanzien, is Brits- Borneo niet „rijp" voor een burgeroorlog. Of het ooit „rijp" zal worden voor zulk een strijd, hangt af van de ontplooiing van het land en van de politieke ontwikkeling in Oost- en Zuidoost-Azië. In ieder geval is het een feit, dat Brits-Borneo gelegen is in een deel der wereld, dat wij zonder aarzeling een zwaar geladen politiek krachtveld noemen. Daarom ook is het, belangwekkend, dat, buurland van Indonesië nader te bekijken. Kelamantan, zo noemt de bevolking Borneo, is na Groenland en Nieuw-Guinea het grootste eiland ter wereld. De naam „Borneo" vindt men in verscheidene vormen terug in de brieven en geschriften van kooplieden en reizigers uit vroeger eeuwen. Zij spraken en schreven afwisselend over Brunei, Bruni, Broené, Borne, Bornei en Borney. Toen de eerste Europeanen op Borneo kwamen, was de gangbare benaming Brunei. Dit Brunei was in de zestiende eeuw een machtig rijk, dat geheel Borneo en sommige thans tot de Fhilippijnse Republiek behorende eilan den omvatte. Een rompstaat van dat n r machtige Aziatische rijk is het huidige x itTïllttQj TTlClClf sultanaat Brunei in het noordwesten van Borneo. tS nog vast in Hoe is het gesteld in Indonesië's buurland Brits-Borneo? Welke economische mogelijkheden schui len er in dat weinig bekende land? Hoe zal de toekomst zijn van het thans nog zo primitieve oerwoud rijk? weten te bereiken. De grote meerderheid der „binnenlanders" echter zijn nog zeer primitief. Velen hunner zijn even dappere als strijdlustige oerwoudkrijgers, die de Engelsen tijdens de partisanenstrijd op Malakka goede diensten bewezen in de jungle-oorlog aldaar. Zeker, zij doen aan rijstbouw en visvangst, maar een opwin dende mensenjacht versmaden zij geens zins. Vóór de vestiging van het Britse gezag waren zij even behendige als gevreesde koppensnellers. De autoriteiten stelden paal en perk aan dat wrede bedrijftot de oorlog in de Pacific ontbrandde en de Japanners op Borneo landden. Toen kregen veel „binnenlanders" de kans van hun leven. Zij kregen niet alleen permissie, maar werden zelfs aangemoedigd om natuurlijk uit sluitend Japanse koppen te gaan snellen. Menig Japans soldaat verloor in de oorlogsjaren op Borneo zijn hoofd. Nog vindt men die Japanse koppen als ornamenten en trofeeën op de schilden en in de woningen der „snellers". Na de Japanse capitulatie ontstond er enige verwarring onder de koppensnellers, want zij hadden de smaak te pakken en het was veelal bijna onmogelijk om hun duidelijk te maken, waarom na de Japanse capitu latie verboden, ja, gestraft werd wat in de oorlogsjaren toegestaan was. De koppensnellers wonen met hun ge zinnen in „Lange Huizen". Misschien is de aanduiding „oerwoudflatgebouwen" beter. Zij staan in het hart van de rimboe. Op enige afstand gezien lijken zij een beetje op rijen aan elkaar gebouwde arbeiders huizen van een grote cultuuronderneming. Maar grote cultuurondernemingen vindt men nog niet in de binnenlanden van Bor neo. De bevolking leeft er nog steeds haar eigen leven, ver van de beschaafde Euro pese en Aziatische wereld. De mensen vieren er hun feesten naar aloude heidense trant. Een bruiloftsplechtigheid in zo'n „Lang Huis" bijvoorbeeld is een zeer om slachtige, met veel ceremonieel ën muzi kaal vertoon gepaard gaande feestelijk heid. Het is een bont, primitief, van bij geloof druipend gebeuren, dat echter op de Europese bezoeker van dat donkergroen gesluierde oerbosgebied een diepe en blij vende indruk maakt. Ja, het is waarschijn lijk, dat zo'n reiziger in de huizen of zelfs in de „trouwzaal" fel gekleurde fietsen bij wijze van versiering aan de wand of tegen het plafond ziet hangen. Over smaken valt niet te twisten. En bovendien: een ritje per fiets over enige afstand is in de jungle onmogelijk. IN HET SULTANAAT Brunei geven de Maleise bevolkingsgroepen de toon aan. Hun huizenbouw is zeer merkwaardig. Heel veel woningen staan op palen in of aan de kant van het water. In Brunei-Stad (maar ook elders in het land) leven duizen den en nog eens duizenden mannen, vrou wen en kinderen boven, op, en in het water. Deze leefwijze schept tal van pro blemen. De oplossing is naar Europese normen in sommige gevallen welhaast wonderbaarlijk. Onder omstandigheden, die een Europeaan op zijn sterfbed zouden brengen, drinken de Bruneiërs het rivier water, dat voor hen tevens badwater en riool isDe mannen beoefenen de vis vangst en komen daardoor nog wel eens van de rivier af. Zeer veel vrouwen en kin deren echter hebben nog nooit in hun leven „vaste grond" onder de voeten gehad. Zij slijten hun ganse leven in een „waterge vangenis", van de rest der wereld afge sloten door een „watergordijn", door taboes en door strenge huiselijke tucht. Voor die vrouwen en kinderen is het een schokkende gebeurtenis, als er een watervliegtuig neer strijkt op de rivier, want dan kunnen zij uit de eerste hand genieten van een vleugje buitenwereld. MALAKKA WERD vooral dank zij zijn rubber en tin tot een produktiege- bied van zeer grote betekenis voor de we reldhuishouding. Brits-Borneo daai-entegen bleef lange tijd een „vergeten gebied". Pas de laatste kwart eeuw is daar enige ver andering in gekomen. Zo nam bijvoorbeeld de aardoliewinning een tamelijk hoge vlucht. Andere delfstoffen wij denken aan antimoon en steenkool zijn hoogst- Duizenden Borneose gezinnen leven aan, boven of in het water in wrakke behui zingen als deze. De vrouwen en kinderen komen soms in jaren niet aan de wal. waarschijnlijk in grote hoeveelheden aan wezig. Zij liggen echter verborgen onder de dichte oerbossen. Met de exploitatie is nog maar nauwelijks een begin gemaakt. Brits-Borneo brengt ook rubber, sago, rijst, klappers en peper voort. Voor de wereld markt is deze produktie tot dusver niet van betekenis geweest. Wel kan dat in de toekomst het geval worden. De vezelteelt is eigenlijk (tot nu toe) de enige cultuur, die voor de export van belang is. Wil men het land tot ontplooiing brengen, dan zijn allereerst nodig wegen en arbeids krachten. Wegenaanleg is in Brits-Borneo bijzonder kostbaar. Het tekort aan arbeids krachten zou alleen door immigratie weg te werken zijn. Zoals de situatie in Oost en Zuidoost-Azië thans is, moet het vrij wel uitgesloten worden geacht, dat Chi nezen, Indonesiërs of Indochinezen in Brits- Borneo tot arbeidsinzet komen. DE HAVENPLAATS Tawau heeft zwaar te lijden gehad van de oorlog. Na de strijd werd de stad weer opgebouwd en herkreeg zij haar vooroorlogse bedrijvigheid. Een der zuilen, waarop die bedrijvigheid rust, is de vezelcultuur. Vroeger werd de abaca of Manila-hennep uitsluitend op de Philip- pijnen verbouwd. Na 1930 begon men dat vezelgewas ook op Sumatra en in Afrika te verbouwen. Brits-Borneo dankt de vezelcultuur aan de Japanse planters. Vóór 1940 waren er vijf Japanse ondernemingen. Na de oorlog namen Brits-Amerikaanse be langen die ondernemingen over. Wij maken niet slechts gewag van de vezelcultuur, omdat zij belangrijk is, maar ook, omdat zij zo mooi is. Een wandeling door zo'n meters-hoog „vezelwoud" is een tropische ervaring, die een beklemmende, diepe, weelderige en blijvende indruk maakt. De arbeiders snijders, drogers, sorteerders, chauffeurs komen echter niet onder de indruk van die vezelweelde. Een rit op een kleine vrachtwagen door de tuinen langs slecht onderhouden paden, die naar Nederlandse norm eigenlijk onberijd baar zijn voor een hoog opgetaste wagen, is een sensatie van de eerste rang. Met on navolgbare behendigheid stuurt de chauf feur zijn met mensen en vezel beladen vehikel over, door of langs alle hinder nissen. De laatste bewerking ondergaat de vezel in de fabriek. Daar is het een be drijvig gedoe. En ook aan de kade van Ta wau sjouwen en zwoegen de arbeiders, dat het een aard heeft. Het is, alsof men daar hoort, hoe de machtige wereldmarkt (en hand in hand hiermede de wereldpolitiek) op de poorten van Brits-Borneo begint te kloppen. Voor de jongelui op het Indonesische eiland Lombok betekent trouwen in de meest letterlijke zin van het woord: tas ten in het duister. De jongens in de berg dorpen op Lombok, waar de bevolking Mohammedaans is, moeten de meisjes van hun keuze in het holst van de nacht zoe ken als zij trouwen willen. Elkaar het hof maken en trouwen wor den beschouwd als zaken, waaraan de ge hele gemeenschap meedoet. Daarom orga niseren de dorpen speciale nachten, waar in de jongelui elkaar het hof maken, en bij voorkeur maanloze nachten. Dan worden van gras gevlochten matten buiten uitge spreid, waarna de meisjes in een rij gaan staan aan de ene kant en de jongens aan de andere kant. Elk meisje is vergezeld van een chaperone, gewoonlijk een oude tante of grootmoeder. Ieder meisje houdt een brandende kaars vast. Verder is er geen licht. Het eerste gedeelte van de nacht wordt doorgebracht met het reciteren van poëzie, zingen en het uitwisselen van liefdesverzen tussen de twee „kampen". Dan worden plotseling alle kaarsen uitgeblazen en ren nen de jongens op de rij meisjes toe om te trachten in het pikdonker hun lief te vinden. Maar de meisjes verspreiden zich giechelend naar alle kanten. Wanneer een meisje zich gewillig laat „vangen", beduidt zij daarmee, dat zij de hofmakerij van haar jongeman aanvaard heeft en met hem trouwen wil. Andere meisjes, die van de attenties van een jongeman, die haar achterna rent, niet gediend zijn, trachten dikwijls haar oude chaperone in zijn ar men te duwen. AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA.4AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA HET EERSTE CONTACT tussen Borneo en Europa kwam in 1521 tot stand. Toen zetten enige Europeanen voet aan land op dat eiland. Zij maakten deel uit van de expeditie, die onder bevel van Magel- haes de eerste reis om de wereld per zeilschip maakte. Magelhaes was op de Philippijnen omgekomen. Zijn opvolger blies in Brunei direct hoog van de toren. Dit ergerde de sultan danig. Hij was niet bereid, de blanken te ontvangen, maar wil de wel door een gat in een muur met hen praten. Dit gesprek verliep niet ongunstig en korte tijd later hadden de Portugezen een handelsfactorij in Brunei. Missionaris sen deden er eveneens hun intrede en be gonnen met de prediking van het christelijk geloof. GELEIDELIJK taande de macht der sul tans van Brunei. Hun rijk werd kleiner en kleiner. Hun vazallen kwamen in opstand. Hun onderdanen gingen zich wijden aan het gevaarlijke, maar zeer lucratieve zee- roversbedrijf. De welvarende Chinese ge meenschap (die zowat duizend jaar geleden reeds een hoge bloei had bereikt) zonk terug op een laag welstandsniveau. Nog echter leeft de naam dier Chinezen voort in enige aardrijkskundige namen, zoals de rivaal Kina-batangan en de berg Kina- balu. In de negentiende eeuw was er van de glorie van het eens zo machtige sultanaat Brunei nog maar heel weinig over. Niette min gingen de Engelsen zich voor Borneo interesseren. Een oud-functionaris der (En gelse) Oost-Indische Compagnie ging naar Brunei. Zij naam was James Brooke. Hij bood de sultan zijn diensten aan. In ver band met een opstandige beweging in zijn rijk had de vorst met ernstige moeilijk heden te kampen. Dankbaar aanvaardde hij Brooke's aanbod. Hij droeg hem op, de op stand neer te slaan. Brooke slaagde ten volle. Uit dankbaarheid benoemde de sul tan toen zijn helper in de nood tot „Radjah van Serawak". Al spoedig begon de „Blanke Radjah" gesteund door Engelse oorlogsschepen krachtig op te treden tegen de zeeroverij. Enige jaren na zijn verheffing tot radjah waren er voor de kusten van Noord-Borneo vrijwel geen piraten meer. Na Serawak kwam het eilandje Labuan onder Engelse invloed. In 1848 stond de sultan van Brunei dat gebiedsdeel af aan Londen als operatiebasis tegen de zee roverij. Brooke werd benoemd tot gouver neur. De „Blanke Radjah" kreeg echter weldra ernstige moeilijkheden met het En gelse parlement. De regering zette hem af als gouverneur van Labuan en Brooke Een „lang huis", Borneo's bijdrage tot de (oerwoud)flatbouw Bij de foto in de aanhef: Een wandeling door een vezelwoud is een fascinerende belevenis. keerde terug naar zijn eigen vorstendom Serawak. In 1877 werd de Britse invloed op Borneo opnieuw vergroot. Toen droeg de sultan van Brunei namelijk een deel van zijn rijk over aan een syndicaat onder leiding van Sir Alfred Dent. Uit dit syndi caat ontwikkelde zich de British North Borneo Company, die in menig opzicht zeer invloedrijk werd. NA 1877 BLEEF het rustig in het Britse deel van Borneo. De eerste wereldoorlog ging er vrijwel ongemerkt aan voorbij. Maar in de jaren 1941-1945 was het er uiterst rumoerig. De Japanners bezetten het gebied en de oorlogshandelingen leid den tot zware materiële schade. Slechts met vereende krachten konden die na de wapenstilstand worden hersteld. Om een zo hecht mogelijke samenwerking te be reiken, droeg zowel de „dynastie" Brooke als de British North Borneo Company in 1946 alle rechten en verplichtingen over aan de Britse Kroon. Serawak en Noord- Borneo zijn thans een integrerend deel van het Britse Gemenebest. Het restant van het vroeger zo machtige sultanaat Brunei ligt als het ware ingeklemd tussen Serawak en Noord-Borneo. De sultan is nog steeds een onafhankelijk vorst, maar hij heeft de Britse souvereiniteit of opperhoogheid over zijn land aanvaard. De Engelsen hebben het dus, praktisch gesproken, voor het zeg gen in het niet tot Indonesische behorende deel van Borneo. Politieke problemen zyn tot dusver niet of nauwelijks aan de orde gekomen in Brits-Borneo. Niettemin zyn er zwakke onderstromingen, die met de stand van zaken niet tevreden zyn. De „vrijheids strijders", die zo nu en dan (waarschijnlijk geïnspireerd door de gebeurtenissen op Malakka) ten tonele verschijnen, wyzen op de mogelijkheid van toekomstige onrust. Van een werkelijk georganiseerd verzet is tot dusverre echter nog geen sprake ge weest. DAT ER VAN georganiseerd verzet nog geen sprake is, komt mede omdat de be volking van Brits-Borneo zo bont gescha keerd is. Langs de kust en op een paar plaatsen in het binnenland heeft men een redelijk ontwikkelings- en welvaartspeil Voor mij ligt een fraai boek betreffende de „Kleeding en wapenrusting van de Koninklijke Nederlandsche Troepen" en daterende uit het jaar 1823. Dat was dus vóór de Belgische opstand en een jaar of tien na de Franse overheersing. Het is een heerlijk boek, want de samensteller heeft op zich ge nomen vooral de officieren van onze toen nieuwe weermacht volkomen in te lichten over de uitrusting der troepen en voor al over de geheimen der vele en veelkleurige uniformen en hoofddeksels. En dat zulks niet beter kon gebeuren dan met gekleurde afbeeldingen is duidelijk. Maar waar de kleuren druk nog niet uitgevonden was heeft men alle platen stuk voor stuk met.. ..de hand moeten kleuren, waardoor de prijs, maar ook de waarde van de uitgave aanzienlijk toenam. Teupkens werk is een vrij zeldzaam boek geworden, bijna even zeldzaam als de uitrustingsstukken die het beschrijft, hoewel er atijd nog zaken op de soldateninventaris staan, die er ook anderhalve eeuw geleden al op voorkwamen. HET NUTTIGE en alom bekende „naaizakje" heeft zijn pittige, echt-solda- teske naam verloren en heet nu „herstel garnituur", wat mij en u vermoedelijk niets zegt. Borstels zijn er beslist minder in gebruik, want in 1823 kreeg de fuselier er 4 mee n.l. een „kleederborstel", een voor schoenen, een vet- en een geweerslot- borstel. Thans moet hij volstaan met een insmeer en een schoenborstel. Ook de be faamde „knoopenscnaar" waarmee de soldaat kon voorkomen, dat bij het poet sen van zijn vele koperen knopen het uni- formlaken besmet zou worden, ontbreekt tegenwoordig, evenals de kleerklopper en 't „zakboekje in blikken koker". Voor een werd elke soldaat in het genot gesteld van een..slaapmuts (van wol en „model") Voor bivak lijkt mij dit niet onpraktisch, maar in de kazerne kan ik me het nut er van alleen maar voorstellen, wanneer het er erg tochtte. Nu was die kans inderdaad haarkam "moet de man tegenwoordig zélf aanwezig, want die oude kazernes (en er zorgen. Men was vroeger guller: de sol- zijn er nóg enkele) met hun enorme daat kreeg er een van het Rijk! Ook ten „chambrées' en grote trappenhuizen, wa- aanzien van het schoeisel was men min- ren echte tochtholen. Trouwens, onze te der schriel. Staan er tegenwoordig twee genwoordige soldaat krijgt een „capuchon" paar kistjes op de „algemene PSU voor uitgereikt en die heeft ergens wel iets van mannelijke militairen", vroeger werd elke een slaapmuts weg! man gewoonlijk van drie paar schoenen Overigens is er in 's mans ondergoed voorzien. nogal wat variatie gebracht want hij kan Om een goede nachtrust te waarborgen tegenwoordig kiezen tussen interlockjes mèt en zónder mouwen, tussen onderbroe ken (kort of lang), twee soorten bretels, een wollen blouse of een paar overhemden hij heeft een stropdas en zelfs, .zakdoeken. Zakdoeken gebruikte de soldaat van hon derd en zoveel jaar geleden niet. U mag raden hoè hij dan zijn neu.; snoot. In de voorschriften is het niet te vinden.. NATUURLIJK is er verder wel heel wat veranderd. Van grondzeiltjes, waar tegen woordig elke kwajongen, die wel eens ge kampeerd heeft, mee vertrouwd is, had Jan Fuselier anno 1823 nimmer iets ver nomen. En „sportkleding" is helemaal iets van de laatste tijden. Een soldaat van 1823 zou zich nooit zó bloot geven. Boven dien was zijn hele dienstdoen één stuk lichaamsoefening. Wanneer een troep over geplaatst werd van Breda naar Gronin gen om maar eens wat te noemen deed ze dat te voet. Niemand vond dat gek, want spoorwegen en automobielen waren er nog niet en al mocht één enkele soldaat met verlof wel eens van trekschuit of post koets gebruik maken, voor massale ver plaatsingen kwamen alleen 's mans voeten geschoeid en gesierd met een paar fraaie linnen slobkousen, in aanmerking. „LEGERGROEN" HEET tegenwoordig de kleur waarin het ondergoed van onze soldaten geverfd wordt, tot hilariteit, en ook wel ergernis, der moeders en zus ters onzer dapperen. Die dames kunnen nog maar niet aan dat „vieze groen" wennen. Ondergoed vinden zij moet wit zijn, maar de ooi-log dat vergeten zij is ook niet zo blank en onschuldig. Tóch was het ondergoed der Fuseliers, Kanon niers, Kurassiers, Jagers en hoe zij allen in 1823 heten mochten, wél wit en blank, maar het was dan ook géén „interlock", doch wit linnen. Van die stof waren de twee hemden, de beide onderbroeken en de twee handdoeken gemaakt. De buiten kant van een soldaat was zo'n anderhalve eeuw geleden heel wat smakelijker ver sierd dan tegenwoordig: een donkerblauw rok met witte kraag, opslagen en bie zen, ponceau-rode voering, koperen kno pen met het nummer van het korps en op het hoofd een martiale sjako met een flink groot koperen korps-nummer, zodat de vijand al van verre kon zien met welk geducht onderdeel hij te doen had! Op dat hoofddeksel een witte pompon en on der de wapenrok een wit vest met mou wen, een grijze lange broek in de winter en een witte linnen broek in de zomer, respectievelijk met grijze halve, of witte hele slobkousen. En dan werd dat kleurige geheel nog wat afgewerkt met de „optuiging": pa troontas met bandelier, koppel voor sabel of bajonet, geweerriem (met geweer) alles va nprachtig wit leerwerk. DE INFANTERIST van ruim 100 jaar geleden kreeg tenslotte een geweer met met bajonet uitgereikt en een kalfslederen ransel, waarin hij zijn lijfgoed kon ber gen en met behulp van een paar pakrie men er zijn grijze „kapot" (overjas), keu rig opgehold op kon bevestigen. Dat was alles! Zó ging de man dan te velde met zijn hele hebben en houden altijd bij zich. Kom daar nti eens om! Niet voor niets wordt een „goederenzak, Amerikaans mo del" uitgereikt en als ge mocht willen weten of dat grote reisvalies wel nodig is moet u maar eens gaan kijke, wan neer onze mannen „afzwaaien" of over geplaatst worden. Met loodzware „plunje- zakken" sjouwen en slepen ze alsof de spullen voor een heel gezin moeten mee nemen. Onbekende dingen in 1823 als: binnen- en buitenhelmen, gasmaskers, pio nierschoppen helmnetjes, tentzeiltjes met staanders en tentpennen compleet, een overall en een herkenningsplaatje aan ketting in onze moderne tijd de mi litaire bagage toch wel omvangrijk. Maar onze brave Teupken schreef in zijn voorwoord reeds „Het ligt in den aard van alle menschelijke instellingen, dat dezelve niet dadelijk den gewenschten graad van volmaaktheid bereiken.." en zo zal het ook nu wel zijn. Slob

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 17