„Intermezzo" van
EEN KONING HOUDT OP1EN HOF
discaucs
Het succes van de mislukking en
de mislukking van het succes
ZATERDAG 24 SEPTEMBER 1960
Erbij Jf
Meer toeristen in de
hoofdstad
een^ stuk autobiografie
op de Festspiele 1960
in Munchen
PAGINA OKifc
ALLES HEEFT hij erop gezet om zijn gasten een groot feest te bereiden na alle
armoe en narigheid, welke zij in de afgelopen „zomer" hebben moeten trotseren. Toen
de eindeloze regens hen binnen hielden in hun moeizaam gevonden schuilhoeken,
hebben ze honger geleden. Maar nu kunnen ze hun schade inhalen aan het konings
maal zodra de zon even wil schijnen. De naam van de vorst, die zich op het ogenblik
zo royaal gedraagt is: Septemberkoning. Als u het in de boeken nazoekt, zult u daar
tevens vinden „Sedum spectabile", hetgeen zoveel wil zeggen als de sedum, die een
lust voor het oog is. Daar zou ik aan willen toevoegen „en voor het insektenoog in
het bijzonder".
ke tong; ook alweer net als vliegen. Wel
nu, het zijn ook vliegen, zweefvliegen.
Maar vanwege hun grote gelijkenis met
bijen hebben ze toch de naam van blinde
bijen verworven. Al zijn ze ook verre van
blind. Integendeel. Hun zeer grote ogen
zullen het wonderlijke lilaroze kleurtje van
de septemberkoning vast al van verre heb
ben gezien.
een koning houdt open hof
ZO ZAL HET ook wel zijn gegaan met
de andere soorten zweefvliegen, die het
hunne komen zoeken. En ook de vlinders
tonen een enorme voorkeur voor de aan
trekkelijkheden van deze bloemen. Zij bren
gen een grote levendigheid van kleuren
mee en dat is iets om urenlang van te
genieten. Koolzwarte atalanta's zijn er met
felrode banden en witte vlekken op hun
vleugels: en splinternieuwe kleine vosjes,
die een maand geleden nog als onaan
zienlijke, donkergrijze rupsen op brandne
tels leefden. Nu zijn zij echter kostelijke
juwelen met zwarte en witte vlekjes op
een vosrode ondergrond. Evenals de ata
lanta's steken zij hun fijne, lange tongen
diep in de bloemen. En als ze zeer ver
diept zijn in deze bezigheid willen ze hun
vleugeltjes wel samenklappen, zodat de
donkere onderkant zichtbaar wordt. Komt
er echter een concurrent in de buurt, dan
slaan ze alle kleurigheid van hun vleugels
weer open en blijven ermee heen en weer
bewegen. Om de blinde bij of de hommel
wat schrik aan te jagen en het hem een
paar bloempjes verder te laten zoeken.
Een honingzuigende kleine vos, recht van
voren gezien.
Waar u de septemberkoning en zijn rij
kelijk van nektar voorziene feestdis kunt
vinden? Overal, in allerlei parken en tui
nen. Want deze in 1868 uit China ingevoer
de plant heeft om verschillende redenen
een grote faam verworven. Daar is om
te beginnen zijn late bloei gewoonlijk
zachtroze, maar soms ook vrij diep kar
mijnrood die een grote attractie voor
tuinbezitters en parkbeheerders vormt. En
verder groeit deze uitheemse sedum bij
ons als kool, zodat hij bijzonder gemak
kelijk is voort te kweken. Maar zijn groot
ste verdienste ligt naar mijn smaak in
het feit, dat wie hem plant bovendien
zijn kleurige bezoekers in de tuin krijgt:
insekten van grote levendigheid, die zich
zolang de zon wil schijnen beijveren om
's konings tafel eer aan te doen.
NATUURLIJK zijn de gewone korfbijen
haantjes de voorsten. Maar er komen ook
gasten, die op het eerste gezicht wel ech
te bijen lijken, doch het helemaal niet
zijn. Bekijk ze maar goed en u ziet al
dra verschilpunten. Hun net als bij de
bijen effen bruine achterlijf is opvallend
dik. En ze houden hun vleugels heel an
ders dan een echte bij, die ze tijdens
het werk altijd keurig samenvouwt bo
ven de rug. Deze imitatie-bijen houden
ze echter scheef uitstaand zoals ook onze
kamervliegen doen. En bovendien zuigen
ze de honing op door een opvallend dik-
DAN IS ER nog een vlinder, die een
meer dan bewonderenswaardige werklust
aan de dag legt. Dat is het pistooltje of
wel de gamma-uil. Erg opvallend is hij
niet, donker bruingrijs met een zwarte
tekening. Maar met een gouden vlekje op
Een blinde bij aan de maaltijd
Honingzuigend pistooltje
elke voorvleugel. En dat vlekje doet naar
zijn vorm wel even denken aan een ouder
wets pistool of aan de Griekse letter gam
ma; vandaar de namen van dit diertje,
dat er een heel andere tactiek op na houdt
dan vossen en atalanta's. Het lijkt wel
of hij zich geen seconde rust gunt. Hij
gaat zelden of nooit zitten, maar blijft
met razend snel trillende vleugels half aan
of boven de bloemen zweven. Zijn smalle
sprieten gaan keurend rond, en waar ze
nektar ruiken, komt plotseling de brede
tong in. Zo haak ook het pistooltje een
grote oogst binnen. Maar wanneer tegen
het eind van de dag de andere gasten van
het feest zich klaarmaken voor hun nacht
rust, tijgt het gamma-uiltje nog verder op
pad. Het gaat stuifmeel halen bij de teunis
bloemen, die pas in de avond opengaan.
En later in de nacht kun je hem bij de
kamperfoelie vinden als die nog een paar
bloemen open heeft. Waarna hij in de
ochtenduren de septemberkoning alweer
zoekt. Het lijkt wel of hij nog zoveel mo
gelijk wil genieten voordat de winter, en
daarmee bijna zeker zijn dood, komt. En
hierbij is de septemberkoning hem dan
een grote steun!
Kees Hana
De hoofdstad boekte over de eerste ne
gen maanden van 1960 een totaal aantal
overnachtingen van 640.359 tegen 586.114
in dezelfde periode van 1959. De grootste
stijging kwam van de zijde der vreemde
lingen. 507.158 tegen 453.487. Het aantal
Nederlandse overnachtingen in de hoofd
stad steeg van 132.627 tot 133.201.
Van de buitenlanders kwamen er 10 pet.
meer Zweden, 20 pet. meer Amerikanen,
30 pet. meer Duitsers, 40 pet. meer Engel
sen, 50 pet. meer Denen en IJslanders.
Vooral het grotere percentage Engelsen
was opvallend.
ALS ALGEMENE STREKKING kan men
er tenslotte uit halen dat de taak van de
schrijver is om zich met een sympathise
rende verbeelding rekenschap te geven
van zowel de schoonheid als de gruwelijk
heid van de wereld en dat hij trouwens
niet anders kan, want het is precies deze
verdeeldheid in zijn waardering die hem
aan het schrijven heeft gezet, en die hij
nooit in staat is helemaal te overwinnen.
Het is op zichzelf misschien geen opzien
barende gedachte, maar des te beter is zij
geschikt om als los schema te dienen waar
alle soorten ondervindingen en herinne
ringen hun plaats in vinden. Misdaad en
straf, is de titel van een van de hoofdstuk
ken, waarin Quennell vertelt van de twee
moordprocessen die hij in zijn leven heeft
bijgewoond, en vervolgens een vergelijking
trekt tussen de twee schuldigen en de
mannen van Hitler's uitroeiingskampen:
het is het minst verlitteratuurde hoofdstuk
dat men zich voor kan stellen, maar het
heeft tenslotte een duidelijke functie in
het algemene betoog. Zo ook dat over rei
zen, samengesteld uit herinneringen aan
de Trans-Siberië Expres en aan een West-
indisch eilana, dat nog meer door wat het
is dan door wat het zegt, aangeeft wat
een verandering van lucht kan doen om
de verbeelding ontvankelijk te maken. Wat
dit boek eigenlijk in de eerste plaats laat
zien, is dat het de grootst mogelijke moeite
waard is om goed te leren schrijven. De
auteur beschouwt zichzelf als half mislukt,
omdat hij geen aanzienlijk dichter is ge
worden (uitgangspunt voor het eerste
hoofdstuk) en omdat hij niet de machtige
werken heeft geschreven die hij op het oog
had, zoals hij in het nawoord zegt; maar
het is moeilijk voorstelbaar dat hij met de
vervulling van zijn oude ambities de lezer
meer plezier zou hebben gegeven dan hij
nu doet.
J. B. PRIESTLEY is het toonbeeld van
een schrijver van wie men kan veronder
stellen dat hij zijn ambities vervuld acht,
in voldoende mate in ieder geval om hem
de noodzaak, te ontnemen tot het zoeken
van eigen vormen. Zijn massale boek over
de westerse litteratuurgeschiedenis heeft
precies de vorm van een litteratuurgeschie
denis, met zoveel mogelijk schrijvers er in;
daarnaast neemt hij ook de vrijheid om
ieder verwijt van onvolledigheid of over
tolligheid naast zich neer te leggen, want
dit is toch een persoonlijke visie, geen
wetenschappelijke. Het is niet erg geslaagd,
niet interessant genoeg om op een lengte
van 450 pagina's boeiend te blijven. Over
sommige schrijvers is hij ineens opvallend
goed, als zijn humeur in de waardering be
trokken wordt zoals bij Diderot, of wan
neer hij sinds jaren met een oeuvre ver
trouwd is, zoals bij verscheidene van zijn
Engelse tijdgenoten. Op andere punten is
het daarentegen opvallend zwak, zoals
wanneer hij om een beetje model te bren
gen in de overvloed van schrijvers van
deze eeuw, de Nobelprijzen als leidraad
gebruikt. Als er een examen bestond voor
schrijvers op hun zestigste jaar, om te
laten zien of zij wel een historisch begrip
hadden van de litteratuur waar hun werk
op aansloot, was Priestley ervoor geslaagd
met een zeven. Nu het niet bestaat, lijkt
dit een onnodig bewijs van kennis van
zaken en van geschiktheid als voorlichter
van een ondeskundig publiek. Als uitdruk
king van een persoonlijke visie, had het
boek in ieder geval a) een lust om te lezen
moeten zijn, en b) de belangstelling voor
de werken die het bespreekt moeten aan
wakkeren. Al staat het vol verstandige
dingen, het voldoet niet aan deze twee
eisen.
S. M.
voetstuk gevallen werk staat een scène,
die naast het avontuurlijk, maar ietwat
uitgesponnen incident, de moeite van het
bekijken waard is. Het is het eerste tafe
reel, waar, met een blijkbaar woordelijk
aan het huiselijk gesprek van het echt
paar Strauss ontleende dialoog, voor een
concertreis door manlief van vrouwlief af
scheid wordt genomen. In een vlotte re
citatiefstijl zijn er de meegegeven „Schin-
kenbrotchen, harte Eier" und Himker-
saft" in verwerkt naast een dosis goede
raadgevingen voor onderweg. Even sma
keloos als dwaas, maar gepresenteerd met
juist zoveel naïveteit, dat ze tegelijk ont
wapent.
STRAUSS STELDE zich de dertien scè
nes dezer opera als een soort uit het leven
gegrepen „Kinobilder" voor, wat hem de
mogelijkheid bood daartussen „Sinfonische
Zwischenspiele" in te lassen, bedoeld als
der handelnden Personen'*. De componist
laat zich daar zo in gaan, dat een grappen
maker onder de critici de ondertitel „eine
bürgerliche Komödie mit Simfonischen
Zwischenspiele" dadelijk herdoopte in
„Sinfonische Dichtüngen mit bürgerlichen
Zwischenspiele". Gehoord de uitgebreide
verwerking van zijn muziek uit vroeger
dagen, vermengd met citaten van colle
ga's, bepaald een geslaagde definitie.
Strauss moet zich bij deze klankschilde
ringen, die zonder meer brillant zijn en
waarin hij zich voor velerlei orkestrale
grappen zowel van Wagner als van Gou
nod bedient, best hebben geamuseerd.
Slotscène van „Intermezzo"Christine
(Hanny Ste*fek) en Robert (Hermann Prey)
mens en nuchter vakman te leren kennen.
Ditmaal niet het tot velerlei mistekenin
gen aanleiding gevende van succes naar
succes vooi-tschrijdende genie, of de min
of meer decadente levenskunstenaar be
kende en na iedere opei'a nog altijd wis
selende beelden die hem persoonlijk niet
nader tot ons brengen. „Genie ist Fleiss"
zei Wagner al en Strauss was voor eerst
een harde werker; vooral als zijn vrouw,
die ondanks alles steeds zijn Muze bleef,
hem daartoe animeerde. Liet men hem in
tellectueel met rust, dan zag hij volstrekt
niet in waarom een van zijn helden en
heldinnen niet ook eens Richard en Pau
line (c.q. Robert en Christine) zouden mo
gen heten. In dit van het hoge opera-
DE UITVOERING WAS door Intendant
Rudolf Hartmann tot in de finesses voor
bereid. Niemand als hij, die lange jaren
de vriend en raadgever was van de Huize
Strauss en tot wie de componist de bete
kenisvolle afscheidswoorden sprak:
„Grüsz mir die Welt", is zo met diens be
doelingen vertrouwd. Door het hanteren
van het wapen der ironie, maakte hij de
burgerlijkheid niet slechts dragelijk, maar
bereidde zijn toehoorders met dit „Inter
mezzo" zelfs een bij wijlen geestig diver
tissement. En bij dirigent Keilberth was
het orkestraal raffinement van deze par
tituur, dat voor wat de „Sinfonische Dich
tüngen" betreft, juist binnen de perken
van het Curvillié theater bleef, in de beste
handen. Hermann Prey zette de rol van
de levenslustige Kapelmeester lichtelijk
aan, zonder toch al te zeer te overdrijven
Terwijl aan Hanny Steffek als Christine
een rol die de ganse avond het toneel bij
na niet verlaat misschien wel de grootste
lof toekomt. Zij paart een tot in de hoogte
betoverende stem aan een voortreffelijke
beheersing van het parlando. Capricieus
en goed van de tongriem gesneden, be
hoedt zij nochtans de partij voor het merk
teken van de Xantippe; hoewel onderhevig
aan „stemmingen", blijft zij charmant.
Uit alle bijrollen de Skaat-vrienden,
een slimme notaris en een slagvaardige
„dienerschaft" valt wat te maken.
Daarmee is niet gezegd, dat „Intermezzo"
nooit repertoire-werk zal worden. Mits
raak neergezet, is het echter voor de
Müncheners-Strauss' geestelijke nazaten -
een kostelijk stuk. En een „note gaie"
voor de „Festspiele"
M. van Doorninck
Peter Quennell, The Sign of the Fish - Collins, London
3. B. Priestley, Literature and Western Man - Heinemann, London
PETER QUENNELL, die voornamelijk
als biograaf bekend is (van Byron, Baude
laire, Ruskin en anderen), geeft met de
titel van zijn nieuwste boek de indruk dat
hij zijn eigen leven zal gaan beschrijven
(hij is onder de vissen geboren), maar zo
is het niet precies. Er zijn autobiografische
bijzonderheden in, en herinneringen aan
litteraire personages in de gewone trant
voor memoires van Engelse schrijvers,
maar in hoofdzaak gaat het over de werk
zaamheid van de schrijver. Hoofdstukken
over dichters, vertellers, stylisten, reizi
gers: de gemengde vorm van het boek is
ongewoon, en de inhoud is het niet min
der. Het is een van de zeldzame boeken
waarvan de lezing behalve belangstelling
ook een stijgende vreugde wekt, zo goed is
alles gezien en geschreven.
Het enige conventionele hoofdstuk gaat
over een paar mensen wier verdiensten
voor de litteratuur beperkt bleven tot pra
ten met schrijvers en salons houden. Dat is
een fragment pure memoires, dat in het
verband van de meeste andere boeken een
uitstekende indruk zou maken, maar hier
in vergelijking met de rest een beetje saai
lijkt. Het mooie van de rest is dat Quen
nell zijn herinneringen aan schrijvers en
hun werken telkens verbindt met zijn
ideeën over de manier van schrijven waar
zij voorbeelden van geven: George Moore
en de zorg voor de pure stijl, Catallus, Vil
lon, Cyril Connolly en het gebruik van de
eerste persoon enkelvoud, Quennell en de
behoefte om te ontkomen aan de warhoof
digheid. Als men uitgaat van zijn eigen
verzekering dat hij als een echte Vis lijdt
aan gebrek aan helderheid, kan men dit
boek zien als een blijk van de kwaliteit
waar dat gebrek in kan worden omgezet.
Het heeft een ongedwongenheid, een toon
van gedachten in hun natuurlijke volgorde,
die niet verwezenlijkt had kunnen worden
door een schrijver met een aanleg om vol
gens plan te werken. Dat maakt het ook
zo moeilijk te definiëren, of in het kort
weer te geven, want geen twee hoofdstuk
ken zijn op dezelfde manier geconcipieerd,
en men kan niet eens zeggen dat hier nu
al het voornaamste staat van wat Quennell
te zeggen heeft over de litteraire werk
zaamheid, want aan het eind geeft hij nog
een lijstje van een paar onderwerpen die
hij had willen behandelen en er niet meer
in kon krijgen.
DE MUNCHENSE FESTSPIELE, be
horende tot de oudste muziekfees
ten in Duitsland, hebben door de
opening van het herbouwde Cuvil-
lié-theater, nu twee jaar geleden,
nieuwe glans gekregen. Deze daad
betekende tegelijk een voortreffe
lijke overbrugging tot het ogenblik,
dat het herrijzende „National-The
ater" zijn deuren wederom zal ope
nen. Meermalen verschoven, is
deze gebeurtenis nu vastgelegd
vóór het einde van 1962. Tot zolang
voorziet het nog altijd excentrisch
gelegen Prinz Regenten-theater
vroeger slechts dienst doende voor
de Wagner-feesten in de zomer
ook 's winters in de opera-behoef
ten. Thans ook in die maanden ter
zijde gestaan voor de werken in
kleinere bezetting door het rococo-
juweel van bouwmeester Cuvillié,
dat op een veel gunstiger plaats
dan vroeger in de Münchense „Re-
sidenz" werd gereconstrueerd.
De Festspiele te Miinchen dateren van
het begin van deze eeuw, toen Ernst van
Possart het den Meester van Bayreuth
gewijde Prinz Regententheater bouwde
en zijn dirigent Hermann Levi de Mozart-
opera's verloste uit de romantische negen
tiende eeuwse stijl en ze in het daarvoor
als geschapen toenmalige „Residenz-Thea-
ter" tot hun ware afmetingen terugbracht.
Met hem kreeg het „Singspiel" daar we
derom zijn kansen en er ontstond een Mo
zart-Renaissance, waarop München zich
terecht nog steeds beroemt. Ook Richard
Strauss, reeds jong kapelmeester aldaar,
de man, wiens „Cosi fan Tutte"-avonden
zijn leven lang vermaardheid hadden,
droeg zijn deel tot dit eerherstel van de
muziekdramatische Mozart bij. Strauss
werd wereldburger als dirigent, opera
directeur en componist ontmoet men hem
overal doch met München, zijn „Hei-
matstadt", voelde hij zich het sterkst ver
bonden. Pas daar was hij in zijn element
en behoren zijn werken, die er vooral se
dert de oorlog een vast bestanddeel uit
maken van de „Festspiele", volkomen
thuis.
Hoort men Strauss zelf in een uitspraak
van 1934, dan is er te dien aanzien sedert
dat jaar wel iets veranderd. Daar heet het
in een brief aan de Intendant der Beierse
Staatstheaters: „Wenn überhaupt irgendwo
Strauss-Festspiele und Strauss-Wochen
stattfinden können, dann miissen dieselben
stattfinden in meiner Vaterstadt. Bisher
haben die Münchner Intendanten ab und
zu an das traditionelle Wagner-Mozart
Programm, am Schlusz als kaum mehr
ein Fremder in München war, ab und zu
ein paar Salome- und Rosenkavalier-vor-
stellungen angehangt. Nur bei radikaler
Anderung kann eine Darstellung meiner
Werke in diesem Rahmen der Staatsoper
und mir dienlich' sein." Wat de sedert
dien ingezette Strauss-cultuur betekent,
hebben de bezoekers van het Holland-Fes
tival deze zomer in de Münchense „Ca-
priccio"-voorstellingen ervaren. Ook de
lang verwaarloosde werken komen daar
nu beurtelings weer voor het voetlicht.
Wij noemen „Feuersnot", „Die Aegypti-
sche Helena", in het komende jaar „Frie-
denstag" en deze zomer een van zijn
merkwaardigste „tussenspelen": de opera
„Intermezzo", destijds ontstaan uit een
behoefte aan verademing na de inspan
nende „Frau ohne Schatten" en in zijn in
timiteit alweer voor het Cuvillier-Theater
zeer geëigend. Al zullen de barok-engel-
tjes van de balkons wat vreemd van dit
huiselijk en burgerlijk schouwspel hebben
opgekeken.
„INTERMEZZO" is niet Strauss" eer
ste autobiografische bekentenis. Reeds zijn
„Sinfonia Domestica" werd een muzikaal
gesprek over zijn familieleven, waarvan
een pikante episode ditmaal eens ten to
nele wordt gevoerd. De „Lustiger Streit",
bij de Domestica-Finale nog verwerkt in
een abstracte dubbelfuga, zet hij thans om
in een brokje realiteit, dat op het eerste
gezicht nogal verbluffend werkt. Welk feit
ligt er aan dit gecomponeerde privatissi-
mum ten grondslag? Een misverstand van
een twintig jaar her, veroorzaakt door een
verkeerd bezorgd briefje met de inhoud:
„Lieber Schatz! Bring mir doch bitte die
Billette. Deine getreue Mitze". Dit krab
beltje brengt het huiselijk geluk van den
Hofkapellmeister Robert Storch alias
Richard Strauss danig van de kook.
Zó, dat diens vrouw Christine (meer be
kend als Pauline), zich bedrogen wanend,
aanstond het echtscheidings-dreigement
laat horen. Natuurlijk overvalt de compo
nist, die op reis ten aanhore van
zijn vrienden juist de lof van zijn ega
heeft gezongen, haar stoutmoedige project
onder een partijtje skaat (aan welk spel
Strauss was verslaafd). En natuurlijk
heeft voor het vereiste evenwicht ook Pau-
linchen haar avontuur tijdens haar man's
afwezigheid. En evenzo vanzelfsprekend
komt bij dit opera-buitenbeentje met zijn
wel zeer ver doorgevoerde individuele noot
alles uiteindelijk weer in het reine. Al met
al is het een zeer curieus „document hu-
main", dat Strauss, met verwerping van
een omzichtig-uitwijkend libretto van Her
mann Bahr, ook naar de tekst alleen zelf
kon schrijven.
GEEN OPERA IS BETER in staat dan
deze ons Strauss als „spiesbürgerliche"
Twee recente werken van Strawtnsky onder
leiding van de componist. Philips A 01450 L.
HET ZAL sommigen bekend zijn dat
Strawinsky sinds zijn Septet van 1952-
'53 de reeksentechniek, al of niet in
zuiver dodecafonische trant, in zijn
werk toepast. Sindsdien zijn al weer
verschillende composities in dit voor
hem nieuwe medium ontstaan, zoals
een „In Memoriam Dylan Thomas" en
het Canticum Sacrum (1956). Men moet
niet denken dat de inmiddels achten
zeventig jarige Strawinsky daardoor
zichzelf verloochent, want alles wat hij
schrijft blijft die typische jonglerende,
abstract-speelse inslag houden die al in
Petroesjka te vinden is, al ging die
daar nog onder een oud-Russische kleu
righeid verborgen. Niet voor niets is
het ballet hem zijn hele leven blijven
boeien, want hij die de muziek ziet als
een ordening van de tijd door middel
van de klank, moet zich wel aangetrok
ken voelen tot een kunst die men als
ordening van de ruimte door middel
van lichaamsbeweging kan omschrij
ven.
Zó ook zijn laatste ballet „Agon", uit
1957, waarvan de titel de agoon was
de kampplaats der Helleense worste
laars reeds een aanwijzing bevat:
het is een driedelige bewegingsstudie in
toonruimte en tijdsduur, en de enige
kamp die erin gestreden wordt is die
tussen motief en ritmiek, accoord en
timbre. Dat de aanleidingen hiertoe
ontleend zijn aan een Frans manuaal
voor de dans uit het midden van de ze
ventiende eeuw heeft weinig te beteke
nen. Iedere archaïserende tendens is de
componist evenzeer vreemd als de be
hoefte aan een dramatisch of verha
lend uitgangspunt. Het werk draagt het
onmiskenbaar stempel van een eigen
persoonlijkheid, die de muzikale midde
len volledig naar zijn inzichten manipu
leert. Men moet het echter nemen zoals
het is: een kuis, streng discours, met
hoogstens een soort ongenaakbare gra
tie.
VERDER IS op deze plaat vastgelegd
„Threni" voor zes solisten, koor en or
kest waarvan de tekst ontleend is aan
de Latijnse vertaling van de Klaaglie
deren van Jeremia, volgens de vulgata.
Het werk is geschreven in opdracht van
de Norddeutsche Rundfunk en voor het
eerst uitgevoerd in 1958 te Venetië. De
ze muziek is nog veel hermetischer dan
het ballet „Agon", waartoe de rigoreu-
ze toepassing van de twaalftoonstech
niek het gehele stuk is gebaseerd op
één reeks van twaalf tonen het hare
bijdraagt. Maar misschien is zulk een
ascetische toonspraak wel een ideaal
voertuig voor woorden van boetedoe
ning en gebed. Strawinsky, die sinds
1945 Amerikaans staatsburger is, is
steeds trouw gebleven aan de Grieks-
Orthodoxe kerk van zijn geboortegrond.
AAN DE oprechtheid, de volledige
scheppende inzet waarmee deze God
vrezende tekst getoonzet is, kan men
bij hem niet twijfelen. Het is muziek
zonder pose, en dat is altijd een bij
zondere kracht.
De uitvoeringen geschieden door
Amerikaanse orkesten, respectievelijk
het Los Angeles Festival Symphony
Orchestra in „Agon", en het Colum
bia Symphony Orchestre in „Threni".
Beide uitvoeringen staan onder per
soonlijke leiding van de componist, zo
dat aan de authenticiteit van de vertol
king niet getwijfeld kan worden.
Sas Bunee