„Intermezzo" van EEN KONING HOUDT OP1EN HOF discaucs Het succes van de mislukking en de mislukking van het succes ZATERDAG 24 SEPTEMBER 1960 Erbij Jf Meer toeristen in de hoofdstad een^ stuk autobiografie op de Festspiele 1960 in Munchen PAGINA OKifc ALLES HEEFT hij erop gezet om zijn gasten een groot feest te bereiden na alle armoe en narigheid, welke zij in de afgelopen „zomer" hebben moeten trotseren. Toen de eindeloze regens hen binnen hielden in hun moeizaam gevonden schuilhoeken, hebben ze honger geleden. Maar nu kunnen ze hun schade inhalen aan het konings maal zodra de zon even wil schijnen. De naam van de vorst, die zich op het ogenblik zo royaal gedraagt is: Septemberkoning. Als u het in de boeken nazoekt, zult u daar tevens vinden „Sedum spectabile", hetgeen zoveel wil zeggen als de sedum, die een lust voor het oog is. Daar zou ik aan willen toevoegen „en voor het insektenoog in het bijzonder". ke tong; ook alweer net als vliegen. Wel nu, het zijn ook vliegen, zweefvliegen. Maar vanwege hun grote gelijkenis met bijen hebben ze toch de naam van blinde bijen verworven. Al zijn ze ook verre van blind. Integendeel. Hun zeer grote ogen zullen het wonderlijke lilaroze kleurtje van de septemberkoning vast al van verre heb ben gezien. een koning houdt open hof ZO ZAL HET ook wel zijn gegaan met de andere soorten zweefvliegen, die het hunne komen zoeken. En ook de vlinders tonen een enorme voorkeur voor de aan trekkelijkheden van deze bloemen. Zij bren gen een grote levendigheid van kleuren mee en dat is iets om urenlang van te genieten. Koolzwarte atalanta's zijn er met felrode banden en witte vlekken op hun vleugels: en splinternieuwe kleine vosjes, die een maand geleden nog als onaan zienlijke, donkergrijze rupsen op brandne tels leefden. Nu zijn zij echter kostelijke juwelen met zwarte en witte vlekjes op een vosrode ondergrond. Evenals de ata lanta's steken zij hun fijne, lange tongen diep in de bloemen. En als ze zeer ver diept zijn in deze bezigheid willen ze hun vleugeltjes wel samenklappen, zodat de donkere onderkant zichtbaar wordt. Komt er echter een concurrent in de buurt, dan slaan ze alle kleurigheid van hun vleugels weer open en blijven ermee heen en weer bewegen. Om de blinde bij of de hommel wat schrik aan te jagen en het hem een paar bloempjes verder te laten zoeken. Een honingzuigende kleine vos, recht van voren gezien. Waar u de septemberkoning en zijn rij kelijk van nektar voorziene feestdis kunt vinden? Overal, in allerlei parken en tui nen. Want deze in 1868 uit China ingevoer de plant heeft om verschillende redenen een grote faam verworven. Daar is om te beginnen zijn late bloei gewoonlijk zachtroze, maar soms ook vrij diep kar mijnrood die een grote attractie voor tuinbezitters en parkbeheerders vormt. En verder groeit deze uitheemse sedum bij ons als kool, zodat hij bijzonder gemak kelijk is voort te kweken. Maar zijn groot ste verdienste ligt naar mijn smaak in het feit, dat wie hem plant bovendien zijn kleurige bezoekers in de tuin krijgt: insekten van grote levendigheid, die zich zolang de zon wil schijnen beijveren om 's konings tafel eer aan te doen. NATUURLIJK zijn de gewone korfbijen haantjes de voorsten. Maar er komen ook gasten, die op het eerste gezicht wel ech te bijen lijken, doch het helemaal niet zijn. Bekijk ze maar goed en u ziet al dra verschilpunten. Hun net als bij de bijen effen bruine achterlijf is opvallend dik. En ze houden hun vleugels heel an ders dan een echte bij, die ze tijdens het werk altijd keurig samenvouwt bo ven de rug. Deze imitatie-bijen houden ze echter scheef uitstaand zoals ook onze kamervliegen doen. En bovendien zuigen ze de honing op door een opvallend dik- DAN IS ER nog een vlinder, die een meer dan bewonderenswaardige werklust aan de dag legt. Dat is het pistooltje of wel de gamma-uil. Erg opvallend is hij niet, donker bruingrijs met een zwarte tekening. Maar met een gouden vlekje op Een blinde bij aan de maaltijd Honingzuigend pistooltje elke voorvleugel. En dat vlekje doet naar zijn vorm wel even denken aan een ouder wets pistool of aan de Griekse letter gam ma; vandaar de namen van dit diertje, dat er een heel andere tactiek op na houdt dan vossen en atalanta's. Het lijkt wel of hij zich geen seconde rust gunt. Hij gaat zelden of nooit zitten, maar blijft met razend snel trillende vleugels half aan of boven de bloemen zweven. Zijn smalle sprieten gaan keurend rond, en waar ze nektar ruiken, komt plotseling de brede tong in. Zo haak ook het pistooltje een grote oogst binnen. Maar wanneer tegen het eind van de dag de andere gasten van het feest zich klaarmaken voor hun nacht rust, tijgt het gamma-uiltje nog verder op pad. Het gaat stuifmeel halen bij de teunis bloemen, die pas in de avond opengaan. En later in de nacht kun je hem bij de kamperfoelie vinden als die nog een paar bloemen open heeft. Waarna hij in de ochtenduren de septemberkoning alweer zoekt. Het lijkt wel of hij nog zoveel mo gelijk wil genieten voordat de winter, en daarmee bijna zeker zijn dood, komt. En hierbij is de septemberkoning hem dan een grote steun! Kees Hana De hoofdstad boekte over de eerste ne gen maanden van 1960 een totaal aantal overnachtingen van 640.359 tegen 586.114 in dezelfde periode van 1959. De grootste stijging kwam van de zijde der vreemde lingen. 507.158 tegen 453.487. Het aantal Nederlandse overnachtingen in de hoofd stad steeg van 132.627 tot 133.201. Van de buitenlanders kwamen er 10 pet. meer Zweden, 20 pet. meer Amerikanen, 30 pet. meer Duitsers, 40 pet. meer Engel sen, 50 pet. meer Denen en IJslanders. Vooral het grotere percentage Engelsen was opvallend. ALS ALGEMENE STREKKING kan men er tenslotte uit halen dat de taak van de schrijver is om zich met een sympathise rende verbeelding rekenschap te geven van zowel de schoonheid als de gruwelijk heid van de wereld en dat hij trouwens niet anders kan, want het is precies deze verdeeldheid in zijn waardering die hem aan het schrijven heeft gezet, en die hij nooit in staat is helemaal te overwinnen. Het is op zichzelf misschien geen opzien barende gedachte, maar des te beter is zij geschikt om als los schema te dienen waar alle soorten ondervindingen en herinne ringen hun plaats in vinden. Misdaad en straf, is de titel van een van de hoofdstuk ken, waarin Quennell vertelt van de twee moordprocessen die hij in zijn leven heeft bijgewoond, en vervolgens een vergelijking trekt tussen de twee schuldigen en de mannen van Hitler's uitroeiingskampen: het is het minst verlitteratuurde hoofdstuk dat men zich voor kan stellen, maar het heeft tenslotte een duidelijke functie in het algemene betoog. Zo ook dat over rei zen, samengesteld uit herinneringen aan de Trans-Siberië Expres en aan een West- indisch eilana, dat nog meer door wat het is dan door wat het zegt, aangeeft wat een verandering van lucht kan doen om de verbeelding ontvankelijk te maken. Wat dit boek eigenlijk in de eerste plaats laat zien, is dat het de grootst mogelijke moeite waard is om goed te leren schrijven. De auteur beschouwt zichzelf als half mislukt, omdat hij geen aanzienlijk dichter is ge worden (uitgangspunt voor het eerste hoofdstuk) en omdat hij niet de machtige werken heeft geschreven die hij op het oog had, zoals hij in het nawoord zegt; maar het is moeilijk voorstelbaar dat hij met de vervulling van zijn oude ambities de lezer meer plezier zou hebben gegeven dan hij nu doet. J. B. PRIESTLEY is het toonbeeld van een schrijver van wie men kan veronder stellen dat hij zijn ambities vervuld acht, in voldoende mate in ieder geval om hem de noodzaak, te ontnemen tot het zoeken van eigen vormen. Zijn massale boek over de westerse litteratuurgeschiedenis heeft precies de vorm van een litteratuurgeschie denis, met zoveel mogelijk schrijvers er in; daarnaast neemt hij ook de vrijheid om ieder verwijt van onvolledigheid of over tolligheid naast zich neer te leggen, want dit is toch een persoonlijke visie, geen wetenschappelijke. Het is niet erg geslaagd, niet interessant genoeg om op een lengte van 450 pagina's boeiend te blijven. Over sommige schrijvers is hij ineens opvallend goed, als zijn humeur in de waardering be trokken wordt zoals bij Diderot, of wan neer hij sinds jaren met een oeuvre ver trouwd is, zoals bij verscheidene van zijn Engelse tijdgenoten. Op andere punten is het daarentegen opvallend zwak, zoals wanneer hij om een beetje model te bren gen in de overvloed van schrijvers van deze eeuw, de Nobelprijzen als leidraad gebruikt. Als er een examen bestond voor schrijvers op hun zestigste jaar, om te laten zien of zij wel een historisch begrip hadden van de litteratuur waar hun werk op aansloot, was Priestley ervoor geslaagd met een zeven. Nu het niet bestaat, lijkt dit een onnodig bewijs van kennis van zaken en van geschiktheid als voorlichter van een ondeskundig publiek. Als uitdruk king van een persoonlijke visie, had het boek in ieder geval a) een lust om te lezen moeten zijn, en b) de belangstelling voor de werken die het bespreekt moeten aan wakkeren. Al staat het vol verstandige dingen, het voldoet niet aan deze twee eisen. S. M. voetstuk gevallen werk staat een scène, die naast het avontuurlijk, maar ietwat uitgesponnen incident, de moeite van het bekijken waard is. Het is het eerste tafe reel, waar, met een blijkbaar woordelijk aan het huiselijk gesprek van het echt paar Strauss ontleende dialoog, voor een concertreis door manlief van vrouwlief af scheid wordt genomen. In een vlotte re citatiefstijl zijn er de meegegeven „Schin- kenbrotchen, harte Eier" und Himker- saft" in verwerkt naast een dosis goede raadgevingen voor onderweg. Even sma keloos als dwaas, maar gepresenteerd met juist zoveel naïveteit, dat ze tegelijk ont wapent. STRAUSS STELDE zich de dertien scè nes dezer opera als een soort uit het leven gegrepen „Kinobilder" voor, wat hem de mogelijkheid bood daartussen „Sinfonische Zwischenspiele" in te lassen, bedoeld als der handelnden Personen'*. De componist laat zich daar zo in gaan, dat een grappen maker onder de critici de ondertitel „eine bürgerliche Komödie mit Simfonischen Zwischenspiele" dadelijk herdoopte in „Sinfonische Dichtüngen mit bürgerlichen Zwischenspiele". Gehoord de uitgebreide verwerking van zijn muziek uit vroeger dagen, vermengd met citaten van colle ga's, bepaald een geslaagde definitie. Strauss moet zich bij deze klankschilde ringen, die zonder meer brillant zijn en waarin hij zich voor velerlei orkestrale grappen zowel van Wagner als van Gou nod bedient, best hebben geamuseerd. Slotscène van „Intermezzo"Christine (Hanny Ste*fek) en Robert (Hermann Prey) mens en nuchter vakman te leren kennen. Ditmaal niet het tot velerlei mistekenin gen aanleiding gevende van succes naar succes vooi-tschrijdende genie, of de min of meer decadente levenskunstenaar be kende en na iedere opei'a nog altijd wis selende beelden die hem persoonlijk niet nader tot ons brengen. „Genie ist Fleiss" zei Wagner al en Strauss was voor eerst een harde werker; vooral als zijn vrouw, die ondanks alles steeds zijn Muze bleef, hem daartoe animeerde. Liet men hem in tellectueel met rust, dan zag hij volstrekt niet in waarom een van zijn helden en heldinnen niet ook eens Richard en Pau line (c.q. Robert en Christine) zouden mo gen heten. In dit van het hoge opera- DE UITVOERING WAS door Intendant Rudolf Hartmann tot in de finesses voor bereid. Niemand als hij, die lange jaren de vriend en raadgever was van de Huize Strauss en tot wie de componist de bete kenisvolle afscheidswoorden sprak: „Grüsz mir die Welt", is zo met diens be doelingen vertrouwd. Door het hanteren van het wapen der ironie, maakte hij de burgerlijkheid niet slechts dragelijk, maar bereidde zijn toehoorders met dit „Inter mezzo" zelfs een bij wijlen geestig diver tissement. En bij dirigent Keilberth was het orkestraal raffinement van deze par tituur, dat voor wat de „Sinfonische Dich tüngen" betreft, juist binnen de perken van het Curvillié theater bleef, in de beste handen. Hermann Prey zette de rol van de levenslustige Kapelmeester lichtelijk aan, zonder toch al te zeer te overdrijven Terwijl aan Hanny Steffek als Christine een rol die de ganse avond het toneel bij na niet verlaat misschien wel de grootste lof toekomt. Zij paart een tot in de hoogte betoverende stem aan een voortreffelijke beheersing van het parlando. Capricieus en goed van de tongriem gesneden, be hoedt zij nochtans de partij voor het merk teken van de Xantippe; hoewel onderhevig aan „stemmingen", blijft zij charmant. Uit alle bijrollen de Skaat-vrienden, een slimme notaris en een slagvaardige „dienerschaft" valt wat te maken. Daarmee is niet gezegd, dat „Intermezzo" nooit repertoire-werk zal worden. Mits raak neergezet, is het echter voor de Müncheners-Strauss' geestelijke nazaten - een kostelijk stuk. En een „note gaie" voor de „Festspiele" M. van Doorninck Peter Quennell, The Sign of the Fish - Collins, London 3. B. Priestley, Literature and Western Man - Heinemann, London PETER QUENNELL, die voornamelijk als biograaf bekend is (van Byron, Baude laire, Ruskin en anderen), geeft met de titel van zijn nieuwste boek de indruk dat hij zijn eigen leven zal gaan beschrijven (hij is onder de vissen geboren), maar zo is het niet precies. Er zijn autobiografische bijzonderheden in, en herinneringen aan litteraire personages in de gewone trant voor memoires van Engelse schrijvers, maar in hoofdzaak gaat het over de werk zaamheid van de schrijver. Hoofdstukken over dichters, vertellers, stylisten, reizi gers: de gemengde vorm van het boek is ongewoon, en de inhoud is het niet min der. Het is een van de zeldzame boeken waarvan de lezing behalve belangstelling ook een stijgende vreugde wekt, zo goed is alles gezien en geschreven. Het enige conventionele hoofdstuk gaat over een paar mensen wier verdiensten voor de litteratuur beperkt bleven tot pra ten met schrijvers en salons houden. Dat is een fragment pure memoires, dat in het verband van de meeste andere boeken een uitstekende indruk zou maken, maar hier in vergelijking met de rest een beetje saai lijkt. Het mooie van de rest is dat Quen nell zijn herinneringen aan schrijvers en hun werken telkens verbindt met zijn ideeën over de manier van schrijven waar zij voorbeelden van geven: George Moore en de zorg voor de pure stijl, Catallus, Vil lon, Cyril Connolly en het gebruik van de eerste persoon enkelvoud, Quennell en de behoefte om te ontkomen aan de warhoof digheid. Als men uitgaat van zijn eigen verzekering dat hij als een echte Vis lijdt aan gebrek aan helderheid, kan men dit boek zien als een blijk van de kwaliteit waar dat gebrek in kan worden omgezet. Het heeft een ongedwongenheid, een toon van gedachten in hun natuurlijke volgorde, die niet verwezenlijkt had kunnen worden door een schrijver met een aanleg om vol gens plan te werken. Dat maakt het ook zo moeilijk te definiëren, of in het kort weer te geven, want geen twee hoofdstuk ken zijn op dezelfde manier geconcipieerd, en men kan niet eens zeggen dat hier nu al het voornaamste staat van wat Quennell te zeggen heeft over de litteraire werk zaamheid, want aan het eind geeft hij nog een lijstje van een paar onderwerpen die hij had willen behandelen en er niet meer in kon krijgen. DE MUNCHENSE FESTSPIELE, be horende tot de oudste muziekfees ten in Duitsland, hebben door de opening van het herbouwde Cuvil- lié-theater, nu twee jaar geleden, nieuwe glans gekregen. Deze daad betekende tegelijk een voortreffe lijke overbrugging tot het ogenblik, dat het herrijzende „National-The ater" zijn deuren wederom zal ope nen. Meermalen verschoven, is deze gebeurtenis nu vastgelegd vóór het einde van 1962. Tot zolang voorziet het nog altijd excentrisch gelegen Prinz Regenten-theater vroeger slechts dienst doende voor de Wagner-feesten in de zomer ook 's winters in de opera-behoef ten. Thans ook in die maanden ter zijde gestaan voor de werken in kleinere bezetting door het rococo- juweel van bouwmeester Cuvillié, dat op een veel gunstiger plaats dan vroeger in de Münchense „Re- sidenz" werd gereconstrueerd. De Festspiele te Miinchen dateren van het begin van deze eeuw, toen Ernst van Possart het den Meester van Bayreuth gewijde Prinz Regententheater bouwde en zijn dirigent Hermann Levi de Mozart- opera's verloste uit de romantische negen tiende eeuwse stijl en ze in het daarvoor als geschapen toenmalige „Residenz-Thea- ter" tot hun ware afmetingen terugbracht. Met hem kreeg het „Singspiel" daar we derom zijn kansen en er ontstond een Mo zart-Renaissance, waarop München zich terecht nog steeds beroemt. Ook Richard Strauss, reeds jong kapelmeester aldaar, de man, wiens „Cosi fan Tutte"-avonden zijn leven lang vermaardheid hadden, droeg zijn deel tot dit eerherstel van de muziekdramatische Mozart bij. Strauss werd wereldburger als dirigent, opera directeur en componist ontmoet men hem overal doch met München, zijn „Hei- matstadt", voelde hij zich het sterkst ver bonden. Pas daar was hij in zijn element en behoren zijn werken, die er vooral se dert de oorlog een vast bestanddeel uit maken van de „Festspiele", volkomen thuis. Hoort men Strauss zelf in een uitspraak van 1934, dan is er te dien aanzien sedert dat jaar wel iets veranderd. Daar heet het in een brief aan de Intendant der Beierse Staatstheaters: „Wenn überhaupt irgendwo Strauss-Festspiele und Strauss-Wochen stattfinden können, dann miissen dieselben stattfinden in meiner Vaterstadt. Bisher haben die Münchner Intendanten ab und zu an das traditionelle Wagner-Mozart Programm, am Schlusz als kaum mehr ein Fremder in München war, ab und zu ein paar Salome- und Rosenkavalier-vor- stellungen angehangt. Nur bei radikaler Anderung kann eine Darstellung meiner Werke in diesem Rahmen der Staatsoper und mir dienlich' sein." Wat de sedert dien ingezette Strauss-cultuur betekent, hebben de bezoekers van het Holland-Fes tival deze zomer in de Münchense „Ca- priccio"-voorstellingen ervaren. Ook de lang verwaarloosde werken komen daar nu beurtelings weer voor het voetlicht. Wij noemen „Feuersnot", „Die Aegypti- sche Helena", in het komende jaar „Frie- denstag" en deze zomer een van zijn merkwaardigste „tussenspelen": de opera „Intermezzo", destijds ontstaan uit een behoefte aan verademing na de inspan nende „Frau ohne Schatten" en in zijn in timiteit alweer voor het Cuvillier-Theater zeer geëigend. Al zullen de barok-engel- tjes van de balkons wat vreemd van dit huiselijk en burgerlijk schouwspel hebben opgekeken. „INTERMEZZO" is niet Strauss" eer ste autobiografische bekentenis. Reeds zijn „Sinfonia Domestica" werd een muzikaal gesprek over zijn familieleven, waarvan een pikante episode ditmaal eens ten to nele wordt gevoerd. De „Lustiger Streit", bij de Domestica-Finale nog verwerkt in een abstracte dubbelfuga, zet hij thans om in een brokje realiteit, dat op het eerste gezicht nogal verbluffend werkt. Welk feit ligt er aan dit gecomponeerde privatissi- mum ten grondslag? Een misverstand van een twintig jaar her, veroorzaakt door een verkeerd bezorgd briefje met de inhoud: „Lieber Schatz! Bring mir doch bitte die Billette. Deine getreue Mitze". Dit krab beltje brengt het huiselijk geluk van den Hofkapellmeister Robert Storch alias Richard Strauss danig van de kook. Zó, dat diens vrouw Christine (meer be kend als Pauline), zich bedrogen wanend, aanstond het echtscheidings-dreigement laat horen. Natuurlijk overvalt de compo nist, die op reis ten aanhore van zijn vrienden juist de lof van zijn ega heeft gezongen, haar stoutmoedige project onder een partijtje skaat (aan welk spel Strauss was verslaafd). En natuurlijk heeft voor het vereiste evenwicht ook Pau- linchen haar avontuur tijdens haar man's afwezigheid. En evenzo vanzelfsprekend komt bij dit opera-buitenbeentje met zijn wel zeer ver doorgevoerde individuele noot alles uiteindelijk weer in het reine. Al met al is het een zeer curieus „document hu- main", dat Strauss, met verwerping van een omzichtig-uitwijkend libretto van Her mann Bahr, ook naar de tekst alleen zelf kon schrijven. GEEN OPERA IS BETER in staat dan deze ons Strauss als „spiesbürgerliche" Twee recente werken van Strawtnsky onder leiding van de componist. Philips A 01450 L. HET ZAL sommigen bekend zijn dat Strawinsky sinds zijn Septet van 1952- '53 de reeksentechniek, al of niet in zuiver dodecafonische trant, in zijn werk toepast. Sindsdien zijn al weer verschillende composities in dit voor hem nieuwe medium ontstaan, zoals een „In Memoriam Dylan Thomas" en het Canticum Sacrum (1956). Men moet niet denken dat de inmiddels achten zeventig jarige Strawinsky daardoor zichzelf verloochent, want alles wat hij schrijft blijft die typische jonglerende, abstract-speelse inslag houden die al in Petroesjka te vinden is, al ging die daar nog onder een oud-Russische kleu righeid verborgen. Niet voor niets is het ballet hem zijn hele leven blijven boeien, want hij die de muziek ziet als een ordening van de tijd door middel van de klank, moet zich wel aangetrok ken voelen tot een kunst die men als ordening van de ruimte door middel van lichaamsbeweging kan omschrij ven. Zó ook zijn laatste ballet „Agon", uit 1957, waarvan de titel de agoon was de kampplaats der Helleense worste laars reeds een aanwijzing bevat: het is een driedelige bewegingsstudie in toonruimte en tijdsduur, en de enige kamp die erin gestreden wordt is die tussen motief en ritmiek, accoord en timbre. Dat de aanleidingen hiertoe ontleend zijn aan een Frans manuaal voor de dans uit het midden van de ze ventiende eeuw heeft weinig te beteke nen. Iedere archaïserende tendens is de componist evenzeer vreemd als de be hoefte aan een dramatisch of verha lend uitgangspunt. Het werk draagt het onmiskenbaar stempel van een eigen persoonlijkheid, die de muzikale midde len volledig naar zijn inzichten manipu leert. Men moet het echter nemen zoals het is: een kuis, streng discours, met hoogstens een soort ongenaakbare gra tie. VERDER IS op deze plaat vastgelegd „Threni" voor zes solisten, koor en or kest waarvan de tekst ontleend is aan de Latijnse vertaling van de Klaaglie deren van Jeremia, volgens de vulgata. Het werk is geschreven in opdracht van de Norddeutsche Rundfunk en voor het eerst uitgevoerd in 1958 te Venetië. De ze muziek is nog veel hermetischer dan het ballet „Agon", waartoe de rigoreu- ze toepassing van de twaalftoonstech niek het gehele stuk is gebaseerd op één reeks van twaalf tonen het hare bijdraagt. Maar misschien is zulk een ascetische toonspraak wel een ideaal voertuig voor woorden van boetedoe ning en gebed. Strawinsky, die sinds 1945 Amerikaans staatsburger is, is steeds trouw gebleven aan de Grieks- Orthodoxe kerk van zijn geboortegrond. AAN DE oprechtheid, de volledige scheppende inzet waarmee deze God vrezende tekst getoonzet is, kan men bij hem niet twijfelen. Het is muziek zonder pose, en dat is altijd een bij zondere kracht. De uitvoeringen geschieden door Amerikaanse orkesten, respectievelijk het Los Angeles Festival Symphony Orchestra in „Agon", en het Colum bia Symphony Orchestre in „Threni". Beide uitvoeringen staan onder per soonlijke leiding van de componist, zo dat aan de authenticiteit van de vertol king niet getwijfeld kan worden. Sas Bunee

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 19