Misdaad
in
Stockholm
PANDA EN DE ME ESTER-RIOLIST
Dieren als praatjesmakers
19
DINSDAG 31 DECEMBER 1963
VERZEKERT
ZIEKENHUISKOSTEN
door N. Edward Werner
(naar het Zweeds)
een oudejaarsvertelling
door
Paul Nowee
WITTE
KRUIS
VEZENO ZAANDAM WESTZIJDE,212 - TEL. 63441
J.J/U/
De deur werd opengegooid en Dahl
ontdekte dat hij tussen twee potige
politiemannen stond. Eén van hen liet
zijn handen over zijn zakken glijden,
S terwijl de ander hem stevig vasthield.
S „Niets, hier", zei de politieman, die
S hem had afgetast.
S „En daar is ook niets", beet Dahl
S hem toe. „Waar zijn jullie eigenlijk
S op uit?"
„U gaat met ons mee en moet uw
mond houden", was het antwoord.
De politieman wenkte naar rechts
en een politieauto, die achter een ge
parkeerde auto verscholen had ge
staan, kwam aanrijden. De man ach
ter het stuur maakte een portier
open.
„Naar binnen," riep de politieagent
met barse stem, terwijl hij met zijn
hand gebaarde. De andere politieman
3 was al ingestapt. Dahl haalde zijn
schouders op en stapte in. Het por-
ftier werd dichtgetrokken en de auto
reed weg. Dahl zat geklemd tussen
S de twee politiemannen en merkte dat
S ze behoorlijk hard reden.
„Is er werkelijk zo'n haast bij?"
merkte Dahl spottend op.
Er kwam geen antwoord.
„Zwijgzaam en stoer hè?" vervolg-
H de Dahl.
a „Ik zou m'n grapjes maar voor me
houden," zei de ene politieman. Er
B heerste hierna een ijzig stilzwijgen.
S Enige ogenblikken later hield de
auto stil voor de hoofdingang van het
g bureau van de criminele recherche,
g Dahl kreeg bevel uit te stappen en
g werd begeleid door de twee agenten.
Ze gingen het gebouw binnen, liepen
enige trappen op en hielden stil voor
fde deur, van de kamer die Dahl in
middels al zo goed had leren kennen:
g de kamer van inspecteur Berg. Een
g van de politieagenten klopte en Dahl
won een bliksemsnelle weddenschap
B met zichzelf, want het was inderdaad<
Keller, die de deur opende. Het leek'
wel of Keiler altijd bij die deur aan
wezig was. Dahl werd de kamer bin
nengeduwd. Inspecteur Berg zat
achter zijn bureau en hetzelfde meis
je, dat er ook 's middags was ge
weest, zat aan een tafeltje. Keiler
zei nog even iets tot de politieagen
ten, voordat dezen vertrokken.
„Gaat u zitten, meneer Dahl," zei
de inspecteur.
Dahl had nauwelijks plaats geno
men, of inspecteur Berg vroeg: „En
wat hebt u eigenlijk met uzelf uitge
voerd, sinds u vanmiddag hier van
daan bent vertrokken?"
Dahl keelt de inspecteur strak aan.
Deze zag er vermoeid uit, maar leek
volkomen ernstig.
„Ik heb het grootste deel van de tijd
wat rondgewandeld" antwoordde hij.
De inspecteur fronste. „Vertel ons
in details, waar u geweest bent," beet
hij Dahl toe.
Dahl bracht verslag uit en eindig
de zijn verhaal met de mededeling
dat hij door drie politieagenten werd
ontvoerd en hierheen gebracht. Hij
begreep niet waarom.
„U schijnt erg van wandelen te hou-
den," merkte de inspecteur droogjes
op. „Vertelt u ons eens, waar u om
ongeveer half zes was."
Dahl bekende dat hij daar geen
'precies antwoord op kon geven. „Er
gens in de buurt van het Karlberg-
kanaal misschien," gokte hij. Hij zag
hoe de inspecteur en Keiler een blik
van verstandhouding wisselden. „Bent
u er heel zeker van dat u om die
tijd niet in Kungsholmstrand no. 189
was?"
„Ik was er niet ver vandaan, maar
ik was daar zeer beslist niet", zei
Dahl, die wist dat Borgsten op dat
adres woonde. „Waarom? Wat is er
aan de hand?"
De inspecteur leunde achterover in
zijn stoel en hield zijn ogen op Dahl
gericht.
„Het is wel opmerkelijk, dat dit
de tweede maal is, dat u een wande
ling maakte, terwijl even tevoren of
tegelijkertijd iemandvermoord
wordt."
Dahl voelde zijn hart bonzen. Er
was een onheilspellende stilte in de
kamer.
„U weet dus niets hè?" merkte
Berg een ogenblik later op.
„Wat moet ik weten?" Dahl
schreeuwde het bijna uit. „Wat moet
ik in hemelsnaam weten? Wie is èr
vermoord?"
Hij was half uit zijn stoel opgestaan
en voelde Keilers hand op zijn schou
der.
„Blijft u zitten en houdt u zich
kalm."
Dahl haalde een zakdoek te voor
schijn en veegde hiermee langs zijn
voorhoofd. Hij keek de inspecteur
aan en vroeg nogmaals: „Wie is er i
vermoord? Is 't Moira Millech?"
De inspecteur sloeg hem enige ogen- S
blikken peinzend gade en schudde
dan zijn hoofd.
„Nee, nee 't is geen Millech dit J
keer. Karin Borgsten werd echter van- J
middag vermoord in haar flat in J
Kungsholmstrand. Dat moet gebeurd J
zijn om circa half zes. Ze werd neer- J
geschoten door een onbekende man,
die gewoon bij haar aanbelde en na
zijn wandaad de benen nam, zonder
een spoor achter te laten."
Dahl voelde zich trillen, toen hij i
achterover leunde in zijn stoel. „Zou t
ik een glas water kunnen krijgen?"
vroeg hij even later.
Keiler liep naar een tafeltje bij het j
raam, schonk een glas water in en J
overhandigde het aan Dahl, die het J
in één teug leeg dronk. Keller nam J
het glas weer weg en Dahl veegde J
zijn jippen af.
„Toen u vanmiddag, na uw bezoek j
hier, van de Borgstens en juffrouw j
Millech afscheid nam. zei u dat u j
een vriend hier in de buurt ging op- S
zoeken, nietwaar? Wie was die S
vriend?"
Dahl zweeg.
„Beantwoord de vraag van inspec-
teur Berg," drong Keiler aan.
„Er was geen vriend. Ik wilde al- j
leen zijn en nadenken over hetgeen ik J
van notaris Wallinger te horen had J
gekregen."
„Dat is waar," zei de inspecteur, j
„u hebt natuurlijk op het ogenblik j
niet veel vrienden in de stad. Ze zijn j
allemaal weg met vakantie. Maar j
sterk is hij, die alleen is, nietwaar?"
„Wat bedoelt u daarmee?" Dahl
wond zich op en voelde een kleur op
zijn wangen komen.
„Niets bijzonders, het is een be- I
kend gezegde", zei Berg. ,.U kent dat
gezegde natuurlijk wel. En ook dat
andere: leugenaars zijn vaak de ge- j
vaarlijkste misdadigers, omdat ze ge- j
woonlijk zonder handlangers werken.
Ook daarin zit veel waars."
Dahl staarde hem boos aan. Even
later zei hij: „U vertelde toch dat
mevrouw Borgsten werd doodgescho
ten?"
„Inderdaad, meneer Dahl, en wel
doodgeschoten met een pistool van
hetzelfde kaliber als waarmee een
einde werd gemaakt aan het leven
van Millech."
„Waar is het wapen?"
Dahl kreeg op deze vraag geen
antwoord. Hij probeerde het met een
andere vraag: „Waar is Borgsten op
het ogenblik?"
De inspecteur bewoog nauwelijks
zijn lippen, toen hij antwoordde. „Hij
is hier."
„En juffrouw Millech?"
„Ze is onderweg hierheen."
De politie-inspecteur bladerde even
in enkele papieren die op zijn bu
reau lagen, en keek dan op naar Dahl.
„U bent in Borgstens zomerhuis ge
weest. Misschien hebt u daar zijn bo
ten gezien. Hij heeft een grote boot
en een kleine met een buitenboord
motor."
„Ja, ik heb ze gezien."
„Gelooft u, dat 't mogelijk zou zijn
naar Vaxholm te gaan in de kleine
boot? Wat denkt u daarvan?"
„Dat zou stellig niet onmogelijk
zijn", antwoordde Dahl. „Ik heb eens
ergens gelezen over twee mannen, die
de Atlantische Oceaan in een roei
boot overstaken, alsmaar roeiend. Het
waren Noren, als ik 't me goed her
inner."
De inspecteur keek hem bijna mede
lijdend aan.
„U kunt 't niet laten hè?"
„Wat niet laten?"
„U kunt 't niet laten om grappig
te zijn," snauwde de inspecteur hem
toe.
Dahl beet zich op de lippen.
(Wordt vervolgd/
Twintig voor twaalf
ZELDEN had Erik zo weinig van zichzelf begrepen
als deze avond. Hoe had hij Anneke in 's hemelsnaam
toestemming kunnen geven om naar huis te gaan....?
Nou ja, toestemming! Ze was natuurlijk vrij om te gaan
en te staan waar ze wilde. Maar waarom had hij gezegd,
dat hij het niet vervelend vond als ze de feestdagen bij
haar ouders doorbracht? Waarom was zijn antwoord een
walgelijke gemeenplaats geweest?
„....We zijn immers nog niet getrouwd.Je ouders
hebben nog steeds meer recht op je dan ik.Ze zien
je toch al zo zelden.
Waarom had Anneke zo ernstig gekeken? Waarom
eigenlijk? Ze wilde toch zo graag! Waarom? Waarom?
„Ik houd van je, lieve Anneke, en als jij het fijn vindt
om naar je ouwelui te gaan, vind ik het ook fijn
Waanzin! Je reinste waanzin! Hij had tevoren kunnen
weten, dat hij zich stierlijk zou vervelen. Hij miste haar
al als ze een avond moest overwerken, laat staan als ze
er niet was op een avond als deze.
Hij kwam moeizaam overeind uit de leunstoel bij de
haard en liep naar het raam. „Je bent stom geweest,
ErikHeel doodgewoon stom....", verweet hij zich
zelf. Hij trok de gordijnen open en keek naar buiten.
„Ook dat nog", gromde hij. „Sneeuw!" Er lag iets van
afgrijzen in zijn stem.
Lange, gore vlokken dwarrelden langs
het venster. Tussen de witgesneeuwde
latjes van de vlonder op het balkon
gaapten smalle, donkere kloven. Hij
moest denken aan een boek, dat hij
eens gelezen had.
„La neige en deuil." Was het niet
van Henri Troyat?
Sneeuw in de rouwWat mankeer
de hem?
„Je wordt oud, jongen," mompelde
hij. „Je gaat tragisch doen op oude
jaarsavond."
Misschien kon de radio hem wat op
beuren. Het werd een debacle. De ether
was vol herdenkingen. Paus Johannes
Edith Piaf.Kennedy.
Waarom altijd terugzien? Waarom
niet vol enthousiasme praten over het
nieuwe jaar.
„Het nieuwe jaar!" herhaalde hij
hardop. „We kunnen nog zoveel doen!"
Leuk dat hij dit nu hardop kon zeggen.
Als zijn vrienden het hoorden, zouden
ze misprijzend het hoofd schudden.
Erik wordt burgerlijk.
Henri Troyat. Hij moest dat boek nog
ergens hebben. Hij liep naar de hoge
boekenkast, maar kwam niet verder
dan het bureau. Hij moest de brief nog
beantwoorden, die Anneke hem tussen
kerst en oudejaar geschreven had. Wat
zou ze nu doen? Bridgen met pa, ma
en tante Alice? Wat een naam! Het
mens heette natuurlijk Ali.Hij ging
zitten en zocht de brief in de bovenste
la van zijn bureau.
.ze kunnen er niets van.De
wijn was koud, de kalkoen verbrand
en het dessert smaakte naar stijfsel.
Toch zijn ze wel lief.Ik heb er geen
spijt van, dat ik.
Zijn oog viel op het P.S. onder de
brief. Het was hem niet opgevallen,
toen hij hem de eerste keer las.P.S.
Bellen 31.12.63.
Waarom had Anneke dit eronder ge
schreven? Bellen 31.12.63!
Kennelijk moest hij iemand opbellen.
Maar wie? Hij kende niemand met dit
nummer. Bovendien kon je de mensen
op oudejaarsavond toch niet lastig val
len. En wat zou hij moeten zeggen?
„Lieve Anneke, kon je niet wat duide
lijker zijn.
Tot z'n verbijstering bemerkte hij, dat
hij de hoorn van de telefoon al aan zijn
oor had en dat zijn wijsvinger de schijf
aan het draaien bracht.
„Dit wil ik nietsteunde hij. „Dit
gaat buiten mij.
De bel ging tweemaal over voor de
telefoon aan de andere kant werd op
genomen.
„Hallo!"
„Met wie spreek ik?" Erik ergerde
zich altijd als iemand door de telefoon
zijn naam niet noemde.
„Met 1963". De stem klonk oud en
vermoeid.
„Gooi die haak erop!" brulde het bin
nenin Erik. Hij voelde zich wanhopig en
alleen.
„Ik heb u niet verstaan," hoorde hij
zichzelf zeggen. „Hoe was de naam?"
„1963!"
Heel even viel er een stilte.
„Als u denkt, dat u leuk bent.
snauwde Erik. Hij wilde de hoorn neer
leggen, maar een krachtiger hand aan
de zijne hield hem tegen zijn oor ge
drukt.
„Ach meneer, als je een jaar als
1963 achter de rug hebt, heb je geen
behoefte meer om leuk te zijn".
Nou zou ik eindelijk toch wel eens willen weten, hoe dat er van binnen
uitziet
Erik trok de wenkbrauwen op. Het
was kennelijk de stem van een oude
man. Misschien was hij niet meer bij
zijn volle verstandIk begrijp niet
waarom u mij lastig valt," kreeg hij er
eindelijk uit.
„Maar mijn beste man, u hebt mij
gebeld!"
Erik zweeg geschrokken. De man had
gelijk! „Eh.neemt u mij niet kwa
lijk," hakkelde hij. „Ik ben bang..."
„U bent nerveus."
„Inderdaad," antwoordde Erik, tegen
z'n zin eerlijk. „Zou u niet nerveus wor
den als een onbekende door de tele
foon zegt, dat zijn naam 1963 is? Het is
toch niet uw gevangenisnummer.
De oude schoot in de lach. „Vindt
u het werkelijk zo schokkend? Ik ben
het jaar 1963 en u hebt mij opgebeld.
Moet ik op de valreep nog iets voor u
doen? U bent anders wel op het nipper
tje."
Erik veegde het zweet van zijn voor
hoofd. Mijn kemel-.Hij slikte twee,
dri® keer... „Bent u het jaar 1963?'
kreeg hij eindelijk over de lippen.
De onbekende zuchtte diep. „Dat pro
beer ik u al enige minuten aan het ver
stand te brengen. Wat, wilt u eigenlijk?
„Ik zou u graag ontmoeten," zei Erik
zonder het te willen.
De oude gaf niet onmiddellijk ant
woord. „Waar woont u?" vroeg hij dan
Erik noemde zijn adres.
„Het is nu twintig voor twaalf," ging
de man verder. „Over een paar minu
ten ben ik bij u." Hij legde de hoorn
neer.
Erik stond op en wankelde naar de
stoel bij de haard- Hij zat nauwelijks
toen er gebeld werd. Was de oude man
er al? Hij liep door de kille hal naar
de voordeur en deed open.
„Hier ben ik dan," zei de oude man
die in het portaal stond.
„Komt u binnen." Erik deed een pas
opzij en liet de man langs. Hij vroeg
zich af wat er in de mand zat, die
aan de arm van 1963 hing. „Mag ik
uw jas aannemen?"
„Nee. dank u. Ik heb maar heel even
tijd
Erik ging hem voor naar de war
me kamer. Hij nam de man, die nogal
sjofel gekleed was, eens op. „Een bor
rel?"
„Ik drink nooit, meneer," lachte de
oude. „Het zou mooi worden als de
jaren gingen drinken.Wat een cha
os.
„Het is nu al erg genoeg," meende
Erik. Hij begreep zelf niet waarom hij
serieus inging op de opmerking van de
man. „Als u inderdaad het jaar 1963
bent. kan ik u helaas geen compliment
maken voor de manier waarop u uw
taak hebt volbracht."
De oude trok diepe rimpels in zijn
voorhoofd. „Dat is niet vriendelijk, me
neer- Ik ben op 1 januari echt vol goe
de moed begonnen. Als het een rom
meitje geworden is, is dat mijn schuld
niet. Ik heb Vader Tijd al zo vaak
gezegd, dat het heel wat rustiger zou
zijn als jullie, mensen, er niet waren.
Vergeet niet, dat ik jullie niet regeer,
maar jullie mij."
Langzaam drong het tót Erik dóór,
dat dit gesprek volkomen absurd was
ZOOGDIEREN en vogels hebben wel
degelijk hun eigen „talen". Tot deze
conclusie is de pluimveefokker Clem
Haagner uit Potchefstroom in Zuid-
Af rika gekomen, na een lange studie
van het onderwerp in de praktijk van
het hoenderhok.
„Jammer genoeg is hun woordenschat
niet rijk genoeg voor het houden van
een interessant gesprek", verklaarde
Haagner. Hij heeft jarenlang geëxperi
menteerd met het opnemen van dieren
geluiden die hij dan voor andere dieren
afdraait. Daarbij bestudeert hij hun
reacties.
zou volgens Haagner een vluchtsignaal
bevatten.
„Of de dieren werkelijk échte gesprek
ken voeren, moeten de geleerden uitma
ken", zegt Haagner. „Het is mijn over
tuiging dat zij een basis woordenschat
hebben, maar niet voldoende om een lang
gesprek te voeren zoals wij dat kennen''
DE
PIJNSTILLER
Hebt u griep die zo echt in uw
botten is gaan zitten? Jaag hem
eruit met WITTE KRUIS, (poeders,
tabletten of cachets). Salicyl-vriJ
en daardoor geen maagklachten.
Waarom had hij de oude man binnen
gelaten?
„U gelooft nog steeds niet, dat ik
1963 ben, hè?" raadde de man zijn ge
dachten. „U denkt, dat ik gek ben!"
Erik sprak hem verontwaardigd te
gen, maar het klonk niet erg overtui
gend.
„Luister goed, beste vriend," ging
de oude verder. „Het is niet zo belang
rijk of je me gelooft. Veel belangrij
ker is, dat je in me gelooft... Dat ie
straks in mijn opvolger gelooft..1964
wordt over een paar minuten geboren.
Jij moet ervoor zorgen, dat hij opgroeit
dat hij een vrolijke knaap wordt.
Ik vraag het niet voor mezelf- Ik ben
straks verdwenen.Ik vraag het voor
die kleine jongen, die mijn werk moet
overnemen. Help hem een beetje.
Laat hem niet zoveel zorgen dragen
als ik te dragen heb gehad.Van
mij zeggen ze nu al, dat ik vroeg oud
was."
Erik had zwijgend geluisterd. Hij er
gerde er zich niet eens aan, dat de
man hem met „je" en „jij" aansprak.
„Ik beloof het u," hoorde hij een stem,
die hij als de zijne herkende.
„Dank u."
Het viel Erik op, dat de man bijna
geen kracht meer in zijn handen had,
toen hij afscheid nam. „Ik moet nu
weg. Over dertig seconden slaat 'de
klok twaalf uur.
Erik liet hem uit en liep in gedach
ten terug naar de kamer- Zonder het
te willen was hij nu toch in een „oude-
jaars-stemming"! Hij ging weer ach
ter het bureau zitten en keek naar. de
mand, die de oude man achtergela
ten had. Waarom stond hij niet op en
riep hij 1963 niet terug? Wat moest hij
met die mand.
Het klokje op de schoorsteen sloeg
twaalf twinkelende slagen.
Er kwam beweging in de mand.
Het rieten deksel werd opengeklapt en
een klein kereltje klom eruit.
Erik zat aan zijn stoel genageld. Wat
nu weer?!
De dreumes kwam naderbij en bleef
vlak naast Erik staan. „Hoe heet jij?"
vroeg hij en stak een duim in de mond.
„Ik heet Erik. Hoe heet jij?" Erik
deed wanhopige pogingen om zijn ge
dachten te ordenen.
„Ik heet 1964," lachte de kleine stra
lend. „Mag ik buiten spelen? Ik zie
allemaal gekleurde lichtjes."
„Dat is vuurwerk," legde erik uit.
Je hebt de oude man beloofd, dat je
dit knaapje zult helpen, hamerde hét
in zijn hoofd- Hij sloot de ogen en pro
beerde na te denken.
Hij schrok van het rinkelen van de
telefoon.Terwijl hij de hoorn naar
zijn oor bracht, vroeg hij zich af waar
het kereltje gebleven was. In de ka
mer was het niet meer.
„De Graaf," zei hij in de microfoon.
„Gelukkig nieuwjaar!" Hij herkende
Annekes stem.
„Een jij het Anneke? Gelukkig
nieuwjaar, lieve kind... Ik wilde, dat
je hier was.Ik heb je veel te ver
tellen," antwoordde hij.
„Veel te vertellen? Wat is er ge-
gebeurd? Wat ben je somber? Heb je
mijn brief niet gekregen-?"
„Ehjawel". Erik staarde naar
de plaats op het kleed, waar de mand
gestaan had. Hij was verdwenen.
„Waarom heb je mij dan niet gebeld
toen het twaalf uur sloeg?" ging An
neke verder. „Ik zal nog eens een P.S.
ónder een brief schrijven! Ik had geen
ruimte meer om voluit te schrijven:
wil je mij alsjeblieft op 31 december
opbellen. Daarom kortte ik het af tot
„Bellen 31.12.63". Heeft mijn snuggere
lieverd die afkorting niet begrepen?
Een héér laat zijn geliefde niet opbel
len, maar belt haar op.
Heel even bleef het aan beide kan
ten van de lijn doodstil. Toen barstte
Erik in een schaterlach uit. „Neem me
niet kwalijk kindje. Ik ben het nieuwe
jaar goed begonnen... slapend...!"-
Zijn belangstelling in deze materie ont
look toen hij voor de Zuidafrikaanse Raad
voor de Nationale Parken bij wijze van
vrijetijdsbesteding dierengeluiden begon
vast te leggen. De raad wil een volledige
bibliotheek hiervan aanleggen voor studie
doeleinden.
Met een microfoon aan een lange staaf
en een bandopnemer benadert Haagner de
dieren. Hij specialiseert zich vooral op leeu
wen, hyena's, apen en bavianen.
„Ik ben tot de overtuiging gekomen
dat zoogdieren en vogels gesprekken voe
ren met basisgeluiden die verband houden
met facetten van het leven in het emotio
nele vlak. Het duidelijkst komen naar vo
ren de „woorden" die met verontrusting
of gevaar te maken hebben Vele zoogdieren
worden voor gevaar gewaarschuwd door
het gekwetter van vogels", zei hij.
IN DE KALAHARI heeft Haagner „ge
sprekken" van mannetjesleeuwen opgeno
men. Toen hij die honderden kilometers
verder in een wildpark afdraaide, kwa
men enkele leeuwinnen in kennelijk opge
wonden staat rond zijn auto staan. Bij
het afdraaien van deze band voor een
troep apen ontstond onder die dieren een
lichte paniek. De conversatie yan de apen
rijk uurwerk tevoorschijn en vroeg eenvoudig: „Komt
dit gebruiksvoorwerp een der omstanders misschien be
kend voor?" „Ja!" riep de ruwe Harry Hobbe. „Dief!
Dat is de mijne!" „Aha! Welaan! Quod arat memoran
dum, zoals wij latinisten zeggen wanneer wij het wel
dachten," merkte Joris fijntjes op. „Ik was zo vrij dat
even uit uw zak te lenen toen ge ons zo onwelvoeg
lijk opzij stiet. En nu leg ik u de vraag voor, hoog
edelgestrenge heer referendaris: kan iemand nachtwa
ker worden, als hij niet eens zijn eigen zakuurwerk kan
bewaken?" Deze vraag kon niet anders dan een einde
maken aan Harry Hobbe's hoop op rijkspensioen.
54. Een echte spionnenloper is een werktuig van on
schatbare waarde en in de bekwame handen van Slin-
kovitch en Binkovitch verrichtte het al spoedig zijn
diensten; de keetdeur ging open en onder het slaken van
de kreet: „Hoeratjebof!" stortten de geoefende spion
nen zich naar binnen teneinde zich meester te maken
van het rioolwezen Blub. Jammer genoeg voor hen was
de lenige gezochte op dat ogenblik meer buiten dan bin
nen in de keet en het was duidelijk, dat hij zich afvroeg
wat hem nu verder te doen stond. Van een dergelijke
onzekerheid was op datzelfde ogenblik geen sprake bij
Joris Goedbloed in het Ministerie van Nationale Gehei
men. Hij bracht met verrassend gebaar een omvang-