Maar méér nog dan in het veld deden de van Waveren's binten het veld
voor de H. F. C. Hun populariteit werkte mede aan de populariteit van de club.
Zij beiden en Eedje Moltzer waren voor de buitenwereld de personificatie van wat
men onder „H.F. Cers." verstond een type, dat door velen verafgood werd,
door anderen benijd. Zij gaven aan de club een eigen stempel, iets ridderlijks,
een zekeren adel. De bijzondere klank, dien de naam H. F. C. nu nog in de
voetbalwereld heeft, dankt de club aan leden als de van Waveren's. Kenmerkend
voor beiden was hun onbevooroordeelde waardeering van het spel van partijge-
nooten, van tegenstanders of van zichzelven. Zij konden opgetogen zijn over het
goede werk van een ander, ontevreden over zichzelven. Ik herinner me nog het
enthousiasme van Wijn over het debuut van Mannes Francken, zijn sportieve
waardeering van het spel van Karel Heijting na een dikke nederlaag tegen
de Haagsche. De goede sport ging bij hen boven succes.
Nog een enkel woord over A. als voorzitter van de H. F. C. Negen of
tien jaar achtereen was het vanzelf sprekend, dat A. van Waveren in die functie
werd herkozennaast Loosjes als secretaris was hij de aangewezen president.
Zijn gezag in vergaderingen was onaantastbaar, hij behandelde de agenda zonder
eenige gewichtigheid met de hem eigen humor en logica en maakte een prettige
bijeenkomst van iedere bestuursvergadering. Als verschillende opinies tegen elkaar
bonsden, was A. de aangewezen man om de heeren te overtuigen, dat ze eigen
lijk hetzelfde wilden, n.l. het heil van de H. F. C. en ten slotte gebeurde, wat
de president het beste vond. Dat A. bij zijn afscheid tot eerelid werd benoemd,
spreekt wel haast vanzelf. H, K.
DE VAN WAVEREN's.
Te midden van bosschen en bloemen en bruin getint door den zonbrand,
Woont een stam, uit de kluiten gewassen. Vermaard zijn z'n spierige telgen.
Lenig van lend'nen en heup, de beenspieren machtig ontwikkeld,
Krachtig van stap, vlug van blik en die blik steeds rustig beheerschend.
Zoo tronen zij, steeds kloek en sterk en pezig en pootig van leden.
Van Waveren heet het geslacht, gevreesd waren zij op het slagveld.
Bij Thor 1 van wijken wist geen, immers „volhouden" was steeds hun machtwoord 1
Een geeselslag ketst over 't veld, waar 'n worstelstrijd stoot op hun weerstand
Geen heerschaar zoo stout, die 't bestond, te stuiten hun rotsvasten wilsdrang.
Hun' wonden? Ze telden ze niet, ze kroonden hun' slapen als lauw'ren,
Maar krijgsroem verachtten ze fier, als rasechte krijgslui betaamt steeds.
Blauw-wit was bij Wodan hun kleur, op de borst als een schildkleed gedragen,
Den vijand uitdagend getoond, de kleur, die ze smetloos steeds hielden.
En trad er een dapp're terug, door ouderdom daartoe genoodzaakt,
Dan sprong er een jongere toe, eender van moed en van geestkracht.
Dan trad weer een nieuw geslacht aan, zoo wil het de oude traditie 1
Ons Vendel buigt peinzend het hoofd, herdenkt hen dankbaar, die velen,
Die vochten, als beeren zoo sterk, voor hun' heilige blauw-witte kleuren.
W. M. 8