HOMERIADE Zing, o Godin, van den tijd, toen de Goden het offer aanvaardden, Ginds, waar de boschrijke duinen zich rijen om 't lieflijke Kinheim. Eenzaam stond daar een held, in gestalte den goden gelijkend, Smeekend. de handen gestrekt naar den glanzenden top van den Blinkert, Sprak hij zijn vrome gelofte en Artemis bloosde van vreugde Goden en alle Godinnen, den maatloozen hemel bewonend, 'k Smeek u, aanvaardt hier mijn offer van schielijk gegapte patatters. Eeuwen reeds bleeft Gij verstoken van geurende dankhecathomben. Hier, waar de Kaninefaten hun rapheid van voeten bewezen, Woont nu een volk als beschreven in Xenophon's moeizamen aftocht, Toen hij, na tallooze stathmoi en nog veel meer parasangen, Plots, tot zijn stomme verbazing, het ras Mossunoiken aanschouwde. Rond en vet is hun lijf en stromp'lend de gang hunner voeten, Oud op hun twintigste jaar wordt het ras tot een smaad van zijn afkomst. Ares gedenkt men niet meer, noch Athene alleen Aphrodite 'k Wil van hen maken weer mannen, o steunt toch mijn loflijke poging, 'k Wil aan hen schenken een spel, dat hun spieren en nerven zal stalen, Snelheid hun voeten zal geven en fonkelend vuur aan hun oogen, Bruisenden strijdlust hun hart en verlangen naar roemrijke daden. 'k Wil, dat zij hunkeren naar lof van de maagden met sleependen kleedzoom, 'k Wil. dat hun roem wordt verkondigd tot ver over landen en zeeën. Als Gij mijn bede verhoort, o, Goden en schoone Godinnen, Als Gij mijn wenschen vervult en mijn manschap in moeilijke uren Trouw blijft geven uw gunst, als wij strijden met andere helden, 't Zij van de boorden des Amstels, hetzij van den drassigen Maasmond, 't Zij van den Leeuw uit den Haag. dan beloof ik U rijk lijke offers. Telkens als Gij ons gunt overwinnend den strijd te besluiten, Zullen wij dankend U brengen een geurende feesthecathombe. Plechtig beloof ik U dit, en mochten mijn helden verzuimen Deze belofte te houden, dan bied ik als pand U mijn lokken En Muiier schiep het voetbal in Nederland.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jubileumboeken HFC | 1929 | | pagina 109