- 188 -
ik wel op eenig respect uwerzijds aanspraak meen te mogen maken. Ik ben thans op
mijn jaarlijksche wandeling in den Haarlemmer Hout".
Bij deze waarlijk verbluffende mededeeling was het mij een oogenblik, alsof ik met
een zandzak een tik op mijn achterhoofd had gekregen. Spoedig echter wist ik mij te
herstellen. Hamlet, verhalen van Conan Doyle en andere spiritisten, al of niet van
geestenfoto's voorzien, flitsen door mijn brein. Je kon toch nooit weten, en mij herinnerend
de „onaangenamereputatie van den heer Nurks, besloot ik diens geest zoo gunstig
mogelijk te stemmen.
Ik mompelde dus iets als „Jansen, aangenaam", wilde een hand geven maar bedacht,
dat ik waarschijnlijk in het „ijle niet" zou tasten, en maakte dus enkel eene beleefde buiging.
„Meneer Nurks", zoo hervatte ik ons onderhoud, „hethm verheugt mij, u
te ontmoeten. Sinds mijn jeugd is u mij al bekend".
„Ja, natuurlijk", kreeg ik ten antwoord, „die ellendige neef Hildebrand van me
heeft mijn reputatie voor alle komende geslachten bedorven. En nu willen ze hier
waratje een monument voor hem
Een vergelijking in afmetingen oprichten. Maar zoo lang ik er iets
aan doen kan en al een kleine
twintig jaar werk ik ze tegen achter
de schermen komt er niets van!
„Ja, hij zal bevooroordeeld ge
weest zijn", beaamde ik. „Maar mis
schien hebt u zich soms tegenover
uw neef hoe zal ik het zeggen
onnoodig ietwat prikkelend uitge
laten".
,,'tls mogelijk. Maar wie zegt u,
dat ik niet alle aanleiding had, om
mijn overkropt gemoed van tijd tot
tijd te luchten."
Hij zweeg een oogenblik, onder
wijl met zijn wandelstok figuren
in het zand trekkende. Althans hij
maakte de bewegingen. De geesten-
stok liet niet den minsten indruk
achter. Na eenigen tijd zette hij zijn
klacht voort.
„Was me dat een leven, meneer,
lederen dag in een bedompt kan
toortje op de Reguliersgracht fac
turen schrijven en andere oninteres
sante besognes verrichten, en dan als eenige uitgang eens in het jaar naar den
Haarlemmer Hout. En dat deed ik dan nog uit familiezwak. Ik snakte naar afwisseling,
ik wilde er uitvliegen. Is het een wonder, dat zoovelen öf versuften, öf ze achter de
mouw hadden, öf verzuurden! Het laatste schijn ik gedaan te hebben".
„Maar kon u dan niet wat aan lichaamsbeweging doen?" waagde ik schuchter op
te merken.
„Lichaamsbeweging? Wou u me soms met een hoepel langs de gracht laten loopen
Guus(je) Daniëls.