ALS H. F. C. 100 JAAR WORDT Als H. F. C. honderd jaar wordt, De hockey sport ten spijt, Loopt Rudje met een stokkie En Constant is zijn haren kwijt. „De H. F. C.'er" is dan een dagblad Met een „Peertje" als Directeur En ik heb dan geen last meer Van kaarten- (internationaal) gezeur. We hebben zelf een stadion Voor een millioen of wat En de vliegmachine races Zijn d'attractie van onze stad. Natuurlijk zijn we eerste-klasser. Want wie zijn dat dan nog niet En een Kuiper's kleinzoon Is dan onze Groote Piet. Karei woont dan „buiten", Want Haarlem en den Haag zijn één En spoedt zich op den Zondag Van Nice naar Holland heen. H. F. C. betaalt de reis dan, Want minder kan dat dan toch niet; 's Middags geeft hij weer een borreltje, Dan is de zaak weer quitte. Ik zie al die oude knarren In het kasteel „den ouden Hout", Lachend-pratend over d'ouden tijd „Wat was het in '29 toch afschuw'lijk koud". Ja, als H. F. C. honderd jaar wordt, Dan zijn wij geen kinderen meer, Misschien wel eerste klasser. Of we degradeerden weer Maar vast is mijn overtuiging, Dat, wat er ook gebeuren kan, De H. F. C. zichzelf zal blijven En qua club staat bovenan. MORGE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jubileumboeken HFC | 1929 | | pagina 222