meen belang, zelfs geen belang voor anderen misschien, tóch schrijf ik ze hier op,
zooals ze mij invallen.
Ik was twaalf jaar en trachtte op een H. B. S. te komen in Amsterdam. We
speelden voetbal op stukjes grond, waar nü de huizen staan van de Jan Luykenstraat,
waar nü het gebouw van] de Rijkspostspaarbank verrezen is aan de van Baerlestraat
en waar nü het Suasso-museum staat.
Daar speelden we 's middags na schooltijd jongens van R. A. P., jongens van
Volharding, jongens van het Amsterdamsche Quick. Drie Amsterdamsche voetbalclubs,
die bij het populair worden van de voetbalsport het leven hebben gelaten.
De terreinen van onze clubs lagen aan den zoom van de stad daar speelden we
de wedstrijden in de lagere elftallen of daar stonden we 's Zondags aan het lijntje om
,,'t eerste" aan te vuren.
In dien tijd hingen we de beoefende sport meer aan dan de bekeken sporten op
die eenvoudige stukjes grond, braakliggend voor bouwterrein, sjouwden we met jongens,
die nu gegroeid zijn tot mannen met kale hoofden en omvangrijke embonpoints.
Den predikant, die nu het huwelijk van onze kinderen zal inzegenen, liepen we er
van de sokken den chirurg, die tusschen z'n breakfast en z'n lunch een paar blinde
darmen uit ons heilige binnenste vischt, wisten we neer te poten in de sappige drassigheid
van den Amsterdamschen veengrond den classicus en den chemicus, den mathematicus en
den physicus en den botanicus, die nu onze kinderen met wijsheid vol stampen, zagen we
daar doodgewone freekicks maken bankdirecteuren, ministers, bestuurders van stad en
gewest, hoofd- en opperofficieren, rechters, die boeven veroordeelen en advocaten, die
ze vrij pleiten, notarissen, die vervelende actes redigeeren, journalisten, die slechte
stukjes in de krant zetten, kopstukken van onze koopvaardijvloot, kortom leiders op
elk gebied van het openbare leven van thans hebben in dien goeden tijd van de
beginjaren van onze voetbalsport tegen eikaars schenen en tegen den geliefden bruinen
lieveling, die ons allen samenbond, lustig getrapt in het volkomen besef van de
onafhankelijke onbezorgdheid van hun vrije jeugd.
Maar 's Zondags gingen we dan naar den wedstrijd van het eerste elftal.
En welnu, mijne heeren, de eerste officieele voetbalwedstrijd, dien ik in mijn leven
gezien heb, was R. A. P. H. F. C. Dat kan in '94 of in '95 geweest zijn.
Menten en Muiier maakten den diepsten indruk op mij. Muiier had al een snor,
was al een mijnheer en wij, die ons kinderen voelden dat bestond toen nog ik heb
U gezegd, dat ik wat ouderwetsch ben wisten een afstand tusschen hem en ons, in
welke zone de „groote jongens" lagen, als b.v. Jan Feith, van Manen en de meeste
menschen van R A. P.
Tegen Schroder zagen wij ook geweldig op, want we vonden zijn pootigheid zoo
grandioos en hij verstond zoo meesterlijk de kunst, om den scheidsrechter met een
enkele opmerking die als een preludium van het oeuvre van Barbarossa klonk
finaal af te maken.
Behalve ouderwetsch ben ik ook af en toe een beetje ethisch. Dat is ook natuurlijk
mis in dezen materialistischen tijd. Ik ben b.v. zoo naïef, zoo achterlijk, als men wil,