Dat doet hen dan goed, dat is het druppeltje aqua vitae uit de jonge jaren,
de heerlijke gouden jeugd, dat is het clubverband. Het is misschien alweer n jaar
of acht geleden, dat er 'n herrijzenis voor me stond, Frits Calcoen, die totaal over
stuur was van emotie, wortelend uitsluitend op dat hechte cement. De H. F. C.-
banden.
Die aardige band is als het spreekwoord: on y reoient toujoura <>eó premier
amour AMen gaat de grens over, voor 'n jaar of langer, hoort de Damiaatjes weer,
tracteert zich op 'n Bakenessegrachtje of 'n Groot-Heiligland en dwaalt, zonder
het bepaald te willen, naar het voetbalveld, snuift de geur op van gras en vochtige
aarde en sluit de oogen een wijle. Men gaat naar Indië, komt terug, wat bruiner,
wat beter in z'n kopstukken, gaat familie bezoeken, maar gaat toch ook weer....
even uit ter bedevaart en stapt langzaam de Hout door, reminiscenten verwerkend.
Steeds jacht het secondenwijzertje, opvretend den kostbaren tijd van het
vita breoio, een leven dat zóó ontzettend kort is, zóó snel vergaat, dat men het slechts
begrijpen kan, wanneer men de 50 voorbij is. Dan word je zuinig op hetgeen je
geschonken wordt.
Maar dan begint men helaas korte triomphjes, gewonnen matches, knallende
schoten, hachelijke ontsnappingen uit de klauwen van degradatiemonsters zelfs,
door elkaar te haspelen, andere dingen gewichtiger te vinden. Ten slotte schijnen
toch de allerbeste gloriemomenten, de verovering van het kampioenschap met de
mannetjesputters, die dat toen klaar speelden, je het langst bij te blijven
We gaan nu het 60-jarige bestaan van ons clubleven gedenken en ik had o! zoo
graag gewacht met schrijven totdat we zeker zouden zijn toch nog als tweede klasser.1
Enfin, de inktkoker staat open en ik wil trachten in enkele korte bewoordingen
alsnog te zeggen, wat ik nog belangrijk genoeg acht.
Hoe dit seizoen ook eindigen moge, wanneer deze regels in druk verschijnen,
is de teerling reeds geworpen en wat mij altijd huiverig maakt om in onze H. F. C. er
te schrijven (wijl critiek helaas maar al te vaak ontmoedigend werkt moge hier
dan nog wel 'n plaatsje vinden.
Tempora mutantur. Wij weten het.
Onze tegenstanders tusschen 1880-1900 speelden anderö, nu en dan wat
meer op den man, en die man werd toen wel wat harder in de modder gekwakt,
maar wij opeelden fair. Onze tegenpartijen kenden, niet dan bij enorm groote
uitzondering, dat weerzinwekkend-gemeene, misdadige spel(??) van thans, hetwelk
nog altijd niet streng genoeg gestraft wordt. Ik heb het vaak in bestuursvergaderingen
en'op Algem. Vergaderingen van den K. N. V. B. gezegd: Wij straffen nog deed*
25