De taak van het besturen En daar komt natuurlijk toch bijna ongemerkt een wolk van dankbaarheid jegens H.F.C. in mij opwellen. Ware het niet, dat ik in de laatste vier jaar voor de oorlog zulke goede lessen in het schoppen had gehad van de heren Constandse, Jongeneel en Houtkooper, dan zou ik op het ogenblik de stick in mijn handen niet waard zijn. Nu en dan als ik - beschermd door bijzonder dikke leren klompen - de hockeybal een geweldige trap geef, ver plaatsen mijn gedachten zich weer even dringend naar achter de tribune. In mijn eerste jaren als H.F.C.-er was ik daar keeper, maar ik mocht toch ook al graag eens een uittrap nemen, of een penalty soms. Kortom, ik schopte graag. Korte tijd later was ik dan ook linksbuiten in de adspiranten-C. Wij vormden een bijna overslaanbaar elftal - alleen die machtige jongens van Spaarndam konden we niet aan - en mijn voorzetten bereikten een dergelijke faam, dat de aanvoerder-middenvoor eens voor open doel op de bal ging zitten om uit te lachen. Voor straf ben ik daarop weer een jaar gaan keepen. Slechts heel af en toe liet ik mij overhalen ernstig een penalty te nemen; strafschoppen werden altijd ruimschoots toebedeeld aan de adspiranten-C. Wij waren van dergelijke ontroerende broosheid, dat de schijn van een persoonlijke aanval op ons, de scheidsrechters al tot het geven van vrije trappen en penalties placht te verleiden. Later - en ik hoop, dat u het nut ziet van enige historische achtergrond bij de feiten - ben ik weer links buiten gaan spelen. Over die periode, waarvan het einde samenviel met het slot van mijn voetbalcarrière, valt niet veel mee te delen. Ik gaf mij, zoals dat in de krant heet. Laat dat u voldoende zijn. Het was tenslotte voor H.F.C. Tegenwoordig gééf ik mij niet zoveel meer aan H.F.C. Behalve natuurlijk, als ik at en toe naar het eerste elftal kom kijken. Ik merk dan tot mijn vreugde, dat de achtjarige practijk indertijd, mij toch in een positie heeft gesteld om het spel heel wat beter te begrijpen dan die jongens in het hoogste elftalIk commentarieer dus. Af en toe vertel ik ook eens aan iemand, dat de voorzitter mij nog eens in - ik geloof- 1948 heeft opge beld met het verzoek of ik de openingswedstrijd van dat seizoen als linksbuiten in het eerste zou willen op treden. 'We wilden je eens proberen', zei hij, koud als een renpaarden-eigenaar. Ik moest die dag echter de laatste cricketwedstrijd van het seizoen spelen. Van dat proberen is het nooit gekomen. Dat is goed zo. Mijn faam is ongebroken. Buitenstaanders kijken mij met enig ontzag aan, als ik hun dat verhaal uit 1948 (zonder het 'proberen') vertel. En tegenwoordig kan ik er af en toe, als dat nodig is, mijn positie als keeper in de Franse hockey-competitie wat ruggegraat mee verlenen. Dit werkt voortreffelijk. 'Un tel homme', zeggen de tegenstanders, als ik het hun vlak voor de wedstrijd even achteloos verteld heb, 'die moet kunnen schoppen'. En dat kan ik. Dank zij H.F.C. E' p' Er is, dunkt mij, alle aanleiding toe, in dit jubileumboek ook eens iets te zeggen over de taak, die het bestuur van een voetbalclub heden ten dage heeft te vervullen. Het is niet mijn bedoeling om een globale, laat staan volledige, opsomming te geven van het werk dat zulk een clubbestuur en elk bestuurslid afzonderlijk te verzetten heeft. En dat wel om de eenvoudige reden dat ik het niet weet. Ik ben zelf geen bestuurslid van welke sportvereniging dan ook en ik heb nooit deel uit gemaakt van het bestuur van een voetbalclub. Laat ik hier direct aan toevoegen, dat ik er geenszins naar verlang het te worden. Maar in al mijn onwetendheid heb ik wel een vrij duidelijke indruk van wat tegenwoordig bestuursleden van een voetbalcub met een respectabel aantal leden, zoals bijv. onze H.F.C., op zich genomen hebben. Waarom ambiëren leden van een voetbalclub het bestuurslidmaatschap? Ik geloof, dat het lang met altijd een kwestie van ambitie is, maar vaker het gevolg van aandrang in de geest van: kom, doe dat nou, het is heus niet zo gemakkelijk om iemand te vinden, die er geschikt voor is en dat ben jij ongetwijfeld. En je moet iets voor je club over hebben. Ja ik geloof dat het meestal zo gaat en wanneer het lid zich tot de candidatuur heeft laten overhalen, vindt hij het wel aardig, althans wanneer degenen die hem uitnodigden, een goede kijk op hem gehad hebben. Want het is nu eenmaal menselijk begrijpelijk zo, dat je graag doet wat je goed doet Er zijn natuurlijk ook ambitieuzen, die ernaar verlangen dat het hun gevraagd zal worden en die dus ook geen ogenblik aarzelen met het jawoord als de uitnodiging komt. Zij worden geleid door clubliefde of, als u dat een te dik woord vindt, door intense belangstelling voor de club. En daar mag dan gerust een tikkeltje gezonde eerzucht bij komen in de vorm van de voldoening in het spelen van een leidende rol, een snuifje ijdelheid, goed, waarom niet, een vleugje verbeelding dat men het beter zal doen dan een ander en wat doet dat ertoe? De mensen die zulke, laat ons zeggen, ondeugden helemaal niet hebben, zijn niet de I07

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jubileumboeken HFC | 1954 | | pagina 111