Over het schrijven van stukjes in het algemeen
en dit in 't bijzonder
U duidt me niet euvel, wanneer de bekentenis volgt, dat ik nog nooit verhaaltjes voor gedenkboeken en
dergelijke geschreven heb en daartoe nooit de behoefte voelde opkomen.
Tot op heden waren er voor mij geen weemoedige terugblikken in het verleden, (althans niet over een
spanne tijds van vijf en zeventig jaar), geen jammerlijk terugdenken aan die goede dagen van weleer.
Maar ziet, op 'nstralende dag, op 'n moment dat jenet tot de vermakelijke, maar verrukkelijke conclusie bent
gekomen, datje er nog jong uitziet voor je jaren en je meent, dat de jeugd je nog (onbekommerd) toelacht, komt
daar een indrukwekkend epistel je leven binnenvallen. Een briefhoofd van H.F.C. en daar vlak onder Amice
En met dit woord is het moment gekomen om hard weg te lopenbij 'Amice' voel je als het ware de klop op de
schouder, je hoort de gulle lach met 'Beste oude jongen' en je voelt het, nee, je weet het, ze moeten iets van
je. En jawel hoor, daar staat het, verrassend in z'n eenvoud. Gevraagd: 'n stukje voor gedenkboek. Bats, boem,
midden in de zomer en nog wel over voetbal. Je gromt, legt brief terzijde en vergeet het de eerste twee
maanden doodleuk. Zo'n slag moetje laten betijen. Wees op zo'n moment echter verstandig en zeg: 'Ik doe
't niet', zeg desnoods 'Ik kan het niet', maar schrijf in geen geval stukjes in een gedenkboek. Dring die zelf
verzekerde gedachte van 'ze vragen me toch maar' terug en bega in hemelsnaam niet de stupiditeit om stie-
kumpjesweg aan je familie en vrienden te zeggen 'Ze hebben me gevraagd om wat te schrijven want voor je
het weet kan je niet meer terug, zit je muurvast en dan begint de ellende: het schrijven van het stukje zelf.
Wel, één ding hebben deze prozaïsten gemeen, ze beginnen allen met een serie tegenwerpingen. Dat zij
toch niet tot die personen behoorden, die zich geroepen voelden om met pen en inkt hun gedachten aan de
medemensen op te dringen, maar dat de commissie tot redactie hen geprest had in die richting. Nadat aldus
de lezer volkomen vertrouwd is met de bescheidenheid en goede bedoelingen des persoons, stort de schrijver
ons in een gewirwar van herinneringen en schone gedachten, die ons moeten doen geloven in de onvolprezen
heid van de bestuurderen zus en zo en verrukkelijkheid van de jaren her. Schrijver besluit dan z n betoog, dat
ook in de toekomst voor dit of dat nog veel schoons is weggelegd.
En wij jongeren genieten mijmerend van deze geschriften, ondertekend met namen van personen, die
reminiscenties opwekken aan oude heertjes met ouderwetse strohoeden en dergelijke. En tot deze aparten
mag je ook toetreden. Je leert je les uit de woorden der oudere (en dus veel wijzere) generatie en komt tot
de volgende verbluffende, schone en vooral gevoelvolle woorden, gebaseerd op het voortbestaan ener voet
balclub EI.F.C. (opgericht 1879).
Zo tekenen wij November 1952
Slechts na de grootste aarzeling heeft ondergetekende er in toegestemd enkele bescheiden woorden te
schrijven voor de alleszins sympathieke gedachte om gezamenlijk te komen tot een Gedenkboek.
Waarde lezers, begrijp mij niet verkeerd, deze grote aarzeling drukt slechts uit mijn gebrek aan zelfver
trouwen in zaken als het voeren van de pen. Had men mij gevraagd mijn voetbalkennis ten bate van het gedenk
boek te demonstreren, ik was juichend op u toegerend. Helaas, mij rest thans de pen.
En, zoals ik zeide, met grote aarzeling begin ik aan enkele woorden, gewijd aan het voortbestaan, aan het
'hier'ben ik, hier blijf ik' van een vereniging (zowaar een voetbalvereniging), van H.F.C. Een tijdsduur van
vijf en zeventig jaar als een geweldige manifestatie van vriendschap en trouw. Lezers, daar moeten wij even
bij stil blijven staan. Dit mag niet oppervlakkig en als 'n alledaagse gebeurtenis langs ons heen glijden, neen,
om de drommel niet. Dit moet geconstateerd worden.
H.F.C. (onze H.F.C.), fier en jong, onaangevreten door de tand des tijds (we laten de tribune even buiten
beschouwing) leeft steeds en voort. Een vereniging, die grote mannen als noem ze maar op - heeft voortge
bracht en die bouwt op haar fundatie in de goede traditionele zin. Ik zou dan ook willen eindigen met de wens
en de hoop uit te spreken, dat H.F.C. even jong en fris uit de volgende vijf en zeventig jaar te voorschijn mag
komen als momenteel valt te constateren.
Ongetwijfeld waren dit schone woorden en we dienen er ook nauwlettend op toe te zien, dat ze niet ge
bruikt worden op de receptie of het Feestelijk Diner, zodat 'n snoodaard z n onvoorbereide speech uit het
gedenkboek staat voor te lezen.
Een goed verstaander heeft reeds lang begrepen, dat het tot nu toe geschrevene een typisch voorbeeld is
147