ik mij spontaan een warm voorstander van het begrip 'haafzee'. De Maandag daarop vernam ik, dat mijn keuze
de juiste was geweest, aangezien Haarlem met 4-1 verloren had.
Mogelijk werd ik op grond van dit juiste inzicht kort daarop tot rechtsbuiten van het klasse-elftal verkozen.
Wij speelden een match tegen de 3de klas van de school van Hubregtse op het 'Kalfje', een soort dust-bowl
in het Bolwerk bij het Spaarne. Ik was vol bewondering voor enige vriendjes, die met echte-H.F.C.-kousen
aan speelden, de grootste monden hadden en iedere bal, die zij kregen, verpingelden. De wedstrijd werd
gestaakt, nadat ik de bal met een zuivere punter op het prikkeldraad om het veld had geplaatst, hetgeen
mijn verwijdering uit het team tengevolge had.
Niettengenstaande deze teleurstelling had koning voetbal mij te pakken. Ik schopte vele zolen stuk tegen
uitstekende straatstenen en oefende mij in korte sprints bij nadering van politie-dienaren. Éénmaal werd
ik verrast door een smeris op een fiets en opgebracht naar de politie-post op het Stationsplein, waar mijn
vader mij later in ontvangst kon komen nemen. Dit, gevoegd bij de hoge schoenmakers-rekeningen, leidde
rechtstreeks naar de status van adspirant-lid der H.F.C. Het kostte 2 gulden en vijftien cent en de zojuist
nieuw verkozen secretaris schreef mij op in een schrift. Deze nieuwe secretaris heette Mollerushij heeft
zijn zetel aardig weten te conserveren, het schrift zal langzamerhand wel vol zijn, denk ik.
Dus bracht ik hierna mijn Zondagen, Zaterdag-, Woensdag- en spijbelmiddagen door aan de Spanjaards
laan. Er speelden zes elftallen in de competitie; junior-leden waren nog niet uitgevonden, de adspiranten
knoeiden óf onderling op een bij veld óf hadden wedstrijden tegen de elftallen van Haarlem en allerhande com
binaties als het 'Hasselaarsplein', 'Ripperda', 'lordensstraat' en zo meer. Daarnaast werden bepaalde adspi-
rant-leden door zekere senioren voor hun persoonlijk vermaak gebruikt. Ik herinner mij bijvoorbeeld, onze
tegenwoordige voorzitter eens met kleren aan onder de douche te hebben aangetroffen, terwijl zijn fiets boven
aan de vlaggestok op de tribune bungelde. Ook 'grasbeurten' waren in trek: hierbij werd men door dicht
knijpen van de neus gedwongen eens te proeven van ons dierbare groene tapijt.
Dat groene tapijt werd in die tijd verzorgd door Reeder, een geïnterneerde Engelse matroos, die na de
oorlog van 1914—'18 was blijven hangen. Hij verstond zijn vak prima, de pitches van Rood en Wit en de
graszoden op de velden getuigden daarvan. Zijn Hollands was maar zo-zo, behalve wanneer enkele adspiran
ten vóór een match van het eerste op het hoofdveld een balletje waagden te trappen en Reeder in oprechte
woede uitkreet: 'Niet op de krote fielt, kotverdom'.
Die wedstrijden van het eerste waren voor ons adspiranten het evenement van de week. Na afloop renden
wij naar het hekje, waar de spelers en de scheidsrechter door moesten op weg naar de kleedkamers. De
eigen helden werden beklopt, de tegenstanders uitgejouwd, wanneer de gelegenheid daartoe aanleiding had
gegeven. Dit laatste liep eenmaal verkeerd, toen de grote Tonny Kessler een paar oorvijgen uitdeelde. Toen
ik later de H.V.V.-jeugd aan de Wassenaarseweg aan het werk zag, begreep ik, dat men in Den Haag reeds
veel ervaring had inzake de behandeling van jeugd-menagerie.
Zo vervlogen vele H.F.C.-jaren in vreugde en smart; ik zag de oude club wegzinken in het moeras en
daaruit weer glorierijk herrijzen. Ik fietste mee naar Alkmaar, Zaandam, IJmuiden en Purmerend; zag hoe
Dr Cees de Hortus-horden keerde. Een nieuwe reeks eerste-klas seizoenen volgde; gezellige jaren, waarin
H.F.C. niet altijd best voetbalde, maar veel plezier had.
Uit dat min of meer vaste clubje supporters vormde zich een veteranen-elftal, dat gedurende enige jaren
regelmatig in het veld is verschenen. Soms speelden we op Zondagmorgen tegen de veteranen-ploegen van
de clubs, waartegen het eerste in het veld kwam; soms ontmoetten wij op Zaterdagmiddagen andere ama
teur-combinaties als de 'Black Devils', de 'White Angels', de Haarlemse Politie, de Brandweer, de Tram
vogels en zo meer. Vader Jongeneel was onze vaste spil, Boko Faber hakte er lustig op los, Flip Jurgens stond
voortdurend op te spelen en Dr Cees Spoelder dreunde als een oorlogstank door de vijandelijke gelederen.
Die jaren in de veteranenploeg vormden een schoon slot van mijn actieve voetbal-loopbaan. Ik ging naar
Indië en keerde vele jaren later terug in een wereld, die volledig op zijn kop was gezet. Op een grauwe No-
vember-dag in 1946 debarkeerde ik in Rotterdam, reed door een verwoeste stad naar het Noorden, zag de
ruïne van het Haagse Bezuidenhout en belandde zo in een dorpje aan zee, waar vroeger Zandvoort had ge
staan, naar men mij vertelde.
Vol angstige voorgevoelens waagde ik mij enkele dagen later in de richting Haarlem, wat zou er zijn over
gebleven van die oude vertrouwde wereld, waarin ik was opgegroeid? De oude St. Bavo stond er nog, de stad
zelf leek ongeschonden. Door de Hout liep ik naar de Spanjaardslaan, het paadje langs de steen van Lourens
Coster was er, het bos wat uitgedund, maar intact. Maar H.F.C., had dat de storm der tijden kunnen weer
staan? Ik naderde het veld, het bekende witte hek met de blauwe letters alles was als vroeger. Maar de
mensen? Bij het consumptie-tentje stonden er een paar, hun figuren kwamen mij bekend voor, was dat niet
49