Martien Houtkooper
De Grensrechter
toen de Spanjaardslaanomgeving niet dicht genoeg meer bij zijn nieuwe home lag, verdween hij. in de alge
mene ledenvergadering, waar hij de hoogste onderscheiding kreeg, die een H.F.C.-er deelachtig kan worden
en hij werd opgenomen in het kleine corps van de super-uitverkorenen, zat hij op de voorste rij. In zijn dank
woord was hij uiterst sober. Het geheel had hem toch wel geroerd. En terecht.
H.E.C. is Heybroek veel dank verschuldigd. Hij zelf' vond het de meest gewone zaak van de wereld, dat
hij veel had gegeven. Zijn H.F.C.-geest is ook daarna levendig gebleven en toen hij, na hersteld te zijn van
een ernstige ziekte, voor het eerst weer in de kring terugkeerde, was een ieder verheugd hem te zien.
H.F.C."wil Heybroek niet missen, Heybroek zelf voelde zich in de oude kring weer volkomen thuis.
Zo zie ik deze oud-voorzitter. M
Als voetballer heeft Martien zijn sporen wel verdiend, hetgeen blijkt uit het feit dat hij oud international is,
maar hij werd lid van H.F.C. toen hij zijn voetbalcarrière had afgesloten.
Wel is hij in 1932 twee maal voor ons eerste elftal uitgekomen. Dit was in de degradatiewedstrijden, toen
er door bijzondere omstandigheden een beroep op hem moest worden gedaan als rechtsbuiten op te treden.
Hij toonde toen, het nog niet verleerd te zijn en zelden heb ik beter gezien hoe een voetballer, hoewel hij
niet snel meer was en de tackle schuwde, kans zag door zijn techniek en schijnbewegingen de bal steeds goed
af te geven. Het lag dan ook niet aan hem dat het eerste degradeerde.
Martiens grote verdiensten voor H.F.C. stammen uit een latere periode en wel van 1940 tot 1947, toenhij
als trainer heeft gefungeerd. En was de prettige en enthousiaste wijze waarop hij dit deed reeds het memoreren
waard, de abnormale omstandigheden, waaronder dit plaats vond hebben gemaakt, dat deze periode onver
getelijk is voor allen die dit van nabij hebben gevolgd. Geen van onze trainers heeft onder zo moeilijke om
standigheden gewerkt als Martien.
Training in de open lucht was uitgesloten door de verduisteringsmaatregelen. We trainden successievelijk
in de kleedkamers (met rondjes lopen buiten, waarbij Wim Heybroek en Martien met knijpkatten als
keerpunten fungeerden), in het clubgebouw aan de Zijlweg, in de gangen van Stoop s Bad (met het Zwaantje
als pleisterplaats op de terugweg naar huis), in de gymnastiekzaal van de Meisjes H.B.S. en soms bleef het
beperkt tot lange afstand lopen door donker Heemstede met het Sportfondsenbad als kleedlokaal. Het was
voor Martien geen gemakkelijke opgave, zijn training steeds aan andere omstandigheden en mogelijkheden
aan te passen, "maar hij was onuitputtelijk in het bedenken van steeds nieuwe oefeningen, waardoor de op
komst en animo groot waren. Een ware rage werd het touwtjespringen, dat veel moeilijker was dan je in je
prille jeugd had gemerkt, maar waar we ons zo verwoed mee bezig hielden, dat we het tot records van 20
minuten brachten, zij het ten koste van onze voetbalprestaties, omdat we op Zondag met onze stijve kuiten
niet meer konden lopen. Ook de radslag was één van de pijlers, waarop ons spel in die dagen gebaseerd was.
Het hoogtepunt van deze periode was natuurlijk het kampioenschap van de derde klasse, in 1942/43, dat
voor Martien de verdiende bekroning van zijn werk was en waaruit duidelijk bleek dat hij het spelpei 1 van
ons eerste een heel stuk had opgevoerd. Het lag werkelijk niet aan hem, dat de prestaties een jaar later ver
beneden peil waren. Door onderduiken en tewerkstelling in Duitsland misten we te veel spelers om een sterk
elftal op de been te brengen, maar ook die tegenslagen hadden geen invloed op het enthousiasme van Martien!
Het feit dat H.F.C. de moeilijke oorlogsjaren onverzwakt is doorgekomen en in die tijd aan velen, zowel
spelers als toeschouwers, zo veel broodnodige ontspanning heeft gegeven, is zeker niet in de laatste plaats aan
Martien te danken, die daarenboven ook nog zoveel heeft bijgedragen tot de successen van de H.F.C.-
jeugd in deze periode. p. l.
Men heeft ons gevraagd iets over bovengenoemd onderwerp te schrijven. Dit zijnde de stereotiepe opmerking,
waarmede een artikel begonnen dient te worden, moet men eigenlijk verder gaan met de mededeling, dat men
het maar half vindt en niet schrijven kan of wil. Een dergelijke opmerking zult gij hier echter tevergeefs zoeken,
daar wij zeer pertinent menen over literaire gaven te beschikken en er gek op zijn onszelf in druk te zien ver
schijnen (dit laatste in verband met de bescheiden afmetingen van dit boekje, uiteraard strikt figuurlijk bedoeld),
terwijl wij, wat het willen betreft, met de even spreekwoordelijke als onsmakelijke natte vinger te lijmen zijn.
87