IJmuider Courant
Zaterdag 6 October 1923. 2e blad.
PLAATSELIJK NIEUWS.
IJMUIDEN.
De loonactie in het visscherijbedrijf.
""Door de combinaties van organisaties
in bet visscherijbedrijf alhier is aan de
V. E. M. op haar laatste schrijven het
volgende antwoord gezonden.
„Uw schrijven heeft in deze commis
sie een ernstig punt van behandeling
uitgemaakt en men was eenparig van
meening, dat ons antwoord niet moest
zijn in overeenstemming met uw schrij
ven. Onzerzijds is men van meening
dat de kwestie te ernstig is en te ern
stige gevolgen kan hebben, om er een
komische zaak van te maken.
De bedoeling van dit schrijven is dan
ook niet om u aan het verstand te bren
gen, dat er wel een hangende kwestie
is omdat uwe directie daarmede zoo
goed bekend is als wij. Wel mogen wij
er misschien even op wijzen, dat uwe
houding, zoowel als die van uwe orga
nisatie, niet pleit voor uw verantwoor-
delijkhedsgevoel.
Uw schrijven is dan ook geheel bezij
den de werkelijkheid en wij kunnen ons
niet indenken, dat uwe directie niet be
ter zou weten. Wij zouden u dan ook in
overweging willen geven, om ons maar
eens bij één uwer beweringen te bepa
len, bezie de loonstaten uwer matrozen
en stokers eens van de laatste 4 jaren
en bereken dan eens het gemiddeld loon
over dien tijd. Wanneer uwe directie
neg eenige kijk heeft op het praktische
leven, zult u versteld staan, waarvan
die gezinnen in die jaren hebben ge
leefd.
Nu stelt u zich op het standpunt, dat
een conferentie nutteloos zou zijn, wan
neer onze besturen zich niet bij voor
baat neerleggen bij uwe voorwaarden.
Wij zijn zoo vrij van meening te ver
schillen en onze opvatting is dan ook
dat een conferentie, waar een der par
tijen decreteert, niets is als een kome-
dievertooning, waaraan wij geen be
hoefte hebben.
Inmiddels blijven wij ons bereid ver
klaren, ook wanneer wij eenmaal be
gonnen zijn dat te doen, wat wij in de
gegeven omstandigheden nuttig en noo-
dig achten, door bespreking te trach
ten de rust in het bedrijf te verzekeren,
terwijl wij momenteel een bespreking
op prijs zouden stellen, van u aan te
toonen dat uwe meening, neergelegd
in uw laatste schrijven, van az onjuist
Is.
VELSEROORD.
Schaakwedstrijd.
Dinsdagavond werd de eerste ronde
van den schaakwedstrijd gespeeld. Om
8 uur was vrijwel het geheele corps
present en- na indeeling was de strijd
weldra in volle hevigheid ontbrand. Om
ongeveer 9 uur vielen reeds de eerste
slachtoffers, geleidelijk aan door ande
ren gevolgd. Om ruim elf uur werd
ook de laatste partij opgegeven en de
uitslag der eerste ronde bekend. Ze
luidt aldus:
Groep I.
B. ten Vaarwerk 1/2x/2 M. A. Post.
C. E. Post 01 C. Woudenberg
S. Baarda 01 A. Koene.
C. Post Jr 01 S. Bos.
W. C. Post 0—1 H. Sant.
Groep II.
H. Oderkerk 01 P. Verhoog.
A. v. d. Vlerk 0—1 J. A. Stals
G. Baljet 1—0 v. d. Wiele
A. Dorsman 01 v. d. Berg
P. Munterkamp 10 J. Bontenbal.
Groep III.
P. v. d. Bos 10 Rolloos.
Raadman 01 C. C. Post.
Ruijs 01 Kaaij.
P. Bontenbal 10 v. Salm
Kruiten 01 Bruggemans.
Chr. Duin xx Kuhfus.
x Deze laatste partij wordt deze
week gespeeld.
VELSEN.
Politie-Schietvereeniging „Velsen".
De Politie-Schietvereeniging Velsen
hield Woensdag een schietwedstrijd,
waarvan de prijsuitreiking des avonds
plaats had in Hotel De Prins. De voor
zitter, majoor de Wilde, opende met
een welkomstwoord. De voorzitter vond
het verblijdend telkens nieuwe gezich
ten te zien, maar betreurde anderszijds
het heengaan van donateurs en leden.
Vooral van de leden betreurde spr. het,
want bij .een goede harmonie kan de
Vereeniging niet anders dan goede
vruchten afwerpen. Het hoofddoel der
Vereeniging toch is uitbreiding en aan
moediging tot kameraadschap. Een
goede geest, gelouterd en gezuiverd
van alle nevenbedoelingen, kan nooit
anders dan ten goede komen aan ons
korps. Spr. betreurt het dat toen bur
gemeester ver Loren van Themaat heen
ging en voor het Beschermheerschap
der Vereeniging bedankte diens opvol
ger niet bereid bleek het Bescherm
heerschap op zich te nemen. Spr. hoopt
nog altijd dat de bezwaren voor den
Burgemeester zullen vervallen. Even
eens teleurstellend is dat wij blijkbaar
de sympathie van ons eerelid, den com
missaris van politie te IJmuiden, heb
ben verloren, daar deze onze schiet
oefeningen en feestavonden niet meer
komt bezoeken. Dit temeer, omdat wij
er steeds trots op waren hem in ons
midden te zien. Spr. zegt er van over
tuigd te zijn dat deze toestand niet tot
nut en heil van het korps kan zijn en
spreekt daarom den wensch uit dat de
toestand van voorheen mag terugkee-
ren.
Toch is onze vereeniging in de 7 ja
ren van haar bestaan gegroeid en al
was het niet altijd voorspoedig met
haar, vooral door de malaise in ver
schillende deelen onzer gemeente, de
collega's op Wijkeroog hebben in deze
dagen juist een nieuwe bron aange
boord en zij hebben succes op hun ar
beid gehad. Maar stormen zijn ons ook
dit jaar niet gespaard. Spr. hoopt ech
ter dat de leden moed en wilskracht
zullen behouden.
De voorzitter richt een wroord van
dank tot hen, die bijdroegen tot bet
welslagen van den schietwedstrijd, tot
de schietcomm. voor hare zorgen ge
durende het geheele jaar en tot de le
den, die zorgden voor de zoo mooie
schietbaan.
Hierna werd overgegaan tot het uit
reiken der prijzen. De eerste prijs, een
portemanteau, werd gewonnen door
den agent van politie Roozen met 51
punten. Vervolgens was er voor elk der
deelnemers een prijs beschikbaar ge
steld. Er waren vier donateursprijzen.
Deze verwierven: le prijs de heer Ott
te IJmuiden met 47 punten; 2e prijs
de heer van der Laan, opzichter bij den
Rijkswaterstaat, met 45 punten; 3e
prijs de heer Roeske, opzichter bij het
Hoogovenbedrijf, met 45 punten; 4e pr.
de heer Martens te IJmuiden met 35
punten.
Van de donateurs hebben er 15 deel
genomen aan den wedstrijd, die met
een bezoek werd vereerd door den heer
Delcourt van Krimpen, oud-burgemees
ter van Wijk aan Zee en Duin.
Na de uitreiking der prijzen werd de
avond verder gezellig doorgebracht,
o.a. met een bal onder leiding van den
heer J. W. Erbrink.
DE HARINGVISSCHERIJ.
In de laatste dagen van September
was de aanvoer van haring in ons land
niet groot. Gevolg daarvan is geweest
een nog geregeld voortgaande stijging
der prijzen, welke zich daardoor op het
oogenblik op een zeer bijzonder peil
bewegen, in aanmerking althans geno
men den toestand, waaronder we leven.
De aanvoer is op verre na niet in
staat geweest te voldoen aan de behoef
ten van den handel, en allerwegen kon
men dan ook in de afgeloopen dagen
vernemen dat er thans inderdaad zoo
goed als geen haring in voorraad is.
Over dit feit, indien het juist is
en het zal heusch niet zoover bezijden
de waarheid zijn kan men zich niet
anders dan verheugen, daar er eenige
waarborg in ligt dat voorloopig zich
goede prijzen zullen weten te handha
ven. En een zoodanige waarborg is in
dezen tijd van het jaar altijd wel noo-
dig.
De groote aanvoeren toch kunnen
nog worden verwacht. De zandvissche-
rij is voor ons I-Iollandsche haringbe-
drijf in doorsnee toch het belangrijkste
deel van de teelt, en deze moet als 't
ware nog beginnen. Wel is normaal ge
sproken reeds een heel stuk van den
tijd der zandvisscherij verstreken, het
geen toegeschreven moet worden aan
de ditmaal ongekend lang aangehou
den haringvisscherij in den Noord,
waar zeer veel en zeer langdurig maat
jesharing gevangen is, en waar zelfs
volgens ingekomen berichten tot voor
enkele dagen nog flink gevangen werd,
zij het ook dat meer en meer de ijle
haring zich in de vangsten vertoont.
Toch, al zijn we wat ver in den tijd
gekomen, is het geenszins uitgesloten
dat toch op Doggersbank nog groote
hoeveelheden haring gevangen zullen
worden. Tot voor enkele dagen waren
de berichten vandaar niet erg moedge
vend, maar de allerlaatste dagen is dat
al veranderd, en op den zuid-west-punt
van Doggersbank en ten westen er van
hebben sommige schepen reeds groote
vangsten gehad. Ook van den oostkant
van Doggersbank is dezer dagen een
stoomlogger met een zware lading ha
ring binnengekomen.
Deze verschillende verschijnselen wij
zen er op, zooals we in den aanvang
opmerkten, dat de ergste stilte al weer
achter den rug is, en we in de eerst
volgende dagen weer wat meer sche
pen te gemoet mogen zien, hetgeen aan
den handel ten goede kan komen, daar
deze het toch bij zoo groote schaarschte
niet zou kunnen volhouden.
Onze I-Iollandsche prijzen zijn op liet
oogenblik beslist te hoog voor een goie-
den buitenlandschen afzet; alle" be
richten, welke we dezer dagen uit de
meest verschillende hoeken van Euro
pa verkregen, behelzen dat. Intusschen
schijnt er toch anderszins zooveel ver
koopsgelegenheid te zijn, dat de aan
voeren en de aanwezige voorraden grif
tegen de hooge noteering door den han
del overgenomen konden worden.
Met eenige prijsdaling intusschen
zal wellicht in de toekomst gerekend
moeten worden, daar Holland zich op
den duur niet kan handhaven op een
niveau, dat ligt boven dat der buiten-
landsche concurrenten.
Haring is en blijft een wereldproduct-
artikel, waarvan dus ook de waarde
door de internationale concurrentie be
paald wordt.
Omtrent deze concurrentie intusschen
hoort men telkens belangwekkende be
richten. Niet slechts Noorwegen, doch
ook Schotland en Engeland schijnen
toch groote verkoopen naar Rusland te
hebben afgesloten en daardoor wel
eenigermate,'vooral wat laatstgenoem
de landen betreft, thans gehandicapt te
zijn.
Mochen deze berichten juist zijn, dan
zijn de verkoopers, gezien den huidi-
gen marktstand, niet te benijden.
Ook hier te lande zijn in het afgeloo
pen voorjaar onderhandelingen ge
voerd over de afsluiting van een groot
leveringscontract naar Rusland; O)}
clen toen genoemden prijs zijn deze on
derhandelingen destijds niet afgespron
gen, deze werd algemeen acceptabel ge
acht. Niettemin is thans gemakkelijk
vast te stellen, dat dit contract een
ramp zou zijn geworden, waaronder de
reederijen wellicht bezweken zouden
zijn.
De loop der dingen heeft weer eens
een keer te meer bewezen, hoe buiten
gewoon gevaarlijk het in het har ingbo-
drijf is om op de zaken vooruit te loo-
pen; er is letterlijk niets met eenige ze
kerheid over de toekomst vast te stel
len, en men heeft het zoo volstrekt niet
in de hand om invloed op den gang vaii
het bedrijf uit te oefenen.
Thans nog een paar opmerkingen
over twee aangelegenheden van alge-
meenen aard.
In een onzer vorige nummers is op
genomen het adres aan de regeering,
verzonden door de samenwerkende ge
meentebesturen van Den Haag, Vlaar-
dingen, Katwijk en Maassluis. Onge
twijfeld zal daarvan in bedrjjfskringen
met groote belangstelling en ;ne"t on
verdeelde instemming, kennis zijn ge
nomen. Vooral de aandrang, daarin bij
de Regeering uitgeoefend tot instelling
van een commissie, waaraan zal zijn
opgedragen een ernstig onderzoek naar
de toestanden in het zcevisscherijbe-
drijf en het uitbrenggen van advies,
hoe het bedrijf te hulp gekomen kan
worden om blijvend uit de misère te ge
raken, zal allerwege met instemming
zijn begroet. Wij meenen dat zulk een
studie- en werkcommissie, mits goed
samengesteld niet onafhankelijke en
deskundige leden, goed werk zou kun
nen leveren.
De tweede zaak, waarover we nog
wat willen opmerken, betreft de uit
breiding van den haringafzet in het
binnenland. Wij achten het toch wel
een hoogst merkwaardig verschijnsel,
dat er zoo weinig publieke belangstel
ling uit de kringen van het haringbo-
drijf blijkt voor het hoogst verdienste
lijke plan, dat door den heer Voet in dit
blad uiteengezet is.
Wat is daarvan de oorzaak? Moet de
ze hierin gezocht worden, dat de han
del zich liefst wat achterbaksch houdt
in verband met bestaande verhoudin
gen?
Maar de reederij dan? Deze heeft toch
in elk geval het hoogste'belang bij al
les was vermeerdering van het haring
eten betreft! Of is de reederij tevreden
met den toestand van dit oogenblik,
waarbij nauwelijks de helft der vloot in
exploitatie is?
Dit laatste is ondenkbaar.
Maar waar blijven dan de op- en aan
merkingen op dit plan, waar blijft de
instemming er mee of de bestrijding er
van?
Wij hopen dat de belanghebbenden
bij en belangstellenden in ons haring-
bedrijf zich alsnog publiekelijk er over
zullen uitspreken.
N. Vlaard. Courant.
INGEZONDEN.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie
Koninkl. Nederl. Vereen. „Onze Vloot".
DE VLOOTWET.
Een laatste woord.
Aan den vooravond van de behande
ling der Vlootwet acht „Onze Vloot" het
noodzakelijk om nog met een enkel
woord, doch met klem, op de noodzake
lijkheid van het aannemen dezer wet te
'wijzen.
En als wij dan met de Standaard
vragen: „Waarom een Vlootwet?" dan
antwoorden wij met haar: „Wanneer
wij een vloot noodig hebben, dan is
dat niet in de eerste plaats om ons te
genover een der grootmachten te verde
digen, maar dan is dat allereerst om
in staat te zijn onze internationale ver
plichtingen na te komen.
Wij zijn een zelfstandige staat te
midden van andere staten. Aan die
zelfstandigheid ontlecnen wij voor
rechten, maar zij brengt ook plichten
mede.
Een dier plichten is, dat we, wanneer
andere staten met elkander in oorlog
geraken, er zorg voor moeten dragen
dat- ons grondgebied niet door een der
oorlogvoerenden gebruikt wordt om
zijn tegenstander te benadeelcn.
Als ik in een straat woon tusschen
twee buren in, die elkaar te lijf willen,
dan heb ik er in elk geval voor te zorgen
dat MIJN huis niet. door een hunner ge
bruikt worde om den ander nadeel toe
te. brengen.
Zoo is het ook in. het leven der vol
ken.
En een staat die zulks toelaat, die dit
niet weet te verhinderen, geeft daardoor
zijn aanspraak op zelfstandigheid prijs.
Zijn lot is niet twijfelachtig. Wat hij
zelf niet kan doen, zullen anderen voor
hem doen.
En dan wordt hot: wij zullen hande
len bij U, over U, maar zonder U.
En wat men voor alles geducht heeft,
zal dan juist gebeuren; men zal tegen
zijn wil, in den oorlog, die anderen ont
ketend hebben, worden meegesleept.
De middelen tot daadwerkelijke
handhaving der onzijdigheid zijn tevens
de beste middelen om n' klein land bui
ten den oorlog te houden. Daarom heb
ben wij een vloot noodig".
Op die vraag laten wij een tweede
volgen: Kan het zich voordoen, dat wij
zoo in een oorlog betrokken worden?
En dan antwoorden wij: Misschien niet
in het Rijk in Europa, maar wel in dat
in Azië. Het zwaartepunt toch van de
wereldpolitiek is verplaatst naar de Pa
cific.
Verwijzende naar het buitengewoon
duidelijke en voor een ieder begrijpelij
ke artikel: „Het Oorlogsgevaar in Oost-
Azië", in de October-aflevering van ons
orgaan overgenomen uit het Sóerabai-
ascli Handelsblad, zeggen wij liet den
schrijver na: hoewel alles nog schijn
baar in vollen vrede verkeert, Japan nu
reeds in een economischen oorlog op
leven en dood met de Vereenigde Sta
ten gewikkeld is. En die economische
strijd MOET ontaarden in een strijd
met de wapenen, even goed als in 1914
de wereldoorlog een besluit met de wa
penen was van den economischen strijd
op leven en-dood tusschen de verschil
lende Europeesche rijken.
Japans bevolking steeg van 1875 tot
1920 van 34 tot 56 millioen. Het heeft
geen voldoende voedsel en de emigratie
wordt naar alle kanten, voornamelijk
door Amerika, onmogelijk gemaakt.
Voedsel zou gekocht en betaald kun
nen worden uit de opbrengst van ex
port artikelen. Maar Japan heeft ge
brek aan grondstoffen en Amerika ver
bood in 1917 den uitvoer van ijzer naar
Japan. Kiautsjou, dat in Duitsche hon
den was, heeft steenkolen voldoende
voor geheel Noord Oost-Azië. Het was
dan ook niet alleen trouw aan het ver
bond met Engeland, dat Japan den oor
log aan Duitschland verklaarde en het
is een gevaar voor den vrede in de
Pacific, dat Japan het weer heeft moe
ten ontruimen. Katoen en metalen beeft
Japan evenmin, en het is dan ook niet
te veel gezegd, dat Japan zich enkel en
alleen uit zelfbehoud genoodzaakt ziet
om zich op een gewapend conflict voor
te bereiden.
En nu moge de ramp, die Japan ge
teisterd heeft eenige vertraging in die
voorbereiding geven, zij zal bet gevaar
om geheel door Amerika uit China ver
drongen te worden, vergrooten, wat Ja
pan's ijver om gereed te zijn slechts zal
verdubbelen. En wetende hoe Japan
zich in korten tijd van niets tot eerste
rangs mogendheid heeft opgewerkt,
kan haar toch niet de kracht ontzegd
worden om in zeer korten tijd deze
slag te boven te komen.
Een derde vraag zou kunnen zijn:
Wat hebben wij met dien komenden
strijd tusschen Japan en Amerika te
maken?
Daarop luidt het antwoord: die strijd
KAN niet buiten ons omgaan, omdat
ons Rijk in Azië de deur is tot de Pa
cific.
Washington, dat aan Amerika ver
biedt om versterkte plaatsen in de Pa
cific te hebben, heeft de kans, dat wij
in dien strijd betrokken worden, ver
dubbeld. Ziet toch Amerika kans om
zich op Java te nestelen, dan heeft het
een basis en hongert het Japan uit. Ja
pan zal dus die bezetting door Amerika
trachten te voorkomen en het zal om
het populair uit te drukken een wed
loop worden wie Java het eerst zal be
zetten. En dan zijn wij in den oorlog
betrokken tegen onzen wil.
Maar afgezien van elke concreet te
noemen mogelijkheid van gevaar, is
het, zooals in den aanvang gezegd, de
hoofdzaak en onzen duurtsten plicht,
dat wij gereed zijn om ons tegen elke
schending onzer neutraliteit, door wie
ook gepleegd, met kracht te kunnen
verweren.
Maakt het Socrabaiasch Handelsblad
niet terecht de opmerking, dat het ver
schil tusschen x a en x a 2a is.
De beste waarborg tegen schending on
zer neutraliteit is: de zekerheid voor
beide partijen, dat hij, die ze schendt,
ook nog onze vloot tegen zich zal heb
ben. Ze moet daarom zoo sterk zijn, dat
de tegenpartij ze gaarne aan hare zijde
ziet. Ze moet zijn als ons leger, dat in
1914 tegen geen der grootmachten op
kon, maar een welkome versterking zou
zijn geweest voor de tegenpartij van
hem die onze neutraliteit mocht ge
schonden hebben.
En als wij nu niets gedaan hebben
om die bezetting te voorkomen, wat zal
er dan gebeuren als de afrekening
komt?
Zou iemand dan in gemocdc kunnen
gelooven, dat als wij niet anders dan
papieren protesten hebben laten hooren
en met geen enkel machtsmiddel ge
toond hebben, dat 't ons ernst was om
onze deur gesloten te houden, dat die
deur ons dan teruggegeven zal worden?
Zou de overwinnaar niet zeggen: „ïk
zal voortaan zelf wel zorgen dat ze ge
sloten blijft".
En met het verlies van die deur daalt
Nederland tot eon zevende rangs mo
gendheid. DAAROM en daarom alleen
beoogt de Vlootwet om die deur in
het belang van alle bijna 60 millioen
onderdanen van het Nederlandsche
Rijk zoolang gesloten te houden voor
den aanvaller, dat de tegenpartij ons in
zijn belang komt helpen. Hoe krachti
ger die vloot den indringer het: „Hands
off' kan toeroepen, zooveel te krachti
ger zal ook hek belang van alle Neder
landers blank en bruin van den
grootsten werkgever tot den kleinsten
werknemer, gediend worden.
Daar doemt de vierde vraag op:
Zou het verlies van Indië Nederland
werkelijk zóó doen dalen?
In Transvaal bestond voor den Zuid-
Afrikaanschen oorlog de zuiver Neder
landsche Zuid-Afrikaansche spoorweg
maatschappij. Hoe lang heeft die nog
bestaan na dien oorlog?
Indien Indië voor ons verloren ging,
clan zou. de nieuwe eigenaar laten
wij hem A noemen aan de Paket-
vaartmaatschappij met haar vloot van
160 schepen, aan de Billitonmaatschap-
pij, aan spoor- en tramwegmaatschap
pijen, aan cultuur- en mijnbouwonder-
nemingen enz. enz. spoedig wijs maken
dat de daarmede behaalde winsten lang
genoeg aan Nederland zijn toegekomen,
clat de daaraan verdiende arbeidsloo-
nen en salarissen nu wel eens, net zoo
goed als die winsten, aan de burgers
van A groot en klein toe mogen
vallen.
In het. in 1914 door ons uitgegeven
vlugschrift: „Neerland's Ondergang
kan en moet voorkomen worden" ga
ven wij de meening, omtrent het ver
lies van Indië, weer van vele vooraan
staande mannen en van eenige Kamers
van Koophandel. Die meeningen zijn
nog, en blijven altijd juist.
Onder de vele noemen wij slechts,
dat de Staatscommissie 1912 zeide:
„Ook uit economisch oogpunt zou het
verlies van Indië in den volsten zin van
het woord een nationale ramp voor het
moederland zijn".
dat de heer G. Vissering, President
der Nederlandsche Bank zegt: „door
een verlies van onze koloniën zouden
wij niet alleen in onze materiëele be
langen op zeer ernstige wijze worden
geschaad, maar ook onze werkzaam
heid en uitbreiding als zelfstandige,
gerespecteerde natie zouden in zeer
ernstige mate lijden, indien dit groote
en prachtige arbeidsveld zou worden
gesloten voor onze industriëelen, land
bouwkundigen, doctoren, chemici en
andere geleerden".
dat de heer Muysken, directeur van
Werkspoor zegt: „een groot deel onzer
industrie zou onbestaanbaar blijken"
en: „dan zou elkeen eerst duidelijk ge
voelen, dat zijn eigen welvaart, hetzij
direct, hetzij indirect, van deze kolo
niën afhankelijk is";
dat de bekende D. W. Stork uit Henge
lo zegt, dat het verlies: „een onherstel
bare ramp zou zijn voor het land in
het algemeen en voor onze industrie in
het bijzonder". Maar, zegt bij verder:
„de waarheid van een axioma behoeft
toch niet onderzocht te worden" en
daarom acht hij een verder onderzoek
overbodig.
De Kamer van Koophandel te Amster
dam zegt: „bij onze Kamer bestaat
niet de geringste twijfel of het verlies
onzer Oost-Indische bezittingen zou
een ramp met onafzienbare gevolgen
voor ons land zijn".
En de Kamer van Koophandel te
Rotterdam geeft een opsomming van
in- en uitvoer (in 1912) cn eindigt hare
beschouwingen met: „waaruit blijkt
van hoe ingrijpende beteekenis het on
gerept bezit der Oost-Indische koloniën