soort bouwen is de ondergang der
Duitsche huisvrouw."
Wij oordeelen anders. De altijd sla
vende en jagende en vermoeie en prik
kelbare huisvrouw zal er door verdwij
nen; er zal aan rust en gezelligheid in
huis door gewonnen worden.
VISSCHERIJ.
DE EXTRA-HEFFINGEN VAN DE
VISSCHERIJ.
In ons blad werd afgedrukt een
adres, gericht aan H. M. de Koningin,
en onderteekend door alle zeevissche-
rijbedrijven, gevestigd te Vlaardingen
Maassluis, Scheveningen en Katwijk,
ten doel hebbende de benoeming door
de Regeering te verkrijgen van een
Commissie, bestaande uit een ambte
naar van het Ministerie van Financiën
en enkele leden van het College voor
de Visscherijen, teneinde, zooals reeds
in een adres van 28 Juni 1922 was aan
gegeven, van advies te dienen omtrent
de bedragen, welke eventueel van de
extra heffingen, gedurende den crisis
tijd aan het zeevisscherijbedrijf opge
legd, billijkerwijze zouden moeten wor
den gerestitueerd aan de belangheb
benden, teneinde de voortzetting van
het bedrijf mogelijk te maken en de be
manningen, die aan boord der vaartui
gen dienst hebben gedaan en met de
reederijen hebben samengewerkt tot
de voedselvoorziening gedurende de ja
ren 1917, 1918 en 1919, schadeloos te
stellen voor de door die extra heffingen
gederfde gages, ten bedrage van circa
3 millioen gulden.
Bij het Hoofdbestuur der Recdersver-
eeniging voor de Nederlandsche Ha-
ringvisscherij is thans daarop een
schrijven ingekomen van den Minister
van Financiën 't welk als volgt luidt:
„Naar aanleiding van het door een
aantal reeders van visschersvaartui-
gen, gedomicilieerd te Vlaardingen,
Scheveningen, Maassluis en Katwijk
aan Zee, onder dagteekening van Juni
1923 tot Hare Majesteit de Koningin
gericht adres houdende verzoek om
benoeming van een Commissie van Ad
vies in zake terugbetaling van een ge
deelte der in den crisistijd op hunne be
drijven gelegde heffingen, heb ik de eer
U namens Hoogst-Dezelve mede te dee-
len, dat het gedaan verzoek niet voor
inwilliging vatbaar is.
Ik noodig U uit de betrokken reeders
met deze beslissing in kennis te stel
len."
Hiermee is dus op deze adresbewe
ging in afwijzenden zin beschikt.
Deze beschikking bepaalt zich strikt
tot het verzoek van adressanten tot in
stelling van een Commissie van Advies
inzake terugbetaling van extra heffin
gen: die Commissie komt er niet.
Men zou dus kunnen opmerken dat
er met deze beschikking ruimte blijft
voor een nieuw verzoek inzake terug
betaling zonder meer.
Het wil ons echter voorkomen dat
dit slechts in zuiver formeelen zin
juist is, daar de overwegingen, welke
geleid hebben tot de afwijzende be
schikking inzake de benoeming van
een Commissie, wel betrekking zullen
hebben op de, naar het oordeel der Re
geering, bestaande onmogelijkheid om
tot eenige restitutie over te gaan.
Met andere woorden: aangenomen
mag worden dat vooral de wensch tot
terugbetaling der extra heffingen niet
voor inwilliging vatbaar is gebleken,
en dat als uitvloeisel daarvan hetzelfde
het geval was met de instelling van een
Commissie, waarvoor dientengevolge
naar het oordeel der Regeering dan
toch geen taak was weggelegd.
Voor vele adressanten zal intusschen
dit bericht wel zeer teleurstellend zijn
uitgevallen.
N.. Vlaard. Ct.
VISSCHEN OP DE NOORDZEE.
Van Klaas, Jan en den schipper.
Wij lezen in De Standaard het volgen
de artikel.
„O, is u de meneer, die gaat meeva
ren? Kom er maar op! Kan je de stap
niet maken? Hier, hou m'n hand vast:
een, twee, drie, je bent 'r! Geef mij dat
tassie maar; zal ik wel voor u bewaren;
als u 't noodig mocht hebben dan vraagt
u er maar om. Ziet u, ik ben Klaas, de
zoon van den schipper; vader is met
Jan, de knecht, aan wal om olie te hsv
len voor den motor, en nou heb ik hier
zooveel als de oppas. Je kunt je schuit
je nooit alleen laten; d'r is 'r altijd één
aan dek. Ja, altijd, bij dag en bij nacht.
Zal u wel merken
„Hoe laat of we van Urk zijn afgeva
ren? Nou vannacht om 'n uur of twee
zoowat; met wel dertig tegelijk; 'tkun
nen d'r ook meer geweest zijn, maar
dat moet u straks maar an m'n vader
vragen. Kijk, daar gaan d'r nog wat",
en Klaas wijst ons 'n paar botters, die
op het IJ in de richting van 't kanaal
varen. „En als je nog in Amsterdam
moet wezen om wat in te slaan, dan
liggen we altijd hier voor den vischaf-
slag. Want je mot niet vergeten me
neer, dat we alles bij ons moeten heb
ben: olie, proviand, melk, drinkwater,
koppies, schoteltjes, netten, touwen,
lampen, noem maar op. Zie je, op zee
is er niemand, die je 't brengt, en geen
een winkeltje waar je 't halen kunt...."
„Zeg Klaas, je bent toch 'n echte Ur-
ker, hè, waarom draag je dan geen wij
den broek?"
„Zuinigheid, meneer, lacht Klaas, ,,'k
Mot misschien gauw onder dienst en
dan krijg ik 'n pakkie van de Koningin.
Zou 't toch zonde en jammer wezen, als
ik 'r voor m'n eigen nou nog een koo-
pen ging? Daarom doe 'k 't zoolang
maar met 'n gewoon costuumpie. Je
bent anders beter in den wijden broek
hoor! Waarom? Nogal wiedes Als
je an boord een hoos water over je goed
krijgt dan glijdt 't van zoo'n dikke wij je
broek allemaal af, en je onder spul blijft
droog. En als je 'n gewone broek an
hebt, dan ben je eer je d'r erg in krijgt
nat als 'n verzopen kater."
„O, dragen jullie daarom zulke wijde
broeken?"
„Natuurlijk, wist meneer dat niet
eens?
„Waar blijven ze nou?" Klaas tuurt
in de richting vanwaar hij z'n vader
en den knecht verwacht. „Als ze d'r
zijn, varen we meteen weg," vertelt hij.
En dan, als goede gastheer, die z'n vi
site toch wat bezig moet houden vraagt
hij ons: „Wil u beneden eens kijken?"
Hij gaat ons voor langs 'n smal trap
je van 'n paar treden, onder 'n laag af
dakje, werktuigelijk het hoofd even
achterover werpend, om zich niet te
stooten. Wij volgen hem wat bedaarder,
en staan nu in 'n kleine ruimte, met
wat bovenlicht; in 't midden 'n kachel
tje. Links en rechts van 't kacheltje 'n
slaapkooi, en nog 'n derde aan een der
zijkanten. Voorts allemaal kastjes; tot
de banken toe, die onder de kooien
staan, bevatten bergruimte onder de
zitting, die opgeklapt kan worden. Te
gen een der kastjes is 'n tekst opgeprikt
in zilveren letters: „dankt God in alles".
Het ruikt in dit vooronder heel sterk
naar visch.
„Hier maken we nou ons potje klaar",
legt Klaas uit, op 't kacheltje wijzend,
en we eten en slapen hier ook. „U mag
in de kooi van m'n vader." „Waar die
dan slapen moet?" „O, dat vinden we
wel. We slapen toch niet allemaal te
gelijk en als 't 'n beetje druk op zee
loopt, heelemaal niet. Dat haal je aan
wal dan wel weer in". Klaas hoort ge
stommel op dek en loopt naar boven.
Als we 'n oogenblik later z'n voorbeeld
volgen, vinden we den schipper en den
knecht ook aan boord. Zoo, nu is de be
manning compleet; de motor wordt
aangezet en weldra varen we af.
,,'n Twee-cylindermotor van zestien
paardenkracht, vertelt de schipper, ,,'k
Zou 'm niet graag meer willen missen;
want je hebt 'r 'n reuzengemak van. En
't is altijd zoo'n rustig gevoel, wanneer
je weet, dat je als er wat gebeurt mak
kelijk weg kan komen. Maar vraag niet
wat zoo'n ding je kost aan onderhoud
en aan benzine. Want dat draait maar
geregeld dag en nacht, zoolang we in 't
bedrijf zijn. En als iemand als u nou bij
voorbeeld centen van me hebben moet,
en ik zeg: zou u niet 'n week willen
wachten, dan zou u dat wel doen niet
waar, als u me kent als eerlijk man;
maar zoo'n motor zegt maar dadelijk:
doe het zelf, als je 'm niet op z'n wen
ken bedient. Dat kan je wel eens in de
zorg brengen."
„Zoowat alle Urker visschers varen
met den motor, 'n Heel enkele heeft nog
alleen maar 'n zeil. Als je er aan ge
wend bent, kun je er eenvoudig niet
meer buiten
„Ik wou, dat ik de centen van Krom
hout had," zegt Klaas. „Kom, ik ga 'n
bakkie zetten. Hij haalt uit een bak in
de voorplecht een turf en duikt met 'n
vaartje van zoo zie je me en zoo zie je
me niet, het vooronder in.
Op het dek zit de knecht netten te re-
pareeren. „Dat doen we in onzen vrijen
tijd zooveel mogelijk zelf", vertelt hij.
„Of we moeten te veel scheuren, dan
laat je het anderen doen, meestal oude
menschen, die op zoo'n manier nog 'n
weekgeldje maken. Duur onderhoud,
meneer, die netten; ze kosten zoowat
een gulden dertig 't pondje en je hebt
voor 'n behoorlijk net zoowat zestig
pond noodig. En scheuren doen ze wat
gauw. Dat kan ik allemaal nou wel uit
leggen, maar u zal 't zelf wel zien en
dan begrijpt u 't dadelijk veel beter.
Soms gebeurt 't, dat er wel drie op 'n
dag kapot gaan."
„Waar heb je dat breien geleerd?"
„Och, dat leer je eigenlijk niet. Dat
gaat zoo vanzelf. Je ziet 't als kind an
deren doen, en dan mag je eens 'n beet
je helpen. Zoo leer je den slag. Moet je
die goeie breiers zien, die zoo'n pondje
of drie op 'n dag maken. Dat 's mooi
werk hoor, al was 't maar alleen, dat
je er goed door leert stilzitten."
„En wat verdient zoo'n breier nu?"
„Vijftig cent 'n pond. 't Is niet veel,
maar als je oud bent en niks meer kan
doen, is 't meegenomen hè? Er wordt
menige oude stakker met breien 'aan *n
paar duitjes geholpen."
„De koffie is klaar!" waarschuwt
Klaas, die uit het vooronder komt wip
pen. Hij neemt 't roer van z'n vader
over, en we mogen den schipper en den
knecht naar 'n vooronder volgen om
ons bakkie mee te drinken.
„Ziet u, meneer," zegt de schipper,
„dat kunnen we nou aan boord niet
missen ons kommetje koffie. Hij gaat
op den grond zitten, als 'n kleermaker
op z'n tafel en haalt uit 'n kastje vier
kommetjes, schept er uit 'n bus wat
suiker in, neemt den ketel van 't nu
brandend kacheltje, schenkt koffie, en
doet er met 'n lepel uit 'n pannetje wat
melk bij. „Alsjeblieft, een kommetje
voor u, een voor Jan," die intusschen
ook op den grond is gaan zitten, net als
de schipper „een voor Klaas en een
voor mij." Dan haalt hij uit 'n ander
kastje 'n koek en snijdt er vier flinke
hompen af. „Ziezoo, ik hoop, dat u.'t zal
lusten. We doen 't hier maar primitief.
O, drinkt u bij je moeder thuis niet zoo'n
groote bak achter mekaar? Nou, je laat
maar staan wat je te veel is, hoor! Wij
drinken anders graag zoo'n paar van
die kommetjes; wat jij, Jan?"
De visite is heel netjes op 'n bankie
gaan zitten; maar om de warme kom
telkens van den grond op te nemen om
'm aan den mond te brengen, is 'n wat
lastige manoeuvre op 'n stampend
schuitje. Daarom heeft hij al gauw ook
op den grond plaats genomen, knus
met den schipper en den knecht in 'n
kringetje. I j iV^.j
„Weet u waar wij, visschers, altijd
goed voor te zorgen hebben?" praat de
schipper voort: „dat onze spullen in or
de zijn. Je hebt altijd 't beste noodig. Ik
wil maar zoo zeggen, als u bij u thuis
een deur of 'n mum* 'n kwastje wilt
geven, dan haal je er een schilder bij
en je zegt: maak dat voor me in orde.
Neem nou eris an, dat je bij 'n prutser
te lande bent gekomen, dan smeert
zoo'n knul d'r wat op; maar eer je in
de gaten hebt, dat z'n grondstoffen niet
in orde waren, en dat je eigenlijk in je
hals gekeken bent, kan je schilder al
drie keer verhuisd wezen, en kan je er
dus geen verhaal meer op halen."
„Maar de wind en de zee meneer, die
zijn veel eerlijker dan de menschen.
Dacht je dat de wind vraagt of je 'n
besten of slechten tijd hebt, of dat je
zeil goed of niet goed is? Neen, de wind
waait, en wee je lijntje en je zeiltje als
ze niet deugen, al heb je er nog zoo aan
geprutst. Dacht je dat de zee vroeg: is
je net wel van 't beste garen, of heb je
't maar van 'n uitverkoop? Neen, de zee
slaat er tegen en'rukt er aan, en je hebt
er eenvoudig voor te zorgen, dat 't er
tegen bestand is. Al je geknoei van zoo'n
beetje zus of 'n weinigje zoo wreekt zich
meteen."
„En zoo is het overal mee: met je tou
wen en je haken, met je bun en je roer,
met alles! Daar komt dan nog bij, dat
je verbazend afhankelijk bent van 't
weer: van storm en regen, van hooge
zee en ijsgang; als 't weder mis is, dan
blijf je maar in de haven liggen en ver
dient geen droge boterham. Dan moet je
zeker een week op 'n jaar hellingen, als
je niet wilt, dat je schuit onder je eigen
achterkwartier vandaan slijt. Je kan
rekenen, dat je niet meer dan dertig
weken gemiddeld per jaar uit visschen
kan gaan. Ach, ons leven is zoo heel an
ders dan bij een particulieren baas.
Daar begin je op tijd en je gaat naar
huis op tijd. Maar wat weten wij van
op tijd? Je vischt als je kunt bij dag en
bij nacht en daarmee afgeloopen. Eten
doe je zoo naar 't uitkomt, en slapen
zooals 't valt."
„Zoo komt 't, dat je vooral tegenwoor
dig wel visschers hebt, die zeggen: mijn
kinderen gaan niet meer naar zee! Daar
doet de moeilijke tijd na de oorlogsja
ren, waarin we veel verdiend hebben,
ook wel wat aan, zooals u snappen
kunt. 'k Sprak er laatst een op Ter
schelling, die zegt tegen zoo'n knapie,
dat daar rondloopt:
„Wat moet jij worden, jongetje?"
„Visscher, zegt ie."
„Komt die man tegen me: als mijn
jongen dat tegen me zei, zou ik 'm met
m'n eigen handen verzuipen."
„Nou, je kan ook overdrijven, hè?"
„Kom," zegt Jan, opstaande, „ik ga
Klaas aflossen, z'n bakkie wordt koud."
DE TOESTAND DER KUST-
VISSCHERIJ IN AUGUSTUS 1923.
Naar de Af deeling Visscherijen van
het Departement van Binnenlandsche
Zaken en Landbouw ons mededeelt,
was in Augustus 1.1. de weersgesteld
heid niet gunstig voor de kustvissche-
rijaanvankelijk heerschte er n.l. veel
windstilte, terwijl de rest der maand
zich kenmerkte door ruw en ongesta
dig weder.
In het Noordelijk deel der Zuiderzee
werd minder druk, in. de Zuid-Holland-
sche stroomen en zeegaten daarentegen
drukker aan de visscherij deelgenomen,
dan in Augustus van het vorige jaar;
omtrent de viscKerij in de Lauwerzee
werden nog geen cijfers ontvangen.
Volgens voorloopige opgaven bedroe
gen hoeveelheid en opbrengst der aan
gevoerde visch respectievelijk in de
Zuiderzee 1.667.155 K.G. en f 224.697
(1.089.894 K.G. en f 243.089 in Augustus
1922), in de Zuid-Hollandsche stroomen
en zeegaten 162.934 K.G. en f 40.891
(135.665 K.G. en f 37.054 in Augustus
1922, terwijl uit Zeeland werd verzon
den 54.000 stuks oesters, ter waarde
van f 5100 en 3.196.300 K.G. mosselen,
ter waarde van f 39.520 in Augustus van
het vorige jaar.
In de Zuiderzee waren de uitkomsten
der botvisscherij over het algemeen
niet gunstig; slechts werden in de eer
ste dagen van de maand, toen het we
der fraai was, door vischers met staan
de netten op het Kamperzand en bij El-
burg flinke vangsten gedaan. De vangst
van aal was in de Kom de Zuiderzee
onbevredigend, op de waarden in het
Noorden werd met fuiken over het al
gemeen wel wat meer, doch ook niet
veel gevangen. De prijzen der aal waren
bovendien in het algemeen laag. De
garnalenvisscherij leverde over het al
gemeen betere vangsten op dan in de
vorige maand; de vraag vooral naar
gepelde garnalen, liet echter veel te
wenschen over, zoodat de prijs te Har
derwijk dikwijls zeer laag was.
De oester- en mosselteelt lag vrijwel
stil. Van de publieke banken werden
eenige ladingen mosselen opgekord,
aangezien er reeds vraag uit Engeland
was. De aanvoer van mosselen voor
eendenvoeder was belangrijk.
Voor Zeeland werden in de Wadden
zee minder mosselen gevischt dan in
de vorige maand; de mosselen, die
thans nog buiten het voor vaartuigen
met mechanische voortbeweging ge
sloten gebied liggen, zijn n.l. over het
algemeen niet goed van kwaliteit, ter
wijl de motorvaartuigen bovendien dik
wijls niet visschen konden door het
ruwe weder.
In de Lauwerzee werd de garnalen
visscherij door enkele visschers voort
gezet.
In den Dollart was het resultaat dezer
visscherij belangrijk beter; de kwali
teit der garnalen verbeterde hier even
eens, zoodat een deel daarvan voor
menschelijke consumptie kon worden
verkocht.
De botvisscherij in den Dollart was
niet loonend.
In de Zuid-Hollandsche stroomen
werd met de ankerkuilen evenals de
laatst voorafgaande maanden weer
voornamelijk op aas gevischt voor de
aal- en botvischtuigen. Enkele vaartui
gen dienden uitsluitend voor de vangst
van spiering, terwijl een tweetal schok
kers speciaal op zeebliek vischten voor
het winnen van schubben ten behoeve
van de parelindustrie. Met laatstbe
doelde vaartuigen werden over het al
gemeen behoorlijke vangsten gemaakt.
De vangsten van spiering met de an
kerkuilen waren in het begin der
maand vrij gunstig; daarna werden
over het algemeen bevredigende en
soms zelfs ruime vangsten verkregen.
De aanvoer van spiering bedroeg ruim
het tweevoudige van dien van de over
eenkomstige maand van het vorige
jaar; de opbrengst der spiering was
echter in verband met de lagere prij
zen, welke thans voor de spiering wor
den bedongen, niet naar verhouding
hooger dan het vorige jaar. Omstreeks
het midden der maand kon met de an
kerkuilen op het Hollandsche Diep te
genover de Tonnckreek gedurende een
tweetal nachten een flinke hoeveelheid
drijfaal worden gevangen.
De vangsten met kubben en korven
leverde over het geheel genomen be
vredigende vangsten op; met de aalfui
ken en de aallijnen waren de vangsten
minder goed en zeer afwisselend. De to
tale aanvoer van aal was intusschen
nog iets grooter dan in Augustus 1922;
de opbrengst was daarentegen iets min
der. De visscherij met het botschut-
want en de botlijnen werd nogal belem
merd door stormachtig weder en hooge
ebbestanden. Niettegenstaande dat wa
ren de uitkomsten van de botvisscherij,
zoowel wat de vangsten als wat be
somming betreft, belangrijk gunstiger
dan in Augustus van het vorige jaar.
Aan de visscherij met de garnalen-
kor in de zeegaten werd door ongeveer
hetzelfde aantal vaartuigen deelgeno
men als verleden jaar Augustus. Aan
voer en opbrengst waren vrij wat groo
ter dan destijds.
Kleine, z.g. nestgarnalen werden ook
nu niet aangevoerd.
BINNENLAND.
De Giro-débacle.
Het Tweede-Kamerlid, mej. v. Dorp,
heeft aan den minister van Waterstaat
de volgende vragen gesteld:
1. Kan de minister mededeelen, of
het juist is, dat er mogelijkheid be
staat van een sluiting van den postchè-
que- en giro-dienst gedurende zes
maanden, of hoelang die sluiting an
ders uiterlijk duren zal?'
2. Is het den minister bekend <]J
een rekeninghouder bij dien dienst ef
rechtsactie ter opvordering van een g-
deelte van zijn saldo heeft ingeleid?
3. Is de minister niet van meenit).
dat de sluiting van dien dienst or,
rechtmatig is en derhalve, afgezien vai
de rechtskosten, waarop zij het rijk j
staan zou kunnen komen, wannes
meerdere rekeninghouders het bovcr
genoemde voorbeeld volgden, moj
worden opgeheven?
4. Is de minister niet van meeniib
dat in ieder geval het onttrekken
meerdere millioenen kasgelden aandi
beschikking van duizenden ingezetene;
gedurende meerdere maanden een on
houdbaren toestand schept?
5. Is de minister niet van meenine
dat het onderzoek van de yele aanv^
gen, die waarschijnlijk zullen inkonier
tot het uitbetalen van saldi, een naai
verhouding onevenredig groote hoevee!
heid werkkracht in beslag zal nemer
en de getroffen maatregelen eensdeel
maar zeer onvolledig de bezwaren zu;
len ondervangen, anderdeels tot on
voorziene consequenties leiden?
6. Is de minister niet van meening
dat thans de hoofdzaak is, de vrije be-
schikking der rekeninghouders over <j;
saldi zoo spoedig mogelijk te herstel
len en dit binnen enkele dagen zot
kunnen geschieden, wanneer alle re;
keningen met de bijbehoorende stut
ken naar de postkantoren, waar zij var
daan zijn gekomen, werden terugge
zonden, terwijl alsdan de gelegenheid
zou bestaan om door de noodige oefe;
ning een behoorlijke functioneering de'
centralisatie voor te bereiden?
7. Meent de minister niet, dat de ge
centraliseerde dienst niet moet worde;
geopend voor en aleer een behoorlijk
functionneering gewaarborgd is: de
het te vreezen staat, dat het vertroivwc:
in dien dienst geheel verloren zal zije
gegaan, wanneer men zoowel de uitbe
taling van saldi, als de reconstructie
van den gecentraliseerden dienst noo-
deloos vertraagt door deze beide zaker
vereenigd te houden, en dan het verlie;
van dit vertrouwen een groot financi
eel verlies voor het rijk zal kunnen ter
gevolge hebben?
Gehuwde ambtenaressen.
Het Tweede Kamerlid, mej. Westen
man, heeft aan den minister van Bin
nenlandsche Zaken en Landbouw dt
volgende vragen gesteld:
1. Bevat het gerucht waarheid, da|
de regeering besloten heeft, alle gehuw;
de ambtenaressen met ingang van
Januari 1924 te ontslaan?
2. Zoo ja, is de minister dan bereid'
mede te deelen welke overwegingen to
dit besluit hebben geleid, en of dit ont
slag een deel uitmaakt van een geheel
stelselmatig plan van afvloeiing, waar
bij in de eerste plaats de belangen van
den dienst worden behartigd en waar
bij ook voor alle andere groepen gelijke
dienst-overwegingen gelden als voor
alle andere groepen gelijke dienst-over
wegingen gelden als voor de gehuwd?
ambtenaressen?
3. Indien op grond van dienst-over
wegingen ontslag aan gehuwde ambte
naressen zal worden gegeven, acht dej
regeering het dan billijk, een individu-
eele behandeling der gevallen toe te
passen, zoodat gehuwde ambtenaressen
tegenover wie geen dienstbezwaree
gelden, zullen worden gehandhaafd?
Aanvrage van het Leger des Heils.
Het Leger des Heils, de welbekende
organisatie, gesticht door Willian:
Booth, en reeds gedurende meer dar
zes en dertig jaar ook in ons lant
werkzaam, bericht ons, dat de stichting
haar jaarlijksche Nationale Aanvrage
houdt van 1327 Oct. a.s. De arbeió
van het Leger is genoeg bekend om de
organisatie den steun te verzekerer
van allen, wie het welzijn hunner naas
ten ter harte gaat.
Het Leger ondervindt evenzeer dei
terugslag van den tegenwoordigen tijd
Het is moeilijker om de noodige midde
len te vinden dan het in jaren was
Daartegenover staat dan nog, dat in de
zen tijd van malaise, zooals van zei
spreekt veel van het Leger geëisch
wordt.
Het doet dan ook een dringend be
roep op allen, die kunnen helpen.
Nat. Chr. Geheel-O nth. Vereen! ging.
Het Districts-Comite Noord-Hollanc
der Nat. Chr. Geheel-Onth. Vereenigiri
houdt zijn najaarsvergadering op Za
terdag 27 October in het Koning Wil
lemshuis te Amsterdam.
De agenda bevat: inleidend woor(
van Ds. J. F. van Duyne te Zaandam
„De toepassing der Algemeene Verga
dering" door den heer T. P. v. d. Leer t
Haarlem; „Eenige grepen uit den arbeii
van het Koning Willemshuis" door dei
heer H. Farjou te Amsterdam en „Zwit
seriand en zijne Onthoudersbeweging'
door den heer Ernst Meier uit Zurich