soort bouwen is de ondergang der Duitsche huisvrouw." Wij oordeelen anders. De altijd sla vende en jagende en vermoeie en prik kelbare huisvrouw zal er door verdwij nen; er zal aan rust en gezelligheid in huis door gewonnen worden. VISSCHERIJ. DE EXTRA-HEFFINGEN VAN DE VISSCHERIJ. In ons blad werd afgedrukt een adres, gericht aan H. M. de Koningin, en onderteekend door alle zeevissche- rijbedrijven, gevestigd te Vlaardingen Maassluis, Scheveningen en Katwijk, ten doel hebbende de benoeming door de Regeering te verkrijgen van een Commissie, bestaande uit een ambte naar van het Ministerie van Financiën en enkele leden van het College voor de Visscherijen, teneinde, zooals reeds in een adres van 28 Juni 1922 was aan gegeven, van advies te dienen omtrent de bedragen, welke eventueel van de extra heffingen, gedurende den crisis tijd aan het zeevisscherijbedrijf opge legd, billijkerwijze zouden moeten wor den gerestitueerd aan de belangheb benden, teneinde de voortzetting van het bedrijf mogelijk te maken en de be manningen, die aan boord der vaartui gen dienst hebben gedaan en met de reederijen hebben samengewerkt tot de voedselvoorziening gedurende de ja ren 1917, 1918 en 1919, schadeloos te stellen voor de door die extra heffingen gederfde gages, ten bedrage van circa 3 millioen gulden. Bij het Hoofdbestuur der Recdersver- eeniging voor de Nederlandsche Ha- ringvisscherij is thans daarop een schrijven ingekomen van den Minister van Financiën 't welk als volgt luidt: „Naar aanleiding van het door een aantal reeders van visschersvaartui- gen, gedomicilieerd te Vlaardingen, Scheveningen, Maassluis en Katwijk aan Zee, onder dagteekening van Juni 1923 tot Hare Majesteit de Koningin gericht adres houdende verzoek om benoeming van een Commissie van Ad vies in zake terugbetaling van een ge deelte der in den crisistijd op hunne be drijven gelegde heffingen, heb ik de eer U namens Hoogst-Dezelve mede te dee- len, dat het gedaan verzoek niet voor inwilliging vatbaar is. Ik noodig U uit de betrokken reeders met deze beslissing in kennis te stel len." Hiermee is dus op deze adresbewe ging in afwijzenden zin beschikt. Deze beschikking bepaalt zich strikt tot het verzoek van adressanten tot in stelling van een Commissie van Advies inzake terugbetaling van extra heffin gen: die Commissie komt er niet. Men zou dus kunnen opmerken dat er met deze beschikking ruimte blijft voor een nieuw verzoek inzake terug betaling zonder meer. Het wil ons echter voorkomen dat dit slechts in zuiver formeelen zin juist is, daar de overwegingen, welke geleid hebben tot de afwijzende be schikking inzake de benoeming van een Commissie, wel betrekking zullen hebben op de, naar het oordeel der Re geering, bestaande onmogelijkheid om tot eenige restitutie over te gaan. Met andere woorden: aangenomen mag worden dat vooral de wensch tot terugbetaling der extra heffingen niet voor inwilliging vatbaar is gebleken, en dat als uitvloeisel daarvan hetzelfde het geval was met de instelling van een Commissie, waarvoor dientengevolge naar het oordeel der Regeering dan toch geen taak was weggelegd. Voor vele adressanten zal intusschen dit bericht wel zeer teleurstellend zijn uitgevallen. N.. Vlaard. Ct. VISSCHEN OP DE NOORDZEE. Van Klaas, Jan en den schipper. Wij lezen in De Standaard het volgen de artikel. „O, is u de meneer, die gaat meeva ren? Kom er maar op! Kan je de stap niet maken? Hier, hou m'n hand vast: een, twee, drie, je bent 'r! Geef mij dat tassie maar; zal ik wel voor u bewaren; als u 't noodig mocht hebben dan vraagt u er maar om. Ziet u, ik ben Klaas, de zoon van den schipper; vader is met Jan, de knecht, aan wal om olie te hsv len voor den motor, en nou heb ik hier zooveel als de oppas. Je kunt je schuit je nooit alleen laten; d'r is 'r altijd één aan dek. Ja, altijd, bij dag en bij nacht. Zal u wel merken „Hoe laat of we van Urk zijn afgeva ren? Nou vannacht om 'n uur of twee zoowat; met wel dertig tegelijk; 'tkun nen d'r ook meer geweest zijn, maar dat moet u straks maar an m'n vader vragen. Kijk, daar gaan d'r nog wat", en Klaas wijst ons 'n paar botters, die op het IJ in de richting van 't kanaal varen. „En als je nog in Amsterdam moet wezen om wat in te slaan, dan liggen we altijd hier voor den vischaf- slag. Want je mot niet vergeten me neer, dat we alles bij ons moeten heb ben: olie, proviand, melk, drinkwater, koppies, schoteltjes, netten, touwen, lampen, noem maar op. Zie je, op zee is er niemand, die je 't brengt, en geen een winkeltje waar je 't halen kunt...." „Zeg Klaas, je bent toch 'n echte Ur- ker, hè, waarom draag je dan geen wij den broek?" „Zuinigheid, meneer, lacht Klaas, ,,'k Mot misschien gauw onder dienst en dan krijg ik 'n pakkie van de Koningin. Zou 't toch zonde en jammer wezen, als ik 'r voor m'n eigen nou nog een koo- pen ging? Daarom doe 'k 't zoolang maar met 'n gewoon costuumpie. Je bent anders beter in den wijden broek hoor! Waarom? Nogal wiedes Als je an boord een hoos water over je goed krijgt dan glijdt 't van zoo'n dikke wij je broek allemaal af, en je onder spul blijft droog. En als je 'n gewone broek an hebt, dan ben je eer je d'r erg in krijgt nat als 'n verzopen kater." „O, dragen jullie daarom zulke wijde broeken?" „Natuurlijk, wist meneer dat niet eens? „Waar blijven ze nou?" Klaas tuurt in de richting vanwaar hij z'n vader en den knecht verwacht. „Als ze d'r zijn, varen we meteen weg," vertelt hij. En dan, als goede gastheer, die z'n vi site toch wat bezig moet houden vraagt hij ons: „Wil u beneden eens kijken?" Hij gaat ons voor langs 'n smal trap je van 'n paar treden, onder 'n laag af dakje, werktuigelijk het hoofd even achterover werpend, om zich niet te stooten. Wij volgen hem wat bedaarder, en staan nu in 'n kleine ruimte, met wat bovenlicht; in 't midden 'n kachel tje. Links en rechts van 't kacheltje 'n slaapkooi, en nog 'n derde aan een der zijkanten. Voorts allemaal kastjes; tot de banken toe, die onder de kooien staan, bevatten bergruimte onder de zitting, die opgeklapt kan worden. Te gen een der kastjes is 'n tekst opgeprikt in zilveren letters: „dankt God in alles". Het ruikt in dit vooronder heel sterk naar visch. „Hier maken we nou ons potje klaar", legt Klaas uit, op 't kacheltje wijzend, en we eten en slapen hier ook. „U mag in de kooi van m'n vader." „Waar die dan slapen moet?" „O, dat vinden we wel. We slapen toch niet allemaal te gelijk en als 't 'n beetje druk op zee loopt, heelemaal niet. Dat haal je aan wal dan wel weer in". Klaas hoort ge stommel op dek en loopt naar boven. Als we 'n oogenblik later z'n voorbeeld volgen, vinden we den schipper en den knecht ook aan boord. Zoo, nu is de be manning compleet; de motor wordt aangezet en weldra varen we af. ,,'n Twee-cylindermotor van zestien paardenkracht, vertelt de schipper, ,,'k Zou 'm niet graag meer willen missen; want je hebt 'r 'n reuzengemak van. En 't is altijd zoo'n rustig gevoel, wanneer je weet, dat je als er wat gebeurt mak kelijk weg kan komen. Maar vraag niet wat zoo'n ding je kost aan onderhoud en aan benzine. Want dat draait maar geregeld dag en nacht, zoolang we in 't bedrijf zijn. En als iemand als u nou bij voorbeeld centen van me hebben moet, en ik zeg: zou u niet 'n week willen wachten, dan zou u dat wel doen niet waar, als u me kent als eerlijk man; maar zoo'n motor zegt maar dadelijk: doe het zelf, als je 'm niet op z'n wen ken bedient. Dat kan je wel eens in de zorg brengen." „Zoowat alle Urker visschers varen met den motor, 'n Heel enkele heeft nog alleen maar 'n zeil. Als je er aan ge wend bent, kun je er eenvoudig niet meer buiten „Ik wou, dat ik de centen van Krom hout had," zegt Klaas. „Kom, ik ga 'n bakkie zetten. Hij haalt uit een bak in de voorplecht een turf en duikt met 'n vaartje van zoo zie je me en zoo zie je me niet, het vooronder in. Op het dek zit de knecht netten te re- pareeren. „Dat doen we in onzen vrijen tijd zooveel mogelijk zelf", vertelt hij. „Of we moeten te veel scheuren, dan laat je het anderen doen, meestal oude menschen, die op zoo'n manier nog 'n weekgeldje maken. Duur onderhoud, meneer, die netten; ze kosten zoowat een gulden dertig 't pondje en je hebt voor 'n behoorlijk net zoowat zestig pond noodig. En scheuren doen ze wat gauw. Dat kan ik allemaal nou wel uit leggen, maar u zal 't zelf wel zien en dan begrijpt u 't dadelijk veel beter. Soms gebeurt 't, dat er wel drie op 'n dag kapot gaan." „Waar heb je dat breien geleerd?" „Och, dat leer je eigenlijk niet. Dat gaat zoo vanzelf. Je ziet 't als kind an deren doen, en dan mag je eens 'n beet je helpen. Zoo leer je den slag. Moet je die goeie breiers zien, die zoo'n pondje of drie op 'n dag maken. Dat 's mooi werk hoor, al was 't maar alleen, dat je er goed door leert stilzitten." „En wat verdient zoo'n breier nu?" „Vijftig cent 'n pond. 't Is niet veel, maar als je oud bent en niks meer kan doen, is 't meegenomen hè? Er wordt menige oude stakker met breien 'aan *n paar duitjes geholpen." „De koffie is klaar!" waarschuwt Klaas, die uit het vooronder komt wip pen. Hij neemt 't roer van z'n vader over, en we mogen den schipper en den knecht naar 'n vooronder volgen om ons bakkie mee te drinken. „Ziet u, meneer," zegt de schipper, „dat kunnen we nou aan boord niet missen ons kommetje koffie. Hij gaat op den grond zitten, als 'n kleermaker op z'n tafel en haalt uit 'n kastje vier kommetjes, schept er uit 'n bus wat suiker in, neemt den ketel van 't nu brandend kacheltje, schenkt koffie, en doet er met 'n lepel uit 'n pannetje wat melk bij. „Alsjeblieft, een kommetje voor u, een voor Jan," die intusschen ook op den grond is gaan zitten, net als de schipper „een voor Klaas en een voor mij." Dan haalt hij uit 'n ander kastje 'n koek en snijdt er vier flinke hompen af. „Ziezoo, ik hoop, dat u.'t zal lusten. We doen 't hier maar primitief. O, drinkt u bij je moeder thuis niet zoo'n groote bak achter mekaar? Nou, je laat maar staan wat je te veel is, hoor! Wij drinken anders graag zoo'n paar van die kommetjes; wat jij, Jan?" De visite is heel netjes op 'n bankie gaan zitten; maar om de warme kom telkens van den grond op te nemen om 'm aan den mond te brengen, is 'n wat lastige manoeuvre op 'n stampend schuitje. Daarom heeft hij al gauw ook op den grond plaats genomen, knus met den schipper en den knecht in 'n kringetje. I j iV^.j „Weet u waar wij, visschers, altijd goed voor te zorgen hebben?" praat de schipper voort: „dat onze spullen in or de zijn. Je hebt altijd 't beste noodig. Ik wil maar zoo zeggen, als u bij u thuis een deur of 'n mum* 'n kwastje wilt geven, dan haal je er een schilder bij en je zegt: maak dat voor me in orde. Neem nou eris an, dat je bij 'n prutser te lande bent gekomen, dan smeert zoo'n knul d'r wat op; maar eer je in de gaten hebt, dat z'n grondstoffen niet in orde waren, en dat je eigenlijk in je hals gekeken bent, kan je schilder al drie keer verhuisd wezen, en kan je er dus geen verhaal meer op halen." „Maar de wind en de zee meneer, die zijn veel eerlijker dan de menschen. Dacht je dat de wind vraagt of je 'n besten of slechten tijd hebt, of dat je zeil goed of niet goed is? Neen, de wind waait, en wee je lijntje en je zeiltje als ze niet deugen, al heb je er nog zoo aan geprutst. Dacht je dat de zee vroeg: is je net wel van 't beste garen, of heb je 't maar van 'n uitverkoop? Neen, de zee slaat er tegen en'rukt er aan, en je hebt er eenvoudig voor te zorgen, dat 't er tegen bestand is. Al je geknoei van zoo'n beetje zus of 'n weinigje zoo wreekt zich meteen." „En zoo is het overal mee: met je tou wen en je haken, met je bun en je roer, met alles! Daar komt dan nog bij, dat je verbazend afhankelijk bent van 't weer: van storm en regen, van hooge zee en ijsgang; als 't weder mis is, dan blijf je maar in de haven liggen en ver dient geen droge boterham. Dan moet je zeker een week op 'n jaar hellingen, als je niet wilt, dat je schuit onder je eigen achterkwartier vandaan slijt. Je kan rekenen, dat je niet meer dan dertig weken gemiddeld per jaar uit visschen kan gaan. Ach, ons leven is zoo heel an ders dan bij een particulieren baas. Daar begin je op tijd en je gaat naar huis op tijd. Maar wat weten wij van op tijd? Je vischt als je kunt bij dag en bij nacht en daarmee afgeloopen. Eten doe je zoo naar 't uitkomt, en slapen zooals 't valt." „Zoo komt 't, dat je vooral tegenwoor dig wel visschers hebt, die zeggen: mijn kinderen gaan niet meer naar zee! Daar doet de moeilijke tijd na de oorlogsja ren, waarin we veel verdiend hebben, ook wel wat aan, zooals u snappen kunt. 'k Sprak er laatst een op Ter schelling, die zegt tegen zoo'n knapie, dat daar rondloopt: „Wat moet jij worden, jongetje?" „Visscher, zegt ie." „Komt die man tegen me: als mijn jongen dat tegen me zei, zou ik 'm met m'n eigen handen verzuipen." „Nou, je kan ook overdrijven, hè?" „Kom," zegt Jan, opstaande, „ik ga Klaas aflossen, z'n bakkie wordt koud." DE TOESTAND DER KUST- VISSCHERIJ IN AUGUSTUS 1923. Naar de Af deeling Visscherijen van het Departement van Binnenlandsche Zaken en Landbouw ons mededeelt, was in Augustus 1.1. de weersgesteld heid niet gunstig voor de kustvissche- rijaanvankelijk heerschte er n.l. veel windstilte, terwijl de rest der maand zich kenmerkte door ruw en ongesta dig weder. In het Noordelijk deel der Zuiderzee werd minder druk, in. de Zuid-Holland- sche stroomen en zeegaten daarentegen drukker aan de visscherij deelgenomen, dan in Augustus van het vorige jaar; omtrent de viscKerij in de Lauwerzee werden nog geen cijfers ontvangen. Volgens voorloopige opgaven bedroe gen hoeveelheid en opbrengst der aan gevoerde visch respectievelijk in de Zuiderzee 1.667.155 K.G. en f 224.697 (1.089.894 K.G. en f 243.089 in Augustus 1922), in de Zuid-Hollandsche stroomen en zeegaten 162.934 K.G. en f 40.891 (135.665 K.G. en f 37.054 in Augustus 1922, terwijl uit Zeeland werd verzon den 54.000 stuks oesters, ter waarde van f 5100 en 3.196.300 K.G. mosselen, ter waarde van f 39.520 in Augustus van het vorige jaar. In de Zuiderzee waren de uitkomsten der botvisscherij over het algemeen niet gunstig; slechts werden in de eer ste dagen van de maand, toen het we der fraai was, door vischers met staan de netten op het Kamperzand en bij El- burg flinke vangsten gedaan. De vangst van aal was in de Kom de Zuiderzee onbevredigend, op de waarden in het Noorden werd met fuiken over het al gemeen wel wat meer, doch ook niet veel gevangen. De prijzen der aal waren bovendien in het algemeen laag. De garnalenvisscherij leverde over het al gemeen betere vangsten op dan in de vorige maand; de vraag vooral naar gepelde garnalen, liet echter veel te wenschen over, zoodat de prijs te Har derwijk dikwijls zeer laag was. De oester- en mosselteelt lag vrijwel stil. Van de publieke banken werden eenige ladingen mosselen opgekord, aangezien er reeds vraag uit Engeland was. De aanvoer van mosselen voor eendenvoeder was belangrijk. Voor Zeeland werden in de Wadden zee minder mosselen gevischt dan in de vorige maand; de mosselen, die thans nog buiten het voor vaartuigen met mechanische voortbeweging ge sloten gebied liggen, zijn n.l. over het algemeen niet goed van kwaliteit, ter wijl de motorvaartuigen bovendien dik wijls niet visschen konden door het ruwe weder. In de Lauwerzee werd de garnalen visscherij door enkele visschers voort gezet. In den Dollart was het resultaat dezer visscherij belangrijk beter; de kwali teit der garnalen verbeterde hier even eens, zoodat een deel daarvan voor menschelijke consumptie kon worden verkocht. De botvisscherij in den Dollart was niet loonend. In de Zuid-Hollandsche stroomen werd met de ankerkuilen evenals de laatst voorafgaande maanden weer voornamelijk op aas gevischt voor de aal- en botvischtuigen. Enkele vaartui gen dienden uitsluitend voor de vangst van spiering, terwijl een tweetal schok kers speciaal op zeebliek vischten voor het winnen van schubben ten behoeve van de parelindustrie. Met laatstbe doelde vaartuigen werden over het al gemeen behoorlijke vangsten gemaakt. De vangsten van spiering met de an kerkuilen waren in het begin der maand vrij gunstig; daarna werden over het algemeen bevredigende en soms zelfs ruime vangsten verkregen. De aanvoer van spiering bedroeg ruim het tweevoudige van dien van de over eenkomstige maand van het vorige jaar; de opbrengst der spiering was echter in verband met de lagere prij zen, welke thans voor de spiering wor den bedongen, niet naar verhouding hooger dan het vorige jaar. Omstreeks het midden der maand kon met de an kerkuilen op het Hollandsche Diep te genover de Tonnckreek gedurende een tweetal nachten een flinke hoeveelheid drijfaal worden gevangen. De vangsten met kubben en korven leverde over het geheel genomen be vredigende vangsten op; met de aalfui ken en de aallijnen waren de vangsten minder goed en zeer afwisselend. De to tale aanvoer van aal was intusschen nog iets grooter dan in Augustus 1922; de opbrengst was daarentegen iets min der. De visscherij met het botschut- want en de botlijnen werd nogal belem merd door stormachtig weder en hooge ebbestanden. Niettegenstaande dat wa ren de uitkomsten van de botvisscherij, zoowel wat de vangsten als wat be somming betreft, belangrijk gunstiger dan in Augustus van het vorige jaar. Aan de visscherij met de garnalen- kor in de zeegaten werd door ongeveer hetzelfde aantal vaartuigen deelgeno men als verleden jaar Augustus. Aan voer en opbrengst waren vrij wat groo ter dan destijds. Kleine, z.g. nestgarnalen werden ook nu niet aangevoerd. BINNENLAND. De Giro-débacle. Het Tweede-Kamerlid, mej. v. Dorp, heeft aan den minister van Waterstaat de volgende vragen gesteld: 1. Kan de minister mededeelen, of het juist is, dat er mogelijkheid be staat van een sluiting van den postchè- que- en giro-dienst gedurende zes maanden, of hoelang die sluiting an ders uiterlijk duren zal?' 2. Is het den minister bekend <]J een rekeninghouder bij dien dienst ef rechtsactie ter opvordering van een g- deelte van zijn saldo heeft ingeleid? 3. Is de minister niet van meenit). dat de sluiting van dien dienst or, rechtmatig is en derhalve, afgezien vai de rechtskosten, waarop zij het rijk j staan zou kunnen komen, wannes meerdere rekeninghouders het bovcr genoemde voorbeeld volgden, moj worden opgeheven? 4. Is de minister niet van meeniib dat in ieder geval het onttrekken meerdere millioenen kasgelden aandi beschikking van duizenden ingezetene; gedurende meerdere maanden een on houdbaren toestand schept? 5. Is de minister niet van meenine dat het onderzoek van de yele aanv^ gen, die waarschijnlijk zullen inkonier tot het uitbetalen van saldi, een naai verhouding onevenredig groote hoevee! heid werkkracht in beslag zal nemer en de getroffen maatregelen eensdeel maar zeer onvolledig de bezwaren zu; len ondervangen, anderdeels tot on voorziene consequenties leiden? 6. Is de minister niet van meening dat thans de hoofdzaak is, de vrije be- schikking der rekeninghouders over <j; saldi zoo spoedig mogelijk te herstel len en dit binnen enkele dagen zot kunnen geschieden, wanneer alle re; keningen met de bijbehoorende stut ken naar de postkantoren, waar zij var daan zijn gekomen, werden terugge zonden, terwijl alsdan de gelegenheid zou bestaan om door de noodige oefe; ning een behoorlijke functioneering de' centralisatie voor te bereiden? 7. Meent de minister niet, dat de ge centraliseerde dienst niet moet worde; geopend voor en aleer een behoorlijk functionneering gewaarborgd is: de het te vreezen staat, dat het vertroivwc: in dien dienst geheel verloren zal zije gegaan, wanneer men zoowel de uitbe taling van saldi, als de reconstructie van den gecentraliseerden dienst noo- deloos vertraagt door deze beide zaker vereenigd te houden, en dan het verlie; van dit vertrouwen een groot financi eel verlies voor het rijk zal kunnen ter gevolge hebben? Gehuwde ambtenaressen. Het Tweede Kamerlid, mej. Westen man, heeft aan den minister van Bin nenlandsche Zaken en Landbouw dt volgende vragen gesteld: 1. Bevat het gerucht waarheid, da| de regeering besloten heeft, alle gehuw; de ambtenaressen met ingang van Januari 1924 te ontslaan? 2. Zoo ja, is de minister dan bereid' mede te deelen welke overwegingen to dit besluit hebben geleid, en of dit ont slag een deel uitmaakt van een geheel stelselmatig plan van afvloeiing, waar bij in de eerste plaats de belangen van den dienst worden behartigd en waar bij ook voor alle andere groepen gelijke dienst-overwegingen gelden als voor alle andere groepen gelijke dienst-over wegingen gelden als voor de gehuwd? ambtenaressen? 3. Indien op grond van dienst-over wegingen ontslag aan gehuwde ambte naressen zal worden gegeven, acht dej regeering het dan billijk, een individu- eele behandeling der gevallen toe te passen, zoodat gehuwde ambtenaressen tegenover wie geen dienstbezwaree gelden, zullen worden gehandhaafd? Aanvrage van het Leger des Heils. Het Leger des Heils, de welbekende organisatie, gesticht door Willian: Booth, en reeds gedurende meer dar zes en dertig jaar ook in ons lant werkzaam, bericht ons, dat de stichting haar jaarlijksche Nationale Aanvrage houdt van 1327 Oct. a.s. De arbeió van het Leger is genoeg bekend om de organisatie den steun te verzekerer van allen, wie het welzijn hunner naas ten ter harte gaat. Het Leger ondervindt evenzeer dei terugslag van den tegenwoordigen tijd Het is moeilijker om de noodige midde len te vinden dan het in jaren was Daartegenover staat dan nog, dat in de zen tijd van malaise, zooals van zei spreekt veel van het Leger geëisch wordt. Het doet dan ook een dringend be roep op allen, die kunnen helpen. Nat. Chr. Geheel-O nth. Vereen! ging. Het Districts-Comite Noord-Hollanc der Nat. Chr. Geheel-Onth. Vereenigiri houdt zijn najaarsvergadering op Za terdag 27 October in het Koning Wil lemshuis te Amsterdam. De agenda bevat: inleidend woor( van Ds. J. F. van Duyne te Zaandam „De toepassing der Algemeene Verga dering" door den heer T. P. v. d. Leer t Haarlem; „Eenige grepen uit den arbeii van het Koning Willemshuis" door dei heer H. Farjou te Amsterdam en „Zwit seriand en zijne Onthoudersbeweging' door den heer Ernst Meier uit Zurich

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1923 | | pagina 2