ORGAAN VOOR DE GEMEENTE VILSEN
Verschijnt VFoecsdsgr Zaterdags
ifo. 101
Zaterdag 20 October I9SS
8e Jaargang
1JMUÜDER COURANT
Abor nementtpriji s II.per 3 maanden, franco per post fl.35
Abor nementen worden aangenomen aan het Bureau en bij de
Agenten. Tot plaatsen van advertentiên van Buiten de gemeente
VELSEN In dit blad is uitsluitend gerechtigd bet Advertentie-
bureau P. F. C. ROELSE, iJMUIDEN.
Advertentiên uiterlijk In te zenden -
WOENSDAO tot 0 uur v.m. en VRIJDAGS tot 4 uur n.m.
Uitgave van de N. V. UITGEVERS Mij. „IJMUIDEN"
ADRES VOOR REDACTIE EN ADMINISTRATIE
N. V. DRUKKERIJ SINJEWEL
Willemsplein IJ Telefoon 153 IJmuIden
Ingetondo mededeelingen 40 ets. per regel Advertenties van 11. en m. 5 regels
II. iedere regel meer 20 ets. Compact gezette advertenties van 1 t.enm. 6
regels f 1.86, iedere regel meer 86 ets. Kleine advertenties en familieberichten
toomede vereeniglngs advertenties uit de gemeente, uitsluitend bi] vooruitbeta
ling, ran 1 tot en met 6 regels f0.76, iedere regel meer 16 ets. Bij niet contante
w j *°n dö 2ewone Pr5zen berekend Advertenties »adrcB bureau van
A in 10 CtB' cxtTa; T00r bezorging van op advertenties ingekomen brieven
wordt 30 ets. in rekening gebracht Bovenstaande regelpryzen worden met
verhoogd voor advertenties ran buiten de gemeente Velsen
6 ets.
dit nummer bestaat uit twee
bladen. eerste blad
VAN DEN WACHTTOREN.
De jeugd en de natuur.
Tot onze verwondering hoorden we
eens van kinderen op een van onze
waddeneilanden, dat zij maar zelden
bij de zee kwamen. Ze woonden in een
dorpje, een half uur ongeveer van het
strand af, maar weken en weken gin
gen voorbij, dat ze hun dorpje niet uit
kwamen. Hetzelfde kan men opmerken
bij menschen, die in de buurt van een
bosch wonen. Van beinde en ver komen
vreemdelingen, om in bet bosch te wan
delen en van al zijn schoonheid te ge
nieten. De menschen, die vlakbij wonen,
vinden niks an 't bosch, zooals de klei
ne eilanders niks an de zee.
Wij dachten hieraan, toen we lazen
van een enquete door een vereeniging
van onderwijzers in Parijs gehouden
naar de kennis der wetenswaardighe
den van de lichtstad bij de schooljeugd.
Er waren kinderen, die van den Eiffel-
toren alleen maar heel uit de verte den
top hadden gezien. Anderen hadden
nooit den Are de Triomphe en het graf
van den onbekenden soldaat gezien.
Een paar kenden de Seine, die door de
stad stroomt, alleen maar van hun at
las en de meeste kinderen waren nooit
in het bois de Boulogne en het bosch
van Vincennes geweest. Zou het met de
kennis der volwassenen ten opzichte
van de mooiste punten en de beziens
waardigheden in den naasten omtrek
wel zooveel beter staan?
I Gelukkig is er in de laatste kwart
eeuw veel meer natuurliefde gekomen
en de zwerflust der kinderen toegeno
men, Als het een met het ander samen-
gaat, dan leert het kind veel moois in
de wereld kennen, dat hem anders ver
borgen zou blijven. Schoolreisjes wer
ken hier al ten goede, maar vooral de
trek onzer jeugdbeweging naar de vrije
natuur, het kampeeren, de wandel
tochten enz. Al te lang zijn we ziende
blind geweest, het jongere geslacht doet
de oogen open en trekt de wijdschoonc
wereld in, verrijkt daarmee zijn ken
nis, en smaakt een vreugde van vrij
wat edeler gehalte dan aan het biljart
in de kroegatmosfeer of van den
eeuwigen slag de buurt om.
D© hulpbronnen der aarde en de
menschelijke arbeid.
Èr is geen moeilijker hoofdstuk in de
economie dan dat over de waardeleer.
Als men niet half en half hoogleeraar
is in de staathuishoudkunde, begrijpt
men er met den besten wil ter wereld
niets van. En de meeningen der ver
schillende wijsgeeren staan hier tegen
over elkaar als de golven der branding.
Maar een ding is duidelijk, dat er zon-
I der menschelijken arbeid en zonder de
hulpbronnen der aarde geen waarde
ontstaat. De mensch is ver gevorderd
in de kunst van arbeiden. Wat een ver
schil tusschen den Germaan met zijn
I ossenkar en een auto, tusschen het
i weefgetouw en spinnewiel in het huis
onzer voorouders en een textielfabriek!
Maar de vraag komt meermalen naar
voren, of ten slotte de hulpbronnen der
aarde, olie, kolen, ijzer enz. niet uitge
put zullen raken. Immers daar gaat
wel af, maar er komt niet bij.
Prof. H. ter Meulen heeft die vraag
onlangs behandeld in een rede ter ge
legenheid van de opening van een
nieuw laboratorium aan de Delftsche
hoogeschool en hij stelt ons gerust. In
het voortbrengen langs chemischen
en mechanischen weg worden nog
steeds groote vorderingen gemaakt en
het menschelijk vernuft voortdurend
gescherpt, om vlug, goed en doelmatig
te kunnen produceeren. Tegenover de
vrees, dat de voorraden grondstoffen
uitgeput zullen raken, plaatste deze
hoogleeraar de hoop, dat wij, als het
noodig is, wel bergplaatsen zullen vin-
den, die wij tot dus ver niet kenden. j
Is het mogelijk, dat onze cultuur kan
voortbestaan, wanneer onze minerale
voorraden uitgeput raken? Prof. ter
Meulen is overtuigd, dat er alle reden
is, om de toekomst met vertrouwen in
te zien, mits wij ook vertrouwen hebben
in de wetenschap. Wat die ons nog
schenken zal, is niet te voorspellen.
Maar wij mogen vertrouwen, dat de
studie der natuurwetenschappen even
rijke vruchten zal blijven afwerpen, als
zij thans doet.
Dat alles is geruststellend, maar niet
temin is zuinigheid geraden. Een ver
spilling van metalen, olie enz., om van
menschenlevens maar niet te spreken,
als van den grooten oorlog, is ook met
het oog der wegslinkende voorraden
aan grondstoffen een dwaasheid en
misdaad.
Kermis in den nood.
In een Duitsche courant lazen we een
beschrijving van een drukke en vroolij-
ke kermis in Magdeburg. Noch de dol
lar noch het bezette Roerbekken noch
andere noodlottige omstandigheden
hebben de kermis tegengehouden. Mu
ziek, oliekoeken en andere heerlijkhe
den zijn er voor oor en oog en neus.
Ondanks de waanzinnige beslissingen
van de regeerders der wereld blijft de
kermis bloeien, omdat het volk nog
steeds leven en levensmoed bezit. Men
hoort zelfs verzekeren, dat het er vroe
ger niet zoo dol toeging als thans. Tot
de kermisvermakelijkheden behoort
ook allerlei soort geluksspel. De klein
ste inleg is een millioen. Men krijgt
een kansje op een mandje met 20 eieren
of een stel aluminium pannen. Voor
drie millioen kan men een toertje ma
ken in de achtbaan. Draaimolens en an
dere attracties hebben het druk. Maar
velen kwamen zien doch hadden geen
geld, om te koopen. Ze keerden naar
huis terug zonder de kleinste snoeperij
of een zakje poffertjes.
Of de bloei der kermissen in het ar
me Duitschland een teeken is van le
venskracht van het volk? Zouden velen
daar de uitgelaten vreugde niet zoeken
zooals bekommerde menschen soms
hun zorgen vergeten bij den borrel? Ze
ker zijn velen in Duitschland ook los
van het geld, omdat het geld ieder
oogenblik van waarde verandert en in
waarde achteruitgaat.
Een klant kwam in een winkel een
das koopen, de prijs was veertig mil
lioen. De man schrok ervan: 40 milli-
oen, ik dacht, dat de prijs twintig mil
lioen was! Het antwoord van den win-
keiier luidde: Twintig millioen voor
die das? O, dat was in den goeden,
ouden tijd, van een half uur gele-
i den.
i De onzekerheid van het geld, het be-
staan en de toekomst maken velen on-
verschillig en men schept vreugde in
het leven, zoolang het lampje brandt.
Maar het lichtje wordt bij velen erg
klein en zal spoedig geheel gedoofd
zijn.
Werken met het onbekende.
Als schoolkinderen leerden we reeds,
dat onze voeding bestaat uit koolhy
draten, eiwitten, vet, water en zouten.
De wetenschap heeft de laatste jaren
echter nieuwe voedingsstoffen ont
dekt, die men vitamina noemt; zij vor
men het fundament van het gebouw
der voedingsleer en zijn absoluut on
misbaar. Het zijn onbekende stoffen,
voor een deel wel, voor een deel niet in
water oplosbaar. Over houw en wezen
van deze voedingsstoffen weet men
niets. Ze zijn onmisbaar voor leven en
gezondheid en een te kort aan vitamina
is oorzaak of aanleiding van ernstige
ziekten. Prof. Eykman heeft merkwaar
dige ontdekkingen gedaan over het
verhand tusschen vitamina en de In
dische ziekte beri-beri. De aardappel,
die vroeger zoo wat alleen als maagvul
ling beschouwd werd en waaraan men
weinig voedingswaarde toekende, is in
eere hersteld, omdat hij deze voedings
stoffen bevat.
De nieuwere voedingsleer gaat uit van
het bestaan en de wakrde der vitamina,
hoewel het eigenlijk absoluut onbeken
de stoffen zijn. Ze zijn er, dat weet men
met zekerheid, maar meer eigenlijk
ook niet. Wij hebben hier weer een tref
fend bewijs te meer van de onzekerheid
der wetenschap, die naar velen meenen
de hoogste zekerheid is. De wetenschap
kan zonder onderstellingen en postula
ten niet werken en meermalen neemt
men de juistheid van onderstellingen
aan, omdat de uitkomsten van proef
nemingen, die van deze onderstellingen
uitgaan, zoo aannemelijk zijn. Ook de
wetenschap moet dus met vraagtee-
kens werken. Ze moet dit doen met de
j grootst mogelijke voorzichtigheid en
daarbij nooit vergeten, dat ook zij de
waarheid en de onfeilbaarheid niet in
- pacht heeft.
UIT ONS PARLEMENT.
De anti-vlootwetbeweging, die zich in
comité's en demonstraties uitsprak, is
in onze Tweede Kamer in de interpella
tie van den heer Troelstra voortgezet.
Zij was feitelijk bedoeld als een vraag
over de juiste oorzaken van de oplos
sing van de crisis, die tot het aftreden
van minister Dc Geer heeft geleid en
moest als zoodanig dienen als een soort
voorbereiding voor de behandeling der
Vlootwet, die minister De Geer's heen
gaan tengevolge had. Maar in werke
lijkheid werd zij tot algemeene be
schouwingen over de Vlootwet, hoofd
zakelijk in verband met de kosten, die
deze wet door den nieuwen bouw, die
zij voorstelde, zou veroorzaken en den
minder rooskleurigen toestand onzer
financiën. Wel begon de heer Troelstra
met een bespreking der ministerieele
crisis. En de vragen, die hij ten slotte
aan de regeering stelde hadden ook
voor een goed deel op deze crisis be
trekking. Maar zijn betoog was toch
hoofdzakelijk tegen de Vlootwet en haar
financieele gevolgen gericht. En de an
dere heeren, die aan het debat deelne
men, schenen het eigenlijke onderwerp
der interpellatie wel heelemaal verge
ten en redeneerden, alsof de Vlootwet
zelf in behandelingg was.
Het waren vooral de financieele be
zwaren, die breed werden uitgemeten.
De heer Troelstra had nog, nadat hij de
nalatigheid van de regeering om geen
mededeelingen omtrent de ontstane mi
nisterieele crisis uit eigen beweging te
doen had veroordeeld, een nalatigheid
die hij later toen de regeering ook tegen
over het parlement bij deze houding
bleef volharden, als inconstitutioneel
brandmerkte, naar de mogelijkheid van
buitenlandsche pressie geïnformeerd,
een gedachte, die minister Ruys de Bee-
renbrouck verontwaardigd afwees, en
tot het niet bestaan van de urgentie
van vlootaanbouvv, die dezen minister
in de zorg voor onze onafhankelijkheid
zag, meenen te mogen constateercn. De
becijfering van minister Colijn, die na
minister Ruys aan liet woord kwam,
maakte echter het vervolg der interpel
latie tot een vrijwel zuiver financieel
debat, gevoerd over de kosten van den
bouw, dien de Vlootwet voorschreef en
onze financiën. In dit debat waren
naast den minister hoofdzakelijk de
heeren Dresselhuys en Troelstra partij.
De laatste was begonnen vast te stellen,
dat sinds 1887 830 millioen voor onze
marine was uitgegeven en had berekend
dat voor deze nieuwe uitgaaf van 300
millioen op de marine-begrooting van
ons land 11 millioen en op die van Indië
jaarlijks 6 millioen zou moeten bezui-
nigd worden om het evenwicht te her-
stellen, wat hij nog extra veel vond voor
wat na 12 jaar toch naar zijn meening
oud roest zou zijn.
Minister Colijn becijferde daarente
gen de uitgaven heel anders. Hij begon
met er op te wijzen, dat men onze be
grooting voor 1925 sluitend hoopte te
maken, en dat de toestand voor Indië
weinig ongunstiger was, waar alleen de
dienst der openbare schuld belangrijk
zou stijgen. De uitgaven voor de Vloot
wet nu behoefden dien toestand niet in
ongunstiger zin te wijzigen. De uitgaven
onderscheidde hij in deze, die uit de ge
wone middelen moesten worden opge
bracht en de andere, die als annuïteiten
uit het afzonderlijk fonds genomen wer
den. Onze marine-begrooting bedraagt
voor 1923 aan militaire uitgaven
f 33.070.000. Door de Vlootwet zouden
de lasten voor de Nederlandschc finan
ciën in 1924 met f 12.390.000 stijgen.
Maar daartegenover zou staan, dat er
uit het fonds f 9.450.000 meer zou geno
men worden, zoodat de gewone uitga
ven slechts een stijging zouden onder
gaan van f 2.450.000. Omdat Indië daar
van f 2.857.000 betaalde, bleef er dus
een batig surplus van f 85.000. Voor vol
gende jaren durfde de heer Colijn niet
zulke preciese cijfers geven. Maar de
Vlootwet-commissie beraamde voor
1929 de kosten 2Vz ton lager dan in 1924.
De Indische financiën zouden in 1924
door de wet met f 3.455.000 meer belast
worden, welk bedrag in 1929 tot
f 18.350.000 zou stijgen. Wanneer men
daarvan de anders noodzakelijke ver
hooging van f 7.500.000 aftrok, bleef er
dus slechts 12 millioen over. Maar wel
zou aan het kasfonds tusschen 1927 en
1929 880 millioen geleend moeten wor
den.'
Tegenover deze becijfering stelde de
heer Dresselhuys een geheel andere. Hij
ging ervan uit, dat de geheele mini
mum-vloot, die men noodig achtte, vol
gens het plan, waarop de Vlootwet ge
baseerd was, een bouw van 12 jaar noo-
REISINDRUKKEN UIT OOSTENRIJK
door O. VOET.
VI. (Slot).
Het deed ons leed, dat wij van onze
goede vrienden in Graz weer afscheid
moesten nemen. En van de stad en haar
mooie omgeving waren we ook gaan
houden. Maar de vacantietijd was om
en de arbeid riep ons weer.
Verleden jaar reisden wij door Tirol
huiswaarts en zagen vluchtig nog wat
van Innsbrück, Bregenz en de Boden-
see. Thans reisden wij regelrecht „huis-
toe". Wij raden dit echter niemand
aan, want het is zeer vermoeiend en
als men 's nachts ergens logeert, komt
men heerlijk op verhaal en kan men
's morgen weer frisch en opgewekt de
reis voortzetten.
Wij reisden van Selzthal door een an
der deel van Oostenrijk, dat ons nog
onbekend was. Dit deel is niet zoo
grootsch als Tirol, maar daarom even
zeer rijk aan natuurschoon en vol af
wisseling. Geruimen tijd stoomen wij
langs de rivier de Krems, waaraan dit
district zijn naam dankt. Eenige reis-
genooten uit onze coupé, die ook in
Graz waren ingestapt, verlieten in
Kremsmünster den trein.
In Linz hadden wij een paar uur tijd.
Even zijn we de stad ingegaan en na
wat gebruikt te hebben, moesten we
weer verder. We kregen nu den D-trein
Weenen-Berlijn en waren 's avonds
half acht in Passau.
Vele Oostenrijkers gingen naar
Duitschland met vacantie. De val van
de mark was geweldig en nu konden
de Oostenrijkers profiteeren. Zij mop
perden dat ze slechts 18 mark voor een
kroon ontvingen, terwijl de koers 20
was.
Wij kregen voor 20 gulden 10 millioen
marken en waren dus millionair. Men
bedenke dat dit nog was in den tijd, dat
de arbeiders in Duitschland nog geen
millionair waren, want thans is ieder
een milliardair.
Naar Frankfort konden wij eerst den
volgenden morgen 6 uur en wij beslo
ten daarom over Leipzig te reizen. Een
kaartje tweede klasse daarheen met
den toeslagprijs kostte ons toen 868.000
mark.
„Mein Gott, was ein geld", riep een
vrouwtje achter ons, toen de ambtenaar
achter het loket den prijs noemde. Wij
schaamden ons haast, want het was
niet meer dan f 1.70 en dat voor een
treinreis van 9 uur. En wij dachten aan
het vreeselijke spoorwegongeluk bij
Kreiensen, gevolg van de opstopping in
de treinen, die overbezet waren, daar
de prijzen met 1 Augustus 300 zouden
stijgen. En ondanks die stijging werd
het voor ons nog steeds minder.
Een groot aantal reizigers bevond
zich op het stationsemplacement van
Passau. De D-trein Weenen-Berlijn
stormde vol en een nog grooter aantal
kreeg geen plaats. Toen er gezegd werd
dat er wagens bij zouden komen, hield
ieder zich kalm en men zette zich neer
op zijn bagage. De mannen met fruit,
chocolade en sigaretten maakten goede
zaken.
Wij werden verrast door het voorzet
ten van een geheel ledigen trein met
prachtige Duitsche wagens, die verre te
verkiezen waren boven de Oostenrijk-
sche. En een tweede meevaller was dat
wij als vóórtrein een kwartier eerder
vertrokken dan de Weensche D-trein.
De haastigen, die daar 't eerst in gevlo
gen waren, keken sip en waren ont
stemd.
Voort ging het weer in den nacht. Wij
hadden als reisgenooten een jonge man
uit Leoben met zijn verloofde, die op
reis waren naar Berlijn. Maar 's nachts
praat men niet veel en tracht men te
slapen. Wij waren verheugd, toen de
dag begon te lichten en we weer naar
buiten konden zien. We stonden juist
stil voor een groot station: Reichen-
bach, zoodat we dus al in Saksen wa
ren. Verder ging het weer, langs groote
fabriekssteden, troosteloos grauw in
den vroegen morgen.
In Leipzig hadden we slechts een
klein half uur tijd. De trein naar Hoek
van Holland stond reeds klaar. Er wa
ren niet veel reizigers. Gelukkig was er
een restauratiewagen en konden we ons
versterken,
j In den trein kochten wij een kaartje
l naar Bentheim voor 750.000 Mark en
zoo kostte ons de treinreis van 18 uur
door Duitschland f 3.20. We passeerden
Halle en Halberstadt en kregen in Vie-
nenburg de wagens van Bad Harzburg
naar Amsterdam achter onzen trein,
zoodat wij toen weer Hollandsch in de
loopgangen hoorden. Brunswijk en
Hannover herinnerden ons aan de Cum-
I berlandsche vorsten, die te trotsch wa-
I ren om voor den Pruis te bukken en die
j nu in het mooie Gmünden in Oostenrijk
I hun dagen slijten.
I In Bentheim hadden we de grootste
helft van onze 10 millioen marken nog
over. Bij de visitatie antwoordden we
volmondig neen op de vraag, of we veel
Duitsch geld bij ons haden. Want wat
was 5 millioen? slechts een tientje in
Hollandsch geld. En och arme, ons
briefje van 5 millioen is vandaag, dat
wij dit schrijven, geen Hollandsche cent
meer waard, want heden geeft ?nen u
duizend millioen voor drie kwartjes of
honderd millioen voor nog geen dub
beltje. En in Alkmaar weten de valuta
kooplieden den Schermerboeren een pa
piertje van honderduizend mark voor
een dubbeltje te verkoopen. Toen was
het al krankzinnig. In de stationsres
tauratie te Bentheim kochten wij een
glas kwast. „Wieviel, ober?" 27500
mark. Wij geven een briefje van 50.000.
„Danke sehr!"
Wij zeggen niets, maar kijken den
kelner eens aan. Hij begrijpt en zegt
dan lachend „U hebt er in Holland toch
niets aan." En hij had gelijk. Onze eer
ste rekening was dat hijkans 50 procent
fooi wat veel was. Maar met die 50 pro
cent kostte de consumptie nog maar 5
cent. En in Holland hebben wij toch
niets aan dien papieren rommel. Als
wij ons 5-millioen-biljet ingewisseld
hadden in Bentheim, hadden wij er on
ze reis tot Amsterdam mee kunnen be
talen.
Maar wij troosten ons, want er zijn
duizenden Nederlanders, die veel groo-
tere stroppen hebben dan wij. En als
men dan eenige dagen later leest van
dien afschuwelijken aanslag in den
trein bij Schüttorf, hoe dankbaar is
men dan weer gezond en wel op vader-
landschen bodem te zijn.