lieve dochter ik zal reis 'n toertje
met je meeloopen En zal 'k die
zware mand 's voor je dragen?
'k Heb geen kruier van noode
zei Katrien terug en ze liep door of ze
dacht, dat de man staan blijven zou.
Nou zei hij weer Je hoeft
me niet te bijten Als je aardig bent,
dan vin'.ik je 'n lieve deern Waar
mot je wezen?
'k Heb geen kruier van noode en
den weg weet 'k alleen zei Katrien
zonder kijken.
Hè sprak de groote soldaat
met een trek van jammer hè
verdijd als. ik van je kan hou-en
als je zoo leelijk doet
Och loop naar de hei mal-
le vent snibte Katrien bits en ze
stapte weer door driftig afgewend....
Wie vraagt je wat!
Maar de soldaat stapte mee, netjes
in het gelid.
'k Mot ook die kant uit vertel
de de vreemde.
Katrien kon niet helpen, dat ze eens
schuin naar hem omzag naar dien
wonderlijken snuiter, dien ze nimmer
gesproken had en die maar trouw voor
de Winkel van Vrouw de Wit had ge
staan. Ze zag dat hij puur knap was
en heel vreemd van kleeren. 'n Flinke
vent was 't 'n stoere prachtkerel, die
rinkelend stapte op de groote glimmen
de laarzen, waar zn broek instak
En hij kleedde prachtig in de militaire
broek en de glanzende blauwe korte jas
met knoopen. Gekruiste kanonnen zag
ze op de knoopen en overal mooie roo-
den biesen en een kraag van glanzend
fluweel En Katrien hield haar
kwade gezicht zoo strak als 't kon,
maar ze zag goed, dat die vreemde sol
daat 'n mooie knaap was, die nog 'n
v kop grooter leek onder de zwart ge-
\glimde haren sjako met de mooi-roode
pompon en de koperen kin-ketting
t Was 'n lust om naar te kijken zoo
een echte mans-kerel met breed-leeren
koppel en pracht-blanken sabel, die
j^ver achteruil; stak.
Maar Katrien kende hem niet uit de
boerezoons van het dorp
Hij droeg aardig krullend haar on
der de hooge sjako; vol van ronde
krullen en een machtige zwarte snor
zwart als kraaienveeren. Daaron
der terwijl de soldaat netjes naast
J haar liep zag ze een stijfwitte boord,
zooals de dominee er een droeg, even
wit gerand uit de recht staande kraag.
En handschoenen zoo wit van pracht,
droeg hij als.de boeren ze droegen
bij 't bruiloftrij-en. En het was nog niet
alles want er liepen nog weer trot-
sche witte vangsnoeren van den bol
van den sjako naar den borst van de
jas in een breed-ronden val en op den
borst gehecht met twee zuiverwitte
kwasten. Het waren snoeren zoo dik
als 'n koeientouw en zoo mooi van
vlecht als de witte koordleidsels van 't
zondagstuig voor de jonge merrie
Maar Katrien kende den vreemden
soldaat niet dezen f link-fier en witte-
boon met de veldwachterssnorren en
het dikke krullend haar
o o
Trouw liep de soldaat tot ze al 't
Rechthuis voorbij waren
Toch zul' we 'n end samen loo-
pen besliste de soldaat als voor zich-
zelf Ik hou bar van lieve doch-
ters
Zoek er dan eentje zei Katrien
terug, zonder dat ze 't besefte mal
le vent!
Nou wees stil ik heb er toch
eentje gevonden, is 't niet? Of
weet je 'n knappere
Met moeite kneep Trien de lippen op
elkaar. Maar ze zei:
Ik verkies dat je weggaat Ik
ben van zins alleen te loopen waar 'k
heen mot
Heb je geen jongen? vroeg de
vreemdeling Zoo'n frisch kind als
jij?
Dat raakt je geen cent zei Ka
trien en al had ik 'r geen, dan ver
koos ik jou nog niet
Nou waarom niet? waarom
nou niet? informeerde spijtig de
robuste stapper Ben ik dan geen
knap kereltje? Hij schoof vriendelijk
van liefheid naast de helder knappe
Katrien en keek guitig opzij vanonder
de breede kleprand Ben ik ook
niet 'n geschikte jongen?
Hij noodde begeeng een antwoord.
Nou zei Katrien, rondweg en
helder uit. Katrien was niet preutsch
en ze kreeg een oogenblik pret in den
knappen durvert, die zoo vrij en zoo
brutaal was Nou zei ze, 'k heb
ze leelijker gezien Maar ik mot je
toch niet hebben, man Ik hou niet
van heeren met witte halsboorden
La-me toch maar vast 'n kuier
tje meeloopen Stelde de zwarte
man voor Wat zeg je? Je weet
nog nooit hoe 'n wiel over den weg
rolt Nou? Per slot lijkt 't me
ook al knap donker voor zulk lief
vrouwvolk op den weg Zeg 't
zelf!
En de flinke-fiere soldaat met de
pracht-zwarte snorren en het krullen
de haar, lachte stil voor zich heen van
genoegelijkheid. Onder 't gaan stak hij
'n sigaar in den brand en greep met
soldatenbeweeg in den greep van zijn
langen sabel. Zoo begon hij te loopen
vol bewust en vast onvermurwbaar
besloten met stevigen klikkenden stap
van zijn krijgsmanslaarzen Ka
trien sprak niet! Een oogenblik was ze
beduusd van de rare grimmassen van
den soldaat. Bang was ze niet, want
het was alsof ze voelde dat er geen
kwaad in school. Hij leek niet om bang
voor te wezen, deze groote soldaat.
Maar het was haar vreemd, omdat de
ze jonge kerel haar tegenhield om over
Arie te denken. Natuurlijk had ze hei
melijk Arie weer verwacht in het dorp.
In de plaats was er weer de vreemde
militair geweest. En nu bleef hij in de
flank loopen
Zou ze hem eens vragen naar Arie
van der Graft? Ze had nou toch
al d'r mond tegen 'm open gedaan
De kans was mooi
Maar ze zweeg en ze bleef zwijgen.
Het was te gek en Arie ging 'm niet
an Dus keek ze enkel nog maar 's
naar de glimmende knoopen en de wit
te vangsnoeren
De soldaat ging rustig naast haar
mee, zonder te praten en zonder te kij
ken, maar met een gezicht als om
haar nooit meer te verlaten
VOETBEIS
VAN DEN HAAG NAAR LYON.
door M. B. O. Jr.
(Nadruk verboden).
18
Dondeftlag 9 Augustus 1923.
Ik was deze morgen om zeven uur op
gestaan. Het voorspelde een prachtigen
dag. Een strakke blauwe hemel. Nadat
\ik mij onder den pomp, welke achter
het café stond had gewasschen, ging ik
het café binnen om m'n dagboek bij te
schrijven. Een vrouw bracht mij na
een uur een heerlijk kop koffie, ook
voor m'n twee kameraden. Daar deze
jiiet op kwamen dagen, besloot ik de
koffie naar hun toe te brengen. De hee
ren lagen beiden nog in het stroo te
slapen.
„Hé, hoe denken jullie er over?'' riep
ik hun toe, „blijven jullie dcn ganscken
dag slapeli?"
JT i „Wel het is toch zeker pas zes uur,"
antwoordde B.
„Ja zeker," riep ik „wanneer je de
zes omdraaid dan heb je de juiste tijd!"
„Wat, al zoo laat," schrikten beiden
op en meteen sprongen ze buiten de
- tent.met zoo'n vaart tegen mij aan dat
ik met de twee kommen koffie omver
tuimelde.
„Dat is jammer," riep G. „daar had ik
nu juist trek in!"
Gelukkig waren de kommen niet ge
broken. Ik ging terug naar het café en
zette mij weer aan het schrijven. Wel
dra kwamen G. en R. binnen om te ont-
De weg was lang van het dorp naar
den tol en donker van oude boomen.
De takken strengelden knoestig ver
wilderd door elkaar boven de hoofden
van de twee en maakte al eenzaam
donker, waarin de verte nog schemer
was. De boeren waren weg van de ban
ken van 't huis en de huizen zelf lagen
als dood in de vaagté van den avond.
Dood en verdwaasd van wezen, een
enkel nog levend in een matlichtend
oog, dat het achterhuisraam was
J Het dorp trok staag tot onzienbaar
weg achter de achtergelaten boomen.
En in de breede bocht toen de heele
eenzaamheid aankwam wou Ka
trien niet verder met den soldaat langs
I haar heen.
Hoores' man zei ze flink
nou is 't welletjes dunkt me 'k
verkies geen man met me mee en geen
vrijer en geen soldaat of niks!
Ik wil alleen m'n weg gaan en ga jij
nou waar je wil, maar niet met mij ge
lijk Versta je? Anders zal 'k
efkes zoo'n boerderij oploopen en do
kettinghond los maken
Och kom zei de vreemde sol
daat en hij stond even stil als in ver
wondering Nou val je me tegen,
voor zoo een aardige deern Maar
'k ga toch mee En kalm maakte
hij zich op verder te loopen trok z'n
militaire jas onder den koppel goed
strak en zette de zwarte sjako opnieuw
eens recht „Kom maar lievert
Maar as je 'n man ben' met 'n
hart as 'n kérel dan laat je een
vrouw alleen gaan als ze wil ver
weerde Katrien nu heftig en ze gaf de
woorden als een stoot De zware
hengselmand platte ze op den grond
„Ik ga net zoolief terug!
Dat hoeft niet, meidje weer-
praatte de zwarte man, altijd luimig
want ik meen heel geen kwaad met
je Maai- ik wil nou d'ris lief gezel
schap hebben, deze keer 't is geen
lolletje trouw iedere Zaterdagavond
van je garnizoen te komen en dan iede-
ren keer zoo'n aardige vrouw te zien,
zonder te spreken
Zoek 'n meid ried Katrien
spontaan.
'k Heb er eentje, meid vertelde
de militair 'n beste vrouwmaar
ik mag niet onder d'r oogen kommen,
zoolang als ik artillerist ben
Daarom kijk ik naar jou je mag 't
best weten
Je bent an de verkeerde deur
meende Katrien
Kan je niet weten weifelde de
vreemde dat liedje heb 'k meer
hooren zingen Maar evengoed,
hoor Ik ben tevreden met naast je
te loopen vanavond Meer niet!
Kom mee ik zal de mand met spul
len voor je dragen op den koop toe
En de flink-fiere soldaat met de
pracht-zwarte snorren en de mooie
krullen hij beurde de hengselmand
omhoog en stapte parmantig vooruit,
vol moed en lust.
Katrien moest de boodschappen vol
gen!
En ze liepen den langen, donker
zwijgenden weg in flitsen van telkens
opflikkerend krakeel. Katrien was
boos en moedig in heftigheid meteen.
Ze zou wat doen om het vreemde ge
vecht te winnen en ze wist niet wat en
kon niets En niemand van een van
de boerderijen woü ze vragen, omdat
ze te trotsch en heelemaal niet bang
was
Ze wou alleen de baas wezen en niet
gedwongen worden door dien snoes
haan van 'n vreemden van 'n eigen
wijzen van 'n alles durvenden 'n
lachenden en gekheid makenden en
met geen stok weg te krijgen vent
Ze wou niet dansen naar de pijpen van
dien zwarte met z'n mooie snorren en
krullen en z'n lange sleepsabel
door dien brutalen wat-verbeel—je-me...
die dacht dat hij niet hoefde bidden óf
smeeken en maar mocht zoo-die wou
bijten. Nadat we dit naar binnen had
den gesmokkeld, braken wij onze tent
af en pakten onze ransels in. Het was
ongeveer 10 uren dat wij afscheid na
men van de familie uit het café en de'
straatweg opgingen naar Ohain. We
zullen ongeveer een goed uur geloopen
hebben, dwars door de korenvelden,
wanneer wij 't dorpje Ohain bereikten,
tenminste we waren in de gemeente.
Het dorpje zelf lag links in de diepte.
Gelukkig stond er een café op 't kruis
punt der wegen. G. zou daar met onze
bagage blijven, terwijl R. en ik naar 't
gemeentehuis in het dorp gingen om de
bóeken te laten afstempelen. We sloe
gen den smallen straatweg in naar het
dorp. Na ongeveer een K.M. geloopen
te hebben, kwamen we op e-n ruim
marktplein. De boeken waren gauw ge
stempeld. We posten tevcn3 enkele
brieven en gingen weer terug naar het
café. Daar troffen wij G. ia hevige
woordenwisseling met de vrouw. We
vroegen wat er aan de hand was. Daar
op vertelde G. dat „Stella" de hond,
een kip had gebeten. Ik vroeg of de kip
dood was. Neen, zoover was het nog
niet, maar de vrouw maakte er zoo
veel drukte om. Enfin na eenig heen en
weer gepraat kwam 't zaakje in orde.
We stapten spoedig daarna weer op.
Wc kregen nu een mulle zandweg die
zich met groote bochten door de koren
velden slingerde. Na een marsch van
anderhalf uur besloten we wat te rus
ten. We gooiden onze ransels neer en
gingen tegen een paar korenschoven
liggen. Het was zeer warm. Na een
kwartier gerust te hebben, gingen wij
weer verder. We zagen de „Leeuw van
Waterloo" recht voor ons, doch nog
alleen om z'n mooi postuur?
Zoo'n Jan-zonder-schaamte-met-de
hengselmand!
En dan kon Katrien het weer niet
helpen als ze lachte soms van de eigen
aardigheid. Want 't was om te lachen
als ze keek naar den rustigen soldaat,
die vaderlijk daar liep zonder wikken
of wegen met de hengselmand aan den
arm. Telkens schoot weer de glimlach
over haar wangen; als ze den dooie-jan
daar zag gaan in den schemer en zijzelf
erachter volgend de kostbare bood
schappen
Een keer lachte ze klaterend luid een
helderen lach, dat de soldaat omkeek
in verwondering de halve gek. Maar
meteen hield ze weer op in de opkomen-
den drift tegen dien onbepraatbaren
snuiter. En ze heftigde rake woorden en
schold in zuiveren ernst van eerlijke
boeremeid Overloopend toch van
gramschap dat ze zoo maar het slacht
offer was, rukte ze aan de hengsel
mand, dat de zak met Brusselsche bik
van het schokken op de klinkers viel....
Het hielp niet!
Twee weren lang praatte ze in gezeg-
I den op den man af. Dan begon ze an
ders vleiend half Soms werd het
boosachtig en soms gewoon redelijk in
de herhaalde vraag: .of hij nou
weg wou gaan en een meisje heur weg
loopen zoo ze wou
Het hielp niet
Wel eens bleef ze tien, twaalf boomen
stil staan in onwil om koppig te weige
ren verder te gaan en om te zien wat
de soldaat nou met de boodschappen
zou doen
Maar de vreemdeling de zwarte en
fiere was bewonderenswaardig van
heiligen wil.
Goedsmoeds stapte hij met de heng
selmand verder. Hij stoorde zich niet
aan het halve lachje van de eenzame
boerenknecht of de twee en drie kame
raads, die passeerden in het schemer
donker en wisten hoe ze die soldaat met
die boodschappenmand moesten ver
staan. Want ze begrepen van elkaar
wel de boereknechten en'de soldaat
en- Katrien ook dat er geen vreemd
in zou zijn geweest wanneer de boere-
dochter aan den anderen arm van den
militair had gehangen
Maar ofschoon Katrien tegen haar
dreigingen in zich in tegenwoordig
heid van aankomende voetgangers stil
houden ging, niet hun hulp inriep en
niet verder ging met haar praten in
gramschap Ze liep toch ook niet
vroolijk en welgemutst met den soldaat
samen door het donker, zooals een boe-
revrijer en boerevrijster op zaterdag
avond zouden hebben gedaan
Daarom keken de voorbijgangers
verlegen- en verwonderd, niet begrij
pend waar het geheim stak.
En de soldaat was als een wonder
van kalmte.
Van allerlei praatte hij met Katrien,
als ze goeigheid had in zijn nabijheid
te komen. Hij praatte lief-innige woor
den van soldatenbewondering en
noemde snoezige namen naar de hel-
der-frissche meid en lachte luimig.
Kwaad kon hij niet worden.
Och kom spotte hij sussend
soms, als Katrien naar hem ruziede en
hij gekte er dwars overheen en vroeg of
"t nou geen meenens worden kon,
omdat-ie d'r zoo prachtig vond.
En hij liep met versnelden pas achter
haar aan als Katrien, kwiek vooruit
trachtte weg te komen En hij zette
kalmwaardig de hengselmand neer en
zeer ver af. We besloten den weg te
verlaten, daar deze met groote bochten
liep en recht op den „Leeuw" af te loo
pen door het land. Verschillende smal
le paadjes der korenvelden liepen wij
af. Daarna een uur door een omge
ploegd land, waar we tot de enkels toe
inzakten. Eindelijk om één uur kwa
men wij bij den „Leeuw" uit.
Allereerst zagen wij links van den
straatweg een mooi monument, omge
ven door een monumentaal ijzerhek
met op verschillende plaatsen het
Engelsche legerwapen en de letter N.
(Napoleon). Het monument zelf was
een hooge breede zuil van marmer,
daarvoor op een wit marmer voetstuk
lag een prachtig gebeeldhouwde zwar
te adelaar doorstoken met een speer.
Het was op deze plaats geweest dat de
Engelschen gevochten hadden tegen de
Oude Garde van Napoleon en waar
de O. G. 't roemrijke antwoord aan de
Engelschen gaf: „De Garde sterft, maar
geeft zich niet over."
Nadat we dit mooi uitgevoerde mo
nument hadden bezichtigd stapten wij
een café binnen, die in de omgeving
van den „Leeuw" tamelijk talrijk zijn.
Toen we een verfrissching gebruikt
hadden, kwam juist de tram van Brus
sel binnen, talrijke vreemdelingen aan
voerende. We konden onze ransels la
ten liggen en gingen naar den „Leeuw".
Het eerst zouden wij het „Panorama
gebouw van Waterloo" bezoeken. We
gingen daar binnen en kregen daar een
goede indruk van 't gevechtsterrein ge
durende den slag bij Waterloo. De uit
voering der interriedrs zijn gelijk aan
die van 't panorama van den IJzer te
Brussel.
ging erop zitten als de jonge vrouw
met het heldere schort om de beenen
onwillig achterbleef vaak tien boo
men lang. Bar-ernstig bleef hij.
Zoo kwamen ze ten laatste aan den
tol en daarvoorbij liet Katrien merken,
dat ze was waar ze wezen moest.
Gehoorzaam als een willige slaaf, zet
te de militair de hengselmand zacht
voor het straatje. Er was niemand en
Katrien voelend nu voor het eerst het
zware van het oogenblik begon te be
ven van huivering
Maar de soldaat was prachtig. Hij
zette zich eens formeel in postuur zoo
als een zelfbewust krijgsman dat kan,
om te laten zien aan de ontvankelijke
jonge deern hoe geweldig hij was in de
uniform. Militair omhoog salueerde hij
kranig.
.„En of hij nou eens terug kom
men mocht, zonder dat ze grommen en
grauwen zou Of hij nou eens mee
nens terug komen zou en weerde heng
selmand dragen want ze was meer
dan knap ze was 'n meid as 'n
pronkstuk
Maar Katrien greep vlugweg de mand
in een rukzwaai, flapte bruutuit een
stevig vaarwel naar den knaap, klapte
de buitendeur en liet hem staan de
vreeselijke soldaat de vreemde
ling!
Nadat we dit bezichtigd hadden be
sloten we de Leeuw te gaan bekijken.
De Leeuw zelf staat bovenop een reus
achtige pyramide met den kop naar
Frankrijk gekeerd. De pyramide is 50
Meters hoog. De Leeuw zelf heeft een
lengte van M. en weegt 18.000 Kilo
met het voetstuk. Dit kolossale monu
ment is opgericht op de plaats waar de
groote aanval van de Fransche cava
lerie gebroken werd en waar de Prins
van Oranje die de Holland-Belgische
troepen aanvoerde, werd gewond. Na
dat we 126 treden hadden beklommen
kwamen we boven bij den Leeuw. Een
prachtig panorama kregen wij te zien
van de omliggende landen. We maak
ten daar kennis met twee heeren, die
tot het Engelsche Consulaat bleken te
behooren in Brussel. Deze vroegen of
ze ons mochten photografeeren. Wij
poseerden daarop voor de heeren. Daar
na gingen we weer afdalen. Beneden
maakten wij kennis met 3 Engelsche
jonge dames. Die vroegen ons of wij in
de omgeving van den Leeuw wilden
kampeeren. Dan zouden zij ons
's avonds op komen zoeken en zoo
gezamenlijk den avond'doorbrengen.
We bedankten de dames voor hun
goede bedoeling, maar besloten toch
door te trekken op Hal. Nadat we een
goed middagmaal hadden gebruikt,
pakten wij onze ransels en gingen
weer op weg. Wanneer wij den voet van
de pyramide passeerden, keken wij
naar boven; Daar zagen wij 3 witte ge
daanten met hun zakdoeken ons goede
reis toewuivende.
Nadat we een groote bocht gemaakt
hadden konden wij den Leeuw niet
meer zien daar we een hollen weg inlie-
En de huivering bleef, toen ze al bin
nen was. Diep uit haar gedachte kwam
een hevig verwijt naar Arie, die maar
wegbleef die er niet was Zaterdags
avonds om met haar mee te loopen en
te verhinderen dat vreemde soldaten
naar haar te vrijen liepen Ze was
kwaad, omdat ze zoo vreemd was! De
soldaat had niets gezegd wat niet paste,
maar den volgenden Zaterdag zou-dje
er weer zijn altijd weer en altijd 'n
beetje verder Hij zou der weer
brengen en verder nog gaan dan van
avond Ze wist hoe 't ging met vrij
ende jongens
En alles omdat Arie niet kwam
Arie, die haar echte jongen was en haar
alleen liet, al twee maanden ruim
Eh daarom zou ze nu meteen naar
Moeder op 't eiland om te gaan zeggen,
dat ze 't niet langer verdroeg dat
ze morgen den dag naar Arie zou gaan
zelf naar 't garnizoen en hem zeg
gen hoe of wat!
Zoo stapte ze kwaadaardig ge
stemd op Arie naar het eiland waar
moeder woonde, dadelijk nadat ze de
boodschappen had uitgepakt
En nog was ze niet binnen of daar
stapte wild-vrij de vreemde soldaat in
huis en zei „Goeie!" op 'n manier
die ze kende En de zonderlinge
soldaat waar ze mee te vechten ge
loopen had heel den weg van het dorp
naar den tol legde de knoop van zijn
tong, die z'n spraak veranderd had en
trok de snor van de lip en de zwarte
krullen uit de sjako
En terwijl Katrien voelde de trilling,
die als een kriebel door haar beenen
woelde en omzag naar moeder, die een
gekke lachtrek in de lippen had nain
de soldaat haar om het middel om haar
të pakken en te zoenen En toen hij
zijn moeder ook gezoend had stond hij
welbekend tegen de latafel-kast om den
luiden lach van verwondering te hoo
ren, dat hij Arie was
pen. De weg liep diep tusschen twee
heuvelruggen door. Wanneer wij weer
naar boven gestegen waren, was de
Leeuw geheel in de verte, doch we kon
den geen menschen meer zien die er op
waren. Zoo marcheerden wij door, tot
dat we om 5 uur het stadje Braine
Alleud bereikten. We staken den
spoorweg over en liepen de lange
hoofdstraat in. Spoedig kwamen wij
op het ruime marktplein. Op het markt
plein stond een groot doch geen mooi
monument der gesneuvelde soldaten.
Als opschrift had men genomen: „Ter
herinnering aan onze helden der over
winning op de Barbaren". Dit laatste
woord vonden wij wel wat te sterk en
te hatelijk gekozen.. Het was niet 't ge-
schikste woord om de gemoederen tot
bedaren te brengen. We liepen de groo
te markt over en gingen naar het stad
huis, doch dit was gesloten. We stap
ten daarna een café binnen. Terwijl G.
en Ben bleven wachten ging ik naar het
huis van den burgemeester, doch deze
bleek ook niet thuis te zijn, daarna liep
ik naar 't huis van den secretaris, doch
ook al afwezig.
Wordt vervolgd.