IJMIIDER 0R06ISTERIJ
Spoorboekjes - Wioterdienst
H. VAN NIEL Hzn.
lama's fciliiispSi
linir's MÉÉipp
S. SMIT.
H. B. SWARTE
Voorhanden in Boekhandel P. F. C* Roeke.
Adverteert in dit blad
Tandheelkundige en
Technische inrichting
Ackema,
KANAALSTRAAT 54, to. HET POSTKANTOOR
Ziet heden onze etalage en U bent orertnigd te kannen slagen in
Alle artikelen bij de geboorte
Groote Houtstraat
HAARLEM
PENDULES en KLOKKEN
Horloges en Polshorloges
ANEGANG 34 HAARLEM
Gfoofe ïtm - PRIMA KWALITEITEN - Laaiste prijzen.
VOOR HE JEUGD
Van een hoadje, dat alleen
uit wandelen ging.
WilhelminastrHt 43, Haarlem,
houdt voortaan weer persoonlijk
spreekuur met Dokter.
Te Beverwijk Dinsdags 10—12
uur. AdresBreestraat 35.
Te Haarlem, Avondspreekuur
7—9 uur, Wilhelmastraat 43, op
Maandag en Donderdagavond.
GROOTSTE SORTEERINO.
LAAGSTE PRIJS.
Onze naam garandeert: Prima af
werking en kwaliteit.
Concurrentie onmogelijk.
Ziet onze étalage. Het is In uw
eigen belang.
Aanbevelend,
KORTE SPAARNR 29.
HAARLEM.
Drogistartikelen
in den meest
uitgebreiden zin
Levert alle verpakte
Geneesmiddelen
Wijnen van Gebr. Boer
Ylaardingen
Eau de Golognes
vanaf de goedkoopste
tot de beste soorten
Parlumeriën en
Toiletartikelen
Byouteriën
Manicuur étni's
Kapdoozen
Scheerbenoodigdlieden
-a
Verband- en Zieken-
verplegingsartikelen
Alle maten
Breukbanden
Elastieken Kousen
en Kniestukken
Buikgordels
Aanbevelend,
GROOTSTE SORTEERINO
In alle prijzen.
in goud, zilver en nielli. SPECIALE REPARATIE-INRICHTING.
BERICHT DE ONTVANGST DER NIEUWE
MODELLEN VOOR HERFST EN WINTER.
MANTELS - COSTUMES - JAPONNEN EN
HOEDEN - BONTMANTELS - PELTERIJEN.
Ad
door Loulae.
Bij
klein
(Nadruk verboden.)
Jan in huis woonde een klein,
hondje. Het was een heel lief
diertje, met pikzwart haar, verstandi
ge, bruine oogjes en mooie lange oor
tjes. Zijn buikje was een beetje bruin.
Het was een trouw speelkameraadje
van Jan en zijn broertje. Mops had in
den tuin een mooi eigen huis, een hok
je, dat Vader voor hem had laten ma
ken. Daar moest hij 's nachts in sla
pen: er stond een mand in met een dat, zeg ik je!" Maar Mops dacht:
warm dekentje. Maar overdag was hij
meestal in de kamer bij de kinderen.
Die speelden met hem en gaven hem
lekkere brokjes en soms deed hij een
dutje in vaders groote stoel. Mops had
dus een heerlijk hondenleventje, vind
je niet? En toch was er één ding, dat
Mops niet prettig vond. De stad, waar
Jan woonde, was erg druk. Daarom
moest Mops, als hij mee mocht gaan
wandelen, altijd aan een riem. Hij
Het is nu nog dichtbij. Als je ver gaat,
weet je den weg niet meer.
Naar huis! Toen zijn staartje zoo'n
pijn deed, zat het hondje er wel even
over te denken. Maar daar kwam
een ander hondje aan. Hondje? „Neen,
het was een groote, grimmige dog, je
weet wel zoo een, die je altijd boos aan
kijkt en z'n. tanden zoo laat zien.
Daar sprong Mops naar toe. Hij wou
wel eens een spelletje met hem doen.
Maar de nijdige dog, Tyras heette hij,
was al veel te oud om te spelen; hij
had er heelemaal geen zin in. Toen
Mops dus zoo blij tegen hem opsprong
begon hij leelijk te brommen en „waf,
waf" zei hij met een zware basstem.
Dat beteekende: „Laat me met rust."
Maar Mops had zoo vreeselijk veel zin;
hij kon niet begrijpen, dat Tyras geen.
zin had. Hij sprong nog eens naar Ty
ras' kop. „Waf, waf, waf!" zei die. Zie
ik je niet, dat ik niet spelen wil. Laat
je
zegt het er maar om, je wil éven goed
spelen als ik."
Nog eens sprong hij naar Tyras toe.
Maar het geduld van den dog was op
en „knauw", hij gaf het kleine ding
een beet in z'n pootje, die hij heusch
wel voelde. Met z'n pootje omhoog en
jankend en hinkend ging het hondje
er van door. Ze waren zoo juist bij een
park gekomen. In het gras ging Mops
je z'n pootjé wat likken en even uit
was immers zoo erg klein? Maar met rusten. Dat was nu al z'n tweede on-
zijn beetje hondenverstand: begreep hij geluk.
maar niet, waarom hij altijd aan een Maar hier in het park waren veel
riem moest loopen. t makkertjes. Al dadelijk kwamen er
Hij vond het vreeselijk naar en hij een paar naar hem toe. Die wilden
wilde ook wel eens net als die grotoe j wél spelen. Of hij mee wilde doen? Nu
honden losloopen en naar hartelust Mops vérgat al gauw z'n staartje en
draven. En dan zou hij zoo ver gaan, z'n pootje en ging aan 't draven en
als hij maar wilde, om alles eens te be-ravotten, dat het een aard had. Wat
kijken en alles eens te besnuffelen. Als hadden die hondjes een pret. Dat
hij niet speelde, lag hij daar maar al- duurde zoo een heele poos. Toen kon je
tijd over te denken. Hoe zou hij het ze allemaal in 't gras zien liggen, om
toch aanleggen, om eens huiten te ko- uit te rusten van de vermoeienis,
men, zonder dat akelige touw. j Mops lag ook te hijgen met z'n tonge-
Hij had al eens geprobeerd, om zich tje uit zijn bekje. j
los te rukken, maar dat was mislukt, j Hè, wat had hij een honger! En wat
Het geluk diende Mopsje. Dp zeke
ren morgen belde de groenteboer juist,
toen Mops in de gang was. Mina deed
open en keek, wat de groenteboer zoo-
al op zijn kar had. Op Mops lette zij
niet. Van die gelegenheid maakte hij
echter
een dorst! Hij zou maar naar huis
gaan, daar stond z'n eten en drinken
klaar. Maar hij had hier toch prettig
gespeeld. Hij stond op en keek eens in
't rond, maar hij wist heelemaal niet
meer, waar hij was. Door dat stoeien
gebruik, om eens een, twee, j en ravotten was hij aan den anderen
drie de stoep af te wippen. En terwijl kant van 't park terecht gekomen.
Mina nog de bloemkool en de wortel- j O wee! hoe moest hij nu thuis ko-1
tjes bekeek, was hij al de straat uitge- j men! Hij zou maar een straat in loo-
rend en den hoek al om. j pen, dan kwam hij er wel. Maar mis,
Ha mooi! Nu was hij vrij en kon hij hij ging juist den verkeerden kant uit
eens rennen en buitelen zooveel, als J en dwaalde zoo al verder van huis.
hij wou. Straks zou hij wel weer naar j Ach, ach, wat was die weg ver. Als hij
huis gaan. j toch zoo'n honger maar niet had en
Eerst maar eens even zitten, om wat j zoo'n dorst. Hij zou eens rondkijken,
uit te rusten. In het midden van de j misschien vond hij wel wat. Ja, daar
straat zette Mops zich neer en keek j zag hij een plasje water. Gretig dronk 1
en keek met zijn glinsterende oogjes hij van het modderige nat. Hè, dat was
naar alle kanten. O wee, daar kwam heerlijk! Vies? Daar kijkt een hondje
een woeste slagersjongen op de fiets niet naar, als hij haast sterft van
aanrennen. Denk je, dat die naar zoo'n dorst. Als hij nu ook nog maar wat
hondje keek? Hij reed pardoes over vond om te eten. Ha, daar was een
het kwispelende staartje van Mopsje slagerswinkel. Wat een vette kluiven
heen. Au, au, wat deed dat zeer! Jan- en wat een groote stukken vleesch! Hè,
kend en gillend vluchtte ons hondje kon hij daar maar eens bij! Het dier-
weg. Ja Mops, 't is gelukkig'alleen je tje stond er begeerig naar te kijken,
staartje nog maar. Als die woeste jon- Hij likte z'n bekje; het water liep hem
gen eens over je lijfje gereden was? uit den mond. Hè, als die slager hem
Mopsje, -Mopsje, ga toch naar huis! toch eens wat gal! Als hij wist, wat
een honger Mops had, zou hij het ze
ker doen, hij had immers zooveel? De
slager was een goedige man. Hij zag
het hondje wel en ook wel, hoe honge
rig het stond te kijken. Hij nam een
kluifje en gooide dat het hondje toe.
„Hap!" zei Mops. Maar,hap" zei
ook Bello, die net kwam aanloopen en
in diens grooten bek, verdween het
béen, dat voor Mops bestemd was.
Arme Mops, hij kon wel huilen. Hij
had net zoo'n vreeselijken honger. En
tegen zoo'n grooten hond als Bello,
kon hij toch niets doen. Hij keek eens
naar den slager, maar die was, nadat
hij Mops het kluifje toegeworpen had,
meteen naar binnen gegaan, zoodat hij
heelemaal niet gezien had, wien dat
lekkere hapje te beurt was gevallen.
Bedroefd ging Mopsje heen; z'n
maagje nog hongeriger dan te voren.
Arme, kleine hond! Was je toch maar
bij je baasje gebleven!
Een eindje verder vond hij gelukkig
een paar koude aardappels, die uit
een vuilnisbak gerold waren. Vies?
Ons hondje zag het niet eens; in een
wip zaten ze in z'n maagje. En nog
steeds liep hij maar verder. Nu was
hij heelemaal buiten de stad gekomen.
Hij was er moe van geworden. In het
gras ging hij wat liggen rusten. Waar
hij ook keek, overal in 't rond zag hij
groene weiden. Zou hij nooit z'n baas
je meer terugvinden? Ha, daar kwam
een troepje jongens aan. Misschien
was Jan er wel hij. Hij stond op en
liep kwispelstaartend naar de jongens
toe.
Maar mis, arm dier, Jan was er niet
bij. Was het maar waar! Die jongens
waren erg ruw, er waren zelfs een paar
dierentergers bij. Zoo gauw had één
hunner het vermoeide hondje niet ge
zien, of hij pakte het op en zei tegen
z'n makkers:
„Hallo jongens! Kijk eens wat ik
hier heb! We zullen een beetje pret
met liem maken."
Het uurtje, dat nu volgde, zou Mops
z'n leven lang niet vergeten, 't Was
vreeselijk! Later verwonderde Mops
zich altijd, dat hij er levend was afge
komen. Zij gooiden het diertje in een
sloot; als hij aan den kant wilde ko
men, duwden zij hem weer terug. Ein
delijk, toen hij niet meer kon, haalden
zij hem er weer uit, maar toen gooi
den zij het diertje als een bal naar el
kaar toe.
Eindelijk waren zij ook dit spelletje
moe en lieten Mops uitgeput in een
weide liggen. Van vermoeidheid viel
hij in slaap en eerst toen het donker j
was, werd hij weer wakker. Ach, ach,
was hij maar thuis. Nooit, nooit zou
•hij meer wegloopen. Hij probeerde op j
te staan, maar 't ging moeilijk, want
de jongens hadden hem zoo afgebeuld,
dat heel z'n lijfje pijn deed!
Waar zou hij nu naar toe gaan?
Wacht, daar ginds zag hij licht bran
den. Daar zouden dus wel huizen zijn.
Hi) sukkelde er naar toe. Als er maar J
weer géén jongens kwamen. Telkens j
als hij 'iemand hoorde komen, kroop
hij-gauw ergens weg. Hij liep ien liep, 1
maar vond z'n huis niet weer. Einde-
lijk kon hij niet meer. Op een stoep
ging hij liggen en sliep daar den hee-
len nacht. Ja, hij sliep nog, toen Wim,
die in dat huis woonde, den volgenden
ochtend het huis uitkwam, om naar
school te gaan.
Dat was een vreugde voor Wim,
toen hij daar dat lieve hondje zag. Hij
nam het op en liep er gauw mee naar
binnen. Het was gelukkig nog heel
vroeg.
„Kijk een-s, vader, moeder, wie daar
op de stoep lag te slapen. Dat is net
een mooi hondje voor mij, ik wou er
toch zoo graag een hebben. Toe moe,
mag ik het houden?
Vader kwam er bij. Hij nam het dier
tje eens op, maar 't leek wel, of het in
elkaar kromp van angst.
„Ach", zei vader,,, ze hebben het
beestje vast kwaad gedaan. Kijk eens,
hoe bang het is!"
Moeder gaf het gauw wat melk en
brood en dat slokte Mopsje gulzig op.
Hè, wat had hij een honger! Die men-
schen waren gelukkig wel goed voor
hem. Zijn angst ging heelemaal over.
„Mag ik het houden, vader?" vroeg
Wim nog eens.
Maar vader zei: „Ja jongen, dat
weet ik zoo net niet. Dat beestje is
vast geen gewone straathond, dat kan
je wel zien. Kijk eens, wat een mooie
halsband. Ik denk, dat hij van, zijn
baas is weggeloopen en dat die hem
zeker wel missen zal. Weet je wat we
doen zullen? Ik zal straks, als ik naar
't kantoor ga, gauw even een adver
tentie bij de krant afgeven. Komt dan
niemand om het hondje te halen, dan
mag je het houden: Zóó lang moet het
in ieder geval hier blijven.
Ja, dat moest Wim wel goedvinden.
Natuurlijk mocht hij het diertje niet
houden, als zijn baas hem miste. Dat
zou niet eerlijk zijn.
„Maar kom", zei vader, „op zolder
staat nog een mand waar 't hondje zoo
lang in slapen kan. Ga die maar vlug
halen en dan gauw naar school, an
ders kom je, door dat hondje nog te
laat.J'
Wim vloog naar boven en toen hij
weer in de kamer w.as, had moeder al
een oud stuk deken opgezocht om in
de mand te leggen. Wim zag nog, hoe
Mopsje er op zijn gemak in ging liggen
en liep toen, zoo gauw zijn beenen hem
dragen konden naar school.
En hoe was het bij Jan en zijn broer
tje gesteld? Ja, die misten hun speel
kameraadje heel erg. Toen Jan uit
school kwam en z'n hondje niet vond
was hij erg verdrietig. Overal had hij
gezocht, het heele huis en den tuin
door. Eindelijk ook op straat, de heele
buurt af, maar nergens, nergens was
Mops.
Jan had toen erg geschreid, maar
moeder troostte hem en zei: „Eefi
hondje kan zijn huis gemakkelijk te
rug vinden. Daar helpt z'n neusje hem
bij: hij heeft een scherpe reuk. Je moet
dus nog maar niet huilen. Morgen of
overmorgen komt hij misschien wel
terug."
Jan geloofde wel, wat moeder zei,
maar hij moest toch maar aldoor aan
die arme Mops denken. Wie weet waar
hij was! Als ze hem maar geen kwaad
deden!
Dat ging den volgenden dag nog zoo.
Op school ging het leeren er niet door,
zoodat meneer vroeg, wa;t hem scheel
de. Toen Jan verteld had, wat er was,
zei de meester:
,,'t Zou erg jammer zijn, als hij niet
terug kwam. Maar moeder heeft ge
lijk: hondjes vinden meestal hun baas
weer".
Dat stelde Jan een beetje gerust.
Eindelijk den derden dag las vader
's morgens bij het ontbijt de krant.
En ja hoor, daar stond het:
GEVONDEN: V
Eeiï klein zwart hondje,
met een mooien halsband om.
Terug te bekomen: Wilhelmina-
straat 96.
Jan sprong van blijdschap. Hij wou
er dadelijk naar toe.
Maar vader zei: „Nog een beetje ge
duld Jan. De Wilhelminastraat is aait
't andere eind van de stad. Je mag er
de school toch niet om verzuimen?"
Dat begreep Jan ook wel. Maar 't
was gelukkig Woensdag. Mocht hij
Mops dan vanmiddag halen? En gin
gen ze dan om twaalf uur gauw eten?
„Hoor eens," zei moe, ,,'t is zoo ver
weg, ik laat je niet alleen gaan. We
gaan er samen naar toe met de tram. A
Jij, broertje en ik. En dan gaan we te^^
(rug wandelen.
„Mooi!" Dat vond Jan een prachtig
plan.
„Maar dan eten we toch gauw, hé
moe?"
Toen hij op school kwam, vertelde
hij het gauw aan meneer. Die was ook
blij, dat Jan z'n speelkameraadje te
rug zou krijgen en zag maar wat door
de vingers, als hij bemerkte, dat Jan
dien ochtend wat verstrooid was. Ar-l
ders deed hij juist altijd zoo zijn best.
Om twaalf uur ging Jan gauw naar
huis. Moe had gezorgd, dat de boter
ham al klaar stond en toen die op was
en de boel weer opgeruimd, kleedde
moe zichzelf en haar jongens netjes
aan en zoo waren ze al spoedig op weg
naar -de tram. Ze behoefden gelukkig
niet lang te wachten. Daar kwam ei*
al een aan. In tien minuutjes waren
ze in de Wilhelminastraat. Zij stapten
uit en al gauw zagen ze no. 96.
Moeder belde aan. Jan's hartje po
pelde. Zou het nu zijn hondje wel we
zen?
Op dat oogenblik speelde Wim juisfo
met Mops in de gang. Toen hij de bel
hoorde, deed hij maar even open, me^l
het hondje op den arm.
Maar o, o, toen die zijn baasje daarJ
eensklaps zag staan, was hij niet t^
houden. Hij wipte meteen op den gronil
én sprong en blafte zoo blij, dat Wirj
het zelfs prettig begon te vinden, dfi
Mops zijn baasje weer terug had. Maal
toén na een poosje moeder en de jonI
gens met Mops vertrokken, was Win»
toch wel heel v erdrietig. Maar Ja F
had hem gezegd, dat er nog -eejf
broertje van Mops te koop was en va=|
der zou er Zaterdag met hem heen
gaan en dan zou hij jzelf ook zoo'n
trouw speelkameraad]s krijgen.
Toen die „akelige riem" weer aan
Mop's halsband werd vastgemaakt,^
spartelde hij niet tegen en beloofde hij
Jan in stilte, dat hij nooit meer zou
wegloopen.