Ml
1 1
Da Wiskottens" S
Drukkerij Sin/'ewel
eenige jaren stand houdt, onverschillig gen als een onnoemelijk teer vlies op I en men de middelen niet kent om de
of zij op doek, hout of metaal gestre-1 de verf, zóó fijn verdeeld, dat geen oog joude vernis een duurzaamheid te ge-
keu is. Na verloop van tijd laat zij er in staat is ze op de proppen, waarmee
vernis afneemt, tusschen het
zich als poeder afwrijven, en dit komt,men de
omdat het bindende middel, de olie, j vuil te onderscheiden, noch met het
wanneer zij verhardt, haar moleculai-oog, noch chemisch, daar de vernis,
ren samenhang verliest en de verf nietdoor den aanslag uit de lucht zoo dik-
meer kan vasthouden. j wijls substanties bevat van de zelfde
Dit zelfde proces speelt zich, maar soort als de verf. Men kan dus prak-
dan over een langer verloop van jaren, tisch nooit uitmaken, waar de eigenlij-
ook binnenshuis af, met olieverf-schil-ke vernis ophoudt en de schildering
derijen. Maar terwijl men een deur of met haar glacies begint. Want de eer
kozijn makkelijk een nieuw streekje 1 ste prop watten moet, wanneer de ver-
kan geven, worden de Rembrandt's en nis vuil is, al verf pigmenten uit de
Halzen, die zoo'n werkje voordeelig lucht bevatten, en geen chemiker kan
zouden kunnen opknappen, niet juist 1 het onderscheid bepalen tusschen de
iederen dag geboren. Zij zelf zouden 1 aard- en kooideelen uit de lucht en die
niet eens altijd een Nachtwacht of uit de verf, daar zij precies van de zelf-
Staalmeesters kunnen schilderen; dat J de samenstelling zijn.
lukte Rembrandt maar ééns in zijn le- j Maar nu komt er nog iets. De oude
ven, en er is nog geen restaurateur ge-meesters schilderden en glaceerden
vonden, die hem dat verbetert, al heeftmeer dan eens met vernis, balsem of
er zich dat misschien wel eens een 1 terpentijnolie, waarmee zij de verven
verbeeldt. Wat wonder, dat men alle glans en tranperantie gaven. Verf met
moeite deed, die meesterwerken zoo opgeloste hars voeden doet men niet
gaaf mogelijk te bewaren. alleen nu, maar men deed 't, naar ge-
Mcn poogde het; maar het gelukte tuigenis van oude schrijvers, ook vroe
ger.
En nu spreekt 't toch van zelf, dat,
wie van zoo'n schilderij alle vernis
haalt, ook glacies en verf meeneemt!
Wie dus de vernis wegneemt moet tus
ven, welke zelfs boven de oude uit gaat.
Men kende toen ook nog niet het toe
stel, dat de gelegenheid geeft het pro
ces in alle phasen te volgen en grondig
te bewerkstelligen, zoodat men altijd
min of meer in den blinde tastte.
Maar nu dit toestel er is en alle mid
delen om de oude meesterwerken in
hun ouden glans gevaarloos te rege-
nereeren en opnieuw zonder fataal ver
lies van glacies en verf, te conservee-
ren, nu is er ook geen enkele reden óm
andere, veel kostbaarder methodes toe
te passen.
De verbeterde regeneratiemethode is
de éénige onfeilbare methode om de
oude meesterwerken, met vol behoud
van hun originaliteit, in hun ouden,
supremen luister te herstellen.
C. B. VAN BOHEMEN.
Overdruk uit de „Residentiebode''.
niet altijd. De meesters zelf begonnen
er mee, allereerst door, zooals wij reeds
zeiden, de handwerksregelen zoo zui
ver mogelijk toe te passen, door dege
lijke materialen enz. Daar verf echter
de eigenaardigheid heeft bij 't drogen schen en onder de verf komen. Hoevele
zijn glans te verliezen, bedekte men ze, schilderijen niet uit onkundigheid van
wanneer ze door en door droog was,deze feiten een groot deel van hun be-
met een dun vliesje, vernis, dat de
dubbele eigenschap had, de verf nieuwe
glans te verleenen en tevens te be
schermen tegen atmosferische en zelfs
tot op zekere hoogte tegen mechanische
storingen.
Maar mettertijd boette ook deze ver
nis hare gloed gevende en conservee-
rende eigenschap in. Zij barstte en
werd vuil en dof. Aanvankelijk wist
men er niet veel meer op, dan door
steeds weer een nieuwe vernislaag op
te brengen aan dit euvel te gemoet te
komen. Maar eindelijk was er geen
helpen meer aan en toen besloot men
de oude vernis te verwijderen en op de
pure schildering een nieuwe vernis te
brengen.
Dit nu lijkt voor den leek een heel
eenvoudige methode. Maar in de prac-
tijk levert zij tal van, soms onoverko
melijke moeilijkheden op. Ten eerste
heeft een nieuwe vernis nooit de onbe
stemde bekoring van de oude. En ten
tweede is 't nooit mogelijk met bij het
afnemen, dat natuurlijk met de vernis
oplossende middelen geschiedt, het
punt te bepalen, waar men moet uit
-scheiden. Zooals wij zagen heeft na tij
den de olie haar bindende, de verfpoei-
er samenhoudende kracht verloren en
nu is 't praktisch onmogelijk de vernis
behoorlijk en egaal weg te halen, zon
der de verf te schaden. De verf schoon
te maken tot op de huid kan niet, want
de huid van de verf is de vernis gewor
den en neemt men die huid weg, dan
raakt men aan de verf, die op het doek
zit als pastelpoeier zoo teer. Hier zit de
verf wat hooger, daar wat lager, weer
elders zit de vernis tusschen de verven,
welke het penseel in de verf afdrukt,
en zoó voort.
Maar dan komt er nog iets; de oude
meesters maakten meermalen gebruik
van z.g. glacies. Deze glacies, welke de
te felle contrasten binden, hier een
kleur aftonen, daar charme geven, lig-
koring verloren, zal ik maar niet na
der trachten aan te geven. Doch is,
voor wie dit weet, het een wonder wan
neer men er zich over verbaast, dat
oude meesterwerken na de restauratie
vaak zoo schril van kleur zijn en be
paald wat men noemt: „rammelen''?
Men heeft er niet alleen de patina van
den tijd, maar ook de glacies, die als 't
ware de teint van het schilderij vor
men, van afgehaald.
Nu zou het er voor sómmige oude
kunst al heel treurig droevig uit zien,
wanneer er geen ander middel was de
oude meesterwerken in hun glans te
herstellen. Een Duitscher, von Petten-
kofer, heeft ons een middel aan de
hand gedaan, om schilderijen, die door
den tijd vuil en zelfs blind waren ge
worden, waarvan de vernis zóó breukig
en grauw was, dat het was alsof er een
donkere mist over het schilderij hing,
waardoor het moeizaam heen gluurde,
INGEZONDEN.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie
Moeilijkheden in de Zending.
Ieder die in de laatste tijden met ,de
Zending medegeleefd heeft is bekend
met de talrijke vragen, de vele zorgen
en de groote finantieele moeilijkheden.
Van de Zendingsterreinen komt de
steeds dringender roep om hulp. Op
tal van plaatsen zijn geopende deuren,
de arbeidsgelegenheid groeit met den
dag.
Eenerzijds dus ongedachte zegenin
gen, vervulling van wenschen-, verhoo
ring van gebeden! Daartegenover het
benauwende dat aan de vele aanvragen
niet of onvoldoende kan worden vol
daan. De noodige krachten en geld
middelen ontbreken.
De Zendelingen en Besturen hebben
meer dan ooit, behoefte aan zekerheid
dat gansch Christelijk Nederland ach
ter hun arbeid staat met Gebed, Toe
wijding en Offer.
Daarom werd zooals reeds medege
deeld werd, dit jaar een speciale Zen-
dingsweek uitgeschreven en wel van
2330 November.
Dezer dagen werd per rondschrij
ven aan H.H. Predikanten, Godsdienst
onderwijzers, Hoofden van Onderwijs
inrichtingen en aan tal van Vereeni-
gingen gevraagd om bij de Voorberei-
weer op te helderen. Hij deed dit door jjng van cje Zendingsweek hulp te ver-
öoViiliH at«ü fiirll ar» r* i ti a i\ri rro_ - -
het schilderij een tijdlang in een ge
sloten ruimte bloot te stellen aan wijn-
geestdampen. De vernis loste hierdoor
op, werd opnieuw vloeiend en ver
kreeg, door toevoeging van andere stof
fen, opnieuw haar moleculairen sa
menhang, waardoor zij weer doorzich
tig werd en de kleur zijn ouden gloed
herkreeg. Nu is 't door verschillende
manipulaties en een gemoderniseerd
toestel niet alléén mogelijk dien mole
culairen samenhang opnieuw te her
stellen, mïaar ook de vernis zóózeer op
te helderen, zonder verlies van wat
men zou kunnen noemen het oude tim
bre van een schilderij, dat alle nood
zaak van de hierboven fatale metho
des vervult. Von Pettenkofer. noemde
leenen.
Zal de poging der Besturen slagen,
dan komt het er op aan dat men aller- j
wege gehoor geve aan onzen dringen- j
den oproep om hulp. I
Redacties van vele bladen stellen i
ons in de gelegenheid om o.a. door j
middel van dit stuk nogeens de aan- j
dacht te vragen voor onze actie. Wij
maken daarvan een dankbaar gebruik
en roepen, ook U, lezer, toe, och, help
ons, en vraag U zelf af wat gij aan de
voorbereiding doen kunt. Vervoeg U i
daartoe bij een der hierboven bedoelde
personen, Uw hulp wordt stellig dank
baar aanvaard.
Nogeens van alle zijden roept men
op de Zendingsvelden om hulp. De
Mijnheer de Redacteur!
In het nummer van Zaterdag j.l.
komt een bericht voor, waarin gemeld
wordt, dat er een Comité is opgericht,
van Christelijke, doch niet-Katholieke
organisaties, dat een zestal v ergaderin
gen zal organiseeren, namelijk drie te
gen de conferenties der Katholieken en
drie tegen de bijeenkomsten van De
Dageraad.
Wij, het bestuur der „Dageraad",
juichen dit ten zeerste toe! Onze mee
ning is, dat door het openbaar verkon
digen onzer levensopvattingen en we
reldbeschouwingen, de algemeene ont
wikkeling meer als gemeen goed opge
vat zal worden.
Wanneer dit echter geschiedt, zooals
dit van Katholieke zijde wordt gedaan,
dan heeft het o.i. niet die waarde, die
er van verwacht kan worden. Zoover
het voor ons te controleeren valt, heeft
men op die conferenties de kernge
dachte van hun godsdienst en kerke
lijke gebruiken daar wel naar waar
heid verkondigd, daar gaan wij dan
ook niet tegen ten strijde, doch jam
mer is het dat zooiets gedaan wordt
in de kerk, waar men geen enkele keer
in de gelegenheid gesteld wordt om
van gedachten te wisselen, noch om
op- of aanmerkingen te maken.
Onze meening is dan ook, dat wan
neer men iets verkondigen wil, men
dat moet doen zooals de „Dageraad"
het voor gewoonte heeft, namelijk
openbaar, en een ieder die het met de
rede van den spreker niet eens is, in
de gelegenheid te stellen, nadere in
lichtingen te vragen, of te debatteeren.
Dit heeft tot resultaat, dat ieder be
vredigd kan worden, en de inzichten
worden verhelderd.
Wij hopen dan ook, dat het Comité
ook die methode in toepassing zal
brengen.'
Mocht er in het Comité daartegen
bezwaar bestaan, dan hopen wij dat
het Comité bereid is om met ons in
overleg te treden tot 't beleggen van ëën
of meer openbare debat vergaderingen,
waarin een spreker onzer in gelijke
tijd verdeeling met een spreker van het
Comité onze wereldbeschouwingen
en levensopvattingen tegenover die
van het Comité kan stellen.
Waar wij op het moment niet weten
wie de secretaris van het comité is,
daar stellen wij deze kwestie in het
openbaar, wat o.i. ook de beste metho
de is om tot welslagen onzer plannen
te komen.
U mijnheer de Redacteur dankend
voor de verleende plaatsruimte.
Namens het bestuur van
„de Dageraad",
A. v. Bodegraven, voorzitter.
C. N. Weij, secretaris,
Willebrordstraat 36, Velseroord
van 12 uur. de vrachtboot Rii„
stroom" om 12 u. 40 uit onze stad ve -"
trokken.
Halfweg het Noordzeekanaal haalde
de „Rijnstroomde „Rembrandt" in en
wilde toen bakboord passeeren. Hooest
waarschijnlijk zijn daarbij de twoè
schepen tegen elkaar aangezogen, met
het gevolg dat liet anker van het stuur
boord-voorschip van de „Rijnstroom"
de „Rembrandt" aan bakboord, mid-
scheeps en 2 M. boven de waterlijn, trof
betgeen een flinken deuk in de huid
van de „Rembrandt" tengevolge had
terwijl het voorschip van de „Rijn
stroom" licht beschadigd werd.
Naar men begrijpen kan verwekte
de aanvaring vooral aan boord van de
„Rembrandt waar vele toeristen en
passagiers voor Java waren, nog al
consternatie, doch onmiddellijk kon
kapitein G. Boon vaststellen, dat er
geen gevaar voor passagiers of goede
ren bestond. De „Rembrandt" stoomde
dus ook verder langzaam naar IJmui-
den op om daar nadere orders af te
wachten.
Het s.s. Rijnstroom draaide onmid
dellijk na de botsing in het Noordzee
kanaal om en keerde naar Amsterdam
terug. Hier werd het schip in zeer kor
ten tijd gerepareerd; op de Deschadig-
de plaats op het voorschip werd tf-n
cementen bekisting aangebracht en om
6 uur vertrok het s.s. opnieuw naar
zee, met Leith als plaats van bestem
ming.
Bij welk schip de schuld van de aan
varing lag, of dat men alleen met e.-n
ongel ukkigen samenloop van omstan
digheden te maken had, zal de Raad
voor de Scheepvaart uit te maken krij-
gc* Dc scheepvaart-inspectie stelde
naar Do Tel. meldt, reeds e .,1 voorloo-
pig onderzoek in.
Het s.s. „Rembrandt" is Dm 5l;2 uur
van IJmuiden naar Amsterdam tèrug-
gesloomd; de passagiers blev-n aan
boord. De bedoeling zat voor, hier vol
komen zekerheid te krijgen omtrent
der omvang van de schade, in 't bij
zonder om na te gaan of er ook nog een
scheur in de scheepshuid was geko
men. Want stellig voor een passagiers
schip geldt het „safety first".
De „Rembrandt" kwam Zaterdag
avond pl.m. 9 uur vóór de werven van
de Nederl. Dok maatschappij, waar on
middellijk de noodige reparatiewerk
zaamheden begonnen. Er werd den ge-
heelen nacht doorgewerkt en dan hoop
te men de mailboot Zondagochtend ge
reed te hebben, waarna ze dan zonder
verder oponthoud weer zee zou kiezen...
En aldus gebeurde en Zondag kon de
„Rembrandt" de reis aanvangen.
SCHEEPVAART.
zijn thans reeds aanmerkelijk verbe- vraag heeft thans ook U die dit leest,
terde methode de „regenereer-metho-]3ereikt
de". Men heeft wel eens beweerd, dat j
deze regeneratie-methode niet duur
zaam is, doch dit is alleen het geval
wanneer zij niet goed wordt toegepast
Moge ook U bereid zijn hulp te verlee-
nen.
De Besturen der Samenwerkende
Zendingscorporaties.
Zaterdagmiddag heeft in het
Noordzeekanaal tusschen de Hembrug
en Velsen een aanvaring plaals gehad
tusschen het s.s. „Rijnsti oom" van de
liollandsche Stoombootmij. en het s.s.
„Rembrandt" van de Stoomvaartmij,
Nederland.
Beide schepen waren op de uitreis;
de „Rembrandt" was op den voor de
Indische mailbooten gebruikelijken tijd
Willemsplein 11 en 16 Tel. 153
m
in
t t
Levert alle Hoek- en
Handelsdrukwerken
spoedig, net afgewerkt
en tegen billijks t
berekende prijzen M
'i
1 i i
8»
70
door
RUDOLF HERZOG.
„Anna. Kölsch uit Barmen."
„Toch niet de dochter van
„Ja, de dochter van opzichter Kölsch
uit de fabriek van Wiskotten. Laat
mij mevrouw Emilie Wiskotten als 't
u blieft een oogenblikje spreken."
„Kom in deze kamer er is toch in
Barmen niets gebeurd?"
„Neen, neen. Ik zou alleen mevrouw
Wiskotten
„Dadelijk, dadelijk," en de oude
juffrouw haastte zich het vertrek uit.
Toen hoorde Anna Kölsch boven een
deur slaan, haastige schreden op de
trap, en vóór haar stond Emilie Wis
kotten.
„Juffrouw Anna!"
„Mevrouw Wiskotten
„Wat is er? Waarom komt u? Is er
iets gebeurd? Gustav? Om Godswil,
spreek dan toch! Is mijn man niet ge
zond? Is hij ziek? Hij zou u anders toch
niet gestuurd hebben? Maar spreek
dan toch, Anna!"
„O, mevrouw Wiskotten, als hij u
zoo zien kon
Emilie Wiskotten greep naar de
h:inöen van het meisje. Hare oogen
waren wijd geopend en hare schouders,
heelden.
„Heeft hij naar mij verlangd? Moet
ik thuiskomen? Ja, hij is ziek! Hij zou
u anders niet gestuurd hebben. Anna,
is hot. erg?"
„Mevrouw Wiskotten, uw man is
gezond. Er mankeert hem niets, of
hij laat het niet merken. Juist nu
dénkt hij aan niets anders dan aan
de fabriek, en daarom kom ik tot u."
„Daarom? Voor de fabriek?
Hare armen- vielen slap neer. De
spanning harer trekken verslapte.
„Gaat u zitten."
„Neen, mevrouw Wiskotten, ik kan
niet gaan zitten. Ik zou u zoo graag
mee willen nemen."
„Hij heeft mij niet noodig. Hij toont
het mij duidelijk genoeg."
Ze stond hoog opgericht. Doch uit
hare oogen parelden een paar tranen
en trokken over de bleeke wangen een
lang, vochtig spoor.
„Toch wel, mevrouw Wiskotten, hij
heeft u wel noodig. Juist omdat hij
slechts aan de fabriek denkt. Daarom
heeft hij iemand noodig, die hem alles,
waarvoor hij geen tijd vindt, uit de
handen neemt. De vrouw ik ben
gedurende mijne reis hierheen daar
omtrent met mezelf te rade gegaan
moest het kleine persoonlijke geweten
van den man zijn, waaraan hij te
midden van het rumoer van den ar
beid geen gehoor schenkt. Mevrouw
Wiskotten, het betreft Ewald! Hij gaat
onder! De mannen kunnen zich niet
om hem bekommeren, daar de zaken
juist nu hen geen oogenblik met rust
laten. Mevrouw Wiskotten, dan moe
ten wij vrouwen toch helpen. Om hun
te toonen, dat het zonder het kleine
geweten niet gaat. Dat ze anders na
derhand aan al hunne goede resulta
ten geen oprechte vreugde zouden
kunnen beleven."
„Ewald herhaalde Emilie
Wiskotten, en llare gedachten waren
niet bij hetgeen ze zeide. Toen vertel
de Anna Kölsch vol vuur van het
worstelen van den jongen, van zijne
ontwerpen, die nu in de fabriek bear
beid werden, om als vernietigingsmi d -
del tegen Jemerias Scharwachter ge
bruikt te worden, en van de behande
ling, welke men den redder in den
nood in het Neanderdal had laten on
dergaan, slechts omdat hij op zijn
manier even trotsch en hoogmoedig
geweest was als mijnheer Gustav.
,.En nu?" vroeg Emilie Wiskotten,
die plotseling opmerkzaam was ge
worden.
„Wij moeten Ewald opzoeken. Wij
moeten aan hem goed maken, wat de
familie aan hem misdaan heeft. Als hij
de fabriek geholpen heeft, moeten wij
nu (och hem helpen. En als de mannen
dat vergeten, moeten de vrouwen hem
beschamen."
„Kom", zeide Emilie Wiskotien snel,
„wij zullen hen beschamen."
„O, mevrouw Wiskotten!"
Li de oogen der vrouw lag een pein
zend, droomerig lachje, dat pijn deed.
„Zwakke mannen kunnen dat niet
verdragen. Maar sterke mannon moet
men beschamen, als ze over ons hepn
zien. Dat heb ik vroeger niet geweten."
„Ik heb een rijtuig buiten staan."
„Wacht even. Ik wil nog even de kin
den li goeden nacht zeggen. Gelooft u,
dat Ewald ziek is?"
„Ik weet slechts, dat hij zeer verla
ten zal zijn."
„Dat is nog erger. Wacht even, An
na."
Toen ze terugkeerde, stonden hare
trekken vastberaden en zeker. Doch
haar wezen was levendiger gewonden.
Alsof er eene geheime vreugde door
heen schemerde. Zwijgend reden ze
naar de Ratingerstraat en bestegen de
vier trappen.
„We zullen niet aankloppen," fluis
terde Anna Kölsch, anders haat hij er
ons niet in." En ze drukte vaslberadei.
op de knop. De deur was gesloten. Bin
nen bleef het stil.
De vrouwen keken om zich heen. Op
den overloop, die door een flauw bran
dende olielamp slechts schemerachtig
vellicht was, hing een dikke, bedorven
lucht, welke hun het ademhalen be
moeilijkte. Emilie Wiskotten hield
haar zakdoek voor den mond. Anna
Kölsch klemde hare tanden opeen.
„We moeten naar zijne huisjuf
frouw," fluisterde ze, en zij namen
hunne ritselende rokken stijf hijeen,
om geen leven te maken.
De grijze dagloonersweduwe zat in
een vuil nachtjak en met een verfrom
melde muts op, waar onderuit de on
gekamde haren te voorschijn kwamen,
sufferig haar avondeten te verorberen.
„Wij zouden mijnheer Wiskotten
gaarne willen spreken."
„Naaste deur."
„Die is gesloten."
„Raakt me niet."
Emilie Wiskotten legde een mark op
tafel. „Zoudt u zoo vriendelijk willen
zijn, te zorgen dat er opengedaan
wordt?"
De oude vrouw draaide het mark
stuk om, schoof het in de lade der ta
fel en stond op.
„U moet niet zeggen dat er bezoek
is."
De vrouw slofte op haar vilten pan
toffels naar buiten. Ze klopte tegen de
naaste deur. Toen harder.
„Jesses, wat mot dat beteekenen?
Heit uwes m'n doossie lucifers niet ge
zien? Jawel, 't is binnen. Laat m'is
kijke."
J De sleutel draaide in het slot om, de
oude trad binnen. Dicht bij de deur
stonden de beide vrouwen. Toen de
oude al hoestend terugkwam, schoven
ze langs haar heen en traden binnen,
j „Wie is daar?" vroeg van uit den
1 hoek bij het raampje een schorre stem.
„Goeien avond, Ewald," zeide Emilie.
„Ik zal eerst eens licht maken."
i Ze tastte om zich heen en von'd op
eene kist een klein lampje.
„Niet aansteken! Niet doen!"
Maar reeds drong de rossige schijn
door het vertrekje. Ewald Wiskotten
had zich op zijn stroozak omgeworpen.
In zijne oude jas lag hij, in een versle
ten wollen deken gewikkeld, met het
gezicht naar den muur en hield de
oogen gesloten. Bij het matte schijnsel
leek zijn neus heel spits en staken zij
ne jukbeederen scherp uit.
Wordt vervolgd.